Inleiding
Het boek Richteren heeft door zijn indrukwekkende verhalen, die heel realistisch worden beschreven, altijd een grote aantrekkingskracht op de lezer uitgeoefend, ook op mij. Toen ik mij, ter voorbereiding van bijbelstudies en bijbellezingen intensief met dit bijbelboek ging bezighouden, ervoer ik opnieuw de grote kracht en actualiteit die van dit deel van Gods Woord uitgaat.
Bij deze voorbereiding heb ik dankbaar gebruikgemaakt van wat anderen al over dit boek, in woord en geschrift, hebben doorgegeven. Dit commentaar pretendeert dan ook niet in alles origineel te zijn. Wel heb ik getracht de gebeurtenissen van het boek Richteren te ‘vertalen’ naar onze tijd.
Om dit op een verantwoorde wijze te kunnen doen heb ik zoveel mogelijk geprobeerd mijn commentaar vanuit het Nieuwe Testament te onderbouwen. De Schrift bestaat uit het Oude Testament én het Nieuwe Testament en kan niet gebroken worden (Jh 10:35). De uitleg en toepassing van een vers (of gedeelte) moeten door een ander Schriftgedeelte worden bevestigd (vgl. 2Pt 1:20).
Ik hoop dat u bij het lezen aan de Heer vraagt om de voorlichting van de Heilige Geest en dat u onderzoekt of de dingen zijn zoals ze in dit commentaar staan (Hd 17:11). Mijn gebed is dat u zich ervoor openstelt de krachtige werking van dit deel van Gods Woord te ondergaan en dat de uitwerking daarvan in uw leven te zien zal zijn. Alles tot eer van God en tot zegen van Zijn volk en uzelf.
Ger de Koning
Middelburg, januari 1997; herzien augustus 2019
Inleiding op het boek Richteren
Het boek Richteren beschrijft het falen van het volk Israël bij de inbezitneming van het land dat het van God heeft gekregen, dat is het land Kanaän. Maar dat is niet het enige. We lezen ook over de tussenkomst van de God van de barmhartigheden Die het voor Zijn falende volk opneemt als het een beroep op Hem doet. Hij laat Zijn volk niet zitten met de resultaten van hun ontrouw.
Kort gezegd laat dit bijbelboek ons de ontrouw van het volk van God en de trouw van God zien. De geschiedenis van de christenheid, waarvan wij deel uitmaken, laat hetzelfde zien. Omdat de mens niet is veranderd en God evenmin, blijkt dit boek voor onze tijd actueel te zijn.
Het belang van dit bijbelboek voor de gemeente
Het boek Richteren beschrijft het falen van Gods aardse volk, het volk Israël. Wat nu zijn de betekenis en de waarde van het boek Richteren voor de gelovigen van de gemeente? De Bijbel geeft zelf aan dat wij lessen mogen ontlenen aan de geschiedenis van het volk van God die in het Oude Testament staat opgetekend. De Bijbel roept ons daartoe zelfs op. Er staat geschreven dat alles wat Israël is overkomen, hun is overkomen “tot voorbeelden voor ons” (1Ko 10:6) en dat die dingen hun zijn overkomen “als voorbeelden en zijn beschreven tot waarschuwing voor ons, op wie de einden van de eeuwen zijn gekomen” (1Ko 10:11). Op een andere plaats staat: “Want alles wat tevoren geschreven is, is tot onze lering geschreven” (Rm 15:4). “Tevoren” wil zeggen in het Oude Testament.
Het is Gods bedoeling dat wij, gelovigen van het Nieuwe Testament, de gebeurtenissen die in dit boek worden beschreven, toepassen op de tijd waarin wij leven. Daarvoor heeft Hij zelfs Israël alles laten overkomen. Hij wil ons daardoor waarschuwen om niet in dezelfde fouten als Israël te vallen.
De les voor de gemeente
Dat het met de gemeente als geheel net zo is gegaan als met Israël, laat de geschiedenis van de gemeente wel zien. De gemeente heeft ook veel zegeningen van God gekregen. Dat zijn geen aardse zegeningen, zoals dat bij Israël het geval is. Israël heeft een stuk land boordevol met schatten gekregen (Dt 8:7-10). De zegeningen die de gemeente heeft ontvangen, zijn geestelijke, hemelse zegeningen. We kunnen die vooral vinden in de brief aan de Efeziërs. Daarin lezen we dat God de gelovige heeft uitverkoren “tot [het] zoonschap voor Zichzelf” (Ef 1:5) en dat alle gelovigen van de gemeente samen met de Heer Jezus boven alles verheven zijn (Ef 1:10) en nog veel meer.
Die zegeningen heeft de gemeente ontvangen op grond van het werk van de Heer Jezus op het kruis en Zijn verheerlijking in de hemel. Na Zijn verheerlijking heeft Hij de Heilige Geest naar de aarde gezonden (Jh 7:37-39). Daardoor zijn alle gelovigen een eenheid geworden, met elkaar en met de Heer Jezus in de hemel. Die hemelse zegeningen heeft God aan de gemeente gegeven vanaf het ogenblik dat de gemeente door de uitstorting van de Heilige Geest op de Pinksterdag is ontstaan (Hd 2:1-4; 1Ko 12:13).
Toen wist de gemeente nog niet hoe rijk zij was. Vooral de apostel Paulus is door God gebruikt om haar die zegeningen bekend te maken. Paulus heeft daarover geschreven in verschillende brieven, maar vooral in die aan de gemeente in Efeze. Om die zegeningen te leren kennen is het daarom van belang dat de gelovige de Bijbel leest en zijn leven daarnaar inricht. Dat wil zeggen dat hij op aarde leeft in het bewustzijn dat zijn echte leven boven is, “met Christus verborgen in God” (Ko 3:3).
Maar wat heeft de gemeente gedaan met al die zegeningen? De gemeente is al vrij snel vergeten dat ze verbonden is met de Heer Jezus in de hemel en dat ze zulke hemelse zegeningen heeft. Ze is zich steeds meer gaan bezighouden met de dingen van de wereld, alsof ze hier op aarde thuishoort en niet in de hemel. De “eerste liefde”, de belangrijkste liefde, de liefde tot de Heer Jezus aan Wie ze alles te danken heeft, is “verlaten” (Op 2:4). Daardoor is ze in een neerwaartse spiraal terechtgekomen en gaat er nu zo weinig meer uit van de gemeente.
Toch is het nog steeds mogelijk de zegeningen van God te genieten. Dat is het geval als er belijdenis van ontrouw komt en een beroep wordt gedaan op de genade van God. Dan geeft Hij uitkomst, net als destijds bij Israël. Niet dat de gemeente in haar geheel hersteld wordt. Dat is ook in Richteren ten aanzien van Israël niet het geval geweest. Wat we echter zien, is dat God door de trouw van enkelingen toch zegen geeft aan het hele volk of een deel daarvan. Dat geldt ook voor de gemeente vandaag. De trouw van een enkeling heeft positieve gevolgen voor velen.
Een korte terugblik
Om aan te geven in welke periode van de geschiedenis van Gods volk de gebeurtenissen in Richteren plaatsvinden, is het goed om terug te blikken naar het boek dat hieraan voorafgaat, het boek Jozua. Daarin wordt verteld hoe het volk onder aanvoering van Jozua het land is binnengetrokken. In Jozua 1-12 wordt ons verteld over de vorderingen die worden gemaakt bij de inbezitneming van het land. Veel vijanden worden overwonnen en veel land wordt in bezit genomen.
Na Jozua 12 zegt God tegen Jozua: “Er is [nog] zeer veel land overgebleven om dat in bezit te nemen” (Jz 13:1). Vanaf Jozua 13 wordt het land verdeeld en krijgt elke stam zijn erfdeel toegewezen. Uit het voorgaande volgt dat het volk twee opdrachten heeft:
1. Er moet verdedigd worden wat al veroverd is.
2. Er moet in bezit worden genomen wat nog in handen van de vijand is.
Daarvoor moet strijd worden geleverd, want de vijand is niet van plan om zijn gebied zonder slag of stoot prijs te geven. Het boek Jozua toont ons het erfdeel en de zegen van Gods aardse volk, Israël. Het boek Richteren geeft ons de geschiedenis van dat volk, hoe het in de praktijk met de verkregen zegen omgaat.
Waarom strijd?
Had God er niet voor kunnen zorgen dat de vijanden zich bij voorbaat zouden overgeven? Zeker had God dat kunnen doen. In Genesis 35 lezen we: “Gods verschrikking lag over de steden die hen omringden, zodat zij de zonen van Jakob niet achtervolgden” (Gn 35:5). Iets dergelijks had Hij hier kunnen doen. Hij had Zijn schrik op de vijanden kunnen laten vallen. Hij had hen ook gewoon kunnen “verteren door de adem van Zijn mond” (2Th 2:8) of door “een scherp zwaard” dat “uit Zijn mond komt” (Op 19:15).
Maar God heeft in elke tijd Zijn specifieke handelwijze met de mensen in het algemeen en met Zijn volk in het bijzonder. Zijn doel daarmee is dat Hij graag aan de mens wil laten zien dat deze Hem nodig heeft. Alleen door alles met en voor God te doen kan de mens echt gelukkig zijn. Zo heeft God er een speciale bedoeling mee dat Hij vijandige volken in het land laat wonen, namelijk, om Zijn volk op de proef te stellen.
De proef is of ze in de strijd zullen vertrouwen op eigen kracht of op Hem. Uit de proef zal blijken of ze zich willen inspannen om in bezit te nemen wat Hij hun heeft geschonken of dat ze geen interesse hebben in wat God gegeven heeft. In het eerste geval laten ze zien dat ze Zijn zegeningen waarderen. In het tweede geval zullen ze de vijand toestaan in hun midden te wonen, met als gevolg dat die hun de zegen ontrooft. De proef toont aan waar hun hart naar uitgaat.
De uiteindelijke zegen
Als nu blijkt dat het volk door zijn ontrouw alle zegen verspeelt, hoe zal dan ten slotte de trouw van God blijken? Duidelijk zal worden dat Israël alleen gezegend wordt onder de heerschappij van zijn Messias, de Heer Jezus Christus, Die door Zijn macht de zegen zal invoeren en door diezelfde macht de zegen in stand zal houden. De vijand zal geen schijn van kans hebben die zegen aan het volk te ontroven.
Het boek Ruth, dat in de tijd van Richteren speelt (Ru 1:1), besluit met de naam “David” (Ru 4:22). Als David koning wordt, rekent hij met de vijanden af en stelt hij de zegen voor het volk veilig. In David zien we een prachtige verwijzing naar de Heer Jezus, Die hetzelfde zal doen voor Zijn volk Israël wanneer Hij op aarde terugkomt.
Het verval voorzegd
Het verval waarin het volk van God is terechtgekomen en dat in Richteren wordt beschreven, is door Jozua voorzegd. Jozua heeft ervoor gewaarschuwd in zijn afscheidsrede tot Israël, tot “zijn oudsten, zijn stamhoofden, zijn rechters en zijn beambten”, dat zijn de mensen met verantwoordelijkheid binnen het volk (Jz 23:2). Hij zegt tegen hen: “Want als u zich op enigerlei wijze [hiervan] afkeert en u vastklampt aan de rest van deze volken, deze [hier] die bij u overgebleven zijn, en u huwelijksbanden met hen aangaat, en u zich met hen zult inlaten en zij met u, weet [dan] zeker dat de HEERE, uw God, niet zal doorgaan met het verdrijven van deze volken uit [hun] bezit van voor uw [ogen]. Maar zij zullen een strik en een val voor u zijn, een gesel op uw zijden en prikkels in uw ogen, tot u verdwenen bent uit dit goede land, dat de HEERE, uw God, u gegeven heeft” (Jz 23:12-13).
Deze profetische woorden lijken op wat Paulus zegt tegen de oudsten van de gemeente in Efeze (Hd 20:29-30). Hij waarschuwt hen voor de afwijkingen die na zijn heengaan zullen komen. Efeze is de gemeente aan wie hij heeft uitgelegd met welke bijzondere zegeningen God de afzonderlijke gelovige en de gemeente als geheel heeft gezegend.
In de laatst geschreven brief die we van Paulus in het Nieuwe Testament hebben, zijn tweede brief aan Timotheüs, spreekt hij over dezelfde dingen met betrekking tot het verval dat zich zal voltrekken na zijn heengaan. Opmerkelijk is dat Timotheüs zich (mogelijk) dan in datzelfde Efeze bevindt (1Tm 1:3). We zien hoe er steeds een parallel te trekken is tussen Israël toen en de gemeente nu.
Een profetische toepassing
Na de periode die in het boek Richteren beschreven wordt, volgen de geschiedenissen van de koningen Saul, David en Salomo. We vinden die in de boeken 1 Samuel en 2 Samuel en 1 Koningen en 2 Koningen. Voor de christenheid is de periode van het boek Richteren te vergelijken met de periode die aanbreekt na het heengaan van de apostelen, het na-apostolische tijdperk. Deze periode zal eindigen met de opname van de gemeente.
Als we de gebeurtenissen die na de opname van de gemeente plaatsvinden, vergelijken met Saul, David en Salomo krijgen we het volgende beeld. Na de opname van de gemeente zal de antichrist, van wie Saul een beeld is, zich openbaren. De antichrist zal het volk in het verderf storten. Maar de Heer Jezus, de ware David, zal verschijnen en voor allen die naar Hem hebben uitgekeken de langverwachte vrede brengen. Om dat te bereiken zal Hij de vijanden oordelen. Direct daarop aansluitend zal Hij als de ware Salomo het duizendjarig vrederijk oprichten. Deze gebeurtenissen, die zullen plaatsvinden na de opname van de gemeente, worden in het boek Openbaring vanaf Openbaring 6 beschreven.
De geschiedenis van de gemeente op aarde
Een beschrijving van de geschiedenis van de gemeente op aarde voordat zij wordt opgenomen, wordt ons in Openbaring 2-3 gegeven. In de zeven zendbrieven die daarin geschreven staan, vinden we een profetische schets van de geschiedenis van de gemeente op aarde. Daaruit wordt duidelijk dat ook de gemeente, Gods volk van het Nieuwe Testament, net als Israël, Gods volk van het Oude Testament, steeds verder van haar hoge roeping afwijkt en in verval raakt. Uiteindelijk spuugt de Heer Jezus haar als iets walgelijks uit Zijn mond (Op 3:16).
Het is treffend hoe de beschrijving van het verval in Openbaring 2-3 begint met de zendbrief aan Efeze – aan wie Paulus eerder de volle raad van God over de hemelse positie van de gemeente heeft kunnen meedelen – en eindigt met Laodicéa en haar toestand. Bij dit alles is het belangrijk eraan te blijven denken dat het hier gaat over de gemeente in haar verantwoordelijkheid op aarde en niet over de gemeente naar het raadsbesluit van God.
De mens bederft alles
Wat met de gemeente gebeurt, is niet nieuw. Het is gebeurd met alles wat God aan de verantwoordelijkheid van de mens heeft toevertrouwd. Hieruit blijkt hoe ontrouw de mens van nature is. Het is nuttig en noodzakelijk hiervan doordrongen te zijn. Dat zal onze hoogmoed en aanmatiging verminderen en onze nederigheid en afhankelijkheid laten toenemen.
Alles wat door God goed is gemaakt, is door de mens verdorven. Een kleine opsomming toont dat aan.
1. Kijk naar Adam. Adam wordt in een prachtige tuin geplaatst, een paradijs met schitterde zegeningen. Maar Adam zondigt en de vloek komt over de schepping.
2. Kijk naar Noach. Noach wordt gered van de zondvloed en komt op een gereinigde aarde. Maar Noach drinkt zich dronken, waardoor hij zich het gezag dat God hem heeft gegeven, onwaardig maakt.
3. Kijk naar Israël. Het volk is nog maar net bevrijd uit de Egyptische slavernij of het maakt een gouden kalf en Gods toorn moet het treffen.
4. Met het priesterschap gaat het niet anders. Bijna direct nadat God het heeft ingesteld, komen twee zonen van Aäron met vreemd vuur en God moet hen doden.
5. Het koningschap laat hetzelfde beeld zien. De eerste koning, Saul, blijkt een ongehoorzame koning te zijn, die er niet in slaagt zijn opdracht te vervullen en uiteindelijk zelfmoord pleegt.
Alles wat aan de mens is toevertrouwd, raakt door de ontrouw van de mens in verval. Dit beginsel maakt duidelijk wat er in de mens is, wat er in ieder van ons is. Gelukkig zien we telkens ook wat er in God is, welke bronnen van genade er in Hem aanwezig zijn. Deze bronnen staan ons altijd ter beschikking en we kunnen ze altijd aanboren, juist in tijden van verval. Als we dat doen, gaat God Zichzelf in zulke donkere tijden verheerlijken door mensen die niets meer van zichzelf, maar alles van Hem verwachten.
Daarom bevat dit boek een enorme stimulans voor mensen die niet bij de pakken van het verval gaan neerzitten, maar zich aan God aanbieden om door Hem gebruikt te worden. Zij zullen tot welzijn voor Zijn volk zijn en in Zijn kracht de strijd met de vijand aanbinden.
Een geestelijke strijd
Aan het begin en aan het einde van dit boek wordt eenzelfde vraag gesteld. Het is de vraag wie het eerst zal optrekken om te strijden (Ri 1:1; 20:18). Tussen deze twee vragen in speelt het boek zich af. De eerste keer heeft deze vraag betrekking op het bestrijden van de vijanden van het volk. De tweede keer heeft deze vraag betrekking op het ten strijde trekken tegen een broeder van het volk. Ze beginnen met samen de strijd aan te binden tegen een gemeenschappelijke vijand en eindigen met het bestrijden van elkaar.
Het is een variant op wat Paulus tegen de Galaten zegt: “U bent in [de] Geest begonnen, wilt u nu in [het] vlees volmaakt worden?” (Gl 3:3). Toegepast op Israël kunnen we zeggen dat Israël in de Geest begint, maar in het vlees eindigt. Er moet wel bij worden gezegd dat de strijd van Israël tegen hun broeder Benjamin noodzakelijk is vanwege de zonde die daar heeft plaatsgevonden en hoe hun broeder daarmee is omgegaan.
Dat brengt ons in deze inleiding op nog een belangrijk punt bij de toepassing van dit boek in onze tijd en dat is de aard van onze strijd. Onze strijd niet is namelijk niet tegen vijanden van “bloed en vlees”, maar tegen onzichtbare, geestelijke vijanden. Onze strijd is een geestelijke strijd “tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers van deze duisternis, tegen de geestelijke [machten] van de boosheid in de hemelse [gewesten]” (Ef 6:12). Onze vijanden zijn niet zichtbaar en tastbaar, maar toch zijn ze net zo werkelijk en veel verderfelijker dan zichtbare en tastbare vijanden.
De verschillende vijanden in het boek Richteren stellen verschillende vormen van het zondige vlees en de vleselijke lusten in de gelovige voor. We zien hoe de satan en zijn engelen daarop inspelen om de gelovige ertoe te brengen zich door het vlees te laten leiden.
Een kind van God mag weten dat de Heer Jezus het oordeel over de zonde heeft gedragen en dat Hij op het kruis de satan van zijn macht heeft beroofd. Iets anders is, dat de gelovige dat in zijn leven ook moet waarmaken. Hij moet zich in het geloof voor de zonde dood houden (Rm 6:11).
Telkens als de satan, de overste van de machten van de duisternis in de hemelse gewesten, ons wil aanzetten tot een zondige manier van leven of een zondige manier van denken, moeten we hem weerstaan. Dat kan door in de kracht van de Heilige Geest te wijzen op de Heer Jezus en op het Woord van God. Als we niet in de Geest wandelen, zullen we door deze dingen worden overwonnen.
In de praktijk werkt dat als volgt. Er kan een verlangen zijn om de zegeningen in Christus te genieten. Toch worden die zegeningen niet genoten als de christen in gevangenschap wordt gehouden door zondige begeerten die hij in zijn leven heeft toegelaten. Het is onmogelijk om te genieten van de hemelse zegeningen als er wereldse of vleselijke dingen worden nagestreefd. Deze zaken maken hem tot een gevangene, waardoor hij geen oog en tijd heeft voor de dingen die met God en de Heer Jezus te maken hebben.
De richters
Wat voor soort mensen zijn de richters, waar komen ze vandaan, wanneer leven ze en hoe worden ze richter? Er is een groot verschil in de persoonlijkheid van de richters die we in dit boek tegenkomen. Zo komen ze uit verschillende stammen: Juda, Benjamin, Naftali, Manasse, Issaschar, Zebulon en Dan. Daarbij hebben ze allen een verschillende maatschappelijke achtergrond: de een is een boer, de ander een diplomaat, weer een ander een vrijbuiter. Sommigen zijn bekend, anderen onbekend, sommigen zijn rijk, anderen arm. Een van hen is een vrouw. Haar speciale bediening zullen we in Richteren 4-5 nader bezien.
Deze verschillen maken duidelijk dat God in Zijn vrijmacht bepaalt wie richter kan zijn en Hij geeft daarbij aan ieder zijn of haar eigen plaats. Hij doet dat naar aanleiding van hun omgang met Hem en niet naar aanleiding van een bepaalde, al of niet godsdienstige opleiding of behaalde diploma’s. De school van God is gegarandeerd de beste opleiding die er is.
Wie vandaag richters zijn
Als we dit boek lezen, zien we dat de richters allemaal persoonlijk door God worden verwekt, met uitzondering van Abimelech die zichzelf tot richter uitroept (Ri 9:1-6). Ze zijn niet door Jozua aangesteld. Ze worden het ook niet doordat een comité van richters hen uitnodigt zich bij hen te voegen. Familieopvolging is evenmin aan de orde.
Richters zijn een beeld van oudsten en opzieners die in onze dagen in de plaatselijke gemeente hun taak uitoefenen. [Het feit dat er een vrouw als richter is opgetreden, betekent niet dat vrouwen ook oudsten of opzieners in de gemeente kunnen zijn. Deze taak in de gemeente heeft God uitsluitend aan mannen toebedeeld. We zullen dat bij de geschiedenis van Debora nader bezien.]
Oudsten of opzieners zijn net zomin als de richters door mensen aangesteld. In de Bijbel gebeurt de aanstelling van oudsten door een apostel of een gevolmachtigde van een apostel (Hd 14:23; 20:28; Tt 1:5). Aangezien er nu geen apostelen meer zijn en als gevolg daarvan ook geen personen die namens hen kunnen optreden, kan er geen aanstelling van oudsten meer plaatsvinden. Er is geen aanstelling door mensen en ook geen natuurlijke opvolging.
Dat wil niet zeggen dat er geen oudsten meer zijn. Paulus spreekt tot Timotheüs over de kenmerken waaraan iemand moet voldoen die “streeft naar [het] opzienerschap” (1Tm 3:1). Hij laat het ‘profiel’ zien waaraan een opziener behoort te voldoen en waaraan hij daardoor te herkennen is (1Tm 3:1-7).
Er zijn gelukkig nog steeds mensen die gehoor geven aan het verlangen dat de Heer in hen werkt om als oudste of opziener te functioneren. Ze hebben een speciaal oog voor de gevaren van de tijd waarin we leven. Zij zullen zich ervoor inzetten dat de vijand geen kans krijgt de gelovigen van hun zegeningen te beroven. Hun taak is de gelovigen te wijzen op terreinen in hun leven waar de vijand winst heeft geboekt. Ook geven zij aanwijzingen hoe het verloren terrein weer kan worden teruggewonnen.
Afnemend succes van de richters
De overwinningen die richters behalen, zijn niet het gevolg van een aanvallende strijd. Zij bestrijden vijanden die door de ontrouw van het volk erin zijn geslaagd het volk te beroven van het erfdeel dat God hun heeft gegeven. Het gaat de richters erom het nationale bestaan te handhaven en Gods volk opnieuw te laten genieten van wat het toebehoort. God wil dat Zijn volk een overwinnend volk is. Maar het volk keert zich telkens van Hem af en volgt de zonden en goden van de naties om hen heen en wordt zo telkens een volk van slaven. Het gevolg is dat alle dienst en getuigenis ophouden.
Richteren is een boek waarin steeds sprake is van opstand tegen God. Bij elke keer dat daarvan sprake is, verliest het volk iets meer van zijn zegen. Dat is te merken aan de mate van verlossing die door een richter tot stand wordt gebracht. Elke volgende verlossing strekt minder ver dan de vorige. Na elke overheersing krijgt het volk minder terug dan het heeft verloren. De laatste richter in dit boek, Simson, laat het volk zelfs in gevangenschap. Door persoonlijke ontrouw is hij, ondanks zijn grote kracht, niet in staat de vijand definitief te verjagen. Integendeel, hij wordt zelf een gevangene.
Ondanks het groter worden van het verlies is de genade van God zo groot, dat zelfs een tijd van verval tot een tijd van bijzondere zegen kan worden voor de enkeling of voor een overblijfsel.
Elke bevrijding is steeds gedeeltelijk, totdat de Heer Jezus komt. Wanneer Hij komt, zal Hij een volkomen bevrijding tot stand brengen.
De periode dat de richters richten
Tussen de uittocht uit Egypte en de bouw van de tempel door Salomo ligt 480 jaar (1Kn 6:1).
Volgens Handelingen 13 beslaat deze periode ca. 570 jaar (Hd 13:17-22). Dat levert een verschil op van 90 jaar. Dit verschil is als volgt te verklaren:
De periode van 570 jaar in Handelingen 13 is de optelsom van
ongeveer 40 jaar (Hd 13:18)
+ongeveer 450 jaar (Hd 13:20)
+40 jaar (Hd 13:21)
+40 jaar regering van David (1Kn 2:11)
=totaal 570 jaar.
Het verschil van ongeveer 90 jaar is de optelsom van de vijf perioden van slavernij in Richteren:
8 jaar (Ri 3:8)
+18 jaar (Ri 3:14)
+20 jaar (Ri 4:3)
+7 jaar (Ri 6:1)
+40 jaar (Ri 13:1)
=totaal 93 jaar.
De geestelijke les die wij hieruit kunnen trekken, is de volgende. God telt de dagen en uren waarin we in slavernij leven niet mee, omdat deze tijd niet voor Hem is geleefd. Die tijd heeft voor Hem geen waarde. Voor de rechterstoel van Christus zal dit openbaar worden.
Namen
Niets van wat in de Bijbel staat, is zonder betekenis. God heeft alles met een speciale bedoeling laten opschrijven. “Alle Schrift is door God ingegeven en nuttig om te leren, te weerleggen, te verbeteren en te onderwijzen in de gerechtigheid, opdat de mens Gods volkomen is, tot alle goed werk ten volle toegerust” (2Tm 3:16-17). Dat geldt ook voor alle namen die genoemd worden. Deze namen hebben een betekenis. Dat wil niet zeggen dat de betekenis van een naam altijd duidelijk is. Soms ook zijn er meerdere betekenissen van een naam mogelijk. Toch kunnen we vaak door de betekenis van de naam een duidelijker inzicht krijgen in de bedoeling van een bepaald gedeelte.
In het boek Richteren worden veel namen genoemd. Ik wil proberen in mijn toepassing van de betekenis zo dicht mogelijk bij die betekenis te blijven. Als er meerdere betekenissen zijn, zal ik een toepassing maken die mij het meest aanspreekt. Het gevaar bij zulke verklaringen is altijd dat de fantasie een rol gaat spelen. Het is aan de lezer om kritisch te lezen, op de manier van de Joden in Beréa van wie wordt vermeld: “Zij ontvingen het Woord met alle bereidwilligheid, terwijl zij dagelijks de Schriften onderzochten of deze dingen zo waren” (Hd 17:11).
Een belangrijke aanwijzing in verbinding met de betekenis van namen vinden we in de Schrift zelf en wel in verbinding met de naam ‘Melchizedek’: “Want deze Melchizedek, … is in de eerste plaats naar de uitleg van zijn naam: koning van de gerechtigheid, en vervolgens ook: koning van Salem, dat is koning van de vrede” (Hb 7:1-2). Hier geeft de Bijbel zelf het bewijs dat uit de betekenis van de naam van een persoon bepaalde conclusies zijn te trekken die ons iets leren over die persoon of over de Persoon Die hij voorstelt.
Er zijn verschillende boeken met verklaringen van de namen. Ik heb er enkele geraadpleegd. Ik ga niet in op namen waarvan ik de betekenis niet weet. Die namen hebben wel een betekenis die iets voorstelt, alleen weet ik niet welke. Het is goed dat wij onze beperkingen onderkennen.
Een indeling van het boek
De hoofdindeling
1. Opstandigheid van het uitverkoren volk – Richteren 1:1-3:4
2. Slavernij en bevrijding – Richteren 3:5-16:31
3. Het verdorven hart geopenbaard – Richteren 17:1-21:25
De onderverdeling per hoofddeel
1. Richteren 1:1-3:4:
a. De vermenging met de naties – Richteren 1:1-2:5
b. De openlijke breuk met de HEERE en het vervallen tot afgoderij – Richteren 2:6-3:4
Over deze onderverdeling kan nog worden gezegd dat deel b. voortvloeit uit deel a. Als het volk van God niet meer afgezonderd blijft van de wereld, is het automatische gevolg dat er een breuk met God komt en dat het de goden van de wereld gaat dienen. Dit is een vervulling van de hierboven geciteerde waarschuwing van de HEERE uit de mond van Jozua (Jz 23:12-13). De vervulling van die woorden zien we in het boek dat we nader gaan bekijken. We zullen zien dat God gerechtvaardigd wordt in Zijn woorden.
2. Richteren 3:5-16:31
Dit deel bestaat uit dertien gedeelten, naar het aantal richters dat erin optreedt. We lezen daarin de geschiedenis van Israëls zonden, welke vijanden door God worden gebruikt om hen tot inkeer te brengen en welke richters God verwekt om hen van hun vijanden te bevrijden.
3. Richteren 17:1-21:25
In dit deel kunnen we, net als in het eerste deel, twee delen onderscheiden:
a. Richteren 17-18 laten het godsdienstige verval zien, het loslaten van de band met God en het naar eigen idee invullen van het dienen van God.
b. Richteren 19-21 laten het morele verval zien, het loslaten van de onderlinge band en het handelen naar eigen inzicht zonder rekening te houden met de ander.
Evenals in het eerste deel vloeit ook hier deel b. voort uit deel a. Als de band met God wordt losgelaten, wordt ook de band met elkaar losgelaten. Waar de liefde tot God verkoelt, verkoelt ook de broederliefde.