Inleiding
Het geheim van kracht kan nooit worden meegedeeld aan mensen die deze kracht zelf niet bezitten. Niemand heeft ooit de bron van kracht en gezag van de Heer Jezus begrepen. Maria van Bethanië is het enige voorbeeld van een hart dat Hem heeft begrepen. Zijn hart was vol medegevoel voor elke smart, maar er is niemand die Zijn smart ooit gevoeld, laat staan begrepen heeft.
Simson is totaal anders dan de Heer. Hij is alleen uit geweest op eigen genoegens. Daarvoor heeft hij het geheim van zijn kracht prijsgegeven en daarmee heeft hij de kracht verloren om nog langer nazireeër te zijn. Tussen de Heer Jezus en Simson zijn meer contrasten dan overeenkomsten, zoals vooral dit laatste hoofdstuk over Simson ons laat zien. De laatste gebeurtenissen in het leven van Simson bevestigen zijn grote lichamelijke kracht én zijn grote zwakheid voor vrouwen.
1 - 3 Simson in Gaza
1 Simson ging naar Gaza en zag daar een vrouw die een hoer was, en ging bij haar binnen. 2 En de inwoners van Gaza werd gezegd: Simson is hier gekomen. Zij omsingelden [hem] en loerden heel de nacht op hem in de stadspoort. Zij hielden zich echter heel de nacht stil, [want] zij zeiden: Tot aan het morgenlicht, dan zullen wij hem doden. 3 Maar Simson bleef tot middernacht liggen. Toen, te middernacht, stond hij op, greep de deuren van de stadspoort met de beide posten en trok ze los, met grendel [en al]. En hij legde ze op zijn schouders en droeg ze omhoog naar de top van de berg die tegenover Hebron ligt.
Uit het verhaal wordt niet duidelijk waarom Simson naar Gaza gaat. Gaza is een bolwerk van de Filistijnen. Iedereen moet hem daar herkennen als hij met zijn lange haar door de straten loopt. Ontzag voor zijn grote kracht zorgt ervoor dat niemand hem, de gevreesde vijand, iets durft te doen. Zijn bezoek aan deze stad gebeurt niet in opdracht van God. Uit niets blijkt dat hij in Gaza is om dit broeinest van Filistijnse activiteit uit te roeien.
Het lijkt erop dat hij een uitje heeft en aan het ‘stappen’ is. Mogelijk ligt daarin de reden van zijn bezoek aan een hoer. Ook David is tot overspel gekomen omdat hij zijn tijd in ledigheid doorbracht, terwijl hij aan het hoofd van het leger had moeten staan om dat in de oorlog aan te voeren (2Sm 11:1-5). Simson heeft nog steeds niet geleerd zijn hartstocht te beheersen; hij laat die de vrije teugel. Gaat hij in Richteren 14 nog ‘netjes’ te werk door de normale omgangsvormen in acht te nemen, hier volgt hij puur zijn lusten, waarvan hij zelf slachtoffer wordt.
De hoer is een Filistijnse hoer en daarmee een beeld van het grote Babylon ofwel de rooms-katholieke kerk, die “de grote hoer” wordt genoemd (Op 17:1). Dat de belijdende kerk als een hoer wordt voorgesteld, toont wel aan hoe ver ze is afgeweken van haar oorspronkelijke staat. Paulus wijst op het begin van die afwijking als hij de gemeente vergelijkt met een reine maagd die aan Christus is verbonden, maar die door de verleiding van de duivel aan Hem ontrouw is geworden (2Ko 11:2-3). Het uiteindelijke resultaat van die ontrouw zien we in Openbaring 17-18.
Iedere gelovige die vergeet dat hij een nazireeër is en denkt dat hij zich straffeloos, zonder een opdracht van God, kan begeven binnen het systeem dat God gaat oordelen, loopt het gevaar met dit systeem om te komen. Dat is uiteindelijk met Simson gebeurd. Hij komt om met het systeem waartegen hij moest strijden door zich met dat systeem een te maken. Hoewel hij hier nog de kracht heeft om zichzelf te bevrijden, heeft hij, door zich te verenigen met deze Filistijnse hoer, de kiem van zijn ondergang gelegd.
Het blijkt mogelijk te zijn dat iemand nog enige kracht kan hebben als hij zijn geweten zo heeft opgeofferd. Simson is zijn kracht nog niet kwijt omdat hij het geheim daarvan nog niet heeft prijsgegeven. Alleen God en hijzelf weten ervan. Het is inderdaad mogelijk dat iemand die in zonde leeft, nog enige tijd succes heeft in zijn dienst voor God. Helaas worden die successen gebruikt als een dekmantel voor de zonde en niet om zelf tot een grondige en totale belijdenis van die zonde te komen.
Simson gebruikt zijn kracht hier alleen om zichzelf te bevrijden, terwijl hij het doel vergeet waarvoor God hem die kracht heeft gegeven. Er wordt geen vijand verslagen en zijn volk heeft er geen voordeel van. Simson gedraagt zich hier als een ordinaire krachtpatser. Hij gebruikt zijn kracht omdat hij gedwongen wordt zelf te vluchten en niet om de Filistijnen op de vlucht te jagen.
Hij zal later terugkomen in Gaza, niet om zijn kracht te tonen, maar als een blinde gevangene (vers 21). Dat komt omdat hij Hebron niet bereikt. Hij loopt wel met de deuren op zijn schouders in de richting van Hebron, maar hij komt daar niet aan. Hebron betekent ‘gemeenschap’. Simson faalt, om zo te zeggen, in zijn terugkeer naar de gemeenschap met God. Hij komt niet tot een schuldbelijdenis, want hij geeft zijn verkeerde verbindingen niet op. Zijn uiterlijke bevrijding is geen gevolg van een innerlijk zelfoordeel voor God. Zijn gemeenschap met God is niet hersteld en er is geen zelfoordeel vanwege de begane zonden.
Terugkeer naar God betekent een veroordeling van dat wat hem tot de zonde heeft gebracht, de wortel ervan. In zijn hart heeft hij de begane zonde niet geoordeeld, maar is die blijven koesteren. Dat kan niet anders dan ten koste van de gemeenschap met God gaan. Tot iedereen die deel uitmaakt van het grote Babylon, de in naam christelijke kerk, komt de oproep: “Gaat uit van haar, Mijn volk, opdat u met haar zonden geen gemeenschap hebt en opdat u van haar plagen niet ontvangt” (Op 18:4). Afzondering van het kwaad moet zowel uiterlijk als innerlijk zijn. Bij Simson is het in dit geval alleen uiterlijk. Innerlijk blijft hij ermee verbonden.
4 Simsons nieuwe liefde
4 Daarna gebeurde het dat hij een vrouw in het Sorekdal lief kreeg, en haar naam was Delila.
Omdat hij niet hersteld is in de gemeenschap met God, ligt een volgende en diepere val voor de hand. De zwakke armen van een vrouw blijken voor Simson sterker te zijn dan de poorten van Gaza. Sorek betekent ‘uitgelezen wijnstok’. De naam Delila betekent ‘de met verlangen smachtende’. Samen stellen zij de godsdienstige wereld voor, die zich een maakt met de goddeloze wereld en haar genoegens. Het zijn de mensen die Paulus zo typeert: “Meer liefhebbers van genot dan liefhebbers van God. Ogenschijnlijk bezitten zij Godsvrucht, maar de kracht daarvan verloochenen zij” (2Tm 3:4-5). Het zijn mensen van wie de Filistijnen een voorbeeld zijn.
Op iemand die dit beginsel voorstelt, wordt Simson verliefd. Hier wordt reëel het gevaar zichtbaar dat er liefde kan ontstaan voor een vijand die we volgens de Bijbel, dat is in Gods opdracht, moeten bestrijden. Zoiets gebeurt als wij onszelf niet bewaren in de liefde van God (Jd 1:21a). Wat Simson hier doet, gaat verder dan zijn verbinding met de hoer uit de verzen 1-3. Dat was een verbinding van korte duur.
Simson heeft zich begeven op het hellende pad, waardoor hij steeds verder verward raakt in de strikken van de vijand. In het boek Spreuken waarschuwt Salomo zijn zoon keer op keer voor de vreemde vrouw en laat hij de gevolgen zien voor ieder die zich met haar inlaat. Het is onveranderlijk een afdalen “naar de binnenkamers van de dood” (Sp 7:25-27; 2:16-19; 5:5).
5 De vijand ziet zijn kans
5 En de stadsvorsten van de Filistijnen kwamen naar haar toe en zeiden tegen haar: Verleid hem en zie waarin zijn grote kracht ligt en waarmee wij hem aankunnen. Dan binden we hem vast om hem te bedwingen. Wij zullen u dan elk elfhonderd zilverstukken geven.
De Filistijnen zijn vastbesloten om erachter te komen waar Simsons grote kracht in schuilt. Ze willen de oorsprong van het geheim te weten komen en zijn bereid daarvoor een hoge prijs te betalen. De duivel is altijd bereid een hoge prijs te betalen om een nazireeër van zijn toewijding, en daarmee van zijn kracht, te beroven. Hij stelt alles in het werk om ieder die werkelijk nazireeër wil zijn, te ontdoen van zijn afzondering voor God, de ware kracht van het christelijke leven.
Delila laat zich alleen door het geld leiden. Daarmee toont zij zich in hart en nieren een Filistijnse, al wordt zij nergens zo genoemd. In haar karakter is niets aantrekkelijks. En toch heeft Simson haar lief. Als het op lichamelijke kracht aankomt, heeft Simson elke krachtmeting met de Filistijnen gewonnen. Maar Simson heeft elke confrontatie met de Filistijnen verloren als er een beroep op zijn hartstocht wordt gedaan. De drie Filistijnse vrouwen leveren het bewijs (Ri 14:1-2; 16:1; 16:4). Telkens bezwijkt hij voor het middel van de verleiding. De duivel is voor ons meer te vrezen als hij zich voordoet als “een engel van het licht” (2Ko 11:14), dan wanneer hij tekeergaat als “een brullende leeuw” (1Pt 5:8).
6 - 9 Eerste fase in het prijsgeven van het geheim
6 Toen zei Delila tegen Simson: Vertel mij toch waarin je grote kracht ligt en waarmee je vastgebonden zou kunnen worden om je te bedwingen. 7 Simson zei tegen haar: Als ze mij zouden vastbinden met zeven verse pezen, die niet verdroogd zijn, dan zou ik zwak worden en als [ieder] ander mens zijn. 8 Daarop brachten de stadsvorsten van de Filistijnen haar zeven verse pezen, die niet verdroogd waren, en zij bond hem daarmee vast. 9 Men lag bij haar in een kamer in een hinderlaag. Toen zei zij tegen hem: De Filistijnen over je, Simson! Maar hij brak de pezen, zoals een vlasdraad gebroken wordt als hij vuur ruikt. Zo werd [het geheim van] zijn kracht niet bekend.
Het kan bijna niet anders, of Simson voelt aan waarop Delila uit is. Hij heeft al een ervaring met een Filistijnse vrouw gehad die het heeft klaargespeeld hem de oplossing van zijn raadsel te ontfutselen (Ri 14:16-17). Mocht hij dat vergeten zijn, dan moet hem, door de handelwijze van Delila, duidelijk zijn wat haar uiteindelijke doel is. Hij moet hebben geweten dat zij uit is op zijn vernietiging.
Keer op keer misleidt zij hem. Elke keer geeft hij een stukje meer van zijn geheim prijs. Steeds meer komt hij tot de kern, totdat hij alles kwijt is. Het gaat zoals met een sluis die onder water een luik heeft dat kan worden opengedraaid. Onzichtbaar komt het water in de sluis, totdat het niveau gelijk is aan de zee. Dan kan de sluis met gemak worden opengedraaid. Wij kunnen in het geheim dingen toelaten in ons hart zonder die te veroordelen. Als dat gebeurt, worden we uiteindelijk helemaal gelijk aan de wereld.
In plaats van zich veilig en beschermd te voelen bij de grote kracht van Simson vraagt Delila wat er nodig is om hem zó te binden, dat hij er met zijn kracht niet tegenop kan. Voordat hij zijn geheim prijsgeeft, draait hij eerst om de waarheid heen en vertelt leugens. Hij zegt tegen haar dat zeven verse pezen, die nog niet verdroogd zijn, hem machteloos zullen maken. Misschien heeft Simson daarbij gedacht aan de touwen waarmee de mannen van Juda hem hadden gebonden. Hij steunt dan op een eerdere overwinning en niet op God.
Als hij zo gebonden is en Delila de Filistijnen roept om hem gevangen te nemen, verbreekt hij de pezen en bevrijdt zichzelf. Maar om zijn ziel is een strik gelegd die langzaam wordt aangehaald. Hij heeft een eerste stukje van zijn geheim prijsgegeven door het getal zeven te noemen, naar het aantal lokken van zijn haar (verzen 13,19).
10 - 12 Tweede fase in het prijsgeven van het geheim
10 Toen zei Delila tegen Simson: Zie, je hebt mij bedrogen en leugens tegen mij gesproken! Vertel mij toch nu waarmee je vastgebonden zou kunnen worden. 11 En hij zei tegen haar: Als ze mij stevig vast zouden binden met nieuwe touwen, waarmee geen werk is gedaan, dan zou ik zwak worden en zijn als [ieder] ander mens. 12 Toen nam Delila nieuwe touwen, bond hem daarmee vast en zei tegen hem: De Filistijnen over je, Simson! terwijl men in een kamer in een hinderlaag lag. Hij brak [de touwen] echter van zijn armen als een draad.
Delila beschuldigt hem van leugen en bedrog en niet geheel ten onrechte. Simson is in een positie waarbij hij niet vrij kan spreken over het geheim van zijn kracht. Hij beseft dat er misbruik van gemaakt zal worden. Maar in plaats van weg te vluchten van een plek waar hij niet thuishoort, neemt hij zijn toevlucht tot uitvluchten om er toch te kunnen blijven.
Hoe vaak is het met ons al zo gegaan? We bevonden ons op een plaats waarvan we wisten dat we daar niet hoorden te zijn. Toen werd ons een vraag gesteld over het geloof. We draaiden eromheen en gaven een ontwijkend antwoord. Door het echte antwoord te geven zouden we aan onszelf zijn ontdekt en het zou ons hebben laten zien dat we daar niet hoorden.
Er kan in zo’n situatie ook een moment komen dat we niet langer om de waarheid heen draaien en dat we openlijk vertellen wat we geloven. Maar helaas, omdat we eerder niet ‘gevlucht’ zijn, wordt dit door anderen aangegrepen om ons belachelijk te maken. Ons getuigenis heeft geen enkele waarde meer en wordt tot bespotting en vermaak. Zo is het met Simson ook gegaan.
De tweede poging van Delila kan plaatsvinden omdat Simson daar is blijven rondhangen. De strik die om zijn ziel is gespannen, wordt daardoor steviger aangehaald. In zijn antwoord aan Delila geeft hij weer een stukje van zijn geheim prijs. Hij heeft het over “nieuwe touwen, waarmee geen werk is gedaan”.
In Richteren 15 is ook geprobeerd hem met nieuwe touwen te binden (Ri 15:13). Dat is mislukt. Hier voegt Simson eraan toe dat deze touwen nooit eerder gebruikt mogen zijn, dat wil zeggen dat deze touwen speciaal gemaakt zijn om alleen voor dit doel te worden gebruikt. Hierin kunnen we een verwijzing zien naar zijn eigen wijding als nazireeër vanaf het prilste begin van zijn leven.
Dit is de tweede stap op weg naar het prijsgeven van zijn geheim, maar opnieuw niet de volle werkelijkheid over het geheim van zijn kracht. Toch heeft hij nu al twee dingen aangeroerd in verbinding ermee:
1. dat hij volledig voor de HEERE is (het getal zeven);
2. dat hij vanaf zijn geboorte alleen voor de HEERE is (niet voor iets of iemand anders).
13 - 14 Derde fase in het prijsgeven van het geheim
13 En Delila zei tegen Simson: Tot nu toe heb je mij bedrogen en leugens tegen mij gesproken. Vertel mij [nu toch] waarmee je vastgebonden zou kunnen worden! En hij zei tegen haar: Als je de zeven haarlokken van mijn hoofd zou verweven met de schering [van een weefgetouw]. 14 En zij maakte ze vast met een pin en zei tegen hem: De Filistijnen over je, Simson! Toen ontwaakte hij uit zijn slaap en trok de pin los van het weefgetouw en de schering.
Delila is onvermoeibaar in haar pogingen achter het geheim van zijn kracht te komen. Zij geeft het niet op. Dat hoeft ook niet omdat Simson zich niet uit de voeten maakt. Hij is in het net verstrikt geraakt dat zij voor zijn voeten heeft uitgespannen omdat hij niet doet wat David wel deed: “Mijn ogen zijn voortdurend gericht op de HEERE, want Hij bevrijdt mijn voeten uit het net” (Ps 25:15). Omdat zijn ogen op Delila gericht zijn, kan zij doorgaan.
En dat doet ze, want het geld lacht haar toe. Weer verwijt zij hem leugen en bedrog en vraagt opnieuw hoe hij gebonden zou kunnen worden. Het antwoord dat hij nu geeft, komt dicht in de buurt van het prijsgeven van zijn geheim. Hij wijst op de lokken van zijn haar. Het is zo lang, dat het geweven kan worden. Hij staat haar toe dat zijn haar met haar weefgetouw wordt bewerkt, waardoor zijn haar met haar werk tot een geheel gevlochten wordt.
De geestelijke les die hierin schuilt, is veelzeggend. Wat Simson doet, is toe te passen op de christen die in zijn roeping als nazireeër belangstelling toont voor de aantrekkelijkheid die er van een opgesmukte en uitgedoste godsdienstige wereld uitgaat. Hij laat zich daarmee in en neemt de methoden ervan over. Op die manier verenigt de nazireeër zich dan met het werk van de godsdienstige wereld. Hij staat samen met mensen die zich door Filistijnse beginselen laten leiden op hetzelfde spreekgestoelte; hij zet zich in voor hetzelfde doel. Deze mensen bezitten wel in naam, maar niet in werkelijkheid het leven van Christus.
Er worden veel Filistijnse ‘weefgetouwen’ ingezet, opdat de heiligen aan dit weven zullen deelnemen om daardoor ten slotte van hun kracht te worden beroofd. Neem de politiek. Gelovigen kunnen daar met de beste motieven aan deelnemen, maar ze verbinden zich met mensen van de wereld. Ze willen zich inzetten voor een voortreffelijk werk. Ze willen de wereld reinigen van allerlei ongerechtigheid en een rechtvaardige samenleving scheppen. Telkens opnieuw schrikken zulke gelovigen ‘wakker’ als er voorstellen worden gedaan die tegen de Bijbel ingaan. Steeds blijkt dat ze te maken hebben met de vijanden van het kruis. Ze horen het roepen van hun geweten: “De Filistijnen over je!”
Maar hoe Simson ook probeert zich te bevrijden, dit keer blijft het weefgetouw aan hem hangen als bewijs dat hij met haar werk verbonden is. Hij komt niet meer echt vrij.
15 - 17 Vierde fase: het geheim prijsgegeven
15 Daarop zei zij tegen hem: Hoe kun je zeggen: Ik heb je lief, terwijl je hart niet met mij is? Je hebt mij nu drie keer bedrogen en mij niet verteld waarin je grote kracht ligt. 16 En het gebeurde, toen zij alle dagen [zo] met haar woorden bij hem aandrong en hem lastigviel, dat zijn ziel het niet langer verdragen kon, tot stervens toe. 17 Toen vertelde hij haar alles en zei tegen haar: Er is nooit een scheermes op mijn hoofd gekomen, want ik ben als nazireeër aan God [gewijd], van mijn moeders buik af. Als ik geschoren zou worden, dan zou mijn kracht van mij wijken en zou ik zwak worden, en als alle mensen zijn.
Drie keer heeft hij zichzelf kunnen bevrijden, de derde keer maar half. Omdat hij de verbinding niet verbreekt, komt nu de definitieve val. De vorige keren heeft Delila steeds gevraagd hoe ze hem zou moeten binden. Deze keer gebruikt zij al de overredingskracht die zij als vrouw in zich heeft. Ze praat nu niet meer, zoals de andere keren, over een methode om hem te binden, maar treft hem in zijn hart door zijn liefde voor haar in twijfel te trekken. Hij heeft haar het geheim van zijn kracht immers nog steeds niet verteld? Dit houdt ze dagenlang vol.
Simson beleeft weinig plezier meer aan zijn omgang met Delila. Dat is met de vrouw uit Timna ook al gebeurd. Ook daarvan heeft hij niet geleerd. Wat uit Delila naar voren komt, is geen openlijke vijandschap, maar iets wat er aantrekkelijk uitziet en verleidelijk kan praten. Uiteindelijk bezwijkt hij voor de psychische druk. Hij geeft het geheim prijs dat zij anders nooit te weten zou zijn gekomen. Want wie zou kunnen bedenken dat zijn kracht zit in zijn lange haar, een duidelijk bewijs van zwakheid, de zwakheid van een vrouw?
Dat is nog steeds zo. Sterke jonge mensen die in grote toewijding God dienden, zijn door de wereld misleid en op het pad van ongehoorzaamheid terechtgekomen. Daardoor zijn zij hun kracht, hun vrijheid om te dienen en hun geestelijk onderscheidingsvermogen kwijtgeraakt. Het licht dat in hen was, is geworden tot duisternis.
Simson geeft zijn geheim prijs omdat hij zijn gemeenschap met God is kwijtgeraakt. Daardoor komt hij tot deze grote dwaasheid, terwijl hij al zo vaak door Delila gewekt is. Het moet hem toch duidelijk zijn wat haar bedoelingen zijn?
Wie zich echter door de wereld laat meeslepen, verliest alle begrip van het normale en ook het gezonde verstand. Zijn kracht zit in zijn lange haar, waarachter zijn persoonlijkheid als het ware schuilgaat. De enige kracht ligt in ‘het verborgen’ zijn. Afhankelijkheid van en toewijding aan Christus vormen de verborgen kracht van de gelovige om als nazireeër te leven. Dit geldt zowel voor het persoonlijke als voor het gemeenschappelijke leven.
18 - 21 Simson overmeesterd
18 Toen Delila nu zag dat hij haar alles verteld had, stuurde zij [een bode] en liet zij de Filistijnse stadsvorsten roepen, en zei: Kom ditmaal hierheen, want hij heeft mij alles verteld. En de Filistijnse stadsvorsten kwamen naar haar toe en brachten het geld mee. 19 Daarna liet zij hem op haar knieën slapen, riep een man en liet hem de zeven haarlokken van zijn hoofd afscheren. En zij begon hem te vernederen en zijn kracht week van hem. 20 En zij zei: De Filistijnen over je, Simson! Hij ontwaakte uit zijn slaap en zei: Ik zal net als de andere keren vrijkomen en [hen] van mij afschudden. Hij wist namelijk niet dat de HEERE van hem geweken was. 21 Toen grepen de Filistijnen hem en staken hem de ogen uit. En zij voerden hem af naar Gaza en bonden hem met twee bronzen kettingen. En hij maalde [meel] in de gevangenis.
Delila voelt feilloos aan dat hij dit keer de waarheid spreekt. De vorige suggestie van Simson was al anders geweest dan de eerste twee. De eerste twee keer heeft hij zich laten binden. De derde keer heeft hij niet over binden gesproken, maar over het weven van zijn haar. In aansluiting daarop is het voor haar niet moeilijk te beseffen dat hij nu zijn hele hart heeft blootgelegd.
Ze waarschuwt opnieuw de Filistijnse vorsten, dit keer blijkbaar met de mededeling dat ze nu ook wel het geld mee kunnen nemen, want voor haar staat de uitslag vast. Dan bindt zij hem vast, niet met touwen, ook niet met het weefgetouw, maar met de warmte van haar schoot, waarop hij in slaap valt. Daar voelt hij haar warmte en dat wordt zijn definitieve ondergang. Met al zijn kracht is hij niet opgewassen tegen de listen van een vrouw, onder wier bekoring en betovering hij is gekomen.
Terwijl Simson slaapt, laat Delila zijn haar afknippen. Zij heeft hem nu in haar macht. Haar liefkozingen veranderen in slagen en kwellingen. Voor de vierde keer klinkt haar roep: “De Filistijnen over je, Simson!” Hierna voltrekt zich het diep tragische drama van een nu machteloze Simson, die, als hij wakker is geworden, in de veronderstelling verkeert dat hij nog net zo sterk is als altijd. Het lijkt erop dat hij zich verzoend heeft met de gedachte dat hij telkens zou worden aangevallen, maar ook dat hij gezien de vorige keren is gaan rekenen op een altijddurende overmacht aan kracht.
Zoals voor Simson de omgang met de Filistijnse Delila rampzalig wordt, zo wordt ook het flirten met de onheilige beginselen van de wereld rampzalig voor ieder kind van God. Evenzo vergaat het de gemeente. Ontdaan van haar kracht doet ze net alsof alle kracht nog aanwezig is. Een krachteloze kerk doet pogingen van zich te laten spreken en ze weet niet dat er helemaal geen kracht is omdat de Geest eerst is bedroefd en vervolgens is uitgeblust.
We zien dit terug in de droevige situatie van de gemeente in Laodicéa waarvan staat “en u weet niet” (Op 3:17), zoals er van Simson staat “hij wist namelijk niet” (vers 20). De gemeente in Laodicéa is blind voor haar eigen situatie. Ze matigt zich aan geestelijk hoog te staan, maar de Heer walgt van haar.
Van Efraïm, daarmee worden de tien stammen bedoeld, staat: “Efraïm, met de volken vermengt het zich. Efraïm is een koek die niet omgekeerd is. Vreemden verteren zijn kracht, maar zelf merkt hij dat niet. Ook heeft hij grijze haren gekregen, maar [ook] dat merkt hij niet” (Hs 7:8-9). Zien we de parallel tussen Efraïm en Simson? Van hen beiden is door verkeerde omgang de kracht verdwenen en ze hadden het beiden niet in de gaten.
Behalve een waarschuwing voor de plaatselijke gemeente bevat deze geschiedenis ook een waarschuwing voor trouwe, toegewijde broeders die nuttig zijn in de dienst. Deze waarschuwing is dat zij niet moeten vergeten, dat zij afhankelijk zijn van God. Zij lopen het gevaar te denken dat ze door hun kennis van de Schrift onaantastbaar zijn voor de invloed van de vleitaal van de christelijke wereld als ze zich zonder opdracht van God op dat terrein begeven. Ze denken dat hun kennis van de Schrift hen wel zal bewaren voor die vleitaal en zal bevrijden van mogelijk verkeerde verbindingen.
Misschien hebben ze wel eens ‘nee’ gezegd op voorstellen om ergens aan mee te werken, waarvan ze zagen dat het niet kon. Maar als ze de omgeving waar ze telkens ‘nee’ moeten zeggen, niet verlaten, komt het moment dat ze ‘ja’ zeggen. Dan worden de afzondering voor God en de gehoorzaamheid aan Zijn Woord prijsgegeven en verdwijnt tevens de kracht. Mogelijk denken ze nog dat de Heer met hen is, maar het resultaat is dat ze worden gevangengenomen, net als Simson, en dat ze hun inzicht in de Schrift verliezen, zoals Simson zijn gezichtsvermogen verliest.
Hij die de deuren van de stadspoort van Gaza heeft weggedragen, wordt door diezelfde poort als gevangene naar binnen gebracht. In de Bijbel is voor het eerst sprake van een gevangenis bij Jozef, die er zelf in terechtgekomen is. Maar hij is erin gekomen vanwege zijn trouw. Simson wordt gedwongen om wat er van zijn kracht is overgebleven in de gevangenis te gebruiken in dienst van de Filistijnen om hen van voedsel en daardoor van kracht te voorzien. Wat een triest einde van een persoon die door God tot precies de tegenovergestelde taak was gesteld en opgeleid.
In aansluiting hierop nog iets over Openbaring 3. We lezen daar: “Ik kom spoedig, houd wat u hebt, opdat niemand uw kroon neemt” (Op 3:11). De uitdrukking “opdat niemand uw kroon neemt”, heeft niet alleen te maken met de toekomst, maar ook met vandaag. De kroon kunnen we verbinden met onze toewijding aan de Heer, zoals die ook in een gemeente zichtbaar kan worden.
De gemeente als geheel is die kroon allang kwijt. Haar geheim is niet langer bij haar verborgen gebleven; zij is niet afgezonderd gebleven van de wereld. Ze heeft de wereld toegelaten in haar midden, wat tot uiting komt in het hebben van regels, middelen en voorwaarden die allemaal hun oorsprong vinden in het denken van de natuurlijke mens. Daardoor is de godsdienst, het dienen van God, aangepast aan de normen en waarden die de mens-zonder-God erop na houdt.
Elke plaatselijke gemeente die zich voor dit proces openstelt, zoals Simson zich daarvoor openstelde, zal wegglijden naar een gemeente die de kenmerken van Laodicéa vertoont. Zij ziet eruit zoals Simson, die al zijn kracht kwijt is en in handen van de Filistijnen is gevallen: een kaalgeknipte nazireeër (naakt), die arm en blind is (Op 3:17).
22 - 24 Begin van het herstel
22 Maar het haar van zijn hoofd begon [weer] te groeien, zoals toen hij geschoren werd. 23 En de Filistijnse stadsvorsten verzamelden zich om een groot offer te brengen aan hun god Dagon en om vrolijk te zijn. En zij zeiden: Onze god heeft onze vijand Simson in onze hand gegeven. 24 En toen het volk hem zag, prezen zij hun god, want zij zeiden: Onze god heeft onze vijand in onze hand gegeven: [de man] die ons land verwoest heeft, en die onze gesneuvelden talrijk heeft gemaakt.
Ongetwijfeld hebben verdriet, wroeging en berouw een omkeer bij Simson bewerkt, niet zozeer in de uiterlijke kenmerken, maar in zijn hart. Nu zijn ogen, die hem tot zijn diepe val gebracht hebben (Ri 14:1-2; 16:1), eruit zijn, is hij bevrijd van wat hem op het verkeerde pad heeft gebracht.
Te midden van de droevige gevangeniservaringen, gebonden en blind, komt het kenmerkende van zijn nazireeërschap weer langzaam tevoorschijn: zijn haar begint weer te groeien. De boodschap die daarin schuilgaat, is de grote bemoediging dat na alle menselijk falen God altijd de mogelijkheid tot herstel geeft.
Zo eindigt, God zij dank, de geschiedenis van Simson niet met het eindeloos ronddraaien van de molensteen in de gevangenis. God kan Zijn zo diepgezonken dienaar toch nog een keer gebruiken. Hij doet dat op het moment dat de overwinning op Simson wordt toegeschreven aan de Filistijnse afgod, hoewel ze daarbij erkennen dat Simson grote verwoestingen heeft aangericht.
Het wordt nu een zaak tussen God en de afgoden. Simson is hun namelijk niet vanwege hun god Dagon in handen gevallen, maar omdat de God van Israël hem aan hen heeft overgeleverd. God gaat Simson gebruiken voor de handhaving van Zijn eer, om duidelijk te maken dat er maar één God is en dat is Hij, de God van Simson en van Israël.
25 Simson, een schouwspel
25 En het gebeurde, toen hun hart vrolijk was, dat zij zeiden: Roep Simson en laat hem ons vermaken. En zij riepen Simson uit de gevangenis en hij vermaakte hen. En zij lieten hem tussen de pilaren staan.
Voordat hij zijn laatste heldendaad zal verrichten, laten de vorsten Simson halen om zich met hem te vermaken en hem te bespotten. Hij moet ervoor zorgen dat zij plezier hebben. God gebruikt deze gelegenheid om de Filistijnen de grootste slag aller tijden toe te brengen. Dat neemt echter niet weg dat nog eens schrijnend duidelijk wordt in wat voor positie Simson door zijn ontrouw is terechtgekomen.
Paulus zegt van zichzelf en de andere apostelen: “Want wij zijn een schouwspel geworden voor de wereld en voor engelen en voor mensen” (1Ko 4:9). De reden daarvan is echter wel totaal anders dan bij Simson. In het volgende vers zegt hij dat hij en de anderen dwazen zijn “om Christus’ wil”. Hij geeft er niet om uitgelachen te worden als hij over Christus spreekt.
Iedere christen is een schouwspel. De trouwe christen wordt door de mensen bespot en uitgelachen vanwege zijn trouw aan Christus; de ontrouwe christen wordt ook uitgelachen en bespot door de mensen, maar dan vanwege zijn ontrouw aan Christus. Petrus spreekt over hetzelfde: “Als u in [de] Naam van Christus smaad lijdt, bent u gelukkig, want de Geest van de heerlijkheid en <kracht en> Die van God rust op u. Maar laat niemand van u lijden als moordenaar, dief, boosdoener of als bemoeial. Als hij echter als christen lijdt, laat hij zich niet schamen, maar God verheerlijken in deze naam” (1Pt 4:14-16). Helaas is Simson niet in een positie waarin hij God kan verheerlijken en heeft hij zijn lijden te wijten aan zijn eigen ontrouw, terwijl hij als schouw- en blijspel voor de vijand dient.
26 - 30 Nog eenmaal gesterkt
26 Toen zei Simson tegen de jongen die hem bij de hand hield: Laat mij gaan en laat mij de pilaren betasten, waarop het huis gevestigd is, zodat ik daartegen kan leunen. 27 Nu was het huis vol mannen en vrouwen. Ook waren alle Filistijnse stadsvorsten daar. En op het dak waren ongeveer drieduizend mannen en vrouwen, die toekeken terwijl Simson [hen] vermaakte. 28 Toen riep Simson tot de HEERE en zei: Heere, HEERE! Denk toch aan mij en maak mij toch alleen nog deze keer sterk, o God, zodat ik me met één slag op de Filistijnen kan wreken voor mijn twee ogen. 29 En Simson greep de twee middelste pilaren, waarop het huis gevestigd was en waarop dat steunde: de ene met zijn rechterhand en de andere met zijn linkerhand. 30 Vervolgens zei Simson: Moge mijn ziel sterven mét de Filistijnen! Hij boog zich met kracht en het huis viel op de stadsvorsten en op al het volk dat daarin was. En de doden die hij in zijn sterven heeft gedood, waren talrijker dan die hij in zijn leven gedood had.
Dat God ons falen kan gebruiken tot Zijn eer, is een groot wonder. Dat dit niets van onze verantwoordelijkheid wegneemt, hoeft geen betoog. Het laat ook zien hoezeer God boven ons falen verheven is en hoe Zijn heerlijkheid er zelfs nog groter door wordt.
Hoewel blind, begint Simson meer ‘te zien’ dan hij ooit gezien heeft. De Filistijnen denken dat ze met een verslagen vijand te doen hebben en menen dat ze niets meer van Simson hebben te vrezen. Als toonbeeld van zijn machteloosheid en krachteloosheid wordt hij door een jongen aan de hand naar binnen geleid. Maar met zijn afhankelijkheid van God, waarvan zijn groeiende haar een uiterlijk kenmerk is, komt zijn kracht terug en dat ziet de vijand niet. In zijn vernedering hebben de gedachten van God meer vat op het hart van Simson dan vroeger, in de dagen van zijn kracht.
Het plan komt bij hem op om zich door de jongen te laten brengen naar de pilaren waarop het gebouw rust. Het gebouw is boordevol mensen die feest vieren ter ere van hun god Dagon die hun onoverwinnelijke vijand voor hen onschadelijk heeft gemaakt.
Als Simson bij de pilaren staat, bidt hij zijn tweede gebed dat in de Bijbel van hem wordt vermeld. Het is niet een gebed waarmee hij Gods eer op het oog heeft. Hij vraagt God aan hem te denken bij het zoeken naar wraak voor zijn ogen. Dat laat zien dat, ondanks het herstel van zijn kracht, zijn geestelijk leven nog niet hersteld is. Dit geeft aan dat we hersteld kunnen zijn na een afwijking, maar daarmee niet alles terugkrijgen wat we door die afwijking hebben verloren. Toch verhoort God hem.
Op een tot onze verbeelding sprekende manier wordt beschreven hoe Simson de pilaren waarop het dak rust uit elkaar drukt en het hele gebouw in een dodemansruïne verandert. Simson, blind en gebonden, komt mee om in het oordeel dat hij over zijn vijanden brengt. Hij heeft zich met de wereld verbonden door ernaar te luisteren en moet nu delen in het oordeel dat de wereld treft. Iets dergelijks overkomt Jonathan, die met de ene hand Saul en met de andere hand David vasthoudt (1Sm 18:1; 20:43; 31:2).
Simson heeft achtereenvolgens zijn kracht, zijn vrijheid, zijn gezichtsvermogen en zijn leven verloren. Als iemands dood belangrijker is dan zijn leven zegt dat veel, zowel van het een als van het ander. Van zijn leven is niet veel terechtgekomen, er is weinig dat echt tot heerlijkheid van God was. In zijn dood heeft hij nog iets goedgemaakt van wat hij in zijn leven heeft nagelaten te doen. Hij heeft moeten leren dat zijn eigen dood het geheim van zijn kracht was.
Zoals gezegd, heeft Simson twee keer tot God geroepen en beide keren is zijn gebed verbonden met het geheim van zijn kracht. In Richteren 15 gaat het om de kracht van het leven (Ri 15:18-19), hier om de kracht van de dood. Dat heeft Paulus geleerd: “Wij die leven, worden altijd aan [de] dood overgegeven om Jezus’ wil” (2Ko 4:11). Dat moeten wij ook leren. Op het moment dat ik mijn dood accepteer, gaat Gods geheime kracht in mij werken en word ik een nuttig instrument dat God kan gebruiken.
31 Simsons begrafenis en slotmededeling
31 Toen kwamen zijn broeders en heel zijn familie en zij namen hem op, voerden [hem] mee en begroeven hem tussen Zora en Esthaol, in het graf van zijn vader Manoach. En hij had twintig jaar als richter leiding gegeven aan Israël.
Zijn geschiedenis is begonnen met ouders die opzagen; daarna is het al snel bergafwaarts gegaan. Nu komt zijn hele familie en voert hem omhoog, naar het graf van zijn vader Manoach. Dat zal ook het einde van ons leven zijn: ondanks veel ontrouw van onze kant zullen we door de trouw van God opgenomen worden in het Vaderhuis.
Met de mededeling dat hij twintig jaar als richter leiding aan Israël heeft gegeven, eindigt de geschiedenis van Simson. We nemen afscheid van hem met een herinnering aan de dienst die hij voor God te midden van Zijn volk heeft gedaan. Want God gediend heeft hij. Hij heeft Filistijnen verslagen en gedurende twintig jaar voor orde en rust in Israël gezorgd. Israëls geschiedenis gaat verder, maar God vergeet niet wat Simson heeft gedaan.
We komen hem nog een keer in de Bijbel tegen: in Hebreeën 11. Misschien verbaast dat ons. God denkt niet zoals wij. Simson mag schitteren tussen andere geloofshelden te midden van wie hij van God een plaats heeft gekregen (Hb 11:32). Daar roept hij, samen met die anderen die vóór ons de weg van het geloof zijn gegaan en het einddoel al hebben bereikt, ons door zijn voorbeeld toe dat de weg van geloof de weg van zegen is die tot de uiteindelijke zegen voert.
Binnenkort zullen we Simson echt zien, als we bij de Heer Jezus zijn. Samen met hem zullen wij de Heer Jezus groot maken en verheerlijken. Hij heeft Simson (en ook ons) niet gedaan naar zijn (en onze) ontrouw, maar dwars daar doorheen Zijn eigen plannen van genade en zegen uitgevoerd.
Samen met hem zullen we het zingen: “Het Lam Dat geslacht is, is waard te ontvangen de kracht en rijkdom en wijsheid en sterkte en eer en heerlijkheid en lof” (Op 5:12).