1 - 2 Vrede – Toegang – Hoop
1 Wij dan, gerechtvaardigd op grond van geloof, hebben vrede met God door onze Heer Jezus Christus, 2 door Wie wij ook de toegang verkregen hebben <door het geloof> tot deze genade waarin wij staan, en wij roemen in [de] hoop op de heerlijkheid van God.
Deze twee verzen zitten zo boordevol prachtige dingen, dat ze voldoende zijn om er een apart stukje over te schrijven. Het is goed om deze verzen uit je hoofd te leren.
Je zult uit de voorgaande hoofdstukken wel een beetje hebben begrepen wat er allemaal voor nodig was om jou te rechtvaardigen. Ook heb je gezien hoe voor jouw rechtvaardiging alles volledig van God Zelf is uitgegaan. Je hebt de gerechtigheid van God ontvangen. Hij heeft in alles voorzien! Je kunt dan ook mee uitjubelen wat er in de verzen 1-2 staat.
V1. Je bent “gerechtvaardigd”. Dat is niet gebeurd door eigen inspanning, maar door God, omdat je geloofde. Het gevolg is dat je “vrede met God” hebt. Vroeger leefde je in opstand tegen God. Je luisterde niet naar Hem en deed je eigen wil. Je vond het helemaal niet fijn om de wil van God te doen. God beoordeelde jouw doen en laten anders dan jij dat zelf deed. Maar nu je hebt ingezien dat God altijd de juiste kijk op je heeft gehad en dat Hij door de Heer Jezus Christus al het verkeerde van je heeft weggedaan, nu is er vrede in je hart als je aan God denkt. Er is vrede met God omdat er aan het recht van God is voldaan. Als je aan God denkt, voel je rust en blijdschap en je vindt het fijn dat Hij er is.
V2. Je hebt ook de vrije “toegang” tot Hem. Je kunt in je gedachten zo bij Hem ‘binnenlopen’ en met Hem praten. Jij staat bij Hem in de gunst. Wat is het een genade om de vrije toegang tot God te hebben, tot die God Die jou moest oordelen vanwege al je vreselijke zonden. Je mag nu onbeperkt – zonder afspraak of wachttijd – en zonder schroom – je hoeft niet bang te zijn dat Hij je wegstuurt – bij Hem komen. Je mag Hem alles vertellen wat je in je hart hebt of wat je hebt meegemaakt. Hij vindt het fijn als je vertrouwelijk met Hem omgaat.
En in de toekomst mag je eeuwig in “de heerlijkheid van God” zijn. Je roemt in die “hoop”. In de Bijbel is ‘hoop’ nooit iets onzekers. Zo wordt dat woord nu wel gebruikt. We zeggen dan ‘ik hoop het’ en we bedoelen dat we het wel willen, maar of het ook gebeurt, is nog onzeker. In de Bijbel is ‘hoop’ altijd een zekerheid. Alleen is de bijbelse hoop iets wat nog in vervulling moet gaan. Wat je ‘hoopt’, is nog niet aanwezig. Zo is het met de heerlijkheid van God waarin je altijd, de eeuwigheid door, zult mogen zijn. Je bent nog niet in de heerlijkheid van God aangekomen. Je leeft nog hier op aarde. Dat wordt je in vers 3 en de volgende verzen wel duidelijk.
Maar dat je in de heerlijkheid van God zúlt aankomen, staat als een paal boven water. Daar roem je zelfs in. De garantie is niet jouw trouw en kracht, maar ligt opnieuw verankerd in wat God heeft gedaan in de opwekking van de Heer Jezus. Daardoor ben je een rechtvaardige geworden. Lees weer even de laatste verzen van het vorige hoofdstuk (Rm 4:24-25).
Wat een verandering is dat in je situatie als je je Romeinen 3 herinnert. Daar heb je gelezen dat je tekortkwam aan de heerlijkheid van God (Rm 3:23). Door je zonden was dat gebied totaal voor je afgesloten. Het is onmogelijk dat God in Zijn tegenwoordigheid, in Zijn heerlijkheid, zonden kan toelaten. Nu je gerechtvaardigd bent, zie je er vol verlangen naar uit, en Hij ook. Wat een wonder van God! Wat heb je veel redenen om Hem te danken.
Ik heb je net gezegd dat je bij God mag komen met alles wat je op je hart hebt. Wat God het fijnste vindt, is als je komt om Hem te bedanken voor alles wat Hij en de Heer Jezus hebben gedaan. Stop maar even met lezen en vertel aan God wat je tot nu toe van deze brief hebt begrepen, die Hij, ook aan jou, heeft geschreven. Zeg Hem maar dat je ontzettend veel van Hem houdt. Je beleeft dan iets van wat de Bijbel ‘gemeenschap’ noemt. Je praat met Hem over dingen die voor jou en voor Hem veel waarde hebben. Doe het nu eerst en lees straks of morgen maar verder.
Lees nog eens Romeinen 5:1-2.
Verwerking: Leer deze twee verzen uit je hoofd.
3 - 11 Roemen in verdrukkingen en in God
3 En [dat] niet alleen, maar wij roemen ook in de verdrukkingen, daar wij weten dat de verdrukking volharding werkt, 4 en de volharding beproefdheid en de beproefdheid hoop; 5 en de hoop beschaamt niet, omdat de liefde van God in onze harten is uitgestort door [de] Heilige Geest Die ons gegeven is. 6 Want toen wij nog krachteloos waren, is Christus te rechter tijd voor goddelozen gestorven. 7 Want ternauwernood zal iemand voor een rechtvaardige sterven; immers, voor de goede heeft misschien iemand nog wel de moed te sterven. 8 Maar God bevestigt Zijn liefde tot ons [hierin], dat Christus voor ons gestorven is toen wij nog zondaars waren. 9 Veel meer dan zullen wij, nu wij gerechtvaardigd zijn door Zijn bloed, door Hem behouden worden van de toorn. 10 Want als wij, toen wij vijanden waren, met God verzoend zijn door de dood van Zijn Zoon, veel meer zullen wij, nu wij verzoend zijn, behouden worden door Zijn leven. 11 En [dat] niet alleen, maar wij roemen ook in God door onze Heer Jezus Christus, door Wie wij nu de verzoening ontvangen hebben.
V3. Bij het woord “roemen” kun je denken aan blij zijn. Nou, blij ben je zeker als je in vers 2 je toekomst voor je ziet. Het uitzicht om de heerlijkheid van God te mogen binnengaan maakt je blij. Maar je bent er nog niet. Je bent nog op weg daarheen en je leeft nog hier op aarde met al de zorgen en problemen die dat met zich meebrengt. Is daar wel iets om in te roemen, om blij over te zijn? Toch staat het in vers 3: “Maar wij roemen ook in de verdrukkingen.” ‘Mooi gezegd, maar hoe kan dat?’ vraag je je misschien af. Daarvoor moet je kunnen zeggen: “Wij weten.”
Weten is zeker weten. Je weet zeker dat de verdrukkingen niet op zichzelf staan. De moeilijkheden die God in je leven toelaat, hebben een doel. God gebruikt de moeilijke dingen die je meemaakt om de echtheid van je geloof te testen. Als alles op rolletjes loopt in je leven, is het niet moeilijk om te geloven. Pas als er moeilijkheden zijn of komen, kun je laten zien wat je geloof waard is. Als je geloof echt is, zul je het volhouden op God te vertrouwen. Dan geef je niet bij de eerste de beste tegenslag je geloof op. Je vindt er juist steun in omdat je weet dat het God niet uit de hand loopt.
Wat een verdrukking extra moeilijk maakt, is als die langer gaat duren dan je zou willen. Daarom heb je “volharding” nodig. Om vol te houden als de moeilijkheden maar blijven duren, mag je rekenen op de trouw en hulp van de Heer. Hij wil je ondersteunen en je de kracht geven om vol te houden.
V4. Op die manier ervaar je Zijn nabijheid. Dat is die “beproefdheid”. Je proeft, ervaart, Zijn hulp. Dat is een schitterende ervaring midden in al dat verdrietige. Het gevolg van die ervaring, van die beproefdheid, is “hoop”. Door de ervaring van Wie God voor je is in je dagelijks leven, weet je dat God je niet in de steek laat en dat Hij je zal brengen waar Hij je graag hebben wil, namelijk in Zijn heerlijkheid. Je ziet hoe het een voortkomt uit het ander.
V5. De hoop die je hebt, beschaamt Hij niet. Nu wordt er nog iets geweldigs aan toegevoegd – waardoor je ook zeker weet dat je in je hoop niet beschaamd zult worden – en dat is “de liefde van God”. Liefde is de natuur van God. God is liefde en Hij heeft Zijn liefde in jouw hart uitgestort. Je kunt het nog zo moeilijk hebben, maar in je hart heb je de overtuiging dat God in Zijn liefde nooit zal toelaten dat de zaak uit de hand loopt. Om die liefde van God te ervaren hoef je niet zelf je best te doen. De kracht daarvoor ontbreekt jou, net zoals je geen kracht had om jezelf voor God te rechtvaardigen. Er is nu een nieuwe krachtbron in jou: de Heilige Geest Die ons gegeven is. Hij, de Heilige Geest, Die Zelf God is, heeft Gods liefde in je uitgestort.
V6-8. Het grootste bewijs van de liefde van God is wel de dood van Christus voor krachtelozen en goddelozen. Bij mensen kan het voorkomen dat iemand voor een ander sterft omdat die ander dat waard is. Maar dat is niet de manier waarop God liefheeft. God bevestigt Zijn liefde tot jou hierin dat Christus voor jou gestorven is toen jij nog een zondaar was.
In jou was voor God niets aantrekkelijks om daarvoor Zijn Zoon over te geven in de dood. Maar ik zei al: God is liefde. Hij gaf Christus uit Zichzelf, zonder dat jij daarom vroeg, omdat Hij liefde is. Als God dan zo Zijn liefde bewezen heeft toen jij Hem niet wilde, zou Hij dan niet vanuit die liefde voor jou zorgen zolang je nog op aarde bent?
V9. Je bent immers gerechtvaardigd door het bloed van Christus, weet je nog wel? Je hoort bij Hem. God ziet altijd Zijn bloed. Hij ziet je niet meer als zondaar, maar Hij ziet je in verbinding met de Heer Jezus. Christus staat er borg voor dat jij behouden zult worden van de toorn. Het is onmogelijk dat de toorn van God jou nog kan treffen. Gods toorn heeft voor jou zijn uitwerking gehad toen Christus voor jou stierf.
V10. Jij was een vijand van God die met Hem verzoend moest worden. Dat is gebeurd door de dood van Zijn Zoon. Nu ben je geen vijand van God meer. Je bent met God verzoend. En de Zoon van God is niet meer dood. Hij is dood geweest en is levend tot in alle eeuwigheid. Hij leeft! Weet je waarvoor Hij nu leeft? Dat is om jou te behouden. Behouden betekent hier: veilig door alle gevaren van het leven heen loodsen en in Gods heerlijkheid brengen. Denk je dat Hij dat kan? Zeker weten!
V11. Hier wordt voor de derde keer over roemen gesproken. Dit roemen is roemen in de hoogste vorm. Het is niet het roemen in de hoop op de heerlijkheid van God van vers 2. Dat roemen heeft te maken met de toekomst. Het is ook niet het roemen in de verdrukkingen van vers 3. Dat roemen heeft te maken met je leven van elke dag. De toekomst zal een keer in vervulling gaan en het leven van elke dag op aarde zal een keer ophouden. Daarom zal het roemen van de verzen 2-3 ook een keer ophouden.
Met het roemen van vers 11 is dat anders. Daar gaat het om het roemen in God Zelf als de Bron en Oorsprong van alle zegeningen. Dan praat je niet meer over jezelf en wat jij ontvangen hebt. God Zelf, de Gever, staat in al Zijn grootheid voor je. Door de Heer Jezus Christus, door Wie jij nu de verzoening ontvangen hebt, mag je roemen in God. Dit roemen in God is iets waar je nu al een begin mee kunt maken en wat niet zal ophouden als je in de heerlijkheid van God bent aangekomen. Hij zal tot in alle eeuwigheid het Voorwerp van je bewondering en aanbidding zijn.
Lees nog eens Romeinen 5:3-11.
Verwerking: Zeg maar tegen God hoe je Hem vindt, hoe je Hem bewondert voor Zijn liefde die je elke dag ervaart en voor het geven van Zijn Zoon.
12 - 14 De erfzonde
12 Daarom, zoals door één mens de zonde in de wereld is gekomen en door de zonde de dood, en zo de dood tot alle mensen is doorgegaan, doordat allen gezondigd hebben … 13 (want tot aan [de] wet was er zonde in [de] wereld, maar zonde wordt niet toegerekend als er geen wet is; 14 toch heeft de dood geregeerd van Adam tot Mozes, ook over hen die niet gezondigd hadden door te overtreden zoals Adam, die een voorbeeld is van Hem Die zou komen.
V12. Hier begint een nieuw gedeelte in deze brief. Voor de beleving van je geloofsleven is het belangrijk goed over deze verzen na te denken. Tot nu toe heeft de apostel tegen je gesproken over je zonden, de daden die je hebt gedaan in ongehoorzaamheid aan God. Hij heeft je ook verteld dat God je zonden heeft vergeven en dat Hij dat kon doen omdat Jezus Christus Zijn bloed heeft gegeven. God ziet je zonden niet meer. Hij ziet je nu als een rechtvaardige, als iemand die er recht op heeft bij Hem te horen. Er is niets meer bij jou aanwezig wat een verhindering is voor God om je dicht bij Zich te hebben. En jij voelt je thuis bij Hem. Denk nog maar eens aan de verzen 1-2 van dit hoofdstuk. (Ken je die twee verzen al uit je hoofd en heb je ze in je hart?)
Er zijn geen problemen meer over wat je hebt gedaan, je slechte, verkeerde daden. Maar nu merk je dat je nog steeds in staat bent te zondigen, om verkeerde dingen te doen. Je wilt niet meer vloeken of liegen of stelen of lelijke dingen zeggen of iemand verdriet doen en toch gebeurt het zo maar ineens. Hoe komt dat nou?
Dat komt – en dat moet je goed onthouden – omdat je een zondige natuur hebt, die niet anders kan dan zondigen. Jij deed altijd alleen maar verkeerde dingen en je doet nu soms nog verkeerde dingen omdat jij verkeerd, slecht bent. Je kunt het vergelijken met een boom en zijn vruchten. Als je van een appelboom alle appels afhaalt, zijn de vruchten wel weg, maar het blijft een appelboom. Het volgende seizoen groeien er weer appels aan. Die vruchten, de appels, zijn te vergelijken met de zonden, de daden die je hebt gedaan. God heeft je zonden, je slechte daden, weggedaan. Maar in jou is nog de wortel ervan aanwezig, die zondige natuur, waaruit die slechte daden voortkomen. Dat is de zonde die in de mens woont en waardoor jij je liet beheersen toen je nog een zondaar was.
Wat God nu met de zonde, de zondige natuur, heeft gedaan, wordt in de rest van dit hoofdstuk en in de twee volgende hoofdstukken duidelijk gemaakt. God is met de zonde die in je woont, de zondige natuur, waaruit je slechte daden voortkomen, anders omgegaan dan met die slechte daden zelf. Daarom moet je het onderwijs van dit hele gedeelte goed op je laten inwerken. Er zijn al eerder in deze brief wat moeilijker gedeelten geweest en ook dit is geen gemakkelijk gedeelte. Maar voor een evenwichtig beleven van je geloof en een gezonde groei van je geloofsleven is het van het grootste belang dat je het onderwijs van dit gedeelte gaat begrijpen. Als je ziet hoe uitvoerig Paulus hierop ingaat, zul je dat wel begrijpen.
In vers 12 begint hij met vast te stellen dat de zonde door één mens, de eerste mens, Adam, in de wereld is gekomen. Met de zonde is ook de dood gekomen. Zonde en dood horen onlosmakelijk bij elkaar. Zo heeft God het in Genesis 2 ook gezegd tegen Adam: ‘Op de dag dat je van de boom van de kennis van goed en kwaad eet, zul je zeker sterven’ (Gn 2:17). Maar de zonde van Adam heeft niet alleen dit erge gevolg voor hemzelf. Alle mensen die na Adam geboren zijn, hebben dezelfde zondige natuur van hem meegekregen.
Het gevolg daarvan is dat alle mensen die ooit geleefd hebben, gestorven zijn. Niemand van het nageslacht van Adam is blijven leven, met uitzondering van Henoch en Elia – beiden gelovig – die zonder te sterven in de hemel werden opgenomen. Hier zie je hoe radicaal de gevolgen zijn van wat Adam gedaan heeft. Doordat ieder mens zondigt, laat ieder mens ook in de praktijk zien dat hij van Adam afstamt. Gelukkig is daarmee niet het laatste woord gezegd, zoals de volgende verzen duidelijk zullen maken.
V13-14. Het gedeelte van de verzen 13-17 vormt een tussenzin. In sommige bijbelvertalingen wordt dat aangegeven door dit gedeelte tussen haakjes te zetten. Eerst wordt in de verzen 13-14 nog gezegd dat het probleem van de zonde niet iets is waar alleen de Joden, aan wie de wet gegeven was, mee te maken hadden. De zonde was allang in de hele wereld aanwezig en kwam niet pas in de wereld bij Israël, toen aan dat volk de wet gegeven werd. Het enige wat de wet doet, is iets gebieden of iets verbieden. Als er geen wet gegeven is, kun je de wet ook niet overtreden en daarom ook niet op grond van de wet gestraft worden. Maar de komst van de wet veranderde niets aan het feit dat de dood heerste.
Nu heeft Adam wel een gebod overtreden, namelijk het gebod om niet te eten van de boom van de kennis van goed en kwaad, en is gestorven. Maar ook allen die leefden in de periode tussen Adam en Mozes, zijn gestorven, al hebben zij niet een dergelijk gebod overtreden.
Al met al is het duidelijk dat door Adam de zonde en de dood in de wereld zijn gekomen en sinds Adam zijn die er nog steeds. Maar, zoals gezegd, zonde en dood hebben niet het laatste woord. Waar door een mens, Adam, zulke vreselijke dingen in de wereld zijn gekomen, is er een andere Mens, Christus, gekomen Die schitterende dingen heeft bewerkt. In zekere zin is Adam dan ook een voorbeeld van Hem Die komen zou, dat is Christus. Dat wordt in de volgende verzen uitgewerkt.
Lees nog eens Romeinen 5:12-14.
Verwerking: Ken jij uit je eigen leven of dat van anderen ook gebeurtenissen die gevolgen hadden voor andere mensen?
15 - 21 Christus en Adam
15 Maar de genadegave is niet zoals de overtreding. Want als door de overtreding van de ene de velen gestorven zijn, veel meer is de genade van God en de gave in genade die door de ene Mens Jezus Christus is, overvloedig geweest over de velen. 16 En de gave is niet zoals het zondigen van de ene. Want het oordeel was uit één [daad] tot veroordeling, maar de genadegave is uit vele overtredingen tot rechtvaardiging. 17 Want als door de overtreding van de ene de dood heeft geregeerd door die ene, veel meer zullen zij die de overvloed van de genade en van de gave der gerechtigheid ontvangen in [het] leven regeren door de Ene, Jezus Christus.) – 18 zoals het dus door één overtreding tot alle mensen tot de veroordeling [strekt], zo ook [strekt] het door één gerechtigheid tot alle mensen tot [de] rechtvaardiging van [het] leven. 19 Want zoals door de ongehoorzaamheid van de ene mens de velen tot zondaars zijn gesteld, zo zullen ook door de gehoorzaamheid van de Ene de velen tot rechtvaardigen gesteld worden. 20 Maar [de] wet is daarbij gekomen, opdat de overtreding zou toenemen; maar waar de zonde toenam, is de genade veel overvloediger geworden; 21 opdat, zoals de zonde heeft geregeerd door de dood, zo ook de genade zou regeren door gerechtigheid tot [het] eeuwige leven, door Jezus Christus onze Heer.
Er wordt in dit gedeelte een vergelijking gemaakt tussen Adam en Christus. Zij staan beiden aan het hoofd van een mensengeslacht. Het zijn de twee groepen waarin de hele mensheid kan worden ingedeeld. Iemand hoort óf bij Adam, het hoofd van een in de zonde gevallen mensengeslacht, óf bij Christus, het hoofd van een door en voor God gerechtvaardigd mensengeslacht. De gevolgen van wat Adam gedaan heeft, gelden voor de groep die bij hem hoort en de gevolgen van wat Christus gedaan heeft, gelden voor de groep die bij Hem hoort. Dit gedeelte is niet zo gemakkelijk uit te leggen. Je moet het maar vers voor vers op je laten inwerken. Ik wil proberen je te helpen door de verschillen te laten zien tussen Adam en Christus zoals die in deze verzen vermeld staan.
Hier worden de genadegave, dat is Christus, Die door God is gegeven, en de overtreding, die Adam heeft begaan, met elkaar vergeleken. Zowel de overtreding als de genadegave heeft grote gevolgen voor anderen. De overtreding van de ene mens, Adam, betekent voor alle mensen dat ze moeten sterven. Zijn daad werkt door in zijn nageslacht. Sinds Adam zijn dan ook “de velen gestorven”. Gelukkig staat daar de gave van God in Jezus Christus tegenover. Deze gave werkt ook door in allen die Hem hebben aangenomen. En deze genadegave gaat ver boven de overtreding uit. Dat zal ieder, die bij ‘de velen’ hoort, met dankbaarheid erkennen. Jij toch ook?
Hier wordt de gave vergeleken met het zondigen. De aanleiding voor het oordeel is die ene zonde die begaan is. De aanleiding voor onze rechtvaardiging zijn onze vele overtredingen. God heeft ze allemaal weggedaan in de overgave van Zijn Zoon aan het kruis.
Hier worden de resultaten met elkaar vergeleken. Het resultaat van de overtreding van de ene, Adam, is, dat door hem de dood in de wereld is gekomen en er heerst. Maar kijk dan eens naar het resultaat van de gave. Ieder die de gave van de gerechtigheid heeft ontvangen, zal in het leven, dat is het leven dat je door en met de Heer Jezus hebt ontvangen, heersen. Dat is mogelijk geworden door Hem, die andere Ene, Jezus Christus. Iemand die bij Hem hoort, is uit de dood overgegaan in het leven.
Hier gaat het om de gevolgen van de ene daad van Adam en de ene daad van Christus. Van de ene daad die Adam heeft gedaan, hebben de gevolgen betrekking op alle mensen en dat betekent voor iedereen veroordeling. Dat wil zeggen, dat wie bij Adam hoort, wie zich nog niet heeft bekeerd, ook geoordeeld zal worden. Maar ook van wat Christus heeft gedaan, gaan de gevolgen naar alle mensen. Alle mensen kunnen door geloof deel krijgen aan een nieuw leven waar het oordeel niet voor geldt.
In dit vers vind je de laatste vergelijking. Wie hoort er nu bij Adam en wie hoort er nu bij Christus? Alle zondaars horen bij Adam, omdat hij ongehoorzaam is geweest. Alle rechtvaardigen horen bij Christus, omdat Hij gehoorzaam is geweest.
Er is een verschil tussen vers 18 en vers 19.
In vers 18 staat dat alle mensen als gevolg van de daad van Adam onder het oordeel vallen. Maar alle mensen kunnen ook gerechtvaardigd worden door wat Christus gedaan heeft. Hier gaat het erom tot wie de gevolgen van wat Adam en wat Christus deed zich uitstrekken en dat is “tot alle mensen”.
In vers 19 wordt niet gesproken over ‘alle mensen’, maar over “de velen”. Hier gaat het erom op wie nu daadwerkelijk de gevolgen van toepassing zijn van wat Adam of van wat Christus heeft gedaan. De conclusie is: wie bij Adam hoort, is tot een zondaar gesteld en wie bij Christus hoort, is tot een rechtvaardige gesteld.
V20. Dan komt de wet. De mens is dan al een zondaar, maar door de wet wordt het nog veel duidelijker dat hij een zondaar is, want hij overtreedt de wet. De mens wordt een steeds hopelozer geval. Maar wat lees je dan? “Maar waar de zonde toenam, daar is de genade meer dan overvloedig geworden.” Gods genade gaat altijd ver uit boven de zonde van de mens.
V21. Voor jou is het niet meer zo dat de zonde regeert door de dood. Voor jou regeert de genade. Maar let er wel op, dat de genade regeert “door gerechtigheid” en niet omdat God doet alsof de zonde niet bestaat. Aan jou is genade bewezen omdat er aan de gerechtigheid van God is voldaan. Het resultaat daarvan is, dat je het “eeuwige leven” hebt gekregen. En straks, wie weet hoe vlug al, zul je dat leven in al zijn volheid in de heerlijkheid van God mogen genieten. En dat allemaal “door Jezus Christus onze Heer”. Wat een God hebben we toch en wat een Heer!
Lees nog eens Romeinen 5:15-21.
Verwerking: Ga eens na welke verschillen er nog meer zijn tussen Christus en Adam (zie bijvoorbeeld 1 Korinthiërs 15:45).