1 - 2 Wordt veranderd
1 Ik vermaan u dan, broeders, door de ontfermingen van God, dat u uw lichamen stelt tot een levende offerande, heilig, voor God welbehaaglijk, [dat is] uw redelijke dienst. 2 En wordt niet gelijkvormig aan deze wereld, maar wordt veranderd door de vernieuwing van uw denken, opdat u beproeft wat de goede, welbehaaglijke en volmaakte wil van God is.
V1. Als je op je hebt laten inwerken wat God allemaal voor jou heeft gedaan, hoeveel Hij van je houdt, hoe barmhartig en ontfermend Hij is, dan kan het niet anders of je komt tot het punt dat je zegt: ‘Heer, hier ben ik, vult U mijn leven maar.’ God verwacht niet anders van je dan dat je nu in je leven laat zien dat je iets hebt begrepen van het onderwijs dat je hebt gekregen. Niet dat je les hebt gekregen in een aantal waarheden die bestemd waren om uit je hoofd te leren. Wat je hebt gezien en waarvan je onder de indruk bent gekomen, zijn “de ontfermingen van God”. Je hebt die aan den lijve ondervonden en daarvan gaat de apostel uit om je te leren hoe je als christen kunt leven tot eer van God.
Je zou vers 1 en vers 2 elk met één woord kunnen samenvatten. Vers 1: toewijding en vers 2: gehoorzaamheid. Nu je de Heer Jezus hebt aangenomen, heeft God recht op je hele leven. Het zal je niet moeilijk vallen je lichaam te stellen “tot een levende offerande” als je eraan denkt wat God allemaal voor jou heeft gedaan. Daarom begint Paulus met te wijzen op “de ontfermingen van God”. Het is echt een vreugde voor het hart van God, als je Zijn ontfermingen beantwoordt met de offerande van je lichaam. Dat wil zeggen dat uit jouw leven overgave en toewijding aan God tevoorschijn komen.
Vroeger gebruikte je je lichaam om voor jezelf te leven. Graag wilde je zelf de eer ontvangen van wat je deed en wat je was. Maar je lichaam is niet meer van jezelf. In 1 Korinthiërs 6 staat dat je voor een prijs bent gekocht (1Ko 6:20) – dat is de prijs die de Heer Jezus voor jou op het kruis betaalde en waarbij je weer aan die ontfermingen wordt herinnerd – en dat daarom verwacht mag worden dat je in je lichaam God verheerlijken zult. Daar heeft ook dat “heilig” mee te maken. Heilig betekent: apart gezet voor een bepaald doel. Je lichaam is apart gezet met het doel God daarmee te verheerlijken.
Hoe kun je dat nu doen? Hij wil graag door de manier waarop jij nu met je lichaam omgaat, wat je ermee doet, worden herinnerd aan het leven van de Heer Jezus, toen Hij op aarde was. Dan is de offerande van je lichaam welbehaaglijk voor God, net zoals dat bij de Heer Jezus het geval was. God heeft een paar keer vanuit de hemel over de Heer Jezus laten horen: “Deze is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik welbehagen heb gevonden” (Mt 3:17; 17:5).
Datzelfde welbehagen wil God ook graag in jouw leven kunnen hebben. Dat bereik je niet door eens een keer een vrome bui of een vroom gevoel te hebben, zonder dat je erbij nadenkt waar je mee bezig bent. Het gaat om een “redelijke dienst” of, zoals het ook te vertalen is, je “verstandelijke godsdienst”. Dat wil zeggen dat dit een manier van leven is, waarbij je je bewust bent van alles wat je doet en laat voor de Heer. Je beslissingen worden in Zijn tegenwoordigheid overwogen en genomen. Dat is belangrijk. Je kunt je zo vlug laten leiden door wat in de wereld om je heen normaal en gangbaar is. God wil jou Zijn wil duidelijk maken. Vraag je Zijn wil in alle kleine en grote dingen?
V2. Je hele leven moet in al zijn uiterlijkheden “niet gelijkvormig aan deze wereld” zijn, maar het moet alles “veranderd” worden. Dan kun je denken aan de manier waarop je praat, handelt, je gedraagt, je kleedt en met mensen omgaat. Het houdt alles in wat er van je uitgaat, wat mensen van je zien en horen. Op welke wijze die verandering moet plaatsvinden, hoef je niet zelf uit te maken. Dat gebeurt vanuit “de vernieuwing van uw denken”. Vroeger was je denken op jezelf gericht, maar door het nieuwe leven, je nieuwe levensinstelling, kun je je nu op God richten.
Het staat hier als een vermaning, het is geen automatisme. Je zult je erop moeten toeleggen die ‘verandering van gedaante’ ook te laten gebeuren. Als je pas bekeerd bent, mag je rekenen op het geduld van God. Niet alles waarin je de wereld nog gelijkvormig bent, zal je direct duidelijk zijn. God zal je dat stap voor stap laten zien. Als je langer bekeerd bent, moet je niet denken dat je deze vermaning niet nodig zou hebben. Je ontkomt niet aan de invloed die de wereld op je uitoefent. Daarom moet je steeds weer die verandering waarmaken. Wil jij dat? Dat is waar het op aankomt.
Dan alleen ben je in staat om te beproeven “wat de goede, welbehaaglijke en volmaakte wil van God” is. Het kennen van die wil is absolute noodzaak om in je leven de ontfermingen van God tentoon te spreiden. Wat krijgt je leven een rijke vulling als je het zó beziet!
Lees nog eens Romeinen 12:1-2.
Verwerking: Zijn er dingen in je leven waarvan je weet dat ze anders moeten om God welgevallig te zijn?
3 - 8 Wat is jouw taak?
3 Want door de genade die mij gegeven is, zeg ik aan ieder die onder u is, dat hij [van zichzelf] niet hoger moet denken dan het behoort, maar dat hij bescheiden moet denken, zoals God aan ieder een maat van geloof heeft toebedeeld. 4 Want zoals wij in één lichaam vele leden hebben, en de leden niet alle dezelfde werking hebben, 5 zo zijn wij, de velen, één lichaam in Christus, en elk afzonderlijk leden van elkaar. 6 Daar wij nu verschillende genadegaven hebben, naar de genade die ons gegeven is, 7 hetzij profetie, [laat het zijn] naar gelang van het geloof; hetzij dienst, in het dienen; hetzij wie leert, in het leren; 8 hetzij wie vermaant, in het vermanen; wie meedeelt, in eenvoudigheid; wie leiding geeft, in ijver; wie barmhartigheid bewijst, in blijmoedigheid.
Je kunt dit hoofdstuk in drie gedeelten verdelen. De verzen 1-2 vormen het eerste gedeelte. Daarin gaat het over je verhouding tot God. Het derde gedeelte omvat de verzen 9-21 en heeft te maken met je verhouding tot de mensen om je heen.
V3. In het stukje dat je nu voor je hebt, het tussengedeelte van de verzen 3-8, gaat het om je verhouding tot je medegelovigen. Je moet beseffen dat je niet méér bent dan de ander. Integendeel, bescheidenheid of matigheid is op zijn plaats.
God heeft ieder, ook jou, een bepaalde hoeveelheid geloof toebedeeld. Dat is precies de hoeveelheid geloof die je nodig hebt voor de taak die je hebt te verrichten. Zo heeft God ook met je medegelovige gedaan. Ook die heeft een taak van Hem ontvangen met daarbij een maat van geloof die voor zijn of haar taak nodig is. Als je dat nu van God gekregen hebt, kun je je er toch niet op beroemen? Paulus doet dat zelf ook niet en hij is nog wel een apostel. Hij spreekt jou en mij aan door de genade die hem gegeven is. Zo moeten wij ook elkaar benaderen, in het besef dat ons genade is gegeven.
V4-5. Paulus maakt een vergelijking met een menselijk lichaam. Daarin zijn veel leden. Al die leden hebben een verschillende functie. Zo werkt dat ook bij ons als gelovigen. Alle gelovigen samen vormen een lichaam, waarin iedere gelovige – ook jij – een eigen functie heeft. In 1 Korinthiërs 12 wordt dat nog verder uitgewerkt (1Ko 12:12-31). Daar wordt benadrukt hoe al die verschillende leden bij elkaar horen. Ze kunnen niet zonder elkaar, ze hebben elkaar nodig. Hier in Romeinen 12 gaat het om jouw eigen functioneren naar de ander toe. Jij hebt een eigen, unieke taak die alleen jij goed kunt vervullen.
Weet jij al wat je functie is? Moeilijk hè? In het bijbelboek Prediker staat een vers dat al velen heeft bemoedigd die wilden weten welke taak ze te doen hadden: “Alles wat uw hand vindt om te doen, doe [dat] naar uw vermogen” (Pr 9:10a). Kijk om je heen en je zult veel werk zien.
V6. In de verzen 6-8 wordt een aantal van die functies – ze heten daar “genadegaven” – genoemd. Waar het op aankomt, is je instelling. De verandering van je denken van vers 2 kun je in praktijk brengen door eraan te denken dat je voor een ander iets kunt betekenen. Het gaat erom wat wij ten opzichte van elkaar zijn (vers 5). Wij hebben allen een verschillende genadegave van God ontvangen. God heeft die niet gegeven om niets mee te doen, maar om er mee aan het werk te gaan.
V7. “Profetie” is de eerste gave die wordt genoemd. In 1 Petrus 4 vind je een mooie omschrijving van wat profetie is: het is het spreken van de uitspraken van God (1Pt 4:11a). Hoe beter je God leert kennen, des te beter kun je de uitspraken van God doorgeven. Daarom staat erachter dat het moet zijn “naar gelang van [of: naar de maat van] het geloof”. De gedachten van God doorgeven kan alleen naar de maat van je persoonlijke omgang met God, naar de maat dat je Hem hebt leren vertrouwen in de praktijk van je geloofsleven.
Misschien ligt “dienst” je beter. Dat is meer het praktisch bezig zijn. Archippus in Kolossenzen 4 was zo iemand (Ko 4:17). Hij moest worden aangespoord om de bediening of dienst die hij in de Heer had ontvangen ook te vervullen. Een dergelijke aansporing heb jij af en toe ook nodig.
Mogelijk verlang je ernaar de medegelovigen te “leren” uit Gods Woord en gaat er een leraar in je schuil. In Ezra 7 vind je een belangrijke volgorde:
1. Ezra zette zijn hart op het onderzoek van de wet,
2. hij handelt er zelf naar en dan pas
3. leert hij de wet in Israël (Ea 7:10).
V8. Dan is er de genadegave van “vermanen”. Vermanen kan betekenen bemoedigen of vertroosten, maar ook het aanwijzen van verkeerde dingen. Dat is niet een erg geziene bezigheid, maar wel hard nodig. De gelovigen zijn altijd in gevaar om van het Woord af te wijken. Daarom moet er gewaarschuwd worden. Afwijking heeft altijd nare gevolgen. Vermanen heeft dan ook altijd als doel om afgedwaalde gelovigen terug te brengen bij de Heer. In Jakobus 5 zie je welke gezegende uitwerking het kan hebben (Jk 5:19-20).
Er zijn broeders en zusters die de gave hebben om ‘mee te delen’, dat is anderen te laten delen in de welvaart die zij hebben. Deze genadegave lijkt mij heel wat dankbaarder dan de vorige. Toch vereist het uitoefenen van deze gave ook geestelijke oefening. Het moet ‘eenvoudig’ gebeuren, onopvallend en zonder bijbedoelingen.
‘Leiding geven’ is ook een gave apart. IJverig hierin bezig zijn is een vereiste, want leiding geven is een zaak van zelf het voorbeeld geven en niet het geven van opdrachten. Nehemia in het Oude Testament is daar een voorbeeld van.
De laatste gave die hier genoemd wordt, is “barmhartigheid” bewijzen. Er zijn gelovigen die, als ze anderen in de ellende zien, daar direct voor klaarstaan. Voor hen is het belangrijk hun taak ‘blijmoedig’ te vervullen. Die taak is niet altijd gemakkelijk omdat hun hulp niet altijd zo gewaardeerd wordt.
Paulus heeft hiermee niet een uitputtende opsomming willen geven. Wel heeft hij duidelijk willen maken dat iedere gelovige een gave heeft en dat die gave in een juiste gezindheid moet worden uitgeoefend. Er zal best iets zijn wat je bezighoudt. Vraag de Heer maar of Hij je hierin wil leiden en ga dan aan de slag.
Lees nog eens Romeinen 12:3-8.
Verwerking: Vraag aan de Heer of Hij je helpen wil je taak te zien en te doen.
9 - 13 Regels voor het christelijk leven - I
9 De liefde zij ongeveinsd. Hebt een afkeer van het kwade; weest gehecht aan het goede. 10 Wat de broederliefde betreft, weest hartelijk voor elkaar; gaat elkaar voor in eerbetoon. 11 Weest niet traag in de ijver; weest vurig van geest; dient de Heer. 12 Verblijdt u in de hoop; weest geduldig in de verdrukking; volhardt in het gebed. 13 Deelt mee voor de behoeften van de heiligen; legt u toe op de gastvrijheid.
Nu komen er allerlei vermaningen die te maken hebben met het leven van alle dag. Het zijn allemaal korte, priemende zinnen. Je moet elke zin even op je laten inwerken. Denk er dan aan dat je hierbij steeds de Heer Jezus voor ogen krijgt. Hij heeft alles wat hier staat in Zijn leven van alle dag laten zien. Lees de evangeliën er maar op na.
Nu je weet hoe God jou ziet door het werk van de Heer Jezus, mag ook van jou verwacht worden dat je je zult gedragen zoals in dit gedeelte gezegd wordt. Het gaat dan nog niet eens zozeer om je uiterlijke optreden, als wel om de toon, de manier en de geest van je optreden. Je zult ook bij het lezen van deze verzen gezien hebben, hoe alles lijnrecht tegenover het ‘normale’ gedrag van mensen in de wereld staat.
V9. Het begint met “de liefde”. Die moet “ongeveinsd” zijn. Ongeveinsd betekent zonder bijbedoelingen. Zo was de Heer Jezus. In de wereld vind je dit niet. Meedoen aan een liefdadigheidsactie gebeurt vaak alleen als het bedrag vermeld wordt en ook de naam van de gulle gever.
De liefde moet in goede banen geleid worden, want we leven in een wereld die vol is van het kwade. Het gevaar is aanwezig dat je verkeerd met de liefde omgaat, er op een verkeerde manier uiting aan geeft. Het eerste wat de liefde in deze wereld laat voelen, is “een afkeer van het kwade”. Dat zie je ook bij de Heer Jezus. Hoe voel jij je wanneer je in aanraking komt met de een of andere vorm van het kwaad? Heb je er een afschuw van? Het is mogelijk dat je van sommige dingen niet weet of ze goed of kwaad zijn, maar wat duidelijk kwaad is, daar zul je een afkeer van hebben.
Soms zul je daardoor het verwijt krijgen dat je een negatieveling bent. Je doet nergens aan mee, iemand zonder smaak of reuk. Als ‘afkeer van het kwade’ het enige was wat er van jou gezegd kon worden, zou het verwijt misschien terecht kunnen zijn. Maar er is ook een andere kant en dat is “gehecht aan het goede” zijn. Het goede vind je bij de Heer Jezus. Hij is dé Goede. Alles wat goed is, komt van Hem.
V10. Dan wordt “de broederliefde” genoemd. In deze wereld vol verdorvenheid en geweld is er een apart, uniek gezelschap: het gezelschap van de broeders. Daar horen allen bij die kinderen van God zijn, broeders en zusters. Je wordt hier opgeroepen “hartelijk” voor hen te zijn. Het gaat hier om je geestelijke familie. Echte hartelijkheid is in de wereld een schaars artikel. Daar is dan ook iedereen vreemd voor elkaar.
“Gaat elkaar voor in eerbetoon” klinkt al helemaal vreemd in de wereld waarin wij leven. Daar gaat het om het behalen van zoveel mogelijk eigen eer. Onder de broeders en zusters in Christus is het andersom, dat hoort in elk geval zo te zijn. Daarom wordt hier gezegd dat we anderen eer zullen betonen op een manier die een voorbeeld is voor weer anderen.
V11. Ook “ijver” is iets waartoe je aangespoord wordt. Door je omgeving kun je uitgemaakt worden voor ‘uitslover’, maar ijver is een belangrijk kenmerk van een christen. Van de Heer Jezus lees je dat de ijver voor Gods huis Hem verteerde (Jh 2:17). De vraag is maar waar je ijverig voor bent.
Bij “vurig van geest” kun je denken aan de bezieling waarmee je ijverig bent. Je ijver en je inzet, je motivatie, het mag alles bijdragen aan het laatste dat in vers 11 wordt genoemd: “Dient de Heer.” De Heer dienen wil zeggen Hem als slaaf dienen. Dan ben je volkomen tot Zijn beschikking. Hij beslist wat je wel en niet moet doen. Je tijd, je krachten, je capaciteiten, alles wil Hij gebruiken. Daarvoor heeft Hij je willen bevrijden uit de macht van de zonde. Weet je nog, vers 1 van dit hoofdstuk: je lichaam een levende offerande?
V12. Ondertussen mag je uitzien naar de toekomst. Je hebt een “hoop”, een vooruitzicht waarover je je kunt verblijden. De Heer komt spoedig. Dan zul je voor altijd bij Hem zijn. Met deze toekomst voor ogen is het mogelijk om “geduldig in de verdrukking” te zijn.
Je voelt ook hoe noodzakelijk het is om te volharden “in het gebed”. Zo was de Heer Jezus hier. “Ik was gebed”, zegt Hij in Psalm 109 (Ps 109:4). Zijn hele leven door stond Hij in contact met Zijn God en Vader.
V13. Bij Hem zie je hoe Hij aan anderen dacht. Hij leefde niet voor Zichzelf. Dat kun jij ook laten zien. Er zijn “heiligen”, gelovigen, die “behoeften” hebben, die gebrek lijden. Je mag hen mee laten delen in jouw welvaart.
Leg je ook toe op “de gastvrijheid”. Het woord gastvrijheid betekent letterlijk ‘liefde voor vreemdelingen’. Het komt alleen nog voor in Hebreeën 13 (Hb 13:2). Daar lees je wat een grote zegen het bewijzen van gastvrijheid kan inhouden.
Lees nog eens Romeinen 12:9-13.
Verwerking: Ga na in hoeverre deze ‘regels’ voor het christelijk leven bij jezelf te vinden zijn.
14 - 21 Regels voor het christelijk leven - II
14 Zegent wie <u> vervolgen; zegent en vervloekt niet. 15 Verblijdt u met [de] blijden en weent met [de] wenenden. 16 Weest tegenover elkaar eensgezind; streeft niet naar de hoge dingen, maar voegt u bij de nederigen. Weest niet wijs in uw eigen [ogen]. 17 Vergeldt niemand kwaad met kwaad; behartigt wat goed is voor alle mensen. 18 Zo mogelijk, voor zover het van u afhangt, houdt vrede met alle mensen. 19 Wreekt uzelf niet, geliefden, maar laat plaats voor de toorn; want er staat geschreven: ‘Aan Mij de wraak, Ik zal vergelden, zegt [de] Heer’. 20 ‘Maar als uw vijand honger heeft, geef hem te eten; als hij dorst heeft, geef hem te drinken; want door dit te doen zult u vurige kolen op zijn hoofd hopen’. 21 Laat u door het kwade niet overwinnen, maar overwin het kwade door het goede.
De verzen 1-2 zijn nog steeds het uitgangspunt voor deze verzen. Houd deze verzen voortdurend in gedachten als we verdergaan met de vermaningen of bemoedigingen die Paulus hier geeft.
V14. Laat er uit je leven zegen naar anderen toe gaan, ook al doen ze lelijk tegen je. Zegenen wil zeggen dat je iemand het goede toewenst. In onze gedachten zijn we vlug geneigd iemand die ons lelijk behandelt te vervloeken, dat wil zeggen slechte, nare dingen toe te wensen. Om ondanks vervolging toch te kunnen zegenen moet je kijken naar de Heer Jezus. Hij is hierin weer het volmaakte voorbeeld. Bad Hij niet toen Hij op het kruis hing voor Zijn vervolgers: “Vader, vergeef hun, want zij weten niet wat zij doen” (Lk 23:34a)?
V15. Is er in je omgeving iemand die blij is? Verblijd je maar samen met hem of haar. Het gaat hier natuurlijk niet om het holle plezier, het lol maken in de wereld. Je mag je met de ander verblijden over de fijne dingen die God hem of haar heeft gegeven, ook als de ander een ongelovige is. Hierbij kun je denken aan allerlei aardse zegeningen: iemand gaat trouwen, ergens wordt een baby geboren, een werkloze krijgt werk. De vreugde die dat geeft, daar kun je in meegaan.
Wenen met de wenenden is moeilijker. Verdriet delen is vooral meevoelen. Een ongeneeslijke ziekte en de dood zijn erge dingen. Ook ongelovigen zal het goed doen als we medegevoel tonen. Het kan een gelegenheid geven om op de Heer Jezus te wijzen.
V16. Het samen beleven van bepaalde gebeurtenissen, daarover met de ander blij of verdrietig zijn, is ook goed voor de onderlinge eensgezindheid. Hier gaat het over gelovigen. Dan zijn we een van zin, we hebben hetzelfde verlangen. Deze onderlinge eensgezindheid kan er alleen zijn als we allemaal het verlangen hebben voor de Heer Jezus te leven. Nederigheid is daar een belangrijke voorwaarde voor. Het streven naar hoge dingen maakt dat we ons boven anderen verheffen. Dan komen we op onszelf te staan, los van de anderen met wie wij één lichaam in Christus vormen (vers 5). De onderlinge eensgezindheid gaat verloren.
Van onszelf zijn wij niet nederig. Nederigheid kunnen we alleen van de Heer Jezus leren (Mt 11:29). Door bij Hem in de leer te gaan laten we zien dat we “niet wijs” zijn in “eigen [ogen]”.
V17. Kwaad met kwaad vergelden paste wel voor de Israëliet in het Oude Testament (Ex 21:23-25; Lv 24:19-20), maar past niet bij de christen van het Nieuwe Testament. De christen mag de eigenschappen van God uitstralen en het goede voor alle mensen behartigen. Behartigen wil zeggen dat je ermee bezig bent, er van tevoren over nadenkt hoe je zorg kunt dragen voor anderen zodat het hun goed gaat.
V18. Voor zover het van jou afhangt, behoor je “vrede met alle mensen” te houden. Dat is niet altijd mogelijk. Je ziet dat in het leven van de Heer Jezus. Hij is de Vredevorst. Toch kwam er door Hem onvrede en ruzie in families omdat er een keus gemaakt moest worden tussen voor of tegen Hem (Mt 10:34-35). Misschien heb je het zelf ook meegemaakt of zit je er middenin. Je moet wel vermijden dat die onvrede het gevolg is van een verkeerd optreden van jou.
V19-20. Wanneer jou onrecht wordt aangedaan, hoef je jezelf niet te wreken en toornig te worden. De plaats voor de toorn kun je overlaten aan God. Hij zal op Zijn tijd het recht laten zegevieren. God laat niets ongestraft. Wat jij mag doen, is het tegenovergestelde. Je mag hen die jou onrecht aandoen, beschaamd maken. Veel vijandige mensen zijn al voor de Heer gewonnen doordat gelovigen hun goed hebben gedaan, hen hebben gezegend in plaats van vervloekt.
V21. Laat je niet door het kwade overwinnen. De wereld om je heen is boordevol van het kwade. In jou is nog de zonde aanwezig. Die twee – de wereld om je heen en de zonde, het vlees in jou – kunnen het uitstekend met elkaar vinden. Maar je hebt gezien dat het lichaam van de zonde tenietgedaan is, opdat je niet meer de zonde zou dienen (Rm 6:6).
Zoals God het kwade in ons heeft overwonnen door het goede dat Hij in Christus heeft gegeven, zo kun jij nu ook het kwade overwinnen door het goede. Dat betekent dat je winnaar bent van het kwaad dat je aangedaan wordt als de vijand er niet slaagt je tot een reactie te brengen die je zou moeten betreuren. Je kunt deze gelegenheid juist benutten om het goede, dat zijn Gods ontfermingen, te laten zien. In het optreden van Elisa in 2 Koningen 6 vind je een mooie illustratie van zo’n overwinning (2Kn 6:8-23).
Lees nog eens Romeinen 12:14-21.
Verwerking: Ga na in hoeverre deze ‘regels’ voor het christelijk leven in jouw leven te vinden zijn.