Inleiding
In dit hoofdstuk gebruikt God twee vrouwen voor de verlossing van Zijn volk. Het zijn Debora en Jaël. Hij laat daardoor zien dat Zijn kracht in zwakheid wordt volbracht (2Ko 12:9a). Vrouwen stellen zwakheid voor (1Pt 3:7). Dit feit geeft ook aan dat er op dat moment geen geschikte man in Israël is die God kan gebruiken. Als God vrouwen voor zulke diensten moet gebruiken, is dat tot beschaming van de man.
Tegelijk is deze geschiedenis een grote bemoediging voor alle vrouwen die God vrezen en door Hem gebruikt willen worden. Zij worden hier onderwezen over de wijze waarop God hen wil gebruiken tot zegen voor Zijn volk.
1 Na de dood van Ehud
1 Toen Ehud gestorven was, deden de Israëlieten opnieuw wat slecht was in de ogen van de HEERE.
Opnieuw wordt de waarheid bewezen van wat in Richteren 2 is gezegd (Ri 2:19). De man die leiding heeft gegeven bij de bevrijding van het volk, is gestorven. Daarmee is de goede invloed verdwenen die hij op het volk heeft gehad. Als goede leiders ontbreken, wordt het volk stuurloos en geeft het zich over aan allerlei vormen van kwaad. De tachtig jaar rust (Ri 3:30) hebben de situatie niet beter, maar slechter gemaakt. Voor de vierde keer lezen we de uitdrukking dat de Israëlieten doen “wat slecht was in de ogen van de HEERE”.
2 Jabin en Sisera
2 Daarom leverde de HEERE hen over in de hand van Jabin, koning van Kanaän, die te Hazor regeerde. En zijn legerbevelhebber was Sisera. Deze nu woonde in Haroseth-Haggojim.
De vijand die nu door God wordt gebruikt, bevindt zich in het noorden van Israël. Twintig jaar lang, van 1257-1237 v.Chr., wordt het volk door deze vijand onderdrukt. Ongeveer honderddertig jaar daarvoor heeft Jozua met dezelfde vijand te maken gehad (Jz 11:10-11). Ogenschijnlijk is hij toen volledig vernietigd. Hier blijkt hij weer springlevend te zijn. Een oude vijand herleeft.
Daarin zit een belangrijke les. De satan weet precies hoe hij oude dwalingen en slechtheid moet laten herleven en hij weet ze ook te gebruiken om het volk van God opnieuw in slavernij te voeren. Dat is ook in ons leven zo. We hebben te maken met een overwonnen vijand, maar hij is nog in leven en probeert het volk van God aan zich te onderwerpen. Hij zal pas in de toekomst definitief worden uitgeschakeld. Zó zal het met de duivel gaan.
In de namen die ons in dit vers worden gegeven, kunnen we weer het nodige over deze vijand te weten komen. Het gaat bij de betekenis van de namen steeds om zijn karakter, zijn manier van werken. De vijand kan veel gedaanten aannemen. Elke keer past hij zich bij de situatie aan. Gelukkig heeft God steeds een afdoend antwoord op al die methoden. Jabin betekent ‘inzicht’, ‘verstand’, ‘wijsheid’. Het gaat om een wijsheid die tegengesteld is aan die van God, een wijsheid die niet van boven is, maar die “aards, ongeestelijk, demonisch” is (Jk 3:15). Het is de wijsheid van de wereld, die door God tot dwaasheid is gemaakt (1Ko 1:20).
Het lijkt er trouwens op dat de naam Jabin een soort titel is die een positie aangeeft, zoals ‘farao’ in Egypte en ‘Herodes’ in Israël en ‘Abimelech’ bij de Filistijnen. Het gaat dan ook niet om dezelfde man als in Jozua 11, maar om een andere persoon met dezelfde naam. Hazor betekent ‘ingesloten’, ‘omsloten gebied’. Sisera betekent ‘slagorde’.
In verband met de namen kunnen we deze vijand zien als de wijsheid van de wereld, het menselijk verstand, die regeert op zijn eigen afgesloten gebied en die verwerpt en buitensluit wat van God is. Zodra de rede van het menselijk verstand wordt losgelaten op de dingen van God, wordt God buiten de deur gezet. Nuttigheidsredeneringen laten zich gelden, terwijl er niet meer wordt gevraagd wat God over een bepaalde zaak zegt in de Bijbel. Een voorbeeld daarvan hebben we in het samenkomen van de gelovigen, waaraan door verschillende mensen verschillende invullingen worden gegeven. Daar zijn veel zaken door mensen geregeld die in de Schrift niet terug te vinden zijn.
Wie wel naar Gods normen vraagt, vindt ‘Sisera’ tegenover zich. Het zijn mensen die zich in ‘slagorde’ opstellen om de ‘dwarsliggers’ de mond te snoeren. In grote delen van de christenheid is dit een herkenbare situatie. We kunnen in 2 Korinthiërs 10 lezen hoe Paulus, dat wil zeggen de Heilige Geest, met vijanden als ‘Jabin’ en ‘Sisera’ omgaat en door ons kan worden nagevolgd (2Ko 10:5).
3 Roepen tot de HEERE
3 Toen riepen de Israëlieten tot de HEERE, want hij had negenhonderd ijzeren strijdwagens en hij had de Israëlieten met geweld onderdrukt, twintig jaar [lang].
Na twintig jaar onderdrukking erkent het volk de nood waarin het zich bevindt. De vijand heeft met ijzeren hand (wagens) geregeerd. In Richteren 1 hebben we het al over die ijzeren strijdwagens gehad (Ri 1:19). We hebben gezien dat deze wagens geen probleem hadden opgeleverd als er geloof was geweest. Nu moet het twintig jaar duren voordat de Israëlieten tot de HEERE gaan roepen om van de vijand, van de ‘insluiting’, te worden bevrijd. Gelukkig komt dit moment wel. God heeft Zijn instrument al klaar.
4 Debora, de profetes
4 En Debora, een vrouw die een profetes was, de vrouw van Lappidoth, die gaf in die tijd als richter leiding aan Israël.
Debora is een profetes. Haar naam betekent ‘activiteit’ of ‘bij’. Een andere betekenis vloeit voort uit het verband dat bestaat tussen de namen Debir en Debora. Beide namen hebben de betekenis ‘het woord’ in zich. Voor de toepassing van de naam Debora maak ik gebruik van deze betekenis. Dat zij een profetes is, past daarbij. Een profeet of profetes is iemand die Gods gedachten meedeelt, iemand die “uitspraken van God” (1Pt 4:11) doet.
De Bijbel kent een aantal profetessen: Mirjam (Ex 15:20), Hulda (2Kn 22:14), Anna (Lk 2:36) en de dochters van Filippus (Hd 21:9). Deze voorbeelden zijn even zoveel aansporingen voor vrouwen om zich door God te laten gebruiken.
Er zijn slechts twee beperkingen die God verbindt aan de dienst van vrouwen:
1. “Een vrouw moet zich stil, in alle onderdanigheid laten leren; maar ik sta aan een vrouw niet toe dat zij leert of over een man heerst, maar zij moet stil zijn” (1Tm 2:11-12).
2. “Laten de vrouwen zwijgen in de gemeenten; want het is hun niet geoorloofd te spreken, maar laten zij onderdanig zijn, zoals ook de wet zegt” (1Ko 14:34).
In de eerste tekst staat dat zij niet mag leren en niet over een man mag heersen. Zij bezit niet de gave van leraar en mag geen gezag uitoefenen. De tweede tekstplaats spreekt over haar houding in de samenkomst van gemeente. Daar moet zij daar stil zijn, wat betekent dat zij niet haar stem mag verheffen om de gemeente iets te laten doen of iets tegen de gemeente te zeggen.
We zullen zien dat de houding en de dienst van Debora, zoals die in dit hoofdstuk naar voren komen, een mooie illustratie zijn van het onderwijs dat over de dienst en de houding van de vrouw in het Nieuwe Testament te vinden is.
Zij is getrouwd met Lappidoth. Zijn naam betekent ‘brandende fakkels’. Dat herinnert aan Handelingen 2, waar de Heilige Geest wordt uitgestort. We lezen daar over “tongen als van vuur” (Hd 2:3).
Zo zien we in het echtpaar Debora en Lappidoth de prachtige combinatie van het Woord van God dat in de kracht van de Heilige Geest wordt toegepast.
5 Debora, de richter
5 Zij woonde onder de palmboom van Debora, tussen Rama en Bethel, in het bergland van Efraïm, en de Israëlieten gingen voor de rechtspraak naar haar toe.
De woon- en werkplek van Debora worden nauwkeurig beschreven. Ze woont onder een palmboom die haar naam draagt. Daardoor wordt zij als het ware met die boom vereenzelvigd. De palmboom is een boomsoort die in het oude Israël zeer verbreid was en gewaardeerd werd om zijn grootte, waardoor hij schaduw verschaft, en om zijn vruchten, de dadels (vgl. Jl 1:12). De palmboom kan zeer oud worden en geeft tot op het laatst vruchten. Hij heeft een slanke, rechte stam en weelderige kroon (vgl. Hl 7:7). Dit symboliseert groei, vruchtbaarheid en overwinning. De rechtvaardige wordt met zo’n palmboom vergeleken. Van hem wordt gezegd dat hij is geplant in het huis van de HEERE en dat hij tot in de ouderdom nog vrucht zal dragen (Ps 92:13-15).
De gedachte aan het huis van de HEERE komt ook tot uiting in de plaats waar Debora woont. Zij woont tussen Rama en Bethel. Rama betekent ‘verhoging’ of ‘hoogte’ en Bethel betekent ‘huis van God’. De combinatie van de palmboom en de namen van de plaatsen vertellen ons dat Debora een rechtvaardige is, die vrucht draagt en leeft op de hoogte van de gedachten van God. Ook is zij verbonden met Gods huis op aarde. Daardoor is zij in staat om recht te spreken in de situatie waarin Israël verkeert. Deze voorwaarden gelden ook voor ons om door God gebruikt te kunnen worden tot welzijn van Zijn volk.
Debora is een vrouw van geloof die de haar door God gegeven plaats als vrouw niet verlaat. Zij reist niet het land door, maar de Israëlieten gaan naar haar toe. Dit laat zien dat zij haar taak en gave uitoefent op het terrein dat God haar heeft gegeven.
Bij andere profetessen zien we hetzelfde. Josia stuurt boodschappers naar de profetes Hulda om door haar Gods wil te horen (2Kr 34:21-28). De profetes Anna is iemand “die niet uit de tempel week” (Lk 2:37). In Handelingen 21 lezen we over de vier dochters van Filippus die profeteren (Hd 21:8-9). Toch laat God daar de profeet Agabus uit Judéa komen om een boodschap aan Paulus te brengen en gebruikt Hij niet de dochters van Filippus. Dat is omdat die boodschap meegedeeld moet worden in een openbare samenkomst (Hd 21:10-12).
Als we denken aan de gaven en de taak van de vrouw, is het belangrijk om ons af te vragen wat God daarover zegt in Zijn Woord. In de wereld van vandaag worden vrouwen steeds meer gestimuleerd zich te laten gelden en dezelfde plaats op te eisen als de man. Zij is toch niet zijn mindere? Ze hoeft zich toch niet te laten wegdrukken?
De achtergrond van deze vragen is de minachtende behandeling die de man de vrouw vaak heeft gegeven. Die behandeling moet veroordeeld worden. Toch doet al het misbruik dat zo’n opstelling in de hand heeft gewerkt, niets af van wat God zegt over de positie waarin Hij zowel de man als de vrouw heeft geplaatst. Dit misbruik wordt niet weggenomen door het emancipatiestreven van de vrouw of de inzet van allerlei feministische bewegingen. Dit misbruik verdwijnt alleen wanneer zowel de man als de vrouw zich gaat houden aan wat de Bijbel ieder van hen over hun gedrag voorhoudt. Dit geeft niet alleen goede verhoudingen, het wordt ook een bron van zegen. Debora houdt zich daaraan. Gezegend is iedere vrouw die dat ook doet. Zij brengt daarmee zegen voor het hele volk van God.
6 - 7 De opdracht van de HEERE aan Barak
6 Zij stuurde [een bode] en liet Barak, de zoon van Abinoam, uit Kedes-Naftali, roepen en zei tegen hem: Heeft de HEERE, de God van Israël, niet geboden: Ga, trek op naar de berg Tabor en neem tienduizend man met u mee, van de nakomelingen van Naftali en van de nakomelingen van Zebulon? 7 Dan zal Ik bij de beek Kison Sisera, de legerbevelhebber van Jabin, naar u toe trekken met zijn strijdwagens en zijn troepenmacht, en Ik zal hem in uw hand geven.
In overeenstemming met wat we zojuist hebben gezien, laat Debora Barak naar zich toe komen; zij gaat niet naar hem. Als zij een woord van de HEERE, de God van Israël, tot hem moet spreken, doet zij dat op de plaats waar zij woont. Zij laat zich leiden door de Geest van God en handelt met Zijn inzicht. Dit handelen van God door Debora is niet Zijn gebruikelijke handelen en is tot beschaming van de man.
Barak betekent ‘lichtend’. “God is licht” (1Jh 1:5). Wie het licht van God laat schijnen, zal de vijand de nederlaag bezorgen. Barak moet daartoe worden opgeroepen en aangespoord. Hij is de betekenis van zijn naam blijkbaar vergeten, misschien door de lange overheersing door de vijand.
De naam van zijn vader, Abinoam, betekent ‘vader van de lieflijkheid’. Barak lijkt te zijn opgegroeid in een gezin waarin liefde en vriendelijkheid worden gevonden. Zó wil God Zijn kinderen opvoeden. In zo’n sfeer worden mensen gevormd die Hij kan gebruiken.
De streek waar hij vandaan komt, is Kedes in Naftali. Kedes betekent ‘heiligdom’ en Naftali betekent ‘worstelaar’ of ‘strijder’. Dat geeft aan dat Barak het heiligdom kent en weet wat het is om te strijden. Hij lijkt op Epafras van wie we lezen dat hij altijd voor de Kolossenzen strijdt in de gebeden (Ko 4:12). Als we bidden, gaan we Gods heiligdom binnen. Bidden is geen gemakkelijk werk, het is een inspannende bezigheid. Barak is in zo’n omgeving tot ontwikkeling gekomen.
Het lijkt erop dat alles aanwezig is om een bevrijder te worden, maar dat het hem aan geestelijke moed ontbreekt. Wat is het dan prachtig om te zien hoe Debora hem tot activiteit – een eerdergenoemde betekenis van haar naam – brengt. Zij maakt hem deelgenoot van haar overtuiging dat God de vijand aan hem zal uitleveren. Zij heeft deze boodschap van Hem ontvangen.
Barak moet daarvoor naar “de berg Tabor” gaan, dat betekent ‘de berg van het voornemen’. Is dat geen grote bemoediging? We moeten naar de berg gaan, dat wil zeggen omhoog, waar we kunnen zien hoe God denkt en doet, wat Hij Zich heeft voorgenomen. Als we blijven kijken naar de toestand om ons heen, blijft het wellicht bij klagen. Als we ons gaan bezighouden met het voornemen van God, wat er in Zijn hart is, zullen we worden bemoedigd. Gods plannen en raadsbesluiten kunnen door geen vijand worden aangetast. Laten we ons vooral daarmee bezighouden, dan zullen we zien welke kracht dat geeft om te strijden.
Staan op de hoogte van het voornemen en de gedachten van God is de beste basis voor de strijd om te overwinnen. Wat is het goed elkaar daarmee te bemoedigen. Debora zegt als het ware tegen Barak wat Paulus tegen Archippus laat zeggen: “Let erop dat u de bediening die u in [de] Heer hebt ontvangen, ook vervult” (Ko 4:17). Op die manier kunnen zusters broeders bemoedigen. Er is een groot gebrek aan zulke zusters.
8 - 10 Debora moet mee
8 Toen zei Barak tegen haar: Als u met mij mee zult gaan, dan ga ik. Maar als u niet met mij mee zult gaan, dan ga ik niet. 9 En zij zei: Ik zal wel met u meegaan. Maar er zal op de weg die u gaat voor u geen eer [te behalen] zijn, want de HEERE zal Sisera overleveren in de hand van een vrouw. Toen stond Debora op en ging met Barak naar Kedes. 10 Barak riep vervolgens Zebulon en Naftali te Kedes bijeen en hij trok te voet op [met] tienduizend man. Ook Debora trok met hem op.
Ondanks de mooie betekenis van de namen die met Barak in verbinding staan, durft hij niet alleen op de vijand af te gaan. Hij wil wel gaan, maar heeft iemand nodig van wie hij weet dat die op God vertrouwt. Zo’n persoon vindt hij in Debora. Hierin lijkt hij een klein beetje op Lot die ook op het geloof van een ander blijkt te vertrouwen, namelijk dat van zijn oom Abraham. Debora stemt toe, maar ze zegt erbij dat daardoor de eer van de onderneming niet voor hem, maar voor een vrouw zal zijn. God beloont vertrouwen op Hem; als dat ontbreekt, kan Hij zijn beloning niet geven.
Dit mag een aansporing voor ons zijn om de taak die Hij ons te doen geeft uit te voeren, zonder daarbij afhankelijk te willen zijn van de steun van anderen. Dit wil niet zeggen dat we steun niet op prijs stellen, maar het mag niet de voorwaarde zijn om te doen wat ons is opgedragen. Toch is Barak een man van geloof. Niet voor niets wordt hij in Hebreeën 11 als een geloofsheld vermeld (Hb 11:32). Hij gelooft de profetie van Debora en met een klein leger trekt hij tegen een machtige vijand ten strijde.
11 De Kenieten
11 Heber nu, de Keniet, had zich afgezonderd van Kaïn, van de zonen van Hobab, de schoonvader van Mozes. Hij had zijn tenten opgezet tot aan de eik in Zaänaïm, die bij Kedes staat.
Ineens wordt de Keniet Heber genoemd, naar het schijnt zonder aanleiding. In Richteren 1 hebben we al even naar de Kenieten gekeken (Ri 1:16). Daar lezen we dat ze zich onder het volk van God bevinden, zonder er deel van uit te maken. In hun houding vormen zij een contrast met mensen als Kaleb en Achsa. We hebben hier te maken met een man die wel tot de Kenieten behoort, maar zich van dit volk heeft afgescheiden. Hij is zijn eigen weg gegaan, evenwel zonder zich met het volk van God te verbinden. Wat dat betreft, verloochent hij zijn afkomst niet.
Waarom hij hier genoemd wordt, is wellicht om het contrast met Barak te laten uitkomen die wel handelt uit geloof en ten gunste van het volk van God. Heber houdt zich afzijdig, hij is zelfs een vriend van de vijand van het volk (vers 17). Heber wordt hier ook genoemd omdat zijn vrouw Jaël degene is die Debora in vers 9 bedoelt.
12 - 13 De vijand wordt actief
12 Toen vertelde men Sisera dat Barak, de zoon van Abinoam, de berg Tabor was opgetrokken. 13 Daarop riep Sisera al zijn strijdwagens bijeen, negenhonderd ijzeren strijdwagens, en al het volk dat bij hem was, vanuit Haroseth-Haggojim, bij de beek Kison.
Het is een telkens terugkerend verschijnsel dat de vijand actief wordt zodra het volk van God in geloof gaat handelen. De vijand komt niet in actie zolang het volk van God passief is en ook geen aanstalten maakt om iets aan de situatie te doen.
In het leven van een gelovige werkt dat niet anders. Als een gelovige helemaal opgaat in de dingen van de wereld, zal de duivel zich niet druk om hem maken. Zodra een gelovige echter tot het besef komt dat hij verkeerd bezig is en zijn verbinding met de wereld wil verbreken, wordt de duivel razend actief. Hij zal alles proberen om de gelovige in zijn macht te houden.
14 - 16 De vijand verslagen
14 En Debora zei tegen Barak: Sta op, want dit is de dag waarop de HEERE Sisera in uw hand gegeven heeft. Is de HEERE niet uitgetrokken voor u uit? Toen daalde Barak van de berg Tabor af met tienduizend man achter zich. 15 En de HEERE bracht Sisera met al [zijn] strijdwagens en heel [zijn] leger door de scherpte van het zwaard in verwarring vóór Barak, zodat Sisera van [zijn] wagen afklom en te voet vluchtte. 16 Barak joeg de strijdwagens en het leger na tot Haroseth-Haggojim. En heel het leger van Sisera viel door de scherpte van het zwaard; zelfs niet één bleef er over.
Nu de strijd voor de deur staat, is het opnieuw Debora die Barak inspireert. Door haar omgang met God kent ze Zijn wil. Met die kennis bemoedigt ze, zet ze aan tot de strijd en wijst ze op de uiteindelijke overwinning. Wie voor God strijdt, in vertrouwen op Hem, mag rekenen op ‘winst’. Net als in vers 7 richt zij hier het geloof van Barak op de HEERE. Niet de tienduizend mannen die Barak volgen, zijn de garantie voor de overwinning. Zij wijst erop dat de HEERE Zelf vooropgaat; Barak hoeft slechts te volgen.
We zien hoe Debora zichzelf niet openlijk in de strijd mengt. Dat past bij haar plaats als vrouw. Tevens zien we hoe zij door haar vaste vertrouwen, haar geloof in de HEERE, de basis legt voor het verslaan van de vijand. Zó groot is de invloed van een Godvrezende vrouw. Laat niemand zeggen dat een vrouw monddood gemaakt wordt als zij zich houdt aan de grenzen die het Woord van God aan haar openbare optreden stelt.
Dan gaat Barak over tot daadwerkelijk handelen. De HEERE laat zien dat Hij Zich aan de zijde van Barak bevindt en zaait verwarring onder het leger van Sisera. Dat doet God altijd. Als wij geloven, mag dat geloof erop rekenen dat God onze zaak tot de Zijne maakt. Opnieuw, evenals bij Ehud, wordt de vijand door “de scherpte van het zwaard” verslagen. God geeft ons in de strijd tegen de vijand geen ander wapen in de hand dan Zijn Woord, waarvan het zwaard een beeld is (Ef 6:17).
17 - 22 Jaël
17 En Sisera vluchtte te voet naar de tent van Jaël, de vrouw van Heber, de Keniet. Er was namelijk vrede tussen Jabin, de koning van Hazor, en het huis van Heber, de Keniet. 18 Jaël kwam naar buiten, Sisera tegemoet, en zei tegen hem: Wijk af [van uw weg], mijn heer! Wijk af [van uw weg en kom] bij mij, wees niet bevreesd! En hij week naar haar af in de tent en zij dekte hem toe met een deken. 19 Daarna zei hij tegen haar: Geef mij toch een beetje water te drinken, want ik heb dorst. Toen opende zij een leren melkzak en gaf hem te drinken en dekte hem [weer] toe. 20 Ook zei hij tegen haar: Ga bij de ingang van de tent staan, en als er iemand komt en u vraagt en zegt: Is hier iemand, dan moet u zeggen: Niemand. 21 Vervolgens nam Jaël, de vrouw van Heber, een tentpin, nam een hamer in haar hand, ging stilletjes naar hem toe en dreef de pin in zijn slaap, zodat hij aan de grond vastzat. Hij was namelijk in een diepe slaap gevallen, en uitgeput. En hij stierf. 22 En zie, Barak achtervolgde Sisera. Jaël kwam naar buiten, hem tegemoet, en zei tegen hem: Kom, en ik zal u de man laten zien die u zoekt. Zo ging hij bij haar naar binnen, en zie, [daar] lag Sisera dood, met de pin in zijn slaap.
Vrouwen spelen in het verslaan van deze vijand een hoofdrol. De tweede vrouw die genoemd wordt, komt de eer toe de aanvoerder van het vijandelijke leger te doden. Debora heeft al, zonder haar naam te noemen, over deze vrouw gesproken in vers 9, tot beschaming van Barak bij wie geloofsmoed ontbrak. Nu lezen we haar naam en zijn we getuigen van haar optreden.
Ook hier valt veel te leren van de wijze waarop God vrouwen inschakelt. Van deze vrouwen zijn er helaas maar weinig te vinden, net zo weinig trouwens als de echte mannen van het geloof die in volle toewijding zich overgeven aan de Heer om door Hem gebruikt te worden.
De vrouw die op dit belangrijke moment in de strijd betrokken wordt, heet Jaël. Zij is de echtgenote van Heber over wie we het al even hebben gehad bij vers 11. Het lijkt erop dat zij een totaal ander karakter heeft dan haar man. Hij leeft in vrede met de vijand van Gods volk. Jaël doet daar niet aan mee. Net als vroeger Rachab (Jz 2:4,6,15-16) maakt zij zich een met het volk van God. Net als later Abigaïl (1Sm 25:3) is zij verbonden aan een man die geen belangstelling heeft voor de dingen van God.
In haar hart is geloof. Zij nodigt Sisera uit zich in haar tent te verbergen. Zij verzorgt hem zo goed, dat hij zich op zijn gemak voelt. Nadat hij haar op het hart heeft gedrukt hem niet te verraden, valt hij in een diepe slaap. Dan ziet Jaël haar kans. Met hamer en tentpin maakt zij een einde aan de activiteiten van deze wrede onderdrukker van Gods volk.
Wat kunnen wij nu van haar leren? Haar naam betekent ‘klimmer’. Zij stelt iemand voor die zoekt naar “de dingen die boven zijn, waar Christus is, gezeten aan Gods rechterhand” (Ko 3:1-2). Om inzetbaar te zijn in de strijd moeten we ons bezighouden met Christus zoals Hij nu in de hemel is. Daarvoor moeten we ons inspannen, we moeten er moeite voor doen. Klimmen gaat niet vanzelf.
Haar leven op aarde is daarmee in overeenstemming. Zij woont in een tent. Een tent is het symbool van vreemdelingschap, van het op reis zijn en geen thuis hier op aarde hebben. De tentpin, het middel waarmee zij de vijand velt, toont aan dat het voor het verslaan van de vijand noodzakelijk is dat wij ons gedragen als echte “bijwoners en vreemdelingen” (1Pt 2:11). We zullen nooit overwinnen als wij ons een maken met de wereld en vergeten te zoeken naar de dingen die boven zijn.
De tentpin wordt gebruikt in combinatie met de hamer. Het Woord van God wordt vergeleken met een hamer (Jr 23:29). De plaats waar Sisera getroffen wordt, is de slaap, de zijkant van zijn hoofd. De tentpin wordt er zo hard ingeslagen, dat hij in de grond blijft vastzitten. We kunnen zeggen dat de slaap de plaats is waar de gedachten van de mens worden gevormd.
Aan het begin van dit hoofdstuk hebben we gezien dat deze vijand spreekt van het verstand, de wijsheid van de wereld die haar invloed uitoefent op het volk van God. Met deze vijand kan alleen radicaal worden afgerekend door een consequent leven als vreemdeling. Dat wil zeggen dat we ons niet moeten inlaten met de politiek die de wereld nastreeft. Er kunnen allerlei ‘verstandige’ redenen aangevoerd worden om dit toch te doen. Daarom moeten we steeds het Woord lezen en bestuderen waardoor we de dingen die boven zijn, dat is Christus, zullen gaan ontdekken. Ook zullen we merken dat het Woord dan als een hamer al deze ‘verstandige’ redeneringen tenietdoet.
We kunnen nog opmerken dat Jaël geen openlijke overwinning behaalt, maar zegeviert in haar huis, met de middelen die zij heeft. Dit geldt voor iedere Godvrezende vrouw. Debora en Jaël nemen de plaats in die God hun gegeven heeft, nederig, maar met beslistheid en trouw. Jaël weet door haar dagelijkse ervaring hoe zij de tentpin en de hamer moet gebruiken. Zo vergaat de wijsheid van de wijzen en wordt het inzicht van de verstandigen tenietgedaan (1Ko 1:19).
Barak weet nog niet dat Sisera dood is en is nog in de achtervolging. Dan komt Jaël “naar buiten, hem tegemoet”. Precies hetzelfde heeft ze gedaan toen Sisera bij haar kwam (vers 18). Toen was het om de vijand van Gods volk te kunnen doden en zo mee te helpen aan de bevrijding van Gods volk. Nu is het om de dood van de vijand van Gods volk bekend te maken en anderen te laten delen in de vreugde van de bevrijding. Debora prijst Jaël in het volgende hoofdstuk in haar lofzang op de bevrijding om wat zij heeft gedaan (Ri 5:24-27).
Barak krijgt opnieuw een bevel van een vrouw. Eerder heeft Debora tegen hem gezegd: “Ga” (vers 6) en: “Sta op” (vers 14). Nu zegt Jaël: “Kom” (vers 22). Ze nodigt Barak uit naar binnen te komen en te kijken naar de man die hij zoekt. Barak ziet Sisera, de overwonnen vijand en daarmee de vervulling van wat Debora heeft gezegd (vers 9). De tentpin is nog in zijn slaap, het bewijs dat hij werkelijk dood is en zich niet voor dood houdt. Zo mogen wij kijken naar de zonde als een volledig verslagen vijand.
23 - 24 De vijand vernederd en uitgeroeid
23 Zo vernederde God op die dag Jabin, de koning van Kanaän, vóór de Israëlieten. 24 De hand van de Israëlieten drukte gaandeweg harder op Jabin, de koning van Kanaän, totdat zij Jabin, de koning van Kanaän, hadden uitgeroeid.
Uiteindelijk is het God Zelf Die de vijand ombrengt. Hem komt alle eer toe. Maar Hij wil voor het verslaan van de vijand de Zijnen inschakelen. Het is voor de Israëlieten – en dat geldt ook voor ons – niet voldoende te stellen dat God alles moet doen. Dat is wel zo, maar zij – en ook dat geldt voor ons –, moeten zich beschikbaar stellen. Het land is Gods land. Hij wil het in bezit nemen door middel van Zijn volk.
Dat geeft, naast een grote verantwoordelijkheid, ook een grote zegen, want God wil Zijn volk laten delen in wat Zijn hart bezighoudt, waar Zijn verlangen naar uitgaat. God wil ons omhoogtrekken naar Zijn eigen niveau, opdat we kunnen zien hoe Hij alles ziet en beoordeelt.
Op dat niveau gaan leven en ons daarvoor inzetten betekent het grootste geluk voor ons hart. Hoe meer wij definitief afrekenen met de vijand, des te meer zullen we in staat zijn te genieten van de dingen waarvan God geniet. In de geschiedenis die we voor ons hebben, heeft Israël dat gedaan. Laten ook wij korte metten maken met de vijand die ons in dit hoofdstuk wordt voorgesteld en samen met God van de zegen van Zijn hemelse land gaan genieten.