1 - 8 God waarachtig, ieder mens leugenachtig
1 Wat is dan het voorrecht van de Jood, of wat is het nut van de besnijdenis? 2 Veel in elk opzicht, en wel in de eerste plaats dat hun de woorden van God zijn toevertrouwd. 3 Wat dan? Als sommigen ongelovig zijn geweest, zal hun ongeloof de trouw van God tenietdoen? 4 Volstrekt niet! Maar God zij waarachtig en ieder mens leugenachtig, zoals geschreven staat: ‘Opdat U gerechtvaardigd wordt in Uw woorden, en overwint, wanneer U geoordeeld wordt’. 5 Als nu onze ongerechtigheid Gods gerechtigheid bevestigt, wat zullen wij dan zeggen? Is God soms onrechtvaardig als Hij de toorn over [ons] brengt? Ik spreek naar [de] mens. 6 Volstrekt niet! Hoe zal God anders de wereld oordelen? 7 Als nu de waarheid van God door mijn leugen overvloediger is geworden tot Zijn heerlijkheid, waarom word ik dan nog als zondaar geoordeeld? 8 En [waarom] niet, zoals van ons gelasterd wordt, en zoals sommigen beweren dat wij zeggen: Laten wij het kwade doen, opdat het goede eruit voortkomt? Het oordeel over hen is rechtvaardig.
V1. Je zou na het voorgaande gedeelte kunnen gaan denken dat het helemaal geen voorrecht was om tot het volk van de Joden te behoren, terwijl God het toch Zijn uitverkoren volk noemt. Zo zou ook het nut van de besnijdenis wel ter discussie gesteld kunnen worden, hoewel God het als een teken van Zijn verbond met Zijn volk had gegeven. Paulus bestrijdt deze gedachte. Het heeft juist veel voorrechten om tot het volk van God te behoren.
V2. Van de vele voorrechten die het heeft om, al is het misschien slechts uiterlijk, tot het volk van God te behoren, noemt hij in de eerste plaats dat aan hen de woorden van God zijn toevertrouwd. Ook voor ons, die leven in zogenaamde christelijke landen, is het een voorrecht dat wij de Bijbel hebben. Maar het maakte hen, en maakt ook ons nu, des te meer verantwoordelijk.
V3-4. Hoe wij met de Bijbel omgaan, doet niets af aan de inhoud ervan. God blijft trouw aan Zijn Woord, ook als er mensen zijn die zeggen tot Zijn volk te behoren en toch met dat Woord geen rekening houden. In feite bevestigt dit juist dat God waarachtig is en ieder mens leugenachtig. Je hebt het iemand misschien wel eens horen zeggen, en wellicht heb je het zelfs vroeger zelf wel eens gezegd: ‘God bestaat niet.’ Dat is niet nieuw. Iemand die zoiets zegt, spreekt iets uit wat God Zelf in de Bijbel heeft laten opschrijven. In Psalm 14 staat dat de dwaas in zijn hart zegt dat er geen God is (Ps 14:1a). Daar heb je in het Woord van God een bewijs van het feit dat God waarachtig is en ieder mens leugenachtig.
Als de mens handelt naar zijn eigen, slechte hart, bewijst hij daarmee alleen maar wat God allang in Zijn Woord heeft gezegd. God wordt op deze manier gerechtvaardigd in Zijn woorden. Als de mens het aandurft om een oordeel over God te vellen, om Hem als het ware ter verantwoording te roepen, zal duidelijk worden dat God de Overwinnaar is en de mens de verliezer.
V5-6. Het rechtvaardig handelen van God wordt door onze onrechtvaardige handelingen bevestigd. Hier valt niets tegen in te brengen. Een manier van leven waarbij geen rekening wordt gehouden met God, moet Gods toorn over dat leven brengen. God kan niet anders. Hij is daartoe verplicht omdat Hij heilig en rechtvaardig is. Hij kan die eigenschappen, Zijn heiligheid en gerechtigheid, niet met een korreltje zout nemen, zoals wij dat wel eens doen.
Als God alles op deze wereld gadeslaat, kan Hij niet doen alsof er niets aan de hand is. Hij moet het oordeel over de wereld voltrekken. Dat Hij dat nog niet heeft gedaan, komt omdat Hij geduldig is. Hij wil niet “dat iemand verloren gaat, maar dat allen tot bekering komen” (2Pt 3:9). Toch zal er een moment komen dat Hij moet oordelen. Zijn geduld heeft een einde. Dan moet Zijn gerechtigheid haar loop hebben en moet toorn worden uitgeoefend, de straf moet komen! Wie dit ontkent, neemt God niet serieus.
V7-8. Er zijn ook mensen die op een andere manier God niet serieus nemen. Dat zijn mensen – het is bijna niet te geloven – die misbruik maken van het rechtvaardig handelen van God. Zij zeggen: ‘Als ik lieg, wordt de waarheid van God er groter door. Ik help door mijn slechte gedrag alleen maar mee om Hem meer eer te geven, want Hij krijgt steeds meer gelijk. Dat moet toch aangenaam zijn voor God? Eigenlijk verdien ik een beloning. Waarom zou ik dan als zondaar geoordeeld moeten worden?’ Hun redenering is: “Laten wij het kwade doen, opdat het goede er uit voortkomt.”
De mensen strooiden in die tijd zelfs het lasterpraatje rond dat de apostel Paulus dit zelf geleerd had. Ze wilden zo hun eigen goddeloze gedrag goedpraten, terwijl ze de apostel in een kwaad daglicht stelden. Paulus gaat hier niet tegen in. Met mensen die zo redeneren, is niet te praten. Zijn antwoord is dan ook kortaf: “Het oordeel over hen is rechtvaardig.”
Lees nog eens Romeinen 3:1-8.
Verwerking: Noem enkele voorrechten die jij als christen hebt.
9 - 20 Niemand is rechtvaardig
9 Wat dan? Zijn wij uitnemender? Helemaal niet. Wij hebben immers tevoren zowel Joden als Grieken beschuldigd, dat zij allen onder [de] zonde zijn, 10 zoals geschreven staat: ‘Er is geen rechtvaardige, ook niet één; 11 er is niemand die verstandig is; er is niemand die God zoekt; 12 allen zijn zij afgeweken; samen zijn zij nutteloos geworden; er is niemand die goed doet, er is er zelfs niet één’; 13 ‘hun keel is een open graf; met hun tongen plegen zij bedrog’; ‘addergif is onder hun lippen’; 14 ‘hun mond is vol vervloeking en bitterheid’; 15 ‘hun voeten zijn snel om bloed te vergieten; 16 vernieling en ellende is op hun wegen; 17 en [de] weg van [de] vrede hebben zij niet gekend’; 18 ‘geen vrees voor God staat hun voor ogen’. 19 Nu weten wij, dat al wat de wet zegt, zij dat spreekt tot hen die onder de wet zijn, opdat elke mond wordt gestopt en de hele wereld strafschuldig wordt voor God. 20 Daarom zal op grond van werken van [de] wet geen enkel vlees voor Hem gerechtvaardigd worden; want door [de] wet [komt] kennis van zonde.
V9. Nadat Paulus in de verzen 3-8 de dwaze tegenwerpingen van het ongeloof heeft ontzenuwd, komt hij met vers 9 terug op vers 1, waar hij schrijft over het voorrecht van de Jood. Nu gaat hij aantonen dat alles waarop de Joden zich beroemen, tegen hen getuigt. Zijn de woorden van God hun toevertrouwd? Wel, in de woorden van God wordt duidelijke taal gesproken over wat de mens van nature en in de praktijk is: allen zijn onder de zonde. De Jood is dan niet uitnemender dan de Griek.
V10-11. De beschuldiging dat allen onder de zonde zijn, wordt krachtig onderbouwd door uitspraken uit hun Oude Testament. Als een spiegel wordt hun (en jou) een beschrijving voorgehouden waarin zij zichzelf (en jij jezelf) zullen moeten herkennen. Geen rechtvaardige, geen verstandige, geen zoeker naar God. Dat was waar van jou. Je hebt dat erkend. Je dacht misschien wel van jezelf dat je juist handelde en verstandig was, maar toen God je tegenkwam, bleek dat je voor jezelf leefde.
V12. Je was afgeweken van het doel dat God met je leven had en je was nutteloos geworden. Je vond jezelf misschien wel een nuttig mens voor je omgeving, maar toen God je tegenkwam, bleek dat je niet voor Hem leefde. Daarom deed jij ook geen goed, op hoeveel goede daden jij je misschien ook beroemde. Goed is alleen wat je doet uit liefde tot God.
V13-17. Wat er innerlijk in je aanwezig is, komt door je lichaam tot uiting, door je woorden en daden. In deze verzen lees je daarvan enkele voorbeelden. “Keel”, “tongen”, “lippen” en “mond”, ze staan allemaal met dood en verderf in verbinding. De woorden die wij spraken toen we met God nog geen rekening hielden, waren woorden waarin het leven ontbrak. Zo beluister je dat nog steeds in wat de mensen om ons heen zeggen. Bij ons hoort dat niet meer zo te zijn.
Van onze “voeten” en “wegen” zoals wij die voor onze bekering gebruikten en gingen, moet hetzelfde worden gezegd als van onze woorden. “[De] weg van [de] vrede” was ons onbekend. We waren er snel bij om iemand die ons iets in de weg legde een lesje te leren. Misschien hebben we geen moord gepleegd, maar wel iemand eens goed afgeranseld, met of zonder letterlijk “bloed te vergieten”. ‘Bloedvergieten’ wil zeggen, iemand het leven onmogelijk maken. Op onze wegen hebben we een spoor van “vernieling en ellende” achtergelaten.
V18. Hoeveel mensen hebben we niet kwaad gedaan door ons goddeloze gedrag? Het kwam allemaal doordat de “vrees voor God” ons niet “voor ogen” stond. We hadden geen ontzag voor Hem en dachten er niet aan Hem gehoorzaam te zijn. We lieten ons door onze eigen begeerten en belangen leiden en leefden voor onszelf. Totdat God ons tegenkwam en ons deze spiegel voorhield. We herkenden onszelf daarin. Niet dat we ons allemaal in dezelfde mate schuldig hebben gemaakt aan deze beschrijving, maar dit alles leefde, en leeft van nature nog steeds, in ons hart.
Het voorgaande wordt in de eerste plaats tegen de Joden aangevoerd om hen vanuit hun eigen Geschriften, waarop ze zich beroemen, van hun zonden te overtuigen. Toch zal ieder mens die zichzelf eerlijk aan de hand van deze beschrijving toetst, erkennen dat deze ook op hem van toepassing is.
V19. In dit vers komt dan een conclusie. Deze conclusie slaat niet alleen op de verzen die we nu onder onze aandacht hebben, maar heeft betrekking op het hele gedeelte van Romeinen 1:18-3:18. De conclusie luidt: “Opdat elke mond [zowel van de heiden als van de Jood] wordt gestopt en de hele wereld strafschuldig wordt voor God.”
V20. Op geen enkele wijze is het mogelijk gebleken door eigen inspanning Gods goedkeuring van ons handelen te krijgen. De wet maakt duidelijk dat we gezondigd hebben omdat we die hebben overtreden.
Er is één Mens op Wie het voorgaande niet van toepassing is. Dat is de Mens Christus Jezus. Hij was in Zijn hele leven volledig op God gericht, Hij deed alles voor Hém. Hij is dan ook Gods Antwoord op alle schuld en zonde waaronder de mens zichzelf had bedolven en waarvan hij zichzelf niet kon bevrijden. Daarover gaat het in het volgende gedeelte.
Lees nog eens Romeinen 3:9-20.
Verwerking: Op welke manier kun je nu wel nuttig zijn voor God?
21 - 31 Rechtvaardiging door geloof
21 Maar nu is, buiten [de] wet om, gerechtigheid van God geopenbaard, waarvan door de wet en de profeten getuigenis gegeven wordt, 22 namelijk gerechtigheid van God door geloof in Jezus Christus tot <allen, en over> allen die geloven; want er is geen onderscheid. 23 Want allen hebben gezondigd en komen tekort aan de heerlijkheid van God, 24 en worden om niet gerechtvaardigd door Zijn genade, door de verlossing die in Christus Jezus is. 25 Hem heeft God gesteld tot een genadetroon door <het> geloof, in Zijn bloed, tot betoning van Zijn gerechtigheid wegens het voorbij laten gaan van de zonden die tevoren hadden plaatsgevonden onder de verdraagzaamheid van God; 26 tot betoning van Zijn gerechtigheid in de tegenwoordige tijd, opdat Hij rechtvaardig is en hem rechtvaardigt die op grond van geloof in Jezus is. 27 Waar is dan de roem? Hij is uitgesloten. Door welke wet? Van de werken? Nee, maar door [de] wet van [het] geloof. 28 Want wij stellen vast, dat een mens gerechtvaardigd wordt door geloof, zonder werken van [de] wet. 29 Is [God] alleen de God van [de] Joden? Niet ook van [de] volken? Ja, ook van de volken; 30 er is immers de ene God, Die besnedenen zal rechtvaardigen op grond van geloof en onbesnedenen door het geloof. 31 Stellen wij dan [de] wet buiten werking door het geloof? Volstrekt niet! Maar wij bevestigen [de] wet.
V21-24. Na de donkere beschrijving van de mens die voor zichzelf leeft, zoals jij en ik ook deden, breekt in deze verzen het licht door. God gaat in dit gedeelte vertellen wat Hij gedaan heeft om de in zonden gevallen mens te maken tot iemand die zonder vrees bij Hem mag zijn. De mens is een totaal hopeloos geval gebleken, met wie God niets kon beginnen. God heeft voor dit probleem Zijn eigen oplossing gereedliggen. Hij kan de zondaar namelijk rechtvaardig verklaren als deze gelooft in Jezus Christus.
Dat geldt zonder onderscheid voor iedereen. Iedereen heeft toch gezondigd? Daardoor blijft iedereen ook ver verwijderd van de heerlijkheid van God. En God wil zo graag mensen in Zijn heerlijkheid hebben. Wat ieder mens daarom nodig heeft, is verlossing van zijn zonden, dat is alles wat hij heeft gezegd, gedaan en gedacht los van God, want God kan in Zijn tegenwoordigheid geen enkele zonde toelaten.
V25-26. Die verlossing heeft Christus Jezus bewerkt. “Hem heeft God gesteld tot een genadetroon.” Bij een troon denk je aan regering en aan oordeel. Vanaf een troon wordt rechtgesproken. God moest de zonden oordelen. Het geweldige is, dat Hij de zonden oordeelde in Zijn Zoon toen Deze aan het kruis hing. Nu is de oordeelstroon een genadetroon geworden voor ieder die in geloof deze verlossing uit Gods hand aanneemt.
Het bloed van Christus is voor God de enig juiste grond om de zonden te vergeven. In Hebreeën 9 staat: “En zonder bloedstorting is er geen vergeving” (Hb 9:22b). God neemt de zondaar niet aan door de zonden door de vingers te zien. Hij heeft jou alleen rechtvaardig kunnen verklaren omdat er aan Zijn heilige en rechtvaardige eisen is voldaan door Zijn Zoon in Zijn werk op het kruis. Dat geeft jou de zekerheid van de vergeving van je zonden. Het gaat niet om wat jij ervan vindt, maar het gaat erom hoe God het ziet.
Omdat God al in het Oude Testament vooruitzag naar het werk van Christus, kon Hij voorbijgaan aan de zonden van de gelovigen die toen leefden. Nog eens: Hij zag ze niet door de vingers, maar Hij handelde rechtvaardig toen Hij ze vergaf omdat Hij wist dat Christus daarvoor Zijn bloed zou laten vloeien. Voor de tegenwoordige tijd geldt hetzelfde. Voor ons die leven in de tijd van het Nieuwe Testament, geldt dat het werk van Christus achter ons ligt. Het klinkt misschien een beetje vreemd, maar omdat God Zelf rechtvaardig is, kan Hij niet anders dan iedereen die gelooft als een rechtvaardige zien. Het bloed van Christus is namelijk gestort. God kent de waarde ervan. Die waarde is dat het zonden uitdelgt.
God ziet geen zonden meer bij iemand die heeft erkend dat Christus ook voor hem of haar Zijn bloed stortte. De zonden van zo iemand bestaan niet meer. Ze zijn voor eeuwig weg. Zo iemand is voor God geen zondaar meer, maar iemand die bij Hem hoort en die Hij dicht bij Zich wil hebben. God heeft van jou een rechtvaardige gemaakt. Een rechtvaardige is iemand die door God gezien wordt, niet meer in zijn vroegere leven van zonden, maar helemaal los van zijn zondige leven en die nu lijkt op Hemzelf. Wat een verandering!
V27-28. Elke roem voor jezelf is hierbij uitgesloten, dat begrijp je nu wel. Alles is van God uitgegaan en door Hem bewerkt. Het enige wat jij moest en kon doen, was: geloven. Door het geloof en niet door eigen werken heb je de verlossing, de vergeving van je zonden en de rechtvaardiging ontvangen.
V29-31. God is niet alleen de God van de Joden maar ook van de volken, want God ziet alle mensen als zondaars, omdat ze allen gezondigd hebben. Voor allen geldt dat iemand alleen door geloof gerechtvaardigd kan worden. Hoe zit het dan met de wet? Wordt die helemaal buiten werking gesteld? Nee, de wet blijft in zijn volle kracht bestaan.
Als wij de wet bezien, zien we al snel dat wij zondaars zijn omdat wij de wet niet konden houden. Door de wet bleek dat wij zondaars waren en dat wij onmachtig waren onszelf van de vloek van de wet te bevrijden. Wanneer we dat erkennen, bevestigen wij juist het gezag van de wet. Dat betekende voor ons, dat wij onder de vloek van de wet vielen. Maar gelukkig, Christus heeft ons bevrijd van de vloek van de wet door voor ons de vloek van de wet op het kruis te ondergaan (Gl 3:13). Op die manier heeft Hij ten volle het gezag van de wet bevestigd.
Lees nog eens Romeinen 3:21-31.
Verwerking: Wat betekent voor jou ‘de heerlijkheid van God’?