Inleiding
In Richteren 3 maken we kennis met de eerste drie richters en hun optreden. Van alle drie lezen we iets wat hun persoon een lager aanzien geeft. Othniël is de zoon van Kenaz, een jongere broer van Kaleb (vers 9; Jz 15:17; Ri 1:13), Ehud is linkshandig (vers 15) en Samgar gebruikt een prikstok voor ossen in de strijd (vers 31). In het algemeen krijgen zulke mannen niet de meeste stemmen in een verkiezingsstrijd. Het maakt wel duidelijk dat het mannen van Gods keuze zijn en niet die van het volk, van de mens. Deze keuze behoort bij de wegen die God gaat in gebroken situaties, als de glans van het begin is verbleekt.
Kijk ook maar naar het ontstaan van de gemeente met haar grote apostelen en vergelijk dit met de latere situatie, die van verval. In het begin kan de Geest machtig werken als een antwoord op de verheerlijking van Christus. Na het intreden van het verval worden ook de instrumenten gekenmerkt door bepaalde vormen van zwakheid. Luther en Calvijn, Darby en Kelly, allen grote Godsmannen in hun tijd, bereiken niet de hoogte van een Paulus en een Petrus. Toch heeft God hen voor Zijn gemeente willen gebruiken, in de reformatie van zestiende eeuw en in het reveil van de negentiende eeuw. Zo wil God steeds, ook vandaag, zwakke, beperkte en onaanzienlijke mensen gebruiken voor de bevrijding van Zijn volk.
Algemeen gesproken is de reformatie de bevrijding van het juk van Rome, het ritualisme; het reveil is de bevrijding van de dode orthodoxie, het rationalisme, in de protestantse kerken. De bevrijding die vandaag nodig is, is de bevrijding van de geest van Laodicéa, de geest van zelfgenoegzaamheid, het willen bezitten van een geestelijk leven zonder leven uit de Geest. De norm is niet de Schrift, maar de beleving, het gevoel: waar voel ik mij goed bij?
De dingen van God worden beoordeeld naar de smaak en gevoelens van de mens en niet aan de hand van het Woord van God. Dat vandaag vooral deze vijand, het gevoel, werkzaam is, wil niet zeggen dat de oude vijanden, ritualisme en rationalisme, voorgoed overwonnen zijn. Deze vijanden zullen voortdurend proberen Gods volk weer in hun greep te krijgen. Deze toestand zorgt ervoor dat we steeds opnieuw met deze vijanden moeten afrekenen en als richter moeten optreden.
1 - 2 Leren strijden
1 Dit nu zijn de volken die de HEERE liet blijven om Israël door hen op de proef te stellen, [dat wil zeggen] alle [Israëlieten] die niet wisten van al de oorlogen met Kanaän, 2 alleen opdat de [jongere] generaties van de Israëlieten [daarvan] zouden weten, om hun de oorlog te leren, alleen hun die er tevoren niet van wisten:
De verzen 1-6 van dit hoofdstuk horen bij het vorige hoofdstuk. Ze beschrijven nog andere redenen waarvoor God de vijanden in het land heeft gelaten. God doet nooit iets zonder bedoeling. Hij heeft voor heel Zijn handelen Zijn eigen redenen. Soms heeft Hij zelfs meerdere doeleinden in gedachten. Hij kan met een bepaalde handeling of een bepaald woord verschillende dingen bewerken. Waar het God uiteindelijk om gaat, is Zichzelf te verheerlijken in het geluk en de zegen van de mens in het algemeen en van Zijn volk in het bijzonder. De reden die hier wordt genoemd, is dat God door de aanwezigheid van de vijanden Zijn volk ”de oorlog” wil leren.
Als het een mens voor de wind gaat, zijn leven verloopt voorspoedig en zonder tegenslagen, wordt niet zo duidelijk wat er voor God in zijn hart aanwezig is. Voorspoed neemt de ontrouw die in het hart aanwezig is niet weg. Als alles voor de wind gaat, zijn er geen oefeningen en worstelingen om te leren Wie God is en hoe er gebruikgemaakt kan worden van Zijn kracht om tegenstand te overwinnen. Het is niet Gods bedoeling dat wij ons laten overwinnen door de vijand, door het kwaad, maar dat wij het kwaad overwinnen in Zijn kracht.
God weet wat er in de mens is, maar door de achtergelaten vijanden zal de mens dat ook zelf gaan ontdekken. Zijn reactie op het kwaad toont aan wat er in zijn hart is. Als er een echte verbinding met God is, zal hij naar God gaan als er gevaar dreigt.
Wat door ontrouw ontstaat – het volk is immers ontrouw geweest en heeft nagelaten alle vijanden uit te roeien –, wordt door God ten goede gebruikt. De vijanden die zijn gespaard, dienen om generaties die niet aan de verovering van Kanaän hebben deelgenomen, te leren strijden voor de zegeningen die God heeft geschonken. Door de aanwezigheid van de vijanden kunnen ze laten zien of ze het land van God waarderen.
Wie prijs stelt op wat God heeft gegeven, zal niet toelaten dat de vijand die gave van God in bezit zal nemen of houden. Hij zal ervoor vechten. Wat op die wijze aan de macht van de vijand wordt ontrukt, zal een extra waardevolle betekenis hebben. In het dagelijks leven is dat ook zo. Het geeft immers meerwaarde aan ons bezit als we er zelf voor hebben gewerkt? Het is veel meer ons eigendom. We genieten er intenser van dan van dingen die ons zo in de schoot zijn geworpen.
Tijden van verval zijn tijden van strijd voor iemand die trouw wil zijn aan de Heer. In de tweede brief aan Timotheüs, die de tijd van het verval in de christenheid beschrijft, wordt verschillende keren over strijd gesproken (2Tm 2:3-4; 4:7). Op die plaatsen wordt de enkeling opgeroepen om trouw te blijven te midden van het verval. Strijd maakt overwinnaars openbaar (Op 2:7,11,17,26; 3:5,12,21).
Bij dit alles moeten we steeds voor ogen houden dat onze strijd zich in de hemelse gewesten afspeelt en niet een strijd is tegen vlees en bloed. De volken die overgelaten zijn, zijn een beeld van het vlees in ons. Het vlees is niet in ons gelaten opdat wij het zouden dienen, maar opdat we leren het te oordelen. Deze volken kunnen ook een beeld zijn van een “doorn voor het vlees” zoals Paulus die heeft gehad (2Ko 12:7). Het doel van die doorn was niet om hem in zijn dienst voor God lam te leggen, maar om hem klein en afhankelijk te houden.
Zo kunnen er ook in ons leven dingen zijn, waar we graag vanaf zouden willen, maar die we toch moeten meedragen. Dat zijn geen zonden, want die moeten we veroordelen. Het gaat meestal om onaangename zaken die, naar onze mening, ons functioneren beperken. Maar God heeft die dingen toegelaten om ons klein te houden, zodat we beter voor Hem gaan functioneren.
3 De vijanden
3 vijf vorsten van de Filistijnen, en al de Kanaänieten, de Sidoniërs en de Hevieten, die in het bergland van de Libanon woonden, van de berg Baäl-Hermon af tot aan Lebo-Hamath.
De vijanden die bij name worden genoemd, zijn “vijf vorsten van de Filistijnen, en al de Kanaänieten, de Sidoniërs en de Hevieten”. Ook wordt het gebied van de vijanden beschreven. Elke vijand heeft zijn eigen werkterrein. De Filistijnen worden als eerste genoemd. Zo vinden we het ook in Jozua 13 (Jz 13:1-2). Daar zegt de HEERE dat er nog veel land is overgebleven om dat in bezit te nemen. Als het niet veroverde land wordt opgesomd, wordt het gebied van de Filistijnen het eerst genoemd.
De Filistijnen nemen onder de vijanden van Israël een bijzondere plaats in. Zij zijn de hardnekkigste vijanden. Pas als David koning is, zal hij deze vijand zijn kracht ontnemen, maar ook dan wordt hij niet volkomen uitgeschakeld. Ook dan nog blijft hij actief, al is het niet meer als overheerser van het volk.
Opmerkelijk is dat hier niet het Filistijnse volk wordt genoemd, maar “vijf vorsten van de Filistijnen”. In het zojuist aangehaalde Jozua 13 lezen we over dezelfde vijf vorsten en worden de namen van de plaatsen opgesomd waarover zij heersen (Jz 13:3). Drie van die plaatsen heeft Juda ingenomen (Ri 1:18). Nu blijkt dat ze dat niet afdoende hebben gedaan.
De Filistijnen vormen een volk dat zich in het land heeft genesteld en het voor zichzelf opeist. In Exodus 13 lezen we dat God Zijn volk uit Egypte laat trekken en dat Hij “hen niet leidde [langs] de weg door het land van de Filistijnen, hoewel dat korter was” (Ex 13:17). Via het land van de Filistijnen zou de kortste weg naar Kanaän geweest zijn. Toch is dat niet de weg die God Zijn volk heeft aangewezen. Hij heeft een andere weg voor hen in gedachten gehad, een weg waarop ze ervaringen met Hem hebben opgedaan en waardoor ze Hem en ook zichzelf beter hebben leren kennen.
De Filistijnen zijn het land via een andere weg binnengekomen. Zij zijn een beeld van een volk dat niet de verlossing uit Egypte kent. Ze zijn wel met Egypte verbonden, want ze komen er oorspronkelijk vandaan. In Genesis 10 wordt Mizraïm genoemd als een voorvader van de Filistijnen, en Mizraïm is Egypte (Gn 10:13-14). Dit betekent dat zowel Israël als de Filistijnen met Egypte te maken hebben gehad.
Het verschil is dat Israël daar in slavernij is geweest en door God is verlost, terwijl de Filistijnen een zwervend volk zijn dat Egypte wel heeft verlaten, maar nooit de verlossing heeft gekend. Ook weten zij niets van ervaringen met God in de woestijn en van een doortocht door de Jordaan om in het beloofde land te komen.
De Filistijnen stellen mensen voor die zeggen dat ze christenen zijn, die zeggen dat ze recht hebben op de zegeningen van God, maar die geen leven uit God hebben. Ze hebben nooit hun zonden oprecht voor God beleden en hebben geen deel aan de verlossing door het geloof in de Heer Jezus. Het zijn naamchristenen. Het zijn mensen die zich in hun zogenaamde christen-zijn laten leiden door hun eigen gedachten en gevoelens.
Naamchristenen zetten de Bijbel naar hun hand. God dienen doen ze op de manier die hun het beste lijkt. Hun godsdienst wordt bepaald door de ‘vijf vorsten’. We kunnen dit vergelijken met de vijf zintuigen van de mens. De naamchristen laat zich in het dienen van God leiden door wat hij hoort, ziet, ruikt, voelt en proeft, dat wil zeggen zuiver door eigen waarneming en niet door de Geest van God, want Die bezit hij niet.
Deze manier van godsdienst komt in de christenheid algemeen voor. Niet wat God zegt, is bepalend, maar wat de mens vindt. Als de mening van naamchristenen doorslaggevend wordt in de dingen van God, hebben als het ware de Filistijnen de touwtjes in handen en wordt het volk van God beroofd van Gods zegen en het genieten daarvan.
Over de tweede hier genoemde vijand, de Kanaänieten, is al het een en ander geschreven bij de bespreking van Richteren 1:9. Verderop, bij vers 5 van dit hoofdstuk, zal er nog wat aan worden toegevoegd.
De derde vijand, de Sidoniërs, komt uit Sidon. Dat ligt in het gebied van Aser (Ri 1:31). Door de ontrouw van Aser is ook deze vijand nog in leven en oefent zijn invloed uit. Daardoor zijn de Israëlieten de goden van Sidon gaan dienen (Ri 10:6). Uit de oordeelsprofetie over Sidon (Ez 28:21-24) blijkt dat Sidon voor Israël een ‘wondende doorn’ en een ‘pijndoende doorn’ is geweest. God verwijt deze stad dat de inwoners zichzelf hebben verrijkt met Zijn zilver en goud en dat zij Zijn volk als koopwaar hebben verhandeld (Jl 3:4-6).
De vijand die Sidon ons voorstelt, is de zucht naar rijkdom. Als de geldzucht gaat heersen over het volk van God, wordt hij een plaag, waardoor niet genoten kan worden van Gods zegeningen. De relatie tussen de geldzucht van Sidon en de pijn die Sidon het volk van God in alle tijden bezorgt, komt treffend tot uitdrukking in 1 Timotheüs 6. Daar lezen we: “Want de geldzucht is een wortel van alle kwaad. Door daarnaar te streven zijn sommigen van het geloof afgedwaald en hebben zich met vele smarten doorboord” (1Tm 6:10). Kan het duidelijker?
De Hevieten komen bij de bespreking van vers 5 aan bod.
4 Luisteren naar de geboden
4 Zij waren er om Israël door hen op de proef te stellen, opdat men zou weten of zij naar de geboden van de HEERE zouden luisteren, die Hij hun vaderen door de dienst van Mozes geboden had.
In het vorige hoofdstuk staat dat Israël op de proef wordt gesteld om te zien “of zij de weg van de HEERE in acht zullen nemen” (Ri 2:22). Nu zien we een andere invalshoek waarom de vijanden in het land zijn gebleven. Het doel is hier “om Israël door hen op de proef te stellen, opdat men zou weten of zij naar de geboden van de HEERE zouden luisteren, die Hij hun vaderen door de dienst van Mozes geboden had”. De aanwezigheid van de vijanden is ook een test of zij zich aan het Woord van God zullen houden.
Kort gezegd, gaat het om de weg van de HEERE (Ri 2:22) en om de wet van de HEERE (Ri 3:4; vgl. Dt 8:2).
Op de weg die wij gaan, gebeuren allerlei dingen waarop wij reageren, bewust of onbewust. Door onze reactie laten we zien of we rekening houden met God en Zijn belangen of dat wij bezig zijn met onszelf en onze eigen belangen.
5 Te midden van de heidenen
5 Toen nu de Israëlieten te midden van de Kanaänieten, de Hethieten, de Amorieten, de Ferezieten, de Hevieten en de Jebusieten woonden,
De aanwezigheid van de volken te midden waarvan Israël woont, is veroorzaakt door de ontrouw van Israël in het verleden. Maar God laat het daar niet bij. Hij gebruikt deze volken om de trouw van Zijn volk op de proef te stellen. Hij levert hen over aan de resultaten van hun ongehoorzaamheid, maar doet dat, opdat ze weer naar Hem gaan vragen.
Dag aan dag leven ze te midden van deze heidenen. Ze worden daardoor voortdurend op de proef gesteld of zij de HEERE trouw en gehoorzaam zullen blijven en deze vijanden alsnog zullen verjagen. Hun aanwezigheid vormt een getuigenis van hun ontrouw in het verleden. Tegelijk is het een uitdaging hun vijanden te verdrijven en in bezit te nemen wat God hun geschonken heeft, of te herstellen wat ze zijn kwijtgeraakt.
Wat stellen deze vijanden voor? Ze zijn een beeld van geestelijke machten die het gedrag van Gods volk willen beïnvloeden. Welke soort invloeden dat zijn, kunnen we opmaken uit de betekenis van hun namen. Aan deze invloeden staat iedere christen of gemeenschap van christenen bloot. De grote vraag is hoe we erop reageren. Geven we eraan toe, laten we ons beïnvloeden door deze vijanden, of gaan we erop af en verslaan we ze met Gods Woord? Dat is de test voor ons in geestelijke zin zoals het voor Israël in letterlijke zin is.
Kanaänieten
Over de betekenis van de naam Kanaän (‘koopman’) is nog een toepassing te maken die we wellicht herkennen. Soms kunnen we ons, zonder dat we het zelf weten of willen, gemakkelijk door deze vijand laten beïnvloeden. Het gaat daarbij niet om financieel voordeel. Er is namelijk ook voordeel te halen in sociaal opzicht. Iets kan een bepaalde status aan iemand geven.
Sommige groten der aarde laten zich erop voorstaan dat ze christen zijn. Wie bij zulke vooraanstaande heren in het gevlei wil komen, zal zich moeten uitgeven voor christen en zich christelijke waarden moeten aanmeten. Het christelijk goed wordt op die manier tot koophandel gemaakt. Het gaat niet om de vraag of iemand echt christen is of alleen in naam. In veel gevallen kan alleen God die vraag beantwoorden. Waar het om gaat, is de handelwijze, de manier waarop met de dingen van God wordt omgegaan.
Ik las daarvan eens een illustratie in de krant. Er werd een lijst gepubliceerd van de top zes van favoriete predikers van de Amerikaanse president Bill Clinton (president van 20-01-1993 tot 20-01-2001). Je vraagt je af, waar dat nu goed voor is. Als je daarbij hoort, scoort dat natuurlijk goed, zeker als je nummer één voor hem bent. Het zet de persoon van de prediker in het zonnetje en ook zijn achterban. Dat levert winst op. Als je voor Clinton nummer 1 of 5 of 6 bent, zullen er veel meer komen die zich bij jou en jouw groep willen aansluiten. Velen identificeren zich veel liever met een gevierd en invloedrijk persoon in de wereld dan met een verworpen en verachte Christus in de hemel. Hoe God de waarde en winst van zo’n top zes beoordeelt, zullen we maar aan Hem overlaten.
Hethieten
Hun naam betekent ‘zonen van de verschrikking’. De invloed die zij uitoefenen ligt in de sfeer van het inboezemen van angst. Deze vijand is erop uit om de monden van de christenen te snoeren. Zijn beproefde wapen is angst. Veel christenen zijn bang om hun mond open te doen om van hun Heer te getuigen. Het kan daarbij gaan om een woord tegenover onbekeerde mensen, maar ook om een woord te midden van gelovigen.
Waarom doen zo weinig gelovigen aan evangelisatie? Waarom doen zo weinig mannen in de gemeente hun mond open om God te danken of om te bidden? Angst heeft het volk van God in zijn greep. Bang om af te gaan, bang om je gezicht te verliezen. Bang, omdat men te veel met zichzelf bezig is. Als het hart vol is van de Heer Jezus, worden schroom en angst overwonnen, want waar het hart vol van is, daar loopt de mond van over (Mt 12:34b). De aanwezigheid van deze vijand is de uitdaging om je bezig te houden met de Heer Jezus. Dan kun je hem verslaan.
Amorieten
Zij zijn de ‘praters’, dat is een van de betekenissen van hun naam. Het is een heel andere vijand dan de vorige die je de mond snoert. Iemand kan veel praten, maar zonder echt iets te zeggen. Een gemakkelijke prater gebruikt veel woorden. Let wel, het gaat hier om een vijand. Het gaat om praten als een negatief kenmerk.
Er zijn christenen die bang zijn om te getuigen van de Heer Jezus, maar die wel hele verhalen kunnen ophangen over christelijke waarden. Kijk maar eens naar de ‘christelijke’ politiek. Deze vijand moet worden overwonnen door gemeenschap met de Heer. Wanneer het “denken van Christus” (1Ko 2:16) het gedachteleven gaat besturen, worden de ‘praters’ verslagen. Dan krijgen de woorden inhoud en werken ze iets uit in hen die ze horen.
Ferezieten
Ferezieten betekent onder andere ‘regeerders’. Zij stellen een geestelijke klasse voor die boven het gewone volk staat. Zij zijn de mensen die het kunnen weten, want zij hebben er per slot van rekening voor gestudeerd. Het gaat niet om wat zij zeggen, maar om wat zij zijn. Iemand die niet gestudeerd heeft, geen titel voor zijn naam heeft, kan niet met gezag spreken. In een gemeenschap waar dit geldt, zijn de Ferezieten de baas.
Het onderwijs van de Heer Jezus dat Hij geeft als Hij op aarde is, wordt onder andere niet geaccepteerd, omdat Hij niet de papieren bezit die men nodig oordeelt (Jh 7:15). Vandaag werkt dat nog steeds zo. Iemand die geen erkende godsdienstige opleiding heeft gevolgd, wordt in grote delen van de christenheid niet serieus genomen, hoezeer hij ook Gods waarheid spreekt. Er wordt gewoon niet naar hem geluisterd, want hij is geen ‘vakgenoot’. Deze vijand wordt overwonnen door te luisteren naar wat de Heer Jezus in Lukas 22 zegt (Lk 22:25-27).
Hevieten
De Hevieten vormen de tegenhangers van de Ferezieten. In tegenstelling tot de Ferezieten, de ‘regeerders’, zien we in de Hevieten de ‘dorpsbewoners’. Dat is de betekenis van hun naam. Zij zijn de gewone mensen, de leken. Zij maken zich niet druk om de uitleg van de Bijbel. Daar hebben ze hun ‘regeerders’ voor die door hen worden betaald. Het gemak dient de mens, en als men er ook nog voor betaalt, kan men daarmee het geweten geruststellen. Veel christenen vinden het wel fijn als ze geen verantwoordelijkheid hoeven te dragen; ze onthouden zich van elke activiteit.
In 1 Korinthiërs 12 komen we zowel de Ferezieten als de Hevieten tegen. Daar horen we iemand zeggen dat hij “niet van het lichaam” is (1Ko 12:15-16). Het lijkt erop dat hier een ‘Heviet’ aan het woord is. Hoewel het gaat om iemand die ontevreden is over de plaats die hij in het lichaam heeft, kan het wel worden toegepast op deze vijand. Het resultaat van gemakzucht en ontevredenheid is namelijk hetzelfde: er gebeurt niets.
Ieder kind van God heeft zijn eigen, unieke plaats in het lichaam, de gemeente, en mag, ja moet zelfs de functie die daarbij hoort, uitoefenen (Ko 4:17). Zijn functie is tot nut van het hele lichaam ofwel de hele gemeente.
We beluisteren ook een ‘Fereziet’ (1Ko 12:21-22). Hij kan het wel alleen af en heeft de anderen niet nodig. Hij staat erboven (vgl. 3Jh 1:9-10).
Beide vijanden worden overwonnen door te letten op wat God heeft gewild (1Ko 12:18,25). God wil dat dit zichtbaar wordt in de plaatselijke gemeente (1Ko 12:27). Daarom moeten deze vijanden worden ‘verjaagd’.
Jebusieten
De Jebusieten sluiten de rij. De betekenis van hun naam, ‘vertrappers’, laat het eindresultaat zien van wat we in de vorige vijanden hebben opgemerkt. Zij vertrappen alles wat van God is. Ze lopen het onder de voet. Ze lijken op de honden en de varkens van Mattheüs 7 (Mt 7:6). De Heer Jezus waarschuwt daar Zijn discipelen dat ze “het heilige” en “uw parels” niet aan hen zullen geven, want ze zullen het vertrappen en verscheuren.
Bij ‘het heilige’ kunnen we bijvoorbeeld denken aan het avondmaal. Dat is niet voor onbekeerde mensen, maar alleen voor hen die door bekering tot God en geloof in de Heer Jezus tot de gemeente behoren. Ongelovigen begrijpen niets van de betekenis ervan. Ze hebben geen deel aan het verlossingswerk van de Heer Jezus. Het enige wat ze met het avondmaal kunnen doen, is het met hun voeten vertrappen.
Bij ‘uw parels’ kunnen we denken aan de kostbare waarheden die in de Bijbel staan over de gemeente en over zoveel zegeningen van de gelovige. Al deze waarheden zijn niet bestemd voor ongelovigen, maar voor gelovigen. Onbekeerde mensen kunnen deze kostbare waarheden niet waarderen. Ze maken ze belachelijk en bespotten ze. Daarom moeten we daarover niet met hen spreken.
Deze vijand kan overwonnen worden door erop toe te zien, dat geen onbekeerde toegelaten wordt aan de tafel van de Heer. We mogen niet toelaten dat iemand die geen leven uit God heeft, deel kan nemen aan de dienst in de gemeente. Dit kan door het handhaven van tucht in de gemeente, zoals de Schrift dat aangeeft onder andere in 1 Korinthiërs 5 (1Ko 5:1-13). Dit kan ook door ons te houden aan wat Paulus zegt in 2 Korinthiërs 6-7 en in 2 Timotheüs 2 (2Ko 6:14-18; 2Ko 7:1; 2Tm 2:16-22).
6 Trouwen en aanbidden
6 namen zij hun dochters voor zich tot vrouwen en gaven zij hun [eigen] dochters aan hun zonen. En zij dienden hun goden.
De vijand weet hoe hij de Israëlieten aan zich kan onderwerpen. Dat lukt het beste via de liefde. Hij redeneert als volgt: ‘Laat onze meisjes maar trouwen met mannen uit Israël en laat de meisjes uit Israël maar trouwen met onze mannen. Na een poosje zullen de Israëlieten dan wel onze gewoonten overnemen. Ze zullen ten slotte zelfs onze goden gaan aanbidden.’
Deze manier is altijd succesvol gebleken. Als niet in gehoorzaamheid aan Gods Woord met de vijand wordt afgerekend, zal er een liefdesrelatie ontstaan met de wereld. Dat betekent de ondergang van Gods volk. Het is onmogelijk om neutraal met de vijand om te gaan. De vijand houdt zich nooit voor verslagen en zal elke gelegenheid te baat nemen om Gods volk aan zich te onderwerpen.
Hetzelfde geldt voor ons. Als we ons thuis voelen in het gezelschap van de wereld, zullen we ons ermee verbinden, terwijl christenen een volk zijn dat, net als Israël, alleen, dat is afgezonderd van de wereld, moet wonen (Nm 23:9b; vgl. Jh 17:16). De volgende en laatste stap is dat de goden van de wereld worden gediend. We zien dat de volgorde is: eerst samen eten en drinken, dan trouwen ofwel een verbintenis aangaan en ten slotte samen aanbidden.
In Numeri 25 en in 1 Korinthiërs 10 staan verschillende negatieve geschiedenissen die ook te maken hebben met eten en drinken en die hetzelfde resultaat laten zien (Nm 25:1-3; 1Ko 10:7-8). Eten en drinken zijn in deze gevallen geen op zichzelf staande bezigheden. Ze worden door de vijand gebruikt om contacten te leggen. Deze contacten voeren geleidelijk tot nauwere banden, totdat de nauwste band, die van het huwelijk, wordt aangegaan. Een volgende, onvermijdelijke stap is het dienen van de goden van de huwelijkspartner.
7 Slecht in de ogen van de HEERE
7 En de Israëlieten deden wat slecht was in de ogen van de HEERE, en zij vergaten de HEERE, hun God, en dienden de Baäls en de gewijde palen.
Zeven keer lezen we in dit boek dat “de Israëlieten deden wat slecht was in de ogen van de HEERE” (Ri 2:11; 3:7,12; 4:1; 6:1; 10:6; 13:1). Deze woorden luiden telkens een nieuwe periode van verval in. Het vergeten van de HEERE hun God en het dienen van de afgoden zijn de twee aspecten van het kwaad, die hier beide zichtbaar worden. Het tweede kwaad vloeit uit het eerste voort. Dat kan ook niet anders. Wie God vergeet, houdt geen rekening meer met Zijn geboden en luistert niet meer naar Hem. Er ontstaat een leegte.
Als er geen plaats is voor God, komt er plaats voor een afgod. Die zal de leegte die is ontstaan, opvullen met allerlei andere dingen waaraan iemand zijn aandacht, tijd en energie gaat wijden. Dat andere wordt dan een afgod. Bij de uitleg van Richteren 2:13 is al over de Baäl gesproken. De “gewijde palen” zijn mogelijk een soort schutting om de afgod heen, om hem te beschermen (vgl. Ri 6:25).
8 Cusjan Risjataïm
8 Toen ontbrandde de toorn van de HEERE tegen Israël en Hij leverde hen over in de hand van Cusjan Risjataïm, de koning van Mesopotamië. En de Israëlieten dienden Cusjan Risjataïm acht jaar.
“Toen ontbrandde de toorn van de HEERE tegen Israël.” God is diep gegriefd door de handelwijze van Zijn volk. Hij kan niet werkeloos blijven toezien. Vanuit een diepe verontwaardiging gaat God nu met Zijn volk handelen op een wijze die niet bepaald past bij de verkeerde indrukken die wij van een liefdevolle God kunnen hebben. God is niet de grootmoedige Vader van Wie wij soms denken dat Hij de zonde door de vingers ziet. Alsof Hij de handelwijze van Zijn volk zou vergelijken met kwajongensstreken, die je ook niet al te serieus moet beoordelen. Nee, God neemt de daden van Zijn volk hoogst ernstig. Hij moet hen hiervoor tuchtigen.
God handelt echter nooit vanuit een gevoel van irritatie, zoals wij dat wel kunnen doen. Als God Zijn volk moet tuchtigen, doet Hij dat met het oog op hun herstel. Hij wil dat zij tot inkeer en belijdenis komen, opdat Hij hen tot Zichzelf terug kan brengen en hen weer kan zegenen. Daarom worden ze door Hem overgeleverd in de hand van de vijand. God zegt als het ware tegen Zijn volk: ‘Jullie willen de wereld dienen? Goed, dan zul je weten hoe de wereld is.’ Wie als gelovige de wereld wil, zal de wereld krijgen, maar dan wel als meester.
“Mesopotamië” betekent ‘land van de twee rivieren’ en is een beeld van de wereld. Vermaak en genot aan de ene kant en godsdienst aan de andere kant zijn de twee rivieren die de wereld maken tot een aangename verblijfplaats voor de mens zonder God. Dat Mesopotamië een beeld van de wereld is, kunnen we afleiden uit Genesis 12 en Handelingen 7 (Gn 12:1; Hd 7:2). Het is een gebied waar de afgoden worden gediend. Uit die streek is Abraham geroepen om de stamvader van Israël te worden (Jz 24:2).
Iedere gelovige is door God geroepen om op dezelfde wijze als Abraham de wereld op te geven. Nergens lezen we in de Bijbel een oproep om in de wereld te blijven en die te verbeteren (vgl. Gl 1:4). De gelovige is “niet van de wereld” (Jh 17:16). Natuurlijk heeft hij er wel een taak, zoals de Heer er ook een taak heeft gehad, zoals Hij dat duidelijk zegt (Jh 20:21b), maar de wereld heeft geen recht meer op ons.
De koning van Mesopotamië heet “Cusjan Risjataïm”. Zijn naam betekent ‘zwartheid (of: duisternis) van dubbele boosheid’. Dit spreekt van de duisternis waarin de wereld gehuld is. De wereld sluit zich af voor het licht van God, ze verwerpt zelfs het licht (Jh 1:5; 3:19). Als het licht schijnt, maar het wordt toch verworpen, ontstaat de grootste duisternis.
Wie belijdt een christen te zijn, maar God de rug toekeert en de afgoden gaat dienen, zal alle licht verliezen dat hij eens heeft gehad. God zal moeten toelaten dat zo iemand het zicht op Hem, de Bron van het licht, en op de Heer Jezus, het Licht van de wereld, kwijtraakt (1Jh 1:5; Jh 8:12). Van zo iemand geldt: “Als het licht dat in u is, duisternis is, hoe groot is de duisternis!” (Mt 6:23).
Pas als deze toestand acht jaar heeft geduurd, gaat het volk tot God roepen. Het getal acht spreekt van een nieuw begin na een afgesloten volkomen periode van zeven jaar. Pas als iemand volledig is vast komen te zitten en er zelf niet meer uitkomt, gaat hij tot God roepen en is hij bereid om een nieuwe start met God te maken.
9 Othniël
9 Toen riepen de Israëlieten tot de HEERE. En de HEERE deed voor de Israëlieten een verlosser opstaan, die hen verloste: Othniël, de zoon van Kenaz, de broer van Kaleb, die jonger was dan hij.
Uit deze situatie kan Israël alleen worden bevrijd door een man als Othniël. We hebben hem al ontmoet in Richteren 1 (Ri 1:13-15). Daar komt hij naar voren als een man die trouw is en een overwinnaar binnen de eigen kring. Hij is iemand die belangstelling heeft voor de zegen van God. Hij laat zich aanvuren tot handelen in geloof. Het uitgangspunt van zijn leven is het Woord van God. Hij heeft immers Debir ingenomen (Ri 1:12-13)? Debir betekent ‘spreken van God’.
We hebben ook in Richteren 1 gezien hoe belangrijk zijn relatie met Achsa is. Zijn huwelijk met Achsa toont aan dat hij niet meedoet met de algemene zonde van Israël die in de verzen 5-6 van dit hoofdstuk wordt genoemd. Hij heeft geen vrouw uit de volken genomen, maar een uit het volk van God. Hij houdt zich aan Gods Woord. Om het met een woord uit 1 Korinthiërs 7 te zeggen, hij trouwt “in [de] Heer” (1Ko 7:39). Omdat hij persoonlijk vrij is van de zonden van het volk, kan God hem gebruiken. Al deze dingen maken duidelijk hoe het er in het persoonlijke leven van Othniël voorstaat.
Wie zijn zaken thuis niet inricht naar Gods Woord, moet niet denken dat hij iets kan doen ten gunste van het hele volk. “Wie trouw is in [het] minste, is ook in veel trouw” (Lk 16:10). De vorming thuis, in het gezin, is nog steeds de beste voorbereiding om de Heer in de gemeente te gaan dienen.
Zoals al is opgemerkt, herkennen we richters vandaag vooral in de opzieners of oudsten in de gemeente. Van een opziener staat geschreven dat het iemand moet zijn “die zijn eigen huis goed bestuurt, zijn kinderen in onderdanigheid houdt met alle eerbaarheid, – maar als iemand zijn eigen huis niet weet te besturen, hoe zal hij zorg dragen voor de gemeente van God?” (1Tm 3:4-5). Dít zijn de mensen die vandaag andere gelovigen kunnen helpen te ontkomen aan de greep van de wereld waardoor zij weer gevangen zijn. Door hun hulp kunnen die gelovigen weer gaan genieten van Gods zegeningen.
10 - 11 De vijand verslagen
10 En de Geest van de HEERE was op hem en hij gaf leiding aan Israël en trok ten strijde. En de HEERE gaf Cusjan Risjataïm, de koning van Syrië, in zijn hand, zodat hij de overhand kreeg op Cusjan Risjataïm. 11 Toen had het land veertig jaar rust. En Othniël, de zoon van Kenaz, stierf.
Othniël heeft de overwinning die hij behaalt niet aan zichzelf te danken. Hoewel hij een geschikt instrument is, bezit hij in zichzelf geen kracht om de vijand te verslaan. Daarvoor is de kracht van “de Geest van de HEERE” nodig. Alleen de Heilige Geest kan ervoor zorgen dat de verkeerde elementen uit het leven van Gods volk worden weggedaan.
De eerste activiteit waarover we lezen, is dat Othniël leiding geeft aan Israël. Pas daarna trekt hij ten strijde. Hij houdt zich eerst bezig met de toestand van Gods volk. Hij maakt duidelijk waar het fout zit. Dat moet tot zelfveroordeling leiden. Niet-beleden zonden verzwakken het volk van God. Er is geen kracht om te strijden. Het eerste werk van de Geest is dat Hij ons bij onszelf laat ontdekken wat er mis is, zodat wij dit wegdoen uit ons leven. Op die manier worden we vrijgemaakt en kan de Geest ons vullen.
Vervolgens kan plaatsvinden wat als tweede wordt genoemd, namelijk optrekken voor de strijd. Het kenmerk van de jongelingen, dat zij de boze hebben overwonnen (1Jh 2:14-17), wordt in Othniël zichtbaar. Hij bezit de kracht van God – zijn naam betekent ‘leeuw van God’. Ook verblijft het Woord van God in hem – hij heeft eerder Kirjath-Sefer ingenomen en er Debir van gemaakt (Ri 1:11-13).
Na zijn overwinning heeft het land veertig jaar rust. Als de kracht van God regeert, is er een situatie waar de vijand geen kans krijgt om zijn verderfelijke werk te doen. Na veertig jaar sterft Othniël, dat wil zeggen dat de kracht van God is verdwenen. Het gevolg daarvan laat zich snel merken.
12 Moab en Eglon
12 Maar de Israëlieten deden opnieuw wat slecht was in de ogen van de HEERE. Toen maakte de HEERE Eglon, de koning van Moab, sterk tegen Israël, omdat zij deden wat slecht was in de ogen van de HEERE.
Als Othniël is gestorven, duurt het niet lang of de Israëlieten doen opnieuw wat slecht is in de ogen van de HEERE. Het lijkt of ze niets hebben geleerd van de vorige keer. Zijn ze daarmee niet een schrijnend voorbeeld van wie wij zijn? Veelzeggend is dat er staat dat de HEERE de vijand sterk maakt. Gods kracht is niet bij Zijn ongehoorzame volk Israël, maar bij de vijand Moab. Is Moab dan beter dan Israël? Nee, dat is hij niet, maar God wil Moab als een tuchtroede gebruiken om Zijn volk ertoe te brengen naar Hem terug te keren.
Ook deze vijand stelt iets voor. Wat dat is, kunnen we afleiden uit zijn naam en uit zijn geschiedenis. Zijn naam betekent ‘van de vader’. Wie is zijn vader? Dat is Lot (Gn 19:36-37). We zien in Lot een man die de wereld liefheeft. Hij ziet aan wat voor ogen is. Hij laat zich leiden door de begeerten van het vlees, dat is de oude natuur die iedere gelovige nog steeds in zich heeft. In Genesis 13 komt dat tot uiting in de keus die hij maakt (Gn 13:8-11).
In de geschiedenis van Moab worden twee kenmerken zichtbaar die voortkomen uit de begeerten van het vlees, namelijk gemakzucht en hoogmoed (Jr 48:11,29; Js 16:6). Moab stelt de werken van het vlees voor (Gl 5:19-21).
De man die over Moab regeert, heet Eglon. Eglon betekent ‘rond’ of ‘kring’. We zouden kunnen zeggen dat bij Moab (het vlees) zich alles afspeelt binnen de kring van eigen belang. ‘Ik’ staat centraal, en in die kring is voor God geen plaats. De vorige vijand, Cusjan Risjataïm, die een beeld is van de wereld, wordt opgevolgd door een vijand die een beeld is van het vlees. Aan deze vijand wordt nu de macht over Gods volk gegeven.
In het leven van een afgeweken gelovige betekent dit, dat hij zich vleselijk gaat gedragen, dat hij uit is op de bevrediging van zijn eigen begeerten. Dat geeft nooit echte voldoening.
13 Ammon en Amalek
13 En hij verzamelde de Ammonieten en de Amalekieten bij zich en ging [op weg]. Hij versloeg Israël en zij namen de Palmstad in bezit.
Moab roept de hulp in van Ammon en Amalek. Ammon heeft dezelfde gruwelijke oorsprong als Moab (Gn 19:38). Zijn naam betekent ‘zelfstandig’ en laat de eigenwilligheid van het vlees zien. Amalek is een afstammeling van Ezau (Gn 36:12). Zijn naam betekent ‘heersersvolk’. Hierin komt de geldingsdrang, de heerszucht van het vlees naar voren. “De Palmstad” is Jericho, de stad die de toegang tot het land vormt en door Israël is ingenomen (Jz 6:1,20). De vijand neemt die stad nu weer in bezit en heeft daardoor een strategisch punt in handen.
Als een gelovige ontrouw is, neemt het vlees bezit van belangrijke uitgangspunten in zijn leven. Hij laat zich bijvoorbeeld bij het nemen van belangrijke beslissingen niet leiden door de Geest, maar door het vlees. Als in een plaatselijke gemeente het vlees het voor het zeggen krijgt, komt er strijd en verwarring.
In de Bijbel is de gemeente in Korinthe daarvan een voorbeeld. Paulus moet hen vermanen omdat ze vleselijk zijn (1Ko 3:1). Door die toestand kan hij niet met hen spreken over de zegeningen die het deel zijn van de christen. Hij moet hun weer de meest elementaire dingen van het geloof voorhouden, “Jezus Christus, en Die gekruisigd” (1Ko 2:2).
14 Periode van onderdrukking
14 En de Israëlieten dienden Eglon, de koning van Moab, achttien jaar.
Tijdens de vorige overheersing heeft het acht jaar geduurd voordat Israël tot de HEERE is gaan roepen (verzen 8-9). Nu verstrijkt er een periode van achttien jaar van overheersing voordat het volk zover komt. Het lijkt erop dat het opnieuw afwijken van de HEERE het volk ongevoeliger maakt voor de tucht die God stuurt. Pas na achttien jaar begint het besef door te dringen dat ze slaven zijn geworden en verlangen ze terug naar hun vrijheid. Dat is de ervaring die ook wij kunnen opdoen. Naarmate we God vaker vergeten, duurt het langer voordat we weer naar Hem terugkeren.
15 Ehud
15 Toen riepen de Israëlieten tot de HEERE, en de HEERE deed voor hen een verlosser opstaan: Ehud, de zoon van Gera, een Benjaminiet, een man die linkshandig was. De Israëlieten stuurden door zijn dienst schatting aan Eglon, de koning van Moab.
Ehud is de man die God laat opstaan om Zijn volk te bevrijden. Zijn naam betekent ‘de daadkrachtige’, ‘de sterke’. Hij is de zoon van Gera, dat ‘overdenking’ betekent. Hij komt uit de stam van Benjamin, dat ‘zoon van mijn rechterhand’ betekent. Als we deze namen overdenken, kunnen we in Ehud de volgende kenmerken waarnemen. Hij komt uit Benjamin, wat laat zien dat hij verbonden is met een positie van kracht, want daarvan spreekt de naam Benjamin.
Het is echter niet voldoende alleen te weten dat we een bepaalde positie innemen. Het is ook de bedoeling dat we die positie tot ons eigendom maken. Dat wil zeggen dat we erover nadenken wat het betekent dat we die plaats hebben gekregen. Dat is terug te vinden in de naam Gera, ‘overdenking’. Het gevolg van deze ‘overdenking’ is dat er een krachtdadig optreden plaatsvindt.
Ehud is linkshandig. Daarom draagt hij zijn zwaard rechts (vers 16). Dat is een ongebruikelijke plaats, maar voor hem de beste. Zo kan hij zijn wapen gebruiken op de manier die het beste bij hem past. Hieruit kunnen we leren dat we de Bijbel moeten gebruiken op de wijze die bij ons past. In het gebruik ervan moeten we niet anderen nadoen. Dat werkt niet. Zo heeft David niets aan het harnas en het zwaard van Saul. Hij weet wel hoe hij moet omgaan met een slinger en een steen en daarmee velt hij de vijand (1Sm 17:38-39,49-50).
De letterlijke vertaling van de woorden ‘die links was’ is ‘afgesloten van zijn rechterhand’. Hij kan zijn rechterhand blijkbaar niet gebruiken.
In het leven van een gelovige kan iets fout gaan waardoor hij zijn greep op de dingen van God verliest. Iemand kan bijvoorbeeld de zegeningen kennen die in de brief aan de Efeziërs beschreven staan, maar zo druk zijn met de dingen van het aardse leven, dat hij geen tijd en aandacht meer heeft voor die zegeningen. Zo worden er ‘cadeautjes aan het vlees’ gegeven, wat we ook zien bij Israël, dat door de hand van Ehud schatting brengt aan Eglon.
Voor ons kan deze schatting bestaan uit het voorbij laten gaan van gelegenheden om meer van Gods zegeningen te leren kennen. Die gelegenheden krijgen we nooit meer terug. We leven voor onszelf. We worden in beslag genomen door aardse zorgen en denken niet aan “de dingen die boven zijn” (Ko 3:1).
16 Een tweesnijdend zwaard
16 Ehud maakte voor zichzelf een zwaard dat twee scherpe kanten had, met de lengte van een el, en hij gordde het aan onder zijn kleren, aan zijn rechterheup.
Hier zien we de basis voor de overwinning. Deze wordt behaald doordat Ehud voor zichzelf een zwaard met “twee scherpe kanten” maakt. Daarmee overwint hij zijn persoonlijke handicap en wordt hij bruikbaar voor God tot zegen voor Zijn volk. Op verschillende plaatsen in het Nieuwe Testament kunnen we lezen dat dit tweesnijdende zwaard een beeld is van het Woord van God (Hb 4:12; Ef 6:17; Op 1:16; 2:12; 19:15). Het Woord van God is het wapen waarmee elke vijand kan worden verslagen. Maar we moeten het wel weten te hanteren, dat wil zeggen we moeten het Woord leren kennen, zodat we het kunnen gebruiken.
De Heer Jezus hanteert dit ‘zwaard’ tegenover de duivel als Hij verzocht wordt in de woestijn. Hij pareert elke aanval van de tegenstander met “er staat geschreven” en citeert vervolgens een vers uit het boek Deuteronomium (Mt 4:4,7,10).
Het is een tweesnijdend zwaard, het heeft “twee scherpe kanten”, dat wil zeggen dat het naar twee kanten snijdt. Dit betekent voor ons dat wij het Woord eerst moeten toepassen op onszelf en daarna pas op de tegenstander. Deze volgorde houdt Paulus Timotheüs voor als hij tegen hem zegt: “Geef acht op jezelf en op de leer” (1Tm 4:16). We kunnen de tegenstander niet verslaan als wij in ons leven dingen toelaten die in strijd zijn met de Bijbel. We moeten eerst zelf naar de Bijbel luisteren en wegdoen wat daarmee in strijd is.
Het zwaard is een el lang. Het is een precies afgemeten maat, niet te groot en niet te klein. We mogen niets aan het Woord toevoegen en niets ervan afdoen. We hebben het hele Woord nodig, niet alleen onze favoriete gedeelten. Niets is onbelangrijk. Ook moeten we onze ideeën of tradities er niet aan toevoegen. Een el spreekt ook van iets onbetekenends (Lk 12:25-26). Het Woord van God doet armoedig aan voor mensen die op hun eigen verstand vertrouwen en bouwen. Maar de eenvoudigste waarheden van het Woord van God zijn in staat het vlees in al zijn verdorvenheid te treffen als ze in daadwerkelijk geloof worden gebruikt.
Ehud draagt het zwaard onder zijn kleren. Niemand ziet het. Dat doet denken aan het woord van de psalmist: “Ik heb Uw belofte in mijn hart opgeborgen, opdat ik tegen U niet zondig” (Ps 119:11). Tegelijk geeft het Woord kracht aan zijn wandel: hij draagt het “aan zijn rechterheup”.
17 Een zeer zwaarlijvig man
17 Hij bood Eglon, de koning van Moab, de schatting aan. Nu was Eglon een zeer zwaarlijvig man.
Gewapend met zijn pasgemaakte zwaard gaat Ehud voor de laatste keer de schatting aan Eglon brengen. Eglon is een vet man. Zoals gezegd, is deze vijand een beeld van het vlees, waarbij alles draait om het eigen ‘ik’. Dat kan niet anders dan vadsigheid tot gevolg hebben. Alles wordt bekeken vanuit de gedachte hoe ‘ik’ er beter van kan worden. Aan anderen wordt niet gedacht. Het egoïsme viert hoogtij. Het ‘ik’ wordt groot en omvangrijk. In het vlees is voor de geestelijk gezinde gelovige niets aantrekkelijks te vinden.
18 - 19 Een geheime boodschap
18 En het gebeurde, toen hij gereed was met het aanbieden van de schatting, dat hij de mensen die de schatting gedragen hadden, wegstuurde. 19 Zelf keerde hij echter vanaf de [afgods]beelden die in Gilgal waren terug en zei: Ik heb een geheime zaak voor u, koning. Deze zei: Stilte! En allen die om hem heen stonden, gingen bij hem weg.
God heeft Ehud als een verlosser voor Zijn volk doen opstaan (vers 15). Na zijn persoonlijke voorbereiding is hij klaar voor zijn eigenlijke taak. Nadat hij samen met anderen aan zijn verplichting heeft voldaan, stuurt hij de anderen weg. De opdracht van God is aan hem persoonlijk gericht. Hij moet die in zijn eentje vervullen, zonder verdere aanwezigen. Hij behaalt zijn overwinning in het verborgene, zonder uiterlijk vertoon. De uitwerking van zijn geloofsdaad is wel openbaar en het hele volk heeft er voordeel van. Anderen, het volk, zullen van zijn daad mogen profiteren.
Gilgal neemt in zijn missie een belangrijke plaats in, daarvandaan vertrekt hij. Gilgal zijn we al eerder tegengekomen (Ri 2:1). Daar hebben we gezien dat het de plaats is vanwaar Israël steeds is vertrokken om het land te veroveren en waarnaar het volk ook weer is teruggekeerd na een veroveringsstrijd. Dat doet Ehud ook (verzen 19,26).
Bij Gilgal heeft ook de besnijdenis van het volk plaatsgevonden (Jz 5:2-9). De geestelijke betekenis hiervan is het oordeel over het zondige vlees. De besnijdenis leert ons dat elke te voeren strijd nooit kan worden aangegaan in eigen kracht, in de kracht van ons vlees. Als we gaan in het bewustzijn dat in ons geen kracht is, kan God ons met Zijn kracht vullen.
De stenen van vers 19 zijn waarschijnlijk die, welke Jozua als gedenkteken op de oever heeft opgericht nadat het volk door de Jordaan is gegaan (Jz 4:20). Maar hier zijn het gebeeldhouwde stenen. Het gedenkteken is verfraaid, misschien zelfs tot een ‘afgod’ vervormd. Ook met inzettingen die de Heer gegeven heeft, zoals doop en avondmaal, is dat gebeurd. De Bijbel verklaart dat beide te maken hebben met de dood van de Heer Jezus. Omdat in delen van de christenheid die gedachte is losgelaten, zijn het voor de rooms-katholieke kerk sacramenten geworden met een afgodische betekenis. Het zijn zelfs middelen geworden waardoor men, als men er gebruik van maakt, meent eeuwig leven te ontvangen.
20 - 23 Het oordeel over Eglon
20 En Ehud kwam naar hem toe, terwijl hij in het koele bovenvertrek zat, dat hij voor zich alleen had. Toen zei Ehud: Ik heb een woord van God voor u. En hij stond op van de troon. 21 Toen strekte Ehud zijn linkerhand uit, nam het zwaard van zijn rechterheup en stak het in zijn buik, 22 zodat zelfs het heft achter het lemmet erin ging. Het vet sloot zich om het lemmet (hij trok het zwaard namelijk niet uit zijn buik) en de darminhoud kwam eruit. 23 Toen ging Ehud naar buiten de galerij op. De deuren van het bovenvertrek sloot hij achter zich en deed [ze] op slot.
Eglon is alleen, in een omgeving die helemaal aan zijn wensen is aangepast. Hij zit daar op zijn gemak, om aan al zijn begeerten te voldoen. We zien hier een sprekend beeld van het egoïsme van het vlees dat alles voor zich alleen wil hebben. Op zo’n houding is maar één antwoord en dat is “een woord van God” dat Ehud spreekt. Hierdoor wordt het oordeel over Eglon voltrokken (Hb 4:12; Op 19:13-15). Het vlees kan alleen worden gedood in de tegenwoordigheid van God.
Dat Eglon opstaat, lijkt een zekere eerbied voor het Woord van God aan te geven, maar het is slechts een uiterlijke vorm. Er is niets in zijn hart dat echt voor dit Woord openstaat. Zulke mensen zijn er altijd geweest en ze zijn er nog steeds. Dat verandert echter niets aan het oordeel dat het Woord over hen uitspreekt. Hoe ze van nature zijn, blijkt zonneklaar als het Woord in zijn volle scherpte wordt toegepast. Zo gaat dat bij Eglon. Het zwaard gaat in zijn buik en “de darminhoud”, dat is zijn drek, komt eruit. Het verderf dat in hem is, komt door het zwaard naar buiten.
De verdorvenheid van het vlees wordt door Gods Woord openbaar gemaakt. Schrikken we soms ook niet van onszelf als er plotseling van die walgelijke gedachten in ons opkomen? Dat is het enige wat het vlees kan voortbrengen. Het vlees van een ongelovige en het vlees van een gelovige zijn precies gelijk. Het Woord maakt het openbaar en velt daarover zijn oordeel.
Nadat Ehud het op zichzelf heeft toegepast (verzen 16,19), past hij het nu toe op de vijand van Gods volk. Hij doet dat radicaal, diepgaand. Hij gaat niet zoetsappig en oppervlakkig met zijn vijand om. Hij neemt ook geen genoegen met een gedeeltelijke of tijdelijke overwinning maar hij wil een definitieve overwinning. Hij laat het zwaard zitten, hij trekt het er niet uit. Bovendien sluit hij de kamer af waarin hij Eglon heeft gedood.
Wat hem betreft, heeft hij alles gedaan om deze vijand van Gods volk volledig uit te schakelen zodat hij niet weer tevoorschijn kan komen. De toepassing is duidelijk. Als we een bepaalde werking van het vlees bij onszelf of bij anderen door het Woord hebben geoordeeld waardoor deze verdwenen is, dan moeten we niet toestaan dat deze zich weer zal laten gelden.
24 - 25 De dienaren van Eglon
24 Toen hij naar buiten gegaan was, kwamen zijn dienaren kijken, maar zie, de deuren van het bovenvertrek zaten op slot. Toen zeiden zij: Hij doet zeker zijn behoefte in het koele vertrek. 25 En zij bleven tot schamens toe wachten, maar zie, hij opende de deuren van het bovenvertrek niet. Toen namen zij de sleutel en deden open. En zie, hun heer lag dood op de grond.
Dat de koning van Moab is uitgeschakeld, betekent niet dat het volk van Moab van zijn kracht is beroofd. Eglon heeft dienaren en strijders (vers 29). De dienaren hebben een goede verklaring voor de vergrendelde deur. Ze denken dat hij naar het toilet is gegaan. Als je veel eet, moet je ook vaak je behoefte doen.
Op een gegeven moment gaat het hun toch te lang duren. Ze vermoeden dat er iets is gebeurd. Ze halen een sleutel en ontdekken dat hun heer dood is. We lezen niet hoe ze daarop reageren. De handelingen en overleggingen van de dienaren passen helemaal bij het gedrag van hun heer. Zij behoren hem toe en bezitten zijn geest. Zo kent ook het vlees vele uitingen, maar al die verschillende uitingen ademen eenzelfde geest. Het gaat altijd om de bevrediging van het vlees.
26 - 30 De overwinning van het volk
26 Maar Ehud ontkwam, terwijl zij wachtten. Hij kwam langs de [afgods]beelden en ontkwam naar Sehira. 27 En het gebeurde, toen hij [daar] aankwam, dat hij op de bazuin blies in het bergland van Efraïm. En de Israëlieten daalden met hem af uit het bergland, en hijzelf [ging] vóór hen uit. 28 En hij zei tegen hen: Volg mij, want de HEERE heeft uw vijanden, de Moabieten, in uw hand gegeven. En zij daalden af, achter hem aan, namen de doorwaadbare plaatsen van de Jordaan naar Moab in en lieten niemand oversteken. 29 En in die tijd versloegen zij de Moabieten, ongeveer tienduizend man, allemaal welgedane en strijdbare mannen, zodat niet één man ontkwam. 30 Zo werd Moab op die dag onder de hand van Israël vernederd. En het land had tachtig jaar rust.
Nadat Ehud zijn overwinning heeft behaald, roept hij anderen op in zijn overwinning te delen. Hij rust niet voordat het hele volk er deel aan heeft. Dit is de ware geest van broederliefde. Hij zet zich in voor anderen. Hij onttrekt zich niet aan de strijd als hij zijn aandeel heeft geleverd, maar voert het leger aan om het werk af te maken.
Hoe belangrijk is het om anderen een goed voorbeeld te geven. Dat geldt met name voor een oudste of opziener van wie we in de richter een beeld kunnen zien. Als er door Gods Woord op radicale wijze met het vlees is afgerekend, kan een oudste of opziener zeggen “volg mij”, om vervolgens de gelovigen de weg naar de overwinning te wijzen.
Elke verbinding tussen Ehud en de vijand is verbroken. Zo moet er ook in ons leven openlijk en beslist met de wereld en het vlees worden afgerekend. Pas dan is er sprake van een duurzame overwinning. De oversteekplaatsen van de Jordaan naar Moab worden bezet. De Israëlieten zijn destijds de Jordaan overgestoken om het beloofde land binnen te gaan. Zij hebben de rivier alleen kunnen oversteken op de plaats waar de ark de weg voor het volk heeft vrijgemaakt. Voor ons spreekt de ark in de Jordaan van de dood en de opstanding van Christus waardoor wij een plaats hebben gekregen in de hemelse gewesten. Dit strategische punt moeten de gelovigen ten koste van alles behouden.
Eglon is vet en dat geldt ook voor velen in zijn leger. Zij lijken op hem, want zij staan in zijn dienst en strijden voor dezelfde zaak. Ook zij moeten worden omgebracht. Alle restanten van de wereld en het vlees, de tienduizend “welgedane en strijdbare mannen”, komen om aan de oever van de Jordaan, de plaats die spreekt van de dood en opstanding van Christus. Moab wordt vernederd, niet vernietigd. Het vlees blijft een vijand zolang wij leven, maar we moeten hem in de dood houden.
Door de overwinning van Ehud heeft het land tachtig jaar rust. Zolang het zwaard, dat is het Woord van God, werkzaam is, is er rust. Hoewel de periode van rust twee keer zolang is als de vorige periode van rust, komt er toch ook aan deze periode een einde, zoals we in het volgende hoofdstuk zullen zien.
31 Samgar
31 Na hem nu kwam Samgar, zoon van Anath. Hij doodde de Filistijnen, zeshonderd man, met een prikstok voor ossen. Zo verloste ook hij Israël.
Aan een overwinning op de Filistijnen door een zekere Samgar wordt slechts één vers gewijd. Zijn naam betekent ‘vreemdeling’ of ‘bijwoner’. De naam is niet Joods. Dat lijkt erop te wijzen dat Samgar uit de heidenen komt. Hij is de zoon van Anath, dat ‘antwoord’ betekent. Zijn wapen, “een prikstok voor ossen” of ossenstok, spreekt ook van het Woord, maar dan zoals de wereld er tegenaan kijkt. Voor de wereld is het Woord zonder enige zichtbare waarde.
Samgar is blijkbaar een boer, een eenvoudige persoon, iemand die misschien bepaalde woorden niet eens goed kan uitspreken (vgl. 1Ko 1:26-29). Mogelijk is hij ongeletterd (Hd 4:13). Hij heeft, om het in de taal van vandaag te zeggen, geen kennis van de grondtekst en hij heeft geen hoge opleiding genoten.
Het Filistijnse volk is een vijand die zich in het land bevindt. Ze bevolken een kleine strook grond aan de rand van de Middellandse Zee. Zij eisen het land voor zichzelf op en drukken er zelfs hun stempel op door hun naam eraan te verbinden. In het woord ‘Palestina’ klinkt de naam ‘Filistijnen’ door.
Samgar is door God onderwezen. Daardoor kent hij het onderscheid tussen een lid van Gods volk en een vijand ervan, al spreekt die vijand ook dezelfde taal als Gods volk. Hij kent ‘zijn Bijbel’ en weet hoe hij die moet gebruiken. De prikstok van Samgar faalt nooit als hij die gebruikt voor zijn ossen. Hij kan op de werking ervan vertrouwen. Hij houdt zijn ossen ermee op de weg die hij wil dat ze gaan. Uit ervaring weten wij dat we op Gods Woord kunnen vertrouwen. Het heeft ons nooit in de steek gelaten.
Tegen zo’n getuigenis kan de vijand niet op. Zoals de ongelovige die spottend tegen een prediker zei dat hij niet kon geloven dat de Heer Jezus water in wijn had veranderd. Die prediker nodigde hem uit mee naar zijn huis te gaan. Hij zou hem daar een nog groter wonder laten zien: hoe bier was veranderd in huisraad. Vroeger was hij een dronkaard, maar Gods Woord had hem genezen. Hij was zijn geld toen anders gaan besteden.
We kunnen uit dit ene vers een aantal dingen leren en toepassingen maken:
1. Pas in Richteren 4 lezen we dat Ehud, de vorige richter, is gestorven (Ri 4:1). Het lijkt erop dat Samgar een tijdgenoot van Ehud is geweest. Na de overwinning van Ehud, dus niet na zijn dood, is Samgar dezelfde weg van het geloof gegaan. Hij is een medebevrijder. Zo kunnen wij samen, ieder op ons terrein, overwinningen behalen die het hele volk ten goede komen.
2. Zoals gezegd, betekent zijn naam ‘vreemdeling’. Het bewustzijn dat ons eigenlijke thuis de hemel is en dat er pas daar rust is voor de christen, maakt ons geschikt de vijand te overwinnen.
3. Anath, dat ‘antwoord’ of ‘verhoring’ betekent, roept de gedachte op dat het optreden van Samgar een antwoord is op het ‘roepen’ van Israël.
4. Deze vijand bevindt zich in het land, in tegenstelling tot Moab, de vorige vijand, die van buiten het land komt. Filistijn betekent ‘zwerver’. Dit lijkt op vreemdeling. Het verschil is dat een zwerver geen eigen woonplaats heeft, terwijl een vreemdeling die wel heeft.
5. Het getal “zeshonderd” heeft ons ook iets te zeggen. Behalve namen hebben ook getallen in de Bijbel hun betekenis. Het getal zes spreekt van (het werk van) de mens, die op de zesde dag is geschapen. Voorbeelden hebben we bij het beeld van Nebukadnezar (Dn 3:1) en het getal van het beest (Op 13:18). Zes komt tekort om zeven te zijn; dat laatste stelt volmaaktheid voor. De overwinning van Samgar is geen definitieve overwinning.
6. De prikstok dient ervoor om de ossen in het juiste spoor te houden. Het is een stok met scherpe punten. Als een os afwijkt, wordt hij met die stok gecorrigeerd. Dit is een mooi beeld van wat Gods Woord in ons leven doet. We leren vaak het Woord in ons leven toe te passen doordat anderen ons daaruit iets voorhouden: “De woorden van wijzen zijn als prikkels en als spijkers, diep ingeslagen door meesters in het verzamelen. Zij zijn gegeven door één Herder” (Pr 12:11). Zulke woorden laten de pelgrim in de juiste richting lopen in plaats van “hard tegen [de] prikkels achteruit te slaan” (Hd 26:14).
7. “Zo verloste ook hij Israël.” We kunnen het woord “ook” benadrukken. Het geeft aan dat hij, evenals zijn voorgangers Othniël en Ehud, Israël uit een benarde positie heeft verlost. Daardoor hebben ze hun vrijheid teruggekregen.
Othniël is soldaat, Ehud een diplomaat en Samgar een hoeder van ossen. God heeft hen allen kunnen gebruiken omdat ze zich voor Hem beschikbaar hebben gesteld uit liefde voor Zijn volk.