1 - 7 Het evangelie van God
1 Paulus, slaaf van Christus Jezus, geroepen apostel, afgezonderd tot [het] evangelie van God 2 (dat Hij tevoren had beloofd door Zijn profeten in heilige Schriften) 3 aangaande Zijn Zoon (Die geworden is uit [het] geslacht van David naar [het] vlees, 4 Die verklaard is als Gods Zoon in kracht naar [de] Geest van [de] heiligheid, door dodenopstanding), Jezus Christus onze Heer – 5 door Wie wij genade en [het] apostelschap ontvangen hebben voor Zijn Naam, tot geloofsgehoorzaamheid onder alle volken 6 (waartoe ook u behoort, geroepenen van Jezus Christus) – 7 aan alle geliefden van God die in Rome zijn, geroepen heiligen: genade zij u en vrede van God onze Vader en van [de] Heer Jezus Christus.
Ik neem aan dat je de inleiding van dit boek hebt doorgelezen. Dan kunnen we nu beginnen aan de eerste brief van het Nieuwe Testament.
V1. Als je op je ontdekkingstocht door de Bijbel begint met de brief aan de Romeinen, heb je een geweldig goede keus gemaakt. In deze brief vind je namelijk alles wat je nodig hebt om erachter te komen hoe God jou zag toen je Hem niet kende én hoe Hij jou nu ziet, nu je Hem wel kent. Voor je verdere leven als christen is dat belangrijk. Het geeft je de zekerheid, de volle overtuiging, dat je de goede weg bent ingeslagen. Je moet nog wel leren lopen op die weg, maar de weg zelf is goed. Paulus – of beter: de Heilige Geest, maar dat komt later wel aan de orde – is door God uitgekozen om in deze brief met jou daarover te praten.
Waar hij het over gaat hebben, staat al direct in vers 1, namelijk over “het evangelie van God”. Het evangelie dat je hebt aangenomen, is niet door een mens bedacht, maar het is van God uitgegaan. Het is Zijn evangelie.
V2. Vroeger heeft God al door Zijn profeten verteld dat Hij het zou laten prediken. In het Oude Testament, ook wel zoals hier “de heilige Schriften” genoemd, kun je daarover lezen. In de tijd van het Oude Testament heeft God de mens telkens op de proef gesteld om te zien of deze Hem zou dienen. Maar telkens faalde de mens. Dat dit waar is, heb jij aan den lijve ondervonden en ook voor God erkend. Ten slotte maakte God bekend, dat Hij Zelf aan het werk zou gaan. Dat is gebeurd, toen Hij Zijn Zoon zond.
V3. De inhoud van het evangelie van God is de Zoon van God. Het is het evangelie van God “aangaande Zijn Zoon”, zo lees je hier. Het gaat niet over een leer, maar over een Persoon met Wie je nu een levende relatie hebt door het geloof. Over de Zoon van God zijn heel veel dingen in de Bijbel te vinden, de hele Bijbel staat er vol van. Het is zelfs zo, dat je de bedoeling van een gedeelte van de Bijbel of van een bepaald vers pas goed begrijpt als je gaat zien wat het je over de Heer Jezus vertelt.
Nu worden er in vers 3 en vers 4 twee dingen van de Heer Jezus gezegd die belangrijk zijn om de inhoud van deze brief te kunnen begrijpen. In de eerste plaats wordt van Hem gezegd dat Hij is voortgekomen “uit [het] geslacht van David”. Als de Zoon van David had Hij recht op de troon van Jahweh – de Naam van God in het Oude Testament als de God van het verbond – in Jeruzalem. Nu Israël Hem heeft verworpen, is de tijd van de troonsbestijging uitgesteld. In Romeinen 9-11 zul je zien hoe God ervoor zal zorgen dat alle beloften die Hij aan David heeft gedaan, ook vervuld zullen worden.
V4. Het tweede wat van de Heer Jezus wordt gezegd, komt wonderlijk genoeg voort uit de verwerping van de Heer Jezus door Zijn volk. Hij, Die als Mens is gedood door kruisiging, maakt duidelijk dat Hij tevens de Zoon van God is wanneer Hij in kracht opstaat uit de doden. Dat Hij “Gods Zoon in kracht” is, is niet pas bij Zijn eigen opstanding komen vast te staan, maar al tijdens Zijn leven, doordat Hij anderen die gestorven waren, liet opstaan. Denk maar aan Lazarus (Jh 11:38-44), de jongeling van Naïn (Lk 7:11-15) en het dochtertje van Jaïrus (Mk 5:35-42).
Zijn opstanding van tussen de doden uit – want de andere mensen bleven in de dood – was “naar [de] Geest van heiligheid”. Dat is een belangrijke toevoeging. Alles wat de Heer Jezus in Zijn leven deed, was volkomen in overeenstemming met de Heilige Geest. Het was allemaal in overeenstemming met Gods wil en daarom was er niets verkeerds in Zijn leven.
Maar in de drie uren van duisternis op het kruis kwam Hij wel in aanraking met het kwaad. Daar en toen werd Hij tot zonde gemaakt (2Ko 5:21), daar en toen droeg Hij onze zonden in Zijn lichaam (1Pt 2:24a). God oordeelde Hem daarvoor en gaf Hem het loon van de zonde, dat is de dood (Rm 6:23a). Wanneer Hij dan opstaat uit de dood, kan de Geest van heiligheid Zich ook daar volkomen een mee maken omdat alles wat met de zonde, het verkeerde, te maken heeft, volkomen door Hem is uitgeboet. Als je zo ziet Wie de Heer Jezus is en wat Hij gedaan heeft, kan het niet moeilijk zijn Hem als “Heer” van je leven te erkennen, zoals Paulus aan het eind van vers 4 zegt.
V5-7. Paulus is onder de indruk van die Persoon. Daarom wil hij naar alle volken gaan om mensen tot geloofsgehoorzaamheid aan die Persoon te brengen. Ik hoop dat er ook iets uit jouw (en mijn) leven straalt, in woord en daad, waardoor anderen de Heer Jezus in het geloof gaan gehoorzamen.
Lees nog eens Romeinen 1:1-7.
Verwerking: Vertel met je eigen woorden aan God Wie de Heer Jezus voor jou is.
8 - 15 Het verlangen van Paulus
8 Allereerst dank ik mijn God door Jezus Christus over u allen, omdat uw geloof wordt rond verteld in de hele wereld. 9 Want God, Die ik dien in mijn geest in het evangelie van Zijn Zoon, is mijn Getuige hoe ik onophoudelijk u gedenk, 10 terwijl ik altijd in mijn gebeden bid of ik wellicht nu eens door de wil van God het voorrecht mocht hebben tot u te komen. 11 Want ik verlang zeer u te zien, om u enige geestelijke genadegave mee te delen tot uw versterking; 12 dat is, om in uw midden mee vertroost te worden door elkaars geloof, zowel dat van u als dat van mij. 13 Maar ik wil niet dat u onbekend is, broeders, dat ik mij dikwijls voorgenomen heb tot u te komen (en tot nu toe verhinderd ben), om ook onder u enige vrucht te hebben, evenals onder de overige volken. 14 Van Grieken en barbaren, van wijzen en onwetenden ben ik een schuldenaar. 15 Zo ben ik dan, wat mij betreft, bereid ook aan u die in Rome bent, het evangelie te verkondigen.
V8. “Allereerst dank ik mijn God.” Het eerste wat Paulus doet – en dat doet hij in bijna alle brieven die hij geschreven heeft –, is God danken voor de gelovigen. Je leeft in een wereld vol ondankbare mensen. Soms, zonder dat je het merkt, laat je je door die ondankbaarheid meeslepen. God weet dat. Daarom zegt Hij in de Bijbel regelmatig iets over danken. Danken is een uiting van vreugde, van blijdschap. Je dankt God voor iets waarvan je weet dat je het van Hem gekregen hebt en omdat je weet dat Hij alleen dingen geeft die goed zijn.
Ik las eens een geschiedenis van een man die bij een val zijn ruggengraat had gebroken en daardoor in een rolstoel was terechtgekomen. Hij had God er eerst voor vervloekt. Na zijn bekering zei hij: ‘Als ik straks voor de troon van God sta, zal ik Hem danken dat Hij mijn ruggengraat gebroken heeft. Als God mij zo verder had laten leven, was ik regelrecht naar de hel gegaan.’ Zo zie je dat, wat God doet, ons ten slotte altijd dankbaar maakt. Heb jij God wel eens voor je broeders en zusters gedankt? Je kent ongetwijfeld wel een aantal gelovigen. Je hoort nu bij hen. Je vroegere vrienden laten je links liggen en je hoort ook niet meer bij hen, maar je hebt er andere voor in de plaats gekregen.
V9. Paulus heeft iets horen vertellen over de gelovigen die in Rome wonen. Over hun geloof wordt verteld in de hele wereld. Dat sluit aan bij wat Paulus zelf bezighoudt. Zijn geest, zijn gedachteleven, is maar van één ding vervuld en dat is: het dienen van God “in het evangelie van Zijn Zoon”. Als je pas bekeerd bent, kunnen nog veel gedachten van je oude leven je bezighouden. Daarom is het goed dingen te bedenken die met de Heer Jezus te maken hebben.
V10-11. Paulus wil graag eens naar de gelovigen in Rome toe. Hij heeft hen nog nooit gezien, maar dat betekent niet dat hij geen belangstelling voor hen heeft. Hij denkt voortdurend aan hen in zijn gebeden. Zij hebben versterking nodig en die kan hij hun geven door hen “enige geestelijke genadegave mee te delen”.
V12. Wat dat betekent, staat er direct achter: “Dat is, om in uw midden mee vertroost te worden door elkaars geloof, zowel dat van u als dat van mij.” Jij en ik, wij hebben ook die versterking van ons geloof nodig. Daarvoor moeten we met elkaar contact zoeken en onze ervaringen in het geloof uitwisselen. Voor beide partijen is dat een vertroosting. Het maakt niet uit of je dat doet met iemand die ook pas bekeerd is, of met iemand die al veel in het geloof beleefd heeft. Voor Paulus, die toch wel veel in het geloof heeft meegemaakt, is het in elk geval ook een vertroosting dit bij de gelovigen in Rome te mogen beleven. Zoek daarom je medegelovigen op. Jij hebt hen nodig en zij hebben jou nodig.
V13-15. Paulus is al vaak van plan geweest naar Rome te gaan, want hij wil ook onder hen “enige vrucht” hebben. Dat is geen zoeken van eigen roem. Hij is het aan God verschuldigd, Die hem tot die dienst heeft geroepen. Die ‘schuld’ kan hij alleen inlossen als hij zijn dienst vervult. Zijn dienst is de verkondiging van het evangelie. Nu zou je kunnen zeggen: ‘Maar deze mensen kenden de Heer Jezus toch al?’ Ja, maar het evangelie houdt meer in dan de prediking van bekering en geloof.
Evangelie betekent ‘blijde boodschap’. Je hebt al in vers 1 gezien dat het evangelie genoemd wordt: het “evangelie van God”. Dat is omdat in het evangelie tot uiting komt wat er in het hart van God is. Welnu, God heeft heel wat meer in Zijn hart om ons te vertellen dan alleen dat we ons moeten bekeren en dat we moeten geloven in de Heer Jezus. In feite is het zo, dat we pas nadat we ons bekeerd hebben, in staat zijn om de volle raad van God – dat is alles wat Hij voor ons in Zijn hart heeft – te gaan ontdekken.
Voor ons is het maar goed dat Paulus niet persoonlijk naar Rome heeft kunnen gaan. Daardoor heeft hij deze brief aan hen geschreven, zodat wij nu ook kennis kunnen nemen van ‘het evangelie’ dat hij hun wilde verkondigen.
Lees nog eens Romeinen 1:8-15.
Verwerking: Dank God voor je broeders en zusters; noem hen bij name.
16 - 21 Gods kracht tot behoudenis
16 Want ik schaam mij niet voor het evangelie; want het is Gods kracht tot behoudenis voor ieder die gelooft, eerst voor de Jood, en ook voor de Griek. 17 Want gerechtigheid van God wordt daarin geopenbaard op grond van geloof tot geloof, zoals geschreven staat: ‘Maar de rechtvaardige zal op grond van geloof leven’. 18 Want toorn van God wordt van [de] hemel geopenbaard over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van mensen die de waarheid in ongerechtigheid bezitten; 19 omdat wat van God gekend kan worden, onder hen openbaar is, want God heeft het hun geopenbaard 20 – want van [de] schepping van [de] wereld af worden wat van Hem niet gezien kan worden, Zijn eeuwige kracht en Goddelijkheid, uit Zijn werken met inzicht doorzien –, opdat zij niet te verontschuldigen zijn, 21 omdat zij, hoewel zij God kennen, [Hem] als God niet verheerlijkt of gedankt hebben, maar in hun overleggingen zijn zij tot dwaasheid vervallen en hun onverstandig hart is verduisterd geworden.
V16. Schaam jij je wel eens voor het evangelie? Ik wel. Dat komt, denk ik, omdat we nog niet genoeg doordrongen zijn van de kracht van God die in het evangelie werkzaam is. We zien nog te veel op wat de mensen ervan vinden, want daar zijn we best nog gevoelig voor. Maar je hebt toch zelf ontdekt wat het evangelie uitwerkt: dat het de behoudenis betekent voor verloren mensen? Je hebt het toch geloofd? Door het geloof heb je er deel aan gekregen. Misschien heb je wel geprobeerd om je behoudenis te verdienen door zo goed mogelijk te leven of veel weg te geven. Maar je hebt moeten erkennen dat de mens in zichzelf geen kracht heeft om behouden te worden.
V17. Dat betekent niet dat God de mens zomaar te hulp komt bij zijn pogingen om behouden te worden en dat Hij daarvoor het verkeerde maar door de vingers ziet. Het evangelie laat nu juist zien dat God de mens op grond van geloof – en niet door eigen inspanningen – behoudt en dat Hij dat op een rechtvaardige wijze doet. Dat is de betekenis van de uitdrukking de “gerechtigheid van God”. De ‘gerechtigheid van God’ is een van de hoofdthema’s van deze brief en wil zeggen dat God rechtvaardig is in Zijn handelen.
In het verloop van deze brief komen we dat begrip enkele keren tegen en daar zal ik proberen er wat meer van te zeggen. Hier is het genoeg dat je weet dat je door de kracht van God en het rechtvaardig handelen van God behouden bent geworden. Het is dan ook niet afhankelijk van je gevoel, of en hoe je het voelt.
Van jouw kant was “geloof” de voorwaarde om de behoudenis te ontvangen. En zolang je op aarde leeft, mag je leven door geloof. Dit geloof heeft niet de betekenis van de onzekerheid die de mensen om ons heen aan dit woord geven. Geloof heeft in de Bijbel de betekenis van een vast vertrouwen. Geloof is het vaste vertrouwen in en op God Die alles voor jou gedaan heeft om je te behouden en Die alles voor je zal doen om je veilig door dit leven heen te loodsen, totdat je bij Hem bent.
V18. Wat was het toch noodzakelijk dat we gered werden! De toorn van God! Indrukwekkende woorden! Hoeveel mensen gaan er niet minachtend en spottend aan voorbij als in de prediking van het evangelie over de toorn van God gesproken wordt? Deze toorn komt over “alle goddeloosheid”, dat wil zeggen over alle vormen van goddeloosheid. ‘Goddeloosheid’ wil zeggen dat men zich niets aantrekt van God, Hem negeert. Deze toorn komt ook over de “ongerechtigheid van mensen die de waarheid in ongerechtigheid bezitten”. Dat zijn mensen, zowel Joden als christenen, die belijden dat zij de waarheid kennen, maar daar op een totaal verkeerde, dat is een onbijbelse manier mee omgaan.
Het gaat om twee categorieën mensen: mensen die zonder God leven en mensen die zeggen dat ze wel met God leven, maar dat alleen met hun mond doen en aan hun leven een eigen invulling geven. Deze laatsten zetten God ook buitenspel.
V19-21. Het erge is dat de mens geen enkele aandacht schenkt aan “wat van God gekend kan worden”. Nooit zou een mens iets van God hebben kunnen kennen als God het Zelf niet had geopenbaard. In de schepping, het werk van Zijn vingers, heeft God “Zijn eeuwige kracht en Goddelijkheid” zichtbaar gemaakt.
Ieder weldenkend mens moet, op grond van wat hij om zich heen in de schepping waarneemt, tot de conclusie komen dat God er is. Dat zou hem moeten brengen tot verheerlijking van of dank aan God. Het resultaat is helaas anders. Wie in zijn overleggingen God buitensluit, vervalt tot dwaasheid en raakt elk licht over de oorsprong, de zin en het doel van het leven kwijt. “Hun onverstandig hart is verduisterd geworden.” Wat is er van een dergelijk mens nog te verwachten?
Lees nog eens Romeinen 1:16-21.
Verwerking: Vraag aan God of Hij je wil helpen om je vandaag niet voor het evangelie te schamen.
22 - 32 De mens zonder God
22 Bewerend wijzen te zijn, zijn zij dwaas geworden 23 en hebben de heerlijkheid van de onvergankelijke God vervangen door [iets] dat lijkt op [het] beeld van een vergankelijk mens, van vogels, van viervoetige en van kruipende dieren. 24 Daarom heeft God hen in de begeerten van hun harten overgegeven aan onreinheid, om hun lichamen onder elkaar te onteren; 25 zij die de waarheid van God vervangen hebben door de leugen en het schepsel geëerd en gediend hebben boven de Schepper, Die gezegend is tot in eeuwigheid. Amen. 26 Daarom heeft God hen overgegeven aan onterende hartstochten; want ook hun vrouwen hebben de natuurlijke omgang vervangen door de tegennatuurlijke; 27 en evenzo hebben ook de mannen de natuurlijke omgang met de vrouw opgegeven en zijn in hun lust tegen elkaar ontbrand, zodat mannen met mannen schandelijkheid bedrijven en het verdiende loon voor hun afdwaling in zichzelf ontvangen. 28 En daar het hun niet goeddacht God te erkennen, heeft God hen overgegeven aan een verkeerd denken, om dingen te doen die niet betamen; 29 vervuld van alle ongerechtigheid, boosheid, hebzucht, slechtheid; vol afgunst, moord, twist, list, kwaadaardigheid; 30 kwaadsprekers, lasteraars, Godhaters, smaders, hoogmoedigen, grootsprekers, uitvinders van boze dingen, [de] ouders ongehoorzaam, 31 onverstandig, trouweloos, liefdeloos, onbarmhartig; 32 die, hoewel zij de eis van het recht van God kennen – dat zij die zulke dingen bedrijven, [de] dood verdienen –, ze niet alleen doen, maar ook een welgevallen hebben aan hen die ze bedrijven.
V22. Wat je in dit gedeelte leest, is nu niet direct geschikt om je onder de indruk te brengen van de mens als hoogstaand schepsel. Dat wil men ons vandaag de dag juist wel laten geloven, en ook, dat het allemaal nog veel beter wordt. Het tegendeel is waar. God windt er geen doekjes om. Eerlijk, en daardoor lijkt het misschien hard, beschrijft Hij hoe diep de mens gevallen is, nadat hij God de rug heeft toegekeerd. God doet dat niet opdat jij en ik nu zouden neerkijken op de mensen om ons heen. Nee, want wat God hier zegt, was waar van jou en van mij voordat wij de Heer Jezus als Verlosser aannamen. Zo leefden wij. En in onszelf zijn wij nog steeds zo. Daar krijg je pas oog voor als je een kind van God bent geworden.
Laat één ding duidelijk zijn: God heeft de mens niet slecht gemaakt. In Genesis 1 staat: “En God zag al wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed” (Gn 1:31a). Daar hoort ook de mens bij. Maar als de mens zijn verbinding met God prijsgeeft, geeft God de mens over aan zichzelf. Dat lezen we drie keer in het volgende gedeelte: in de verzen 24,26,28.
V23-27. Als de mens de heerlijkheid van de onvergankelijke God prijsgeeft en in plaats daarvan iets stelt dat lijkt op een vergankelijk, voorbijgaand mens of dier, dan geeft God hem daaraan over. Dan geeft Hij hen, in de begeerten van hun hart, over aan onreinheid. Nou, de resultaten daarvan kun je wel om je heen zien.
En als mensen de waarheid van God veranderen in de leugen, geeft God hen over aan onterende hartstochten: homoseksualiteit zowel bij vrouwen als bij mannen. Vandaag worden dat ‘alternatieve gedragswijzen en samenlevingsvormen’ genoemd, die je moet accepteren. Hier lees je dat het een oordeel van God is: ze ontvangen het verdiende loon voor hun afdwaling in zichzelf. Als het schepsel geëerd en gediend wordt boven de Schepper, is dit het resultaat.
God heeft de mens geschapen om door hem geëerd en gediend te worden. Het ligt in de natuur van de mens dat hij alleen beantwoordt aan zijn mens-zijn als hij leeft voor God. Als hij dat doet, beleeft hij daarin zijn grootste vreugde en voldoening. Dat was ook Gods bedoeling toen Hij de mens schiep. Maar als de mens dat niet doet, geeft God hem over aan een leven in de tegennatuurlijke verhoudingen zoals Paulus die hier beschrijft en die we steeds openlijker om ons heen tegenkomen. Het tegennatuurlijke ervan wordt openlijk geloochend. Je mag er niets van zeggen. Je moet het zelfs aanvaarden als normaal, anders kun je vervolgd worden wegens discriminatie. Zo wordt in het christelijke Westen de waarheid van God vervangen door de leugen.
V28. Hier lezen we voor de derde keer dat God de mens aan zichzelf overgeeft en hoe dat gebeurt. Omdat de mensen God buiten hun denken hebben gesloten, heeft God hen “overgegeven aan een verkeerd denken”. Daardoor zijn ze dingen gaan doen die niet betamelijk, die niet netjes of fatsoenlijk zijn.
V29-32. En dan volgt er een lijst die er niet om liegt. Je zult daarin ongetwijfeld met schaamte dingen herkennen die jij ook gedaan hebt. Wat je ermee kon verdienen, was slechts “de dood” (vers 32) en niet het genot en het plezier dat je ervan verwachtte. Het zijn allemaal dingen die leven in het hart en tot uiting komen in het gedrag van mensen die leven zonder rekening te houden met God. Voor henzelf én hun medemensen produceren ze alleen maar zaken die gerekend moeten worden tot ‘de dood’. Er is niets voor God bij. Diep in hun hart weten ze wel hoe God erover denkt, maar ze trekken zich er niets van aan. Ze gaan rustig door met hun eigen leven, terwijl ze hun goedkeuring uitspreken over anderen die op dezelfde wijze leven.
Lees nog eens Romeinen 1:22-32.
Verwerking: Zeg tegen God dat Hij gelijk heeft in Zijn beoordeling van de mens.