1 - 7 De doop
1 Wat zullen wij dan zeggen? Zouden wij in de zonde blijven, opdat de genade toeneemt? 2 Volstrekt niet! Hoe zouden wij, die ten opzichte van de zonde gestorven zijn, nog daarin leven? 3 Of weet u niet, dat wij allen die tot Christus Jezus gedoopt zijn, tot Zijn dood gedoopt zijn? 4 Wij zijn dan met Hem begraven door de doop tot de dood, opdat, zoals Christus uit [de] doden is opgewekt door de heerlijkheid van de Vader, zo ook wij in nieuwheid van leven zouden wandelen. 5 Want als wij met hem één geworden zijn in de gelijkheid van Zijn dood, dan zullen wij het ook zijn [in de gelijkheid] van Zijn opstanding; 6 daar wij dit weten, dat onze oude mens met [Hem] gekruisigd is, opdat het lichaam van de zonde tenietgedaan zou zijn, opdat wij niet meer de zonde dienen. 7 Want wie gestorven is, is gerechtvaardigd van de zonde.
V1. Even een vraag, direct, en op de man af: Ben jij al gedoopt? Als dat nog niet is gebeurd, hoop ik dat je dat binnenkort zult laten doen. Wat het wil zeggen om gedoopt te zijn, staat in het stukje dat we nu voor ons hebben. Ook als je wel gedoopt bent, is het goed om daar weer eens over na te denken.
Er wordt hier over de doop gesproken tot christenen die zich al hebben laten dopen. Sommigen zijn echter vergeten wat de doop betekent. Ze houden er gedachten op na die in strijd zijn met wat ze in de doop hebben laten zien. Daarom herinnert Paulus hen aan hun doop. Zulke herinneringen heb jij ook nodig. Je hebt je vast en zeker ook verbaasd over de geweldige overvloed aan genade die God door Christus aan jou heeft bewezen. Hoe groter de zonde was, des te overvloediger werd de genade.
V2. Maar dat zal toch niet betekenen dat je dan maar in de zonde blijft voortleven? Als je zo zou denken, zou je niets begrijpen van het werk van Christus en wat God met de zonde heeft gedaan. Weet je nog wat God met de zonde heeft gedaan? Hij heeft de zonde, dat is de bron, de wortel waaruit de zondige daden voortkomen, in Christus geoordeeld. En jij bent in Christus onder het oordeel van God gestorven. Net zo zeker als Christus in de dood is gegaan, ben jij in Zijn dood voor de zonde gestorven. Dan kun je toch niet in de zonde blijven voortleven?
V3-4. Om deze eenvoudige gedachtegang kracht bij te zetten wijst Paulus hier op de doop. Wie zich laat dopen, erkent en verklaart openlijk dat de dood de enige oplossing was die God voor de zonde had. God kan met een mens die in de zonde leeft, niets anders doen dan over hem het oordeel van de dood vellen. Door je te laten dopen erken je dat en laat je je symbolisch met Christus begraven. Het is net als in het leven van elke dag: wie gestorven is, moet begraven worden. Voor zo iemand is het leven op aarde afgelopen en na de begrafenis is er ook niets meer van zo iemand te zien. Dat geldt ook voor jou als jij je hebt laten dopen. Het is met je oude leven in de zonde afgelopen. Het leven dat je voortaan leeft, is een leven in nieuwheid.
Om dat mogelijk te maken daalde de heerlijkheid van de Vader neer in het graf van de Heer Jezus en wekte Hem op uit de doden. De heerlijkheid van de Vader kon in het graf van de Heer Jezus komen omdat de zonde geoordeeld was. Bij die heerlijkheid hoor jij nu.
V5. Je bent eengemaakt met Hem in Zijn dood. Je bent ook met Hem eengemaakt in Zijn opstanding. Dat mag je laten zien in een wereld om je heen die niet is veranderd. Maar jij bent wél veranderd. Je leeft nu op een andere, een nieuwe manier. De wereld waarin jij je vroeger thuis voelde, heeft je niets meer te bieden. Waarmee zou je iemand die gestorven is een plezier kunnen doen? Het heeft geen enkel nut een gestorvene iets aan te bieden, want hij kan het niet meer aannemen. Van een gestorvene is ook niets meer te verwachten. Hij kan geen enkele activiteit meer ontplooien.
V6. Het werk van Christus op het kruis is ontzettend radicaal. Daar is “onze oude mens met [Hem] gekruisigd” en daar is “het lichaam van de zonde tenietgedaan”. ‘Het lichaam van de zonde’ wil zeggen: alles, in je hele bestaan, wat door de zonde gebruikt kon worden om zich te uiten. En was niet alles wat jij deed, toen je nog een zondaar was, in handen van de zonde? Je leefde toch helemaal voor jezelf? Nou, je hele bestaan is met Christus gekruisigd. Nu heeft de zonde daar geen enkele vat meer op en kan er niets meer van gebruiken, want alles is tenietgedaan, uitgeschakeld, buiten werking gesteld. Je dient de zonde niet meer, want je bent gestorven.
V7. Iedereen zal zeggen dat het volkomen terecht is als we van een gestorvene geen enkele activiteit meer verwachten. Geestelijk is dat ook zo. Wie gestorven is, is gerechtvaardigd van de zonde. Voor zo iemand geldt geen enkele beschuldiging meer; tegen hem is geen enkele beschuldiging in te brengen. Naar het recht is zo’n persoon vrij van de zonde.
Misschien zeg je nu: ‘Alles goed en wel, het staat er zo wel, maar ik ervaar toch dat de zonde mij nog wel eens kan gebruiken.’ Op die ervaring gaat Paulus later nog in. Voor het moment is het belangrijk dat je in het geloof aanneemt dat, wat met Christus is gebeurd toen Hij gekruisigd werd en stierf en werd begraven, ook met jou is gebeurd. God oordeelde jou in Hem. Je moet dat net zo goed geloven als dat je gelooft dat je zonden, je verkeerde daden vergeven zijn door Zijn bloed.
Lees nog eens Romeinen 6:1-7.
Verwerking: Hoe belangrijk vind jij het om gedoopt te zijn? Waarom?
8 - 14 Leef voor God!
8 Als wij nu met Christus gestorven zijn, geloven wij dat wij ook met Hem zullen leven, 9 daar wij weten dat Christus, nu Hij uit [de] doden is opgewekt, niet meer sterft: [de] dood heerst niet meer over Hem. 10 Want wat Hij is gestorven, is Hij eens voor altijd ten opzichte van de zonde gestorven, maar wat Hij leeft, leeft Hij voor God. 11 Zo ook u, rekent het ervoor ten opzichte van de zonde dood te zijn, maar voor God levend in Christus Jezus. 12 Laat dan de zonde niet regeren in uw sterfelijk lichaam om aan zijn begeerten te gehoorzamen. 13 En stelt uw leden niet voor de zonde tot werktuigen van [de] ongerechtigheid, maar stelt uzelf voor God als uit [de] doden levend [geworden], en uw leden voor God tot werktuigen van [de] gerechtigheid. 14 Want [de] zonde zal over u niet heersen; want u bent niet onder [de] wet, maar onder [de] genade.
V8. Je bent met Christus gestorven. Houd dat goed vast. Zo ziet God je. Geloof dat. Wat je ook bij jezelf ziet of ervaart, laat je daardoor niet van de wijs brengen. Jij bent gestorven.
Er is nog iets wat je mag geloven – dat betekent zeker weten, weet je nog wel? – en dat is, dat je ook met Christus zult leven. God ziet je helemaal een met Christus in het verleden, toen Hij stierf. Hij ziet je ook helemaal een met Christus in de toekomst, wanneer je bij Hem zult zijn.
V9. Je weet dat omdat Christus niet in de dood is gebleven, maar “uit [de] doden is opgewekt”. Hij heeft de dood achter Zich gelaten. Nooit zal de dood meer enige macht over Hem kunnen krijgen. Hij sterft niet meer. De dood heerst niet meer over Hem. En in Zijn dood heeft Hij eens voor altijd, voor eeuwig, met de zonde afgerekend. Nooit zal het meer nodig zijn dat Hij voor de zonde moet sterven.
V10. Om het probleem van de zonde op te lossen was Hij als Mens op aarde gekomen. In Zijn leven op aarde had Hij dagelijks met de zonde te maken, kwam Hij ermee in aanraking. Hij was erdoor omgeven. Zelf heeft Hij geen zonde gedaan (1Pt 2:22); Hij kende de zonde niet (2Ko 5:21); in Hem was, en is, geen zonde (1Jh 3:5). Alleen op het kruis, tijdens drie uren volslagen duisternis, werd Hij tot zonde gemaakt, droeg Hij de zonden en stierf Hij ervoor. Zijn sterven was met het oog op de zonde en is een afgedane zaak. Er hoeft niets meer aan toegevoegd te worden. En wat Zijn leven nú betreft, leeft Hij met het oog op God.
V11. De betekenis die de voorgaande verzen voor jou hebben, komt in dit vers naar voren. In dit vers staat hoe je de kracht vindt voor een leven voor God. Het begint met “zo ook u”. Dat wil zeggen: op dezelfde manier. Kijk maar naar wat Christus gedaan heeft voor de zonde en wat Hij nu doet in Zijn leven. Is Hij gestorven? Dan ben ik ook gestorven. Dat is iets wat je in de praktijk van je christelijk leven waar moet maken. Daarom wordt het als een opdracht gesteld om je voor de zonde dood te houden. God ziet jou als met Christus gestorven. Nou, zie jezelf dan ook zo! Er staat niet dat je moet sterven, maar dat je gestorven bent. Het is gebeurd. Houd daar dan rekening mee en leef niet alsof je niet gestorven bent.
Met het leven van Christus is het hetzelfde als met het sterven van Christus. Is Christus levend en leeft Hij voor God? Ja! Dan ben jij ook levend in Christus Jezus voor God. Zo ziet God je.
V12. De zonde heeft dan ook geen enkel recht meer op je lichaam. Er is geen enkele reden meer om de begeerten van je sterfelijk lichaam te gehoorzamen. Je bent immers gestorven? Zeg daarom ‘nee’ tegen de zonde als hij toch wil proberen jou te gebruiken.
V13. Laat het niet toe dat de leden van je lichaam weer werktuigen worden van de zonde om ongerechtigheid, ofwel verkeerde dingen, te doen. Laat je handen niet toe te stelen. Laat je mond niet toe te vloeken of te liegen. Laat je ogen niet toe te kijken naar onreinheid. Laat je oren niet toe te luisteren naar goddeloze muziek.
De leden van je lichaam staan niet meer ter beschikking van de zonde. Je lichaam is nu een instrument van het leven uit God en je mag en kunt dat nu voor God gebruiken. Je handen kun je gebruiken om anderen te helpen. Je mond kun je gebruiken om God te prijzen en ook om goede, vertroostende woorden tot anderen te spreken. Je ogen kun je gebruiken om het mooie in Gods schepping te bewonderen en om mooie dingen te lezen over de Heer Jezus. Met je oren kun je luisteren naar wat anderen te vertellen hebben, misschien over hun problemen, misschien over hun leven met de Heer. Je leden houden hun eigen functie, maar ze zijn werktuigen geworden die God kan gebruiken om gerechtigheid, ofwel goede dingen, te bewerken.
V14. Geef je zo aan God, want je bent niet onder de wet, maar onder de genade. Er is een onmetelijk verschil tussen wet en genade. De wet heeft bewezen dat jij een zondaar en overtreder was. Hij toonde aan dat jij niet aan zijn eisen kon voldoen. Maar de genade eist niet, integendeel, de genade geeft! God heeft alles gedaan en geeft de kracht om te leven voor Hem.
Hij heeft een einde gemaakt aan je vroegere leven in de zonde door je te laten sterven in de dood van Christus. Daardoor zal de zonde niet meer over jou heersen. Jij bent gestorven. En omdat de zonde zijn kracht over jou uitoefende door de wet, heb jij ook niets meer met welke wet dan ook te maken. Je staat nu onder de genade. Genade betekent dat je helemaal niets van jezelf verwacht en je helemaal aan God uitlevert. Alleen onder de genade is er kracht om voor God te leven.
Lees nog eens Romeinen 6:8-14.
Verwerking: Hoe denk je vandaag (of morgen) je leden in dienst van God te kunnen stellen?
15 - 23 Dienen onder de genade
15 Wat dan? Zouden wij zondigen, omdat wij niet onder [de] wet maar onder [de] genade zijn? Volstrekt niet! 16 Weet u niet, dat voor wie u zich als slaven stelt om te gehoorzamen, u slaven bent van hem die u gehoorzaamt, of van [de] zonde tot [de] dood, of van [de] gehoorzaamheid tot gerechtigheid? 17 Maar God zij dank dat u slaven van de zonde was, maar van harte gehoorzaam bent geworden aan [de] inhoud van [de] leer waarin u onderwezen bent. 18 En vrijgemaakt van de zonde bent u slaven van de gerechtigheid geworden. 19 (Ik spreek menselijkerwijs, om de zwakheid van uw vlees.) Want zoals u uw leden hebt gesteld in slavernij van de onreinheid en de wetteloosheid tot de wetteloosheid, stelt nu zo uw leden in slavernij van de gerechtigheid tot heiliging. 20 Want toen u slaven van de zonde was, was u vrij ten opzichte van de gerechtigheid. 21 Welke vrucht had u dan toen van de dingen waarover u zich nu schaamt? Immers, het einde daarvan is [de] dood. 22 Maar nu, van de zonde vrijgemaakt en slaven van God geworden, hebt u uw vrucht tot heiliging, en het einde [het] eeuwige leven. 23 Want het loon van de zonde is [de] dood; maar de genadegave van God is [het] eeuwige leven in Christus Jezus onze Heer.
V15-16. Nu je niet meer onder de wet bent, betekent dat nog niet dat je kunt doen waar je zelf zin in hebt. Weet je wat er met je is gebeurd? Je bent van ‘baas’ veranderd. Vroeger was je een slaaf en je bent nu nog steeds een slaaf. Een slaaf heeft geen enkel recht op iets voor zichzelf. Hij leeft altijd voor een ander die het over hem te vertellen heeft.
Er is niet één mens die vrij is. Ieder mens is een slaaf. Maar van wie ben jij een slaaf? Als jij je in dienst van de zonde stelt om de zonde te gehoorzamen, ben je een slaaf van de zonde. Dan eindigt je leven in de dood. Als jij je in dienst stelt van de gehoorzaamheid om te doen wat God zegt, zal dat uit je leven blijken. Je zult in de praktijk van je leven rekening houden met de wil van God en dat laten zien door dingen te doen die recht en positief zijn voor God. Het is een van de twee: óf een slaaf van de zonde, óf een slaaf van de gerechtigheid.
V17. Je kunt God ervoor danken, dat je een slaaf van de zonde was. Dat is verleden tijd. Je kunt God er ook voor danken dat daar iets anders voor in de plaats is gekomen. Je hebt de Heer Jezus leren kennen. Hij is “[de] inhoud van [de] leer” waarin je onderwezen bent. Hij is je voorbeeld van Wie je kunt leren hoe een slaaf van de gerechtigheid zich moet gedragen.
In de vorige hoofdstukken heb je gezien wat God allemaal door Hem gedaan heeft. Daarvan ben je onder de indruk gekomen en daarom ben je van harte gehoorzaam geworden. Dat is geen gehoorzaamheid aan een of andere wet, maar gehoorzaamheid aan een Persoon, aan God, aan Wie je je hart hebt gegeven. Je bent vrijgemaakt van de zonde, echt helemaal vrij.
V18. Vrijheid is in de wereld iets waarvoor gevochten wordt. De mensen die onderdrukt worden, snakken ernaar. Ze halen opgelucht adem als ze weer kunnen gaan en staan waar ze willen, zonder angst voor de overheersers. Nog sterker geldt dat voor de zonde. Die heeft geen macht meer over jou. Nu ben je een slaaf van de gerechtigheid.
V19. Vroeger deed je onreine, vuile dingen en leefde je in de wetteloosheid. Wetteloosheid wil zeggen dat je geen gezag erkende, je luisterde naar niemand. Je leefde voor jezelf en bepaalde je eigen normen. Hoewel je dacht vrij te zijn, was je toen toch een slaaf, net zoals alle mensen zonder God dat nog steeds zijn.
Nu mag je de gerechtigheid dienen met als doel: heiliging. Heiliging is dat jij helemaal apart voor God in deze wereld leeft. Leven in heiliging is niet het rondlopen met een stralenkrans om je hoofd. Heiliging betekent gewoon dat je niet meer met de wereld meedoet, maar dat je je richt op God.
V20-21. Als slaaf van de zonde deed je niet wat God graag wilde. Je kon dat niet eens. Je volgde je eigen begeerten en lusten. Als je daaraan terugdenkt, kun je je alleen maar diep schamen. Het enige resultaat van dat leven was de dood. Gelukkig dat God het vonnis van de dood niet heeft voltrokken aan jou, maar aan de Heer Jezus. Op die manier ben je vrijgemaakt van de zonde en ben je een slaaf van God geworden.
V22. Nu komt er uit je leven een andere vrucht tevoorschijn. Dat is niet een vrucht waarover je je schaamt, maar het is een vrucht waarvan je geniet. Die vrucht is heiliging. Als je leeft als een slaaf van God, leef je helemaal aan God toegewijd en keer je de zonde en de wereld de rug toe. God zoekt in jouw leven naar die vrucht van heiliging. Hoe meer die vrucht te zien is, des te meer krijg je ook zicht op het heerlijke einddoel: het eeuwige leven dat je volmaakt zult genieten als je in de hemel bent.
V23. Dit vers vat het voorgaande nog eens in een paar woorden samen. (Leer dit vers ook maar uit je hoofd!) Bij de zonde krijg je wat je verdient. Iedereen, zonder uitzondering, heeft als loon de dood verdiend. God stelt daar iets tegenover. Dat is niet te verdienen. Het is een genadegave, een geschenk waarop geen enkel recht bestaat: “Het eeuwige leven”! God geeft het “in Christus Jezus onze Heer”. Alles wat God te geven heeft, staat in verbinding met de Heer Jezus. Door Hem komen alle zegeningen uit het hart van God naar je toe. Hij heeft alle verhinderingen voor je weggenomen. God ziet jou nu in verbinding met Hem. Daarom kan God jou die grote zegen van het eeuwige leven geven. Het eeuwige leven is Christus Zelf. Hij is "de waarachtige God en [het] eeuwige leven" (1Jh 5:20b)
Lees nog eens Romeinen 6:15-23.
Verwerking: Hoe staat het met jouw heiliging?