1 - 6 Elkaar aannemen
1 Wat nu de zwakke in het geloof betreft, neemt hem aan; niet om te beslissen over twijfelachtige vragen. 2 De een gelooft alles te mogen eten, maar wie zwak is, eet [alleen] groenten. 3 Laat hij die eet, niet hem minachten die niet eet; en laat hij die niet eet, niet hem oordelen die eet, want God heeft hem aangenomen. 4 Wie bent u, dat u andermans huisknecht oordeelt? [Of] hij staat of valt, [gaat] zijn eigen heer [aan]. En hij zal staande gehouden worden, want de Heer is machtig hem staande te houden. 5 <Want> de een stelt [de ene] dag boven [de andere] dag, maar de ander stelt alle dagen [gelijk]. Ieder zij in zijn eigen denken ten volle verzekerd. 6 Wie de dag in acht neemt, neemt hem in acht voor [de] Heer. En wie eet, eet voor [de] Heer, want hij dankt God; en wie niet eet, laat het na voor [de] Heer, en hij dankt God.
V1. Er komt nu een nieuw gedeelte in de brief. Het loopt van Romeinen 14:1 tot Romeinen 15:7. Waar het in dit gedeelte om gaat, kun je mooi zien aan het eerste en het laatste vers van dit gedeelte. In beide verzen lees je over het aannemen van elkaar. Dat is belangrijk. Je zult er wel al achter gekomen zijn, dat alle gelovigen over een aantal zaken niet allemaal hetzelfde denken. Om de verschillen duidelijk te maken stelt Paulus hier twee gelovigen aan ons voor. De ene noemt hij ‘zwak’ en de andere noemt hij ‘sterk’.
Je moet bij ‘zwak’ en ‘sterk’ niet denken aan de beleving van het geloof, dat iemand zwak of sterk in het geloof is. Het gaat ook niet om het verschil tussen vleselijk en geestelijk. Vleselijk zou dan zwak en geestelijk zou dan sterk zijn. Waar het hier om gaat, is dat er invloeden uit het verleden zijn die nog een rol spelen in het leven van een christen. Met name gaat het hier om bekeerde Joden die christen geworden zijn en toch nog vasthouden aan bepaalde oudtestamentische inzettingen.
V2-6. Als voorbeelden worden genoemd het eten of niet eten van bepaald voedsel en ook het onderhouden van bepaalde dagen die belangrijker zouden zijn dan andere dagen. Hierin kunnen christenen zwak zijn.
Zwakken zijn christenen die menen dat ze zich nog aan voedselvoorschriften moeten houden die voor Israël golden. Of ook christenen die menen dat ze zich moeten houden aan een aantal gedenkdagen zoals ook Israël die kende. We kunnen hierbij denken aan christelijke feestdagen, maar ook aan het houden van Joodse feestdagen. Er zijn er die in alle oprechtheid menen dat ze deze dagen moeten onderhouden. De zwakke in het geloof is niet de nalatige of ontrouwe christen, maar een christen die juist vaak een grote nauwgezetheid in zijn christelijke levenswandel toont.
Daarnaast staat de sterke in het geloof. Hij weet dat hij alles mag eten, met uitzondering van de in Handelingen 15 genoemde dingen (Hd 15:29). Hij weet ook dat de enige dag die zich van de andere dagen onderscheidt de eerste dag van de week is. Dat is de dag die in Openbaring 1 ‘de dag van de Heer’ wordt genoemd (Op 1:10), dat is de dag die op een speciale wijze de Heer toebehoort.
Hoe je tegen voedsel en bepaalde gedenkdagen aankijkt, hangt af van het kennen van je positie in Christus. Wie weet dat hij in Christus een nieuwe schepping is, heeft geen moeite met zaken als voedsel en dagen. Hij weet hoe hij daarmee om moet gaan.
Maar daarmee is het onderwerp niet klaar. Het belang van dit gedeelte is niet hoe we met voedsel en dagen moeten omgaan, maar hoe we met elkaar moeten omgaan. Als de ander het anders ziet dan ik, minacht ik (als ik bij de sterken hoor) of veroordeel ik (als ik bij de zwakken hoor) de ander dan? We moeten elkaar aannemen in het besef dat de ander het doet voor de Heer. Daarin ligt het motief. We mogen onszelf, en ook elkaar wel, best eens de vraag stellen: Doe of laat ik dit of dat voor de Heer? Dan komen we voor onszelf tot een bepaalde conclusie, terwijl de ander tot een andere conclusie kan komen. Ieder zal in zijn eigen denken ten volle verzekerd moeten zijn.
Als we hiervan uitgaan, zal er geen woordenstrijd ontstaan wanneer we met elkaar over deze verschillen praten. Ieder is persoonlijk verantwoording verschuldigd aan de Heer. Is het je ook opgevallen dat hier vaak over de ‘Heer’ gesproken wordt? De ander staat onder Zijn gezag, niet onder het jouwe of het mijne, hij is “andermans huisknecht” (vers 4) en aan Hem onderworpen.
Het is maar gelukkig dat over twijfelachtige vragen op deze manier gesproken wordt. De neiging van ons hart is altijd om voorschriften te geven, alles op papier te zetten. Dan blijft er niets meer over als een oefening voor het geweten. Wij hebben het nodig om staande gehouden te worden. Dit gevoel zal ons bewaren voor een hoogmoedig optreden. Daarbij zullen we de blijde ervaring opdoen dat de Heer machtig is ons staande te houden.
Het doel van alles is toch dat Hij de eer krijgt die Hem toekomt. Dat komt ook tot uiting in vers 6: zowel de een als de ander “dankt God”. Zo kan er een samen danken van God zijn, de harten gaan samen naar Hem uit en blijven bij elkaar in Zijn tegenwoordigheid.
Lees nog eens Romeinen 14:1-6.
Verwerking: Ben jij zwak of sterk?
7 - 14 Alles voor de Heer
7 Want niemand van ons leeft voor zichzelf en niemand sterft voor zichzelf; 8 want hetzij wij leven, wij leven voor de Heer; hetzij wij sterven, wij sterven voor de Heer; hetzij wij dan leven, hetzij wij sterven, wij zijn van de Heer. 9 Want daartoe is Christus gestorven en levend geworden, opdat Hij zou heersen zowel over doden als over levenden. 10 Maar u, waarom oordeelt u uw broeder? Of ook u, waarom minacht u uw broeder? Want wij zullen allen voor de rechterstoel van God gesteld worden; 11 want er staat geschreven: ‘[Zo waar] Ik leef, zegt [de] Heer, voor Mij zal elke knie zich buigen en elke tong zal God belijden’. 12 Dus zal <dan> ieder van ons voor zichzelf rekenschap geven <aan God>. 13 Laten wij dan niet meer elkaar oordelen; maar komt liever tot dit oordeel, dat u voor uw broeder geen struikelblok plaatst, of een aanleiding tot vallen. 14 Ik weet en ben overtuigd in [de] Heer Jezus, dat niets op zichzelf onrein is; alleen voor hem die meent dat iets onrein is, voor die is het onrein.
V7-8. Leven voor de Heer. Sterven voor de Heer. Alles voor de Heer. Vandaag en morgen. Geen ruimte voor een eigen invulling. Benauwend? Of juist bevrijdend? Je hebt je keus gemaakt door je aan de Heer Jezus uit te leveren. Vanaf het moment dat je dat deed, ben je helemaal van Hem en voor Hem. Je kunt niets meer voor jezelf doen.
V9. Maar vergeet niet dat je dat vroeger ook niet kon. Toen leek het wel of je je eigen baas was, maar in werkelijkheid was je een slaaf van de zonde. Daarom kan het niet anders dan een bevrijding zijn dat je nu aan Iemand toebehoort van Wie gezegd wordt dat Hij gestorven is en weer levend is geworden.
Je weet dat juist in deze brief de dood en de opstanding van de Heer Jezus zo uitvoerig aan de orde zijn geweest. De Heer Jezus heerst nu “zowel over doden als over levenden”. Als dat waar is voor alle doden en alle levenden – en het ís waar! –, dan is het ook waar voor jou.
V10-11. Dan kun jij niet zomaar in de rechten van de Heer treden door je broeder te oordelen of te minachten. Ik zeg niet dat het bij jou zo gebeurt, maar deze verzen staan er niet voor niets. God weet beter dan wij, hoe wij ons over anderen kunnen uitlaten. Iedere christen heeft het gevaar in zich om in een van beide fouten te vallen. Wie dit ontkent, kent zichzelf niet. En zelfkennis is een belangrijk wapen om jezelf voor deze gevaren te bewaren.
Nog belangrijker dan deze gevaren te zien is het om te denken aan de rechterstoel van God. Daar komen we allemaal een keer voor te staan. Dat is een indrukwekkende gedachte. Het is een rechterstoel waarop niet een aardse, feilbare rechter zit, maar waarop een Rechter zit Die volmaakte kennis heeft van alles wat wij gedaan en gezegd hebben. Hij doorziet volkomen onze motieven. Hij weet precies waarom we bepaald voedsel wel of niet hebben gegeten. Hij weet precies waarom we bepaalde dagen boven andere dagen hebben verheven of waarom voor ons alle dagen gelijk waren. Hij zal ons dan feilloos duidelijk maken waarin we onze broeder hebben geoordeeld of geminacht. Hij zal ons laten zien dat die ander ook voor Hem leefde.
Even ter herinnering: het gaat hier niet om verkeerde, zondige dingen zoals een zondige leefwijze of dwaalleer. Als we bij een ander verkeerde dingen zien, moeten we daar wel iets van zeggen. Dat doen we dan op grond van andere bijbelgedeelten. Hier gaat het om jouw en mijn persoonlijke geweten. Het geweten is geen volmaakt richtsnoer voor ons leven – dat is alleen het Woord van God –, maar God houdt er wel rekening mee en dat moeten wij tegenover anderen ook doen.
V12. Als jou en mij zo wordt voorgehouden dat er een ogenblik komt waarop ieder van ons voor zichzelf rekenschap zal moeten geven aan God, zal dat nu al een uitwerking hebben. Als ik denk aan de rechterstoel van God waar ik straks vóór zal staan, zal ik graag nu leven alsof ik er nu vóór stond. Dan wil ik graag nu, op dit moment, al rekenschap geven aan God.
V13. Het resultaat van deze gedachte is dat we tot het oordeel zullen komen dat we elkaar niet (meer) moeten oordelen. Dat zullen we dan aan God overlaten. Ieder persoonlijk zal zich voor God buigen en Hem als God erkennen. Dat maakt ons klein.
Het maakt ons ook voorzichtig met het uiten van kritiek op wat onze broeder of zuster meent voor de Heer te moeten doen. In onze eigen opstelling zullen we ook voorzichtig zijn in wat wijzelf menen te moeten doen of laten voor de Heer. In ons gedrag kan wel eens iets zijn wat voor onze broeder, die pas bekeerd is of nog niet goed zijn positie in Christus kent, een struikelblok wordt om geestelijk te groeien. Als jij zegt dat je graag de Heer wilt dienen, is alles wat jij doet van invloed op anderen die dat ook willen, terwijl ze toch op bepaalde zaken een andere kijk kunnen hebben.
V14. Voor jezelf kun je weten en overtuigd zijn in de Heer Jezus dat niets op zichzelf onrein is. Het gaat hier natuurlijk niet om de onreinheid die in de wereld wordt gevonden, maar nog steeds over bepaalde voorschriften van het Oude Testament. Toen werd je bijvoorbeeld door iets aan te raken of te eten wat door God onrein was verklaard, zelf ook onrein.
Nu is dat niet meer zo. Dat is in elk geval wat Paulus van zichzelf zegt. Het is ook waar voor iedere christen die weet hoe God hem nu ziet in verbinding met het werk van Christus. Wie meent dat er nog onreine dingen zijn, toont daarmee dat hij zich de volle vrijheid in Christus nog niet heeft toegeëigend. Dit ‘toe-eigenen’ is geen hoogmoed, maar eenvoudig geloof in wat God heeft gezegd.
Houd steeds voor de aandacht dat het hier gaat om het persoonlijk geweten en de verschillen die dat kan geven in de beleving van het geloof. Hoe je hier verder mee om moet gaan, wordt in de volgende verzen duidelijk gemaakt.
Lees nog eens Romeinen 14:7-14.
Verwerking: Als jij nu aan de rechterstoel van God denkt, wat is dan je reactie?
15 - 23 Wees geen struikelblok
15 Want als uw broeder vanwege [uw] eten bedroefd wordt, dan wandelt u niet meer naar [de] liefde. Richt door uw eten niet hem te gronde voor wie Christus gestorven is. 16 Laat dan van wat voor u goed is, geen kwaad gesproken kunnen worden. 17 Want het koninkrijk van God is niet eten en drinken, maar rechtvaardigheid, vrede en blijdschap in [de] Heilige Geest. 18 Want wie Christus daarin dient, is voor God welbehaaglijk en bij de mensen beproefd. 19 Laten wij dus jagen naar wat de vrede en de onderlinge opbouwing [dient]. 20 Breek ter wille van voedsel het werk van God niet af. Alle dingen zijn wel rein, maar het is kwaad voor de mens die door zijn eten een struikelblok vormt. 21 Het is goed geen vlees te eten of wijn te drinken, of [iets te doen] waardoor uw broeder struikelt <of ten val gebracht wordt of waarin hij zwak is>. 22 Hebt u geloof? Heb het bij uzelf voor God. Gelukkig hij die zichzelf niet oordeelt in wat hij voor goed houdt. 23 Maar wie twijfelt als hij eet, is veroordeeld, omdat het niet op grond van geloof is; en alles wat niet op grond van geloof is, is zonde.
V15. Wanneer ik je zou vragen of jij een broeder verdrietig wilt maken, zul je ongetwijfeld ‘nee!’ zeggen. Toch kan het gebeuren, dat je, door iets wat je doet, je broeder verdrietig maakt. Dat komt dan omdat je niet naar de liefde wandelt. Het kan zijn dat je helemaal gelijk hebt in iets wat je doet. Voor jezelf heb je er geen enkel probleem mee. Tegenover de Heer sta je goed. Maar daarmee is niet alles gezegd. Je hebt ook nog rekening te houden met je broeder of zuster. Als die bedroefd wordt door iets wat jij doet, laat je je niet leiden door de liefde. “De liefde doet de naaste [je broeder] geen kwaad”, zo lazen we in Romeinen 13 (Rm 13:10a).
Het staat hier zelfs zo sterk, dat jij door je eten – anders gezegd: door het gebruikmaken van je vrijheid – iemand te gronde kunt richten voor wie Christus gestorven is. Dat zou toch wel een ongewenste uitwerking zijn van de vrijheid die je nu hebt.
V16. Leef daarom zo, dat van wat voor jou goed is, geen kwaad gesproken kan worden. Dat betekent dat je je niet laat leiden door wat voor jou goed is, door jouw vrijheid, maar dat je rekening houdt met het geweten van je broeder.
V17. Om je duidelijk te maken hoe je houding tegenover je broeder moet zijn, gaat Paulus iets zeggen over het koninkrijk van God. Daar ben je namelijk samen met je broeder in terechtgekomen toen jullie de Heer Jezus aannamen. In het koninkrijk van God gaat het helemaal niet om dingen als eten en drinken, maar om “rechtvaardigheid, vrede en blijdschap in de Heilige Geest”.
Net als in de koninkrijken van deze wereld is er ook in het koninkrijk van God sprake van een Koning en van onderdanen. Alleen is het koninkrijk van God niet een zichtbaar koninkrijk, met een zichtbare Koning. Het is een, nu nog, verborgen koninkrijk met een verborgen Koning. De Heer Jezus is de Koning. In het Oude Testament kom je die naam vaak tegen. Maar wíj noemen Hem niet bij die naam. Wij noemen Hem Heer. Zo spreekt het Nieuwe Testament steeds over Hem. Maar of Hij nu Koning of Heer genoemd wordt, in beide namen komt tot uiting dat Hij gezag uitoefent over Zijn onderdanen.
Dit gezag, Zijn regering, oefent de Heer Jezus uit vanuit de hemel, waar Hij nu is. In jouw leven kun je laten zien dat Hij gezag over jou heeft door de Heilige Geest in je te laten werken. Dat heeft voor jou de volgende resultaten:
1. Je zult rechtvaardig zijn in je omgang met anderen.
2. Je zult de vrede niet willen verstoren door je eigen belangen te volgen.
3. Als je zo omgaat met je broeder, je medeonderdaan in hetzelfde koninkrijk, zal er blijdschap in je hart zijn.
V18. Op die manier leven is het echte dienen van Christus. Daar vindt God Zijn welbehagen in en ook de mensen om je heen zal het opvallen dat jij je door andere regels laat leiden dan gebruikelijk is voor henzelf en de wereld om hen heen.
V19-21. Je wordt aangespoord te “jagen naar wat de vrede en de onderlinge opbouwing [dient]”. Je moet je ervoor inzetten. Het is niet iets dat automatisch bij een kind van God gebeurt. Vrede en onderlinge opbouwing zijn heel wat belangrijker dan voedsel. Laat je niet door je lichamelijke behoeften leiden. Lichamelijke behoeften zijn geen verkeerde behoeften. Het zijn behoeften waarin God wil voorzien, maar ze zijn ondergeschikt aan Zijn werk. Ze mogen geen aanleiding worden dat je broeder door wat hij daarin bij jou ziet tot een val komt.
Een voorbeeld. Ik ken een broeder die uit een Afrikaans land komt. In dat land is het eten van een ei verbonden aan afgodendienst. Hij is nog niet helemaal vrij van de gedachten die in zijn land van herkomst aan een ei zijn verbonden. Neem nu eens aan dat ik de gewoonte heb om elke dag een ei te eten. Voor mij is dat niet verkeerd, maar als die broeder nu bij mij komt eten en ik wil mijn eitje nuttigen en ik bied hem er ook een aan, kan dat voor mijn broeder een aanleiding tot een val worden. Misschien probeer ik hem wel duidelijk te maken dat het helemaal niet verkeerd is om een ei te eten. Als ik hem er zo toe overhaal een ei te eten, kan hem dat in de grootste gewetensnood brengen. Als ik zoiets weet, dan moet ik maar een dag geen ei eten. Dit kun je op allerlei manieren toepassen.
V22. Je geloof in God en in het werk van de Heer Jezus is een persoonlijk geloof. Het gaat er in dit gedeelte niet om dat je daar niet van zou moeten getuigen. Het gaat er hier om dat je geloof je heeft bevrijd van allerlei tradities en gewoonten die niets te maken hebben met het dienen van God. Je wordt zelfs “gelukkig” genoemd als je je echte vrijheid in Christus ook geniet, ongedwongen, zonder je te onderwerpen aan allerlei regels die mensen hebben opgesteld. Het maakt niet uit of het zogenaamde christelijke regels zijn of dat het regels zijn waar de mensen in deze wereld naar leven. Belangrijk is dat jij je in je leven van elke dag laat leiden door je geloof en niet door je gevoel. Geloof richt zich op God en op Zijn Woord.
V23. Als je ergens aan twijfelt, moet je het niet doen. Leef vanuit je geloof. Geloof is niet een uiting van onzekerheid. Zo hoor je het woord ‘geloof’ vaak gebruiken. Er wordt dan gezegd: ‘Ik geloof niet dat het verkeerd is.’ Men bedoelt dan: ‘Ik denk niet dat het verkeerd is, maar ik weet het niet zeker.’ God heeft ons echter Zijn wil bekendgemaakt. Wat we doen zonder naar die wil te hebben gevraagd, is zonde. Sterk gezegd, hè?
Lees nog eens Romeinen 14:15-23.
Verwerking: Wat betekent het koninkrijk van God voor jou?