Inleiding
De geschiedenis van Simson spreekt altijd tot de verbeelding. De man geweldig van kracht, die toch ook zo zwak is. In tegenstelling tot voorgaande richters die bij het bestrijden van de vijand volksgenoten met zich mee krijgen, doet Simson alles alleen. Hij voert geen leger aan zoals Gideon en Jefta. In dit optreden als eenling, waarbij er geen verbinding is met het volk van God, schijnt Simson ook in sterke mate op zichzelf gericht te zijn. Tegelijk past het optreden als eenling bij een volk van God dat als geheel ver is afgeweken van het Woord van God.
Wat de christenheid betreft, is deze situatie terug te vinden in Paulus’ tweede brief aan Timotheüs. Als het verval in de christenheid zulke vormen heeft aangenomen dat er voor het geheel geen herstel meer mogelijk is, komt het aan op persoonlijke trouw aan de Heer en Zijn Woord. Deze trouw wordt gevonden in de afzondering van zonde en de toewijding aan de Heer. Dan kan er sprake zijn van “de mens Gods” (2Tm 3:17). Dat is die mens die in zijn eigen leven de kenmerken van God vertoont, terwijl alles om hem heen in een toestand van verval verkeert. Die mens is iemand die God en Zijn rechten hooghoudt te midden van een christenheid die daarmee geen rekening houdt. Het hele beginsel van kracht is gelegen in de afzondering voor God.
Het is goed om in gedachten te houden dat de mensen van toen niet zozeer mensen van nu voorstellen, maar dat zij geestelijke kracht uitbeelden die vandaag een heel volk of de enkeling leidt. Als we dit toepassen op Simson, zien we dat hij het beginsel van het nazireeërschap voorstelt. Dat wil zeggen dat God door hem wil laten zien dat geestelijke kracht in een tijd van verval alleen te vinden is in iemand die wandelt in afzondering van het kwaad en in gemeenschap met Hem. Gehele afzondering voor God is de bron van kracht in de strijd tegen onze geestelijke vijanden. Op een volmaakte manier is dit te zien in Jezus Christus. Hij is de ware Nazireeër.
De geschiedenis van Simson is er een van merkwaardige contrasten. We zien bij hem aan de ene kant de genade en het voornemen van God, het plan dat God met hem heeft. Aan de andere kant zien we hoe weinig daarvan in zijn leven terechtkomt. Wat God met Simson bedoelt en wie Simson in de praktijk is, zijn twee verschillende dingen. Simson is telkens een gevangene van de vijand waarvan hij zich ook steeds weer bevrijdt. Hij sterft zelfs in de handen van zijn vijanden, de Filistijnen. Hij is ook een type van Israël dat God voor Zichzelf als volk heeft afgezonderd, maar dat zich niet als Zijn volk heeft gedragen.
Zo is het ook met de gemeente gegaan, die God Zich als een hemels volk heeft uitverkoren. De gemeente is ontrouw geworden aan haar roeping om zich als een hemels volk op aarde te gedragen. Ze is aards gericht geworden. Filistijnse beginselen zijn binnengeslopen en bepalen grotendeels het gezicht van de gemeente, of beter gezegd de christenheid. Op haar is van toepassing: “Ogenschijnlijk bezitten zij Godsvrucht, maar de kracht daarvan verloochenen zij” (2Tm 3:5). Dat is wat de Filistijnen voorstellen. We zullen dit verschijnsel van ‘ogenschijnlijke Godsvrucht’ keer op keer tegenkomen in de geschiedenis die we voor ons hebben.
Voor de gemeente is er geen compleet herstel te verwachten, hoewel er tijden van opwekking zijn. Haar aardse geschiedenis eindigt, zoals in dit boek, in een nog steeds ongebroken overheersing door de Filistijnen. Het leven van Simson laat ons iets zien van het christelijk getuigenis op aarde, zowel in gemeenschappelijk als in persoonlijk opzicht. Als het getuigenis een individuele zaak wordt in plaats van iets gemeenschappelijks, betekent dit dat het geheel in verval verkeert.
In Richteren 13, het eerste hoofdstuk van de geschiedenis van Simson, wordt alles gezien van Gods kant. We zien hoe Hij aan het werk is en ervoor zorgt dat alles wordt klaargemaakt voor de geboorte en opvoeding van de nazireeër. God wil dat Simson zijn hele leven een nazireeër zal zijn.
In Numeri 6 staat de wet op het nazireeërschap. Daarin lezen we dat iemand zich voor een bepaalde periode als nazireeër kan wijden op basis van vrijwilligheid (Nm 6:2). Simson wordt niet voor die keus gesteld. God heeft hem voor het nazireeërschap bestemd, zijn leven lang, en Hij regelt alles zo, dat het voor hem ook mogelijk is daaraan te voldoen. De hele voorbereiding getuigt daarvan, zoals in dit hoofdstuk duidelijk wordt.
Dat God zo handelt, getuigt nog eens van Zijn onophoudelijke zorg en liefde voor Zijn volk. Dat spreekt te meer als we eraan denken hoe dat volk Hem opnieuw zo ontrouw is geworden, voor de zoveelste keer en nu in de ergste mate. God gaat vrijmachtig handelen.
1 De Filistijnen
1 Maar de Israëlieten deden opnieuw wat slecht was in de ogen van de HEERE. Daarom gaf de HEERE hen over in de hand van de Filistijnen, veertig jaar [lang].
Voor de zevende keer lezen we: “De Israëlieten deden opnieuw wat slecht was in de ogen van de HEERE.” De tuchtroede die God nu gebruikt, zijn de Filistijnen. De Filistijnen worden niet genoemd onder de zeven verdorven naties van Kanaän. Ze zijn al eerder betrokken geweest bij een tuchtiging (Ri 10:7). Daar zijn ze echter niet de hoofdvijand en dat is nu wel zo. Zij leggen beslag op het land.
Over wat of wie de Filistijnen voorstellen, is al iets gezegd bij Richteren 3:3. Vanwege het belang van de herkenbaarheid van deze vijand is het goed enkele dingen kort te herhalen en daaraan een aantal nieuwe kenmerken toe te voegen. De Filistijnen stellen mensen voor die uiterlijk een positie innemen die overeenkomt met wat God aan Zijn volk heeft gegeven, zonder dat er een levende relatie met God is. Zij bezitten een uiterlijke vorm van Godsvrucht (2Tm 3:5). In onze tijd zijn ze te vergelijken met naamchristenen, mensen die voorgeven christen te zijn, maar niet wedergeboren zijn. Het zijn nabootsers.
Filistijnen stellen een godsdienst voor die aanvaardbaar is voor niet-wedergeboren mensen. Hun werk is bijvoorbeeld het dichtstoppen van bronnen (Gn 26:18). De betekenis daarvan is, dat zij de Heilige Geest verhinderen te werken, want bronnen zijn een beeld van het Woord van God dat door de Heilige Geest wordt levend gemaakt. De Heer Jezus spreekt daarover in Johannes 4 en 7 (Jh 4:13-14; 7:37-39).
Filistijnen gebruiken de dingen van God tot hun eigen voordeel. Dat is het verwijt dat God door de profeet Joël onder andere de Filistijnen maakt (Jl 3:4-5). Een voorbeeld is dat de naamchristen aan bepaalde belangrijke bijbelse begrippen een totaal andere inhoud geeft. Denk maar eens aan de zegen van het kindschap en het zoonschap van de gelovige. Gelovigen worden kinderen van God en ook zonen van God genoemd. Wat maakt de naamchristen daarvan? Hij zegt dat alle mensen kinderen van God zijn. Zo wordt deze zegen omlaaggehaald tot het niveau van de natuurlijke, niet-wedergeboren mens.
En wat te denken van hun zienswijze op de lichamelijke opstanding van Christus, een van de fundamenten van het christelijk geloof? De naamchristen spreekt ook over de opstanding van Christus, maar hij bedoelt ermee dat Christus voortleeft in de ideeën die door Zijn aanhangers worden verspreid.
Waar het bij de Filistijnen om gaat, is dat wij de tactiek gaan herkennen die ze gebruiken om de waarheid van God uit te hollen en inhoudsloos te maken. Om het met het eerder uit 2 Timotheüs 3 aangehaalde vers te zeggen: “Maar de kracht daarvan verloochenen zij” (2Tm 3:5b). Zij beroepen zich op de Bijbel, maar in werkelijkheid doet de hele Bijbel hun niets. Toch willen zij niets liever dan hun ideeën introduceren op het christelijk terrein. De Filistijnen zijn immers geen vijanden van buiten het land, maar ze wonen erin.
Hoewel zij geen recht op het land hebben, want God heeft dat aan Zijn volk toebedeeld (Dt 32:8-9), verbinden zij toch hun naam eraan. De naam Palestina is afgeleid van de naam Filistijn. Van al Israëls vijanden staat in het Oude Testament het meest over de Filistijnen vermeld. Zij hebben Israël langer in slavernij gehouden dan welk ander volk ook. David heeft hen pas definitief verslagen.
Als we door genade en wedergeboorte kinderen van God zijn en geen naamchristenen, moeten we toch enorm oppassen dat we niet in de ban raken van het aangename leven dat de naamchristen lijkt te leiden. Het is echter een leven uit en voor het vlees en niet voor God. Het enige wat ons daarvoor kan bewaren, is ons bezig te houden met de Heer Jezus, van wie David een beeld is.
We zien bij Simson dat hij in de ban raakt van de aantrekkelijke kant van de Filistijnen, voorgesteld in enkele vrouwen. Hij is geen baas over zijn lusten. Dat betekent zijn ondergang als nazireeër en daardoor faalt hij in zijn opdracht. Zo zal het ons ook vergaan als wij niet afgezonderd blijven van wat de christenheid aan de vleselijke mens te bieden heeft. Wij kunnen dan niet langer een getuige voor God zijn; ons getuigenis zal ten onder gaan.
2 God gaat werken
2 En er was een man uit Zora, uit het geslacht van de Danieten, en zijn naam was Manoach. Zijn vrouw was onvruchtbaar en had geen [kinderen] gebaard.
De tuchtiging door middel van de Filistijnen heeft niet het gewenste resultaat. Het brengt Israël dit keer niet tot een roepen tot de HEERE. God wacht tevergeefs. Het volk is gewend geraakt aan hun ellende en slavernij, zo diep zijn zij gezonken. Als er geen roepen is, kan er ook geen terugkeer zijn. Dat betekent echter niet dat de bronnen van Gods genade uitgeput zijn. Hij ziet onder het volk wie Hem vrezen. Hij gaat voor het vervullen van Zijn plannen gebruikmaken van een Godvrezend echtpaar, dat tevens alle kenmerken van zwakheid vertegenwoordigt.
Manoach en zijn vrouw behoren tot de stam Dan. Dat is de zwakste stam van Israël, de stam die het minst aan de opdracht van God heeft beantwoord (Ri 1:34). Zij vormen een overblijfsel, zoals Jozef en Maria, Zacharia en Elizabeth, de herders, Anna en Simeon dat zijn ten tijde van de geboorte van de Heer Jezus (Lukas 1-2). Ook dat zijn donkere dagen in Israëls geschiedenis. Daar komt nog bij dat de vrouw onvruchtbaar is.
Ook de betekenis van de naam Zora maakt de zaak niet rooskleuriger. Zora betekent ‘nest van horzels’ of ‘wespennest’. Wespen of horzels steken of bijten gemeen. Ze zijn een beeld van satanische aanvallen, verleidende geesten, waarmee we in de latere tijden waarin wij leven te maken hebben (1Tm 4:1-2). Ze ‘steken’ waar ze kunnen, vooral om ons te ontmoedigen iets voor God te doen.
De stam Dan is een verraderlijke stam (Gn 49:17). Hij ligt van alle stammen het verst van Jeruzalem verwijderd. Zich op zo’n plaats op z’n gemak voelen, er rust hebben – de betekenis van de naam Manoach is ‘rust’ –, is geen gunstig teken. Hoe kan er rust zijn als alles zo in strijd is met Gods wil? In Zacharia 1 is de rust ook niet gezond. Het verwijt daar is, hoe de aarde in rust kan zijn, terwijl de stad Jeruzalem in puin ligt (Zc 1:11). De volgende verzen laten zien dat deze zaak God niet met rust laat en dat Hij Zich voor Jeruzalem gaat inzetten. Dat is ook hier het geval.
Als we kijken naar de achtergrond van Simsons geboorte, lijkt alles hopeloos. Maar God start Zijn werk waar van de mens niets meer te verwachten valt. Zo werkt Hij meestal.
3 Onvruchtbaar
3 Toen verscheen er een Engel van de HEERE aan deze vrouw, en zei tegen haar: Zie toch, u bent onvruchtbaar en hebt geen [kinderen] gebaard. U zult echter zwanger worden en een zoon baren.
De eerste die iets te horen krijgt van het voornemen van God, is niet Manoach, maar zijn vrouw. God richt Zich tot haar om aan te geven hoe zwak de toestand van het volk is. De vrouw is in de Bijbel in het algemeen een beeld van zwakheid. Deze zwakheid wordt nog benadrukt door de uitspraak dat zij een onvruchtbare vrouw is. Daarop wordt een extra accent gelegd door eraan toe te voegen dat ze niet gebaard heeft.
Zo richt God Zich ook tot ons als Hij vaten van zegen van ons wil maken. Het moet goed tot ons doordringen: als God gebruik van ons wil maken, doet Hij dat niet op grond van wie wij van nature zijn. Van nature zijn wij niet in staat vrucht te dragen. Hij zegt dat tegen de vrouw van Manoach niet als verwijt, maar met liefde.
Het lijkt erop dat haar onvruchtbaarheid haar op de HEERE heeft geworpen. Zij zal Hem haar nood en verlangen vaak hebben bekendgemaakt. Als rechtgeaarde Israëlitische vrouw wenst zij nageslacht. Misschien heeft ze zelfs, zoals Hanna (1Sm 1:11), gebeden om een zoon die door God gebruikt zou kunnen worden. In het leven van Sara, Rebekka en Hanna, eveneens Godvrezende, onvruchtbare vrouwen, heeft hun onvruchtbaarheid ook oefeningen in de ziel veroorzaakt.
Voor de vrouw van Manoach is Gods tijd gekomen. Hij belooft haar een zoon en geeft daarbij nog enkele aanwijzingen, zowel voor haar als voor haar zoon.
4 Aanwijzingen voor de vrouw
4 Welnu dan, wees toch op uw hoede dat u geen wijn of sterkedrank drinkt, en eet niets onreins.
Voordat over de voorwaarden wordt gesproken waaraan de zoon moet voldoen om een nazireeër te kunnen zijn, wordt eerst tegen de moeder gezegd waarop zij moet letten. Hieruit kunnen we leren dat alles wat de vorming van een nazireeër in de weg kan staan, moet worden weggedaan. Het is belangrijk dat ouders deze aanwijzingen ter harte nemen.
Ouders moeten ervoor zorgen dat zij geen invloeden toelaten waardoor hun kinderen verkeerd gevormd kunnen worden. Ouders die de belangen van God en Zijn volk na aan het hart liggen, zullen in hun verlangen naar kinderen bidden om kinderen die voor de gemeente van nut zullen zijn. Ze wensen dat zij echte dienaren van God worden. Met minder zullen ze niet tevreden zijn. Het gaat om Gods gemeente.
Het gezin is niet het enige terrein waar de vormende invloed bepaald wordt. Ook de plaatselijke gemeente is een sfeer waar kinderen gevormd worden. Allen die deel uitmaken van een plaatselijke gemeente, doen er goed aan rekening te houden met het feit dat hun gedrag van invloed is op de geestelijke ontwikkeling van de kinderen die de samenkomsten bezoeken. Dit geldt tevens als de kinderen met de ouders meegaan in de huizen van de medegelovigen.
De opvoeding van onze kinderen is erop gericht dat ze voor de Heer afgezonderd zullen leven. Dat vraagt van de ouders het voorbeeld te geven. Deze levenshouding behoort al bij de ouders aanwezig te zijn nog voordat de kinderen geboren worden. Wijn ziet op de aangename dingen van het leven die op zichzelf niet verkeerd hoeven te zijn. We hebben al eerder gezien dat wijn het hart van God en mensen verheugt. Wijn is een beeld van aardse, geoorloofde vreugde. Als het verlangen aanwezig is om geheel voor God te leven als een nazireeër, moet wel het gevaar worden onderkend dat in aardse vreugde schuilt.
Van de dingen van de aarde kan een bedwelmende invloed uitgaan. Aardse dingen kunnen het zicht op de ware roeping, om helemaal voor God te leven, benevelen. Ze kunnen zo’n grote plaats krijgen, dat ze het hart en de tijd van iemand die ertoe geroepen is voor God te leven, in beslag gaan nemen. De belangen worden geleidelijk verlegd van een gericht zijn op God en de dingen van de hemel, naar een gericht zijn op zichzelf en de dingen van de aarde. Het gaat steeds meer om ons welbevinden dan om wat God bezighoudt met het oog op Zijn volk.
Het is ook veel prettiger om met volle teugen te genieten van de goede dingen van dit leven, dan om afstand van die dingen te doen en in plaats daarvan ontbering, smaad en eenzaamheid te lijden vanwege de ontrouw van Gods volk. We moeten dan inderdaad wel goed in de gaten hebben, waarvoor we leven, of beter, voor Wie we leven.
Naast deze op zichzelf niet verkeerde dingen mag de moeder van Simson ook niets onreins eten. Wat onrein is, staat in verbinding met de zonde. Zij mag in haar leven niets toelaten wat zondig is. Zo kan zij in verbinding blijven met God, Die niet verbonden kan zijn met iets wat onrein is. Ouders kunnen niets van hun kinderen verlangen waaraan zij zelf mankgaan. Als ouders zelf slechte lectuur lezen, kunnen ze niet verwachten dat hun kinderen daarvan zullen afblijven. Het geestelijk leven zal dan niet gaan bloeien, maar doodgaan. Als onreinheid geen kans krijgt, zal de kracht van het geestelijk leven zich kunnen ontwikkelen.
Het zal duidelijk zijn dat het afstand doen van schadelijke zaken op zichzelf nog geen gezonde groei waarborgt. Daarvoor moet goed voedsel worden gegeten. Toch stelt de Heilige Geest in deze geschiedenis vooral op de voorgrond hoe noodzakelijk het is om afstand te doen van elke verhindering die een juiste vervulling van het nazireeërschap in de weg staat. Hoe belangrijk zijn deze aanwijzingen voor ouders die hun kinderen willen opvoeden tot bruikbare instrumenten in de hand van de Heer.
Een nazireeër is iemand die schuwt wat de natuur prikkelt (geen wijn of sterkedrank), die de plaats van de vrouw in zwakheid inneemt (zijn haar laten groeien) en die alleen de kracht van het leven werkzaam wil laten zijn (niet met de dood in aanraking komen) (Nm 6:3-7). Dit zijn de noodzakelijke voorwaarden om te komen tot de vorming van die nazireeër met wie God Zijn plan kan uitvoeren. Dat plan is de godsdienst van het vlees terzijde stellen – waarvan de Filistijnen een beeld zijn – om daarmee de weg voor te bereiden voor de Man naar Zijn hart, de Heer Jezus.
5 De nazireeër
5 Want zie, u zult zwanger worden en een zoon baren. En er mag geen scheermes op zijn hoofd komen. Want het jongetje zal van de [moeder]schoot af als nazireeër aan God [gewijd] zijn, en hij zal beginnen Israël te verlossen uit de hand van de Filistijnen.
Het woord nazireeër betekent ‘afgezonderd’ of ‘gewijd’. Beide betekenissen zijn van belang om Gods bedoeling met het nazireeërschap te leren kennen en hopelijk ook in praktijk te brengen. Die bedoeling is een leven te leven dat is afgezonderd van de zonde en toegewijd aan God. God wil dat deze dingen inwerken op ons hart en geweten en in ons leven worden uitgewerkt.
Er worden meer nazireeërs genoemd in de Bijbel. Van Jozef staat dat hij “de gewijde [dat is een nazireeër] onder zijn broers” is (Gn 49:26). Ook Samuel en Johannes de doper zijn nazireeërs (1Sm 1:11; Lk 1:15). De Heer Jezus is de Nazireeër bij uitstek. Dat zit bij Hem niet in het houden van de voorschriften van Numeri 6 of Richteren 13. Zo heeft Hij wel wijn gedronken en ook onreine mensen (melaatsen) en zelfs doden aangeraakt. Nergens is er een aanwijzing dat Hij lang haar heeft gehad. Toch is Hij de ware Nazireeër, omdat Hij volkomen heeft beantwoord aan de geestelijke betekenis van de voorschriften die voor de nazireeër gelden. Ook wij hebben te maken met de geestelijke betekenis van deze voorschriften en we worden opgeroepen de Heer daarin te volgen.
Zoals gezegd, is het nazireeërschap van Simson geen vrijwillige zaak, maar een roeping van God. Het wordt zijn oefening om aan die roeping te beantwoorden. Het is opmerkelijk dat de voorschriften waaraan de nazireeër in Numeri 6 moet voldoen, hier worden verdeeld over de moeder van Simson en Simson zelf. De moeder mag geen wijn of sterkedrank drinken, hoewel dit natuurlijk ook voor Simson geldt, terwijl van Simson hier alleen gezegd wordt dat hij zijn haar niet mag afknippen. Het lange haar is een uiterlijk kenmerk, zichtbaar voor anderen, terwijl de overige kenmerken niet voor anderen zichtbaar zijn. De kenmerken die niet zichtbaar zijn, staan meer in verbinding met de gezindheid van het hart. Zijn lange haar, dat wel zichtbaar is, staat meer in verbinding met het tonen van die gezindheid.
Bij de bespreking van Richteren 5:1 is al iets gezegd over de algemene betekenis die het lange haar in de Schrift heeft. Met betrekking tot Simson kan daaraan het volgende worden toegevoegd. De vrouw draagt lang haar, dat is normaal. Het is haar eer (1Ko 11:15). Het is een voortdurend symbool van haar afhankelijkheid en het is tevens haar heerlijkheid. Als een man lang haar draagt, is “het een oneer voor hem” (1Ko 11:14). God legt de nazireeër deze schande op. De nazireeër toont daarmee dat hij zijn plaats als man, als hoofd van de schepping, opgeeft en dat hij een plaats van afhankelijkheid, die van een vrouw, inneemt. Hij geeft daarmee aan dat hij zwak wil zijn, opdat de kracht van Christus op hem kan wonen (2Ko 12:9b).
Een negatief voorbeeld van wat het lange haar voorstelt, staat in Openbaring 9. Daar zijn de monsters schijnbaar sterk, maar in werkelijkheid ontlenen zij hun kracht aan iemand anders, namelijk aan de demonische Apollyon, wat wordt afgebeeld door hun “haar als vrouwenhaar” (Op 9:7-8). Ze volgen niet hun eigen wil, maar zijn afhankelijk van deze engel van de afgrond die macht over hen heeft en hen bestuurt. Voor de nazireeër wil het lange haar zeggen dat zijn hele kracht ligt in zijn afhankelijkheid van God.
Over Simson staat nog in ons vers geschreven dat “hij zal beginnen Israël te verlossen uit de hand van de Filistijnen”. Daarin wordt uitgedrukt dat hij niet een definitieve verlossing tot stand zal brengen.
6 - 7 Het verslag van de vrouw
6 Toen ging deze vrouw naar binnen en zei tegen haar man: Een Man Gods kwam bij mij en Zijn uiterlijk was als het uiterlijk van een Engel van God, heel ontzagwekkend. Ik vroeg Hem niet waar Hij vandaan kwam, en Hij heeft mij Zijn Naam niet verteld. 7 Maar Hij zei tegen mij: Zie, u zult zwanger worden en een zoon baren. Welnu, drink geen wijn of sterkedrank en eet niets onreins, want het jongetje zal van de [moeder]schoot af tot op de dag van zijn dood als nazireeër aan God [gewijd] zijn.
Als de vrouw van Manoach de voorzegging heeft aangehoord, gaat ze naar haar man. Ze vertelt hem eerst over de verschijning van de Engel van de HEERE, voordat ze vertelt wat Hij haar heeft gezegd. De Persoon Die de boodschap heeft gebracht, heeft een grotere indruk op haar gemaakt dan wat ze van Hem te horen heeft gekregen. Ze noemt Hem “een Man Gods” met “het uiterlijk van een Engel van God”. In het Oude Testament worden profeten soms ‘man Gods’ genoemd. Door Hem zo te noemen erkent ze de Goddelijke bron van de boodschap.
Hij zag er ook uit als een “Engel van God”. Het lijkt erop dat ze aanvoelt dat deze Persoon meer is dan een mens. Wie Hij precies is, kan ze niet zeggen. Wel vindt zij Zijn verschijning “heel ontzagwekkend”. Gideon, Jesaja en Mozes ervaren dergelijke gevoelens als ze Hem zien (Ri 6:22; Js 6:5; Ex 3:6).
Vanwege deze ontzagwekkende aanblik heeft de vrouw van Manoach niet durven vragen naar Zijn Naam. Ook heeft de Bezoeker haar Zijn Naam niet bekendgemaakt. Wel heeft Hij haar enkele dingen verteld. Hij heeft haar de belofte gedaan dat zij zwanger zal worden. Hij heeft haar ook voorgeschreven wat ze niet mag drinken en eten. Ten slotte heeft Hij haar meegedeeld dat God wil dat dit kind een nazireeër Gods zal zijn. Maar ze zegt niets over de opdracht van hun kind, dat hij tegen de Filistijnen zou strijden.
8 Het gebed van Manoach
8 Daarop bad Manoach de HEERE vurig en zei: Ach, Heere, laat de Man Gods Die U gezonden hebt, toch opnieuw naar ons toe komen om ons te leren wat wij met het jongetje dat geboren zal worden, moeten doen.
Het is prachtig om te zien hoe Manoach reageert op alles wat zijn vrouw hem vertelt. Hij vertrouwt haar volledig. Hij kent de omgang van zijn vrouw met God en weet dat zij zich niets inbeeldt. Het is voor dit echtpaar niet vreemd om met elkaar dingen te delen die ze van de HEERE hebben gehoord of gezien. Manoach en zijn vrouw kunnen samen goed praten over de dingen van de HEERE. Het is hun gemeenschappelijke verlangen om naar Gods wil te leven.
Ook vandaag is de wijze waarop man en vrouw de dingen van de Heer met elkaar kunnen delen de basis van een goed huwelijk. Beiden moeten zij hun eigen omgang met de Heer hebben door persoonlijk bijbellezen en door een persoonlijk gebedsleven. Dat kan de een niet voor de ander doen. Ze mogen daarin niet langs elkaar heen gaan leven. Het met de ander delen van wat ieder van de Heer heeft gezien en gekregen en elkaar ook corrigeren in bepaalde zaken, heeft een harmonieus huwelijk tot gevolg.
Manoach gelooft dat wat zijn vrouw heeft verteld een boodschap van God is. Dat is het uitgangspunt voor zijn gebed. Hij twijfelt er niet aan dat zal gebeuren wat God gezegd heeft. Hij heeft alleen nog een vraag. Die vraag gaat over de opvoeding van het kind dat geboren zal worden. Aanstaande ouders krijgen hier een mooi voorbeeld te zien.
9 - 14 Antwoord op het gebed
9 En God verhoorde de stem van Manoach, en de Engel van God kwam opnieuw naar de vrouw toe, terwijl zij in het veld zat, en haar man Manoach niet bij haar was. 10 Toen haastte de vrouw zich en snelde [weg] en vertelde het haar man. En zij zei tegen hem: Zie, de Man Die op die dag naar mij toe kwam, is mij verschenen. 11 Toen stond Manoach op en ging zijn vrouw achterna. En hij kwam bij die Man en zei tegen Hem: Bent U de Man Die tot deze vrouw gesproken heeft? En Hij zei: Ik ben het. 12 Toen zei Manoach: Welnu, laten Uw woorden uitkomen. Wat zal de [leef]wijze van het jongetje zijn, en [wat] zijn werk? 13 En de Engel van de HEERE zei tegen Manoach: Voor alles wat Ik de vrouw gezegd heb, moet zij op haar hoede zijn. 14 Zij mag niets eten wat van de wijnstok afkomstig is. Wijn en sterkedrank mag zij niet drinken en evenmin mag zij ook maar iets onreins eten. Alles wat Ik haar geboden heb, moet zij in acht nemen.
“En God verhoorde de stem van Manoach.” Wat een bemoediging voor ieder die ernaar verlangt kinderen op te voeden naar het plan van God. De wijze waarop het gebed wordt verhoord, sluit aan bij het eerdere bezoek van de Engel van God. Weer gaat God voorbij aan de man om duidelijk te maken dat niets van de kracht van de man in de verlossing een plaats kan hebben. Hij zoekt opnieuw de vrouw op als zij alleen is. Ze herkent Hem direct en gaat vlug haar man halen. Bij haar is geen enkele twijfel te zien, terwijl Manoach zo zijn vragen heeft.
Hij moet eerst zekerheid hebben dat hij inderdaad met de Persoon van het eerste bezoek te maken heeft. Hij ontvangt de bevestiging. Dan herhaalt hij de vraag die hij in zijn gebed in vers 8 heeft gesteld. Toch is er een verschil tussen vers 8 en vers 12. In vers 8 vraagt hij hoe zij als ouders met het kind moeten omgaan. In vers 12 heeft de vraag meer betrekking op het kind zelf. Hij vraagt naar de leefwijze en het werk van de jongen.
Zulke vragen stellen is belangrijk. Ouders die dit doen, zijn zich bewust dat zij geen kinderen voor zichzelf krijgen, maar dat zij die voor God mogen opvoeden, opdat Hij in het leven van die kinderen zal worden verheerlijkt. Het gaat in feite om de vraag waarvoor we onze kinderen opvoeden: voor een hoge positie in deze wereld of een hoge positie in het koninkrijk van God? Een hoge positie in het koninkrijk van God vraagt het innemen van een nederige plaats.
Om in het koninkrijk van God te kunnen komen moet een kind eerst “opnieuw geboren worden” (Jh 3:3,5). Vervolgens moet de ontwikkeling van het christelijk karakter plaatsvinden. Dat gebeurt door het groeien in de dingen van God. Een kind dat zo gevormd wordt, zal later van groot nut blijken te zijn voor de gemeente en in de dienst van God.
Het is belangrijk goed op de leefwijze van het kind te letten. Ouders moeten erop toezien dat kinderen tijd vrijmaken voor de dingen van de Heer, ook als ze het druk hebben met huiswerk en dergelijke. Het is van belang dat hun kinderen leren een persoonlijke omgang met de Heer te hebben en Hem te betrekken bij alles wat ze doen. Kinderen mogen in de Heer Iemand leren kennen met Wie ze een vertrouwelijke omgang mogen hebben.
Het is ook goed te letten op de aard van het werk dat zij voor de Heer mogelijk kunnen gaan doen. Ieder kind heeft andere capaciteiten, is anders door de Heer toegerust. Goede ouders zullen hun kinderen stimuleren om hun natuurlijke capaciteiten voor de Heer te gebruiken. Ze mogen hun kinderen ook leren dat God het fijn vindt als ze doen wat ze kunnen. Ze hoeven niet méér te zijn dan ze zijn.
Dit bewustzijn van het door God geaccepteerd zijn hangt voor een groot deel af van het gevoel dat ouders hun kind geven dat het door hen wordt geaccepteerd zoals het is. Het accepteren van dingen die verkeerd zijn, is daarvan natuurlijk uitgesloten.
Het antwoord dat Manoach krijgt, is hetzelfde als het antwoord dat zijn vrouw al eerder te horen heeft gekregen. Dat antwoord slaat niet op de jongen maar op de moeder. Het is opmerkelijk dat de Engel deze dingen niet aan de vader voorhoudt. Hieruit kunnen we leren dat de sfeer in huis het meest bepaald wordt door de moeder en dat vooral haar invloed op de vorming van het kind groot is. De titel van een oud boek over opvoeding geeft dat mooi weer: ‘Aan moeders hand tot Jezus’.
Als de Engel Zijn antwoord herhaalt dat Hij eerder aan de vrouw heeft gegeven, geeft Hij een kleine uitbreiding van de zaken waarvan ze zich moet onthouden: “Ze mag niets eten wat van de wijnstok afkomstig is.” Dit geeft aan dat de opvoeding van een kind veel van de ouders vraagt.
Het opgeven van eigen belangen en afstand doen van allerlei pleziertjes is fundamenteel voor het bereiken van het gestelde doel. Dat betekent beslist niet dat er geen plezier meer te beleven valt of dat ouders altijd bang moeten zijn iets verkeerd te doen. Het gaat erom wat ouders ervoor over hebben om echt plezier te beleven van hun kinderen. Zulke ouders zullen van harte instemmen met het woord van de apostel Johannes: “Ik heb geen grotere blijdschap dan deze, dat ik hoor dat mijn kinderen in de waarheid wandelen” (3Jh 1:4).
In de wereld, en helaas komt het ook onder christenen voor, wil men (een tijd lang) geen kinderen omdat zij als een verhindering worden gezien voor het beleven van ‘de leuke dingen van het leven’. Kinderen leggen te veel verplichtingen op. Wie het werkelijke doel van de kinderzegen ziet, zal zich willen inzetten om die echte vreugde te gaan kennen.
15 - 21 Het offer van Manoach
15 Toen zei Manoach tegen de Engel van de HEERE: Laat ons U toch [hier] doen blijven en een geitenbokje voor U bereiden. 16 Maar de Engel van de HEERE zei tegen Manoach: Ook al doet u Mij [hier] blijven, Ik zal van uw brood niet eten. En als u een brandoffer wilt brengen, moet u dat aan de HEERE offeren. Manoach wist namelijk niet dat het een Engel van de HEERE was. 17 En Manoach zei tegen de Engel van de HEERE: Wat is Uw Naam? Dan kunnen wij U eren, wanneer Uw woord uitkomt. 18 Maar de Engel van de HEERE zei tegen hem: Waarom vraagt u zo naar Mijn Naam? Die is immers wonderlijk! 19 Daarop nam Manoach een geitenbokje en het graanoffer, en offerde [dit] op de rots aan de HEERE. En terwijl Manoach en zijn vrouw toekeken, deed [de Engel] iets uitzonderlijks. 20 Het gebeurde namelijk, toen de vlam vanaf het altaar naar de hemel opsteeg, dat de Engel van de HEERE opsteeg in de vlam van het altaar. Toen Manoach en zijn vrouw [dat] zagen, wierpen zij zich met hun gezicht ter aarde. 21 En de Engel van de HEERE verscheen niet meer aan Manoach en aan zijn vrouw. Toen begreep Manoach dat het een Engel van de HEERE was geweest.
Uit alles wat Manoach heeft gehoord en meegemaakt, is hem duidelijk geworden dat er een bijzondere Gast bij hem op bezoek is. Hij moet de indruk hebben gekregen dat hij met een Goddelijk Persoon te maken heeft. Dit blijkt uit het feit dat hij zijn Gast een offer wil brengen, iets dat alleen aan God gedaan kan worden. Het offer dat hij wil brengen, is hetzelfde als het offer dat Gideon aan zijn hemelse Gast heeft gebracht (Ri 6:19). Toch weet Manoach niet Wie hij in werkelijkheid voor zich heeft. Pas in vers 21 komt hij tot de erkenning dat hij oog in oog heeft gestaan met de Engel van de HEERE.
Dat Manoach nog niet weet Wie hij voor zich heeft, blijkt ook uit wat de Engel van de HEERE in vers 16 tegen hem zegt, dat hij zijn offer aan de HEERE moet brengen en niet aan Iemand Die voor hem onbekend is. Dit laat ons zien dat God geëerd wil worden door mensen die Hem kennen en door het geloof een relatie met Hem hebben. Hij kan geen offer aanvaarden dat voortkomt uit vage gevoelens over Hem. Het is ermee als met de rijke jongeling, die de Heer Jezus “goede Meester” noemt, ook zonder te beseffen tot Wie hij zich richt (Mk 10:17-18).
Alleen als Manoach Hem erkent als de HEERE, als God, wil Hij het offer, of de hoffelijkheid, aannemen, maar dan moet het brengen ervan wel gebeuren naar de aanwijzingen die Hij geeft. Dat brengt Manoach tot de vraag die zijn vrouw niet heeft gesteld. Hij vraagt naar Zijn Naam. Hij wil graag meer over Hem weten. De naam, dat hebben we al eerder gezien, geeft vaak aan met wat voor persoon we te maken hebben. De Naam van God geeft uitdrukking aan Zijn Wezen.
De naam waarmee Hij zich aan Manoach bekendmaakt, is “Wonderlijk”. Deze naam komen we ook tegen in Jesaja 9. Daar gaat het duidelijk over de Heer Jezus. Er staat van Hem: “Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven. … En men noemt Zijn Naam Wonderlijk” (Js 9:5). De naam “Wonderlijk” geeft het Wezen van de Heer Jezus aan. Hij is waarachtig God en waarachtig Mens en toch één Persoon. Dat wonder is te groot voor het bevattingsvermogen van het mensenverstand. Vandaar de naam “Wonderlijk”.
Als Manoach vervolgens zijn offer brengt, gebeurt er iets wonderlijks. Zijn Bezoeker gaat in de vlam die van het altaar opstijgt naar de hemel. Dit is een beeld van wat er met de Heer Jezus is gebeurd op het kruis. Toen Hij daar leed en stierf onder het vuur van Gods oordeel over de zonde, steeg er tegelijk een aangename geur van het kruis omhoog naar God. God werd door het werk van Zijn Zoon verheerlijkt. Op grond daarvan heeft God Hem in de hemel de plaats van heerlijkheid aan Zijn rechterhand gegeven.
Wij mogen nu weten dat er een verheerlijkte Mens in de hemel is. Met die verheerlijkte Mens in de hemel is de gemeente onlosmakelijk verbonden. God laat dit ‘wonderlijke handelen’ juist zien in een tijd waarin het verval toeneemt om hen die Hem in getrouwheid als nazireeërs willen dienen te bemoedigen. Hierdoor wordt de blik omhooggericht. Naar boven kijken, “waar Christus is, gezeten aan Gods rechterhand” (Ko 3:1), is de noodzakelijke houding om als nazireeër stand te houden.
Nadat is aangegeven wat niet thuishoort in het huis waar de nazireeër wordt geboren en opgevoed (wijn en onreinheid), komt nu het positieve naar voren. Het huis wordt als het ware vervuld met de geur van het offer, waarin de heerlijkheid van Christus wordt voorgesteld. Het evangelie naar Markus, dat de Heer Jezus voorstelt als de ware Dienaar van God, eindigt met een blik in de hemel: “De Heer <Jezus> dan, … werd opgenomen in de hemel en ging zitten aan [de] rechterhand van God” (Mk 16:19). Deze blik in de hemel is een bemoediging voor iedereen die een dienst als nazireeër voor de Heer wil doen.
22 - 23 Reactie van Manoach en zijn vrouw
22 En Manoach zei tegen zijn vrouw: Wij zullen zeker sterven, want wij hebben God gezien. 23 Maar zijn vrouw zei tegen hem: Als het de HEERE behaagd had ons te doden, had Hij het brandoffer en graanoffer van onze hand niet aangenomen en ons evenmin dit alles laten zien en ons nu ook niet [iets] als dit laten horen.
Als het tot Manoach is doorgedrongen met Wie hij te maken heeft gehad, wordt hij bang en vreest dat hij en zijn vrouw zullen sterven. Daarvoor is echter geen reden omdat het offer is aangenomen. Dat begrijpt zijn vrouw goed. Manoach redeneert vanuit zichzelf naar God. Zijn vrouw redeneert vanuit het offer. Haar houding toont geloofszekerheid, zoals we die voor de christen vinden: “Als God voor ons is, wie zou tegen ons zijn? Hoe zal Hij Die zelfs Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar Hem voor ons allen overgegeven heeft, ons met Hem ook niet alle dingen schenken?” (Rm 8:31-32).
Ook hier zien we weer hoe de verhoudingen bij dit echtpaar liggen. Manoach is in geestelijk opzicht de mindere van zijn vrouw. Als een echte hulp naast hem wijst zij hem op de waarde van het offer en op het handelen van God. Het is mooi als man en vrouw zo met elkaar omgaan en elkaar op zulke dingen kunnen wijzen.
24 - 25 Simsons geboorte en eerste optreden
24 Daarna baarde deze vrouw een zoon en zij gaf hem de naam Simson. Het jongetje werd groot en de HEERE zegende hem. 25 En de Geest van de HEERE begon hem aan te vuren in Mahane-Dan, tussen Zora en Esthaol.
Gods belofte wordt vervuld. De beloofde zoon wordt geboren en zijn moeder geeft hem de naam Simson. Zijn naam is gevormd uit het woord voor ‘zon’. Misschien wordt daardoor aangegeven dat God in deze donkere tijd voor Israël nieuw licht wil laten schijnen, het licht van hoop op bevrijding. Wat Simson in zijn jeugd heeft gedaan, wordt niet vermeld. Wat wel wordt vermeld, is de plaats waar hij in het begin van zijn dienst bezig is, in Mahane-Dan, dat is in zijn directe omgeving.
De dienst van ieder die iets voor de Heer wil doen, begint altijd in de directe omgeving: thuis, in de buurt, op school, op het werk. Het begint thuis. Daarna wordt de kring van de dienst groter. Zondagsschoolwerk doen en thuis ongezeglijk zijn horen niet bij elkaar. Het is onbestaanbaar om ‘de zending in te gaan’ zonder eerst thuis, in de omgeving te hebben getuigd. Ook kan een broeder geen andere plaatselijke gemeenten gaan dienen als hij zich in de eigen plaatselijke gemeente nooit laat horen. De invloed van de Geest en de uitwerking daarvan worden het eerst in de huiselijke sfeer waargenomen.
Simson groeit op in de meest ideale omstandigheden, heel anders dan bijvoorbeeld Jefta. Hij heeft Godvrezende ouders, de HEERE zegent hem, heeft hem voor Zich apart genomen en de Geest van de HEERE leidt hem al in zijn jonge jaren. Ondanks al deze grote voorrechten heeft het leven van Simson een tragisch verloop. Dat laten de volgende hoofdstukken ons zien.