1 - 7 Elkaar aannemen
1 Maar wij die sterk zijn, behoren de zwakheden van de niet-sterken te dragen en niet onszelf te behagen. 2 Laat ieder van ons de naaste behagen ten goede, tot opbouwing. 3 Want ook Christus heeft Zichzelf niet behaagd, maar zoals geschreven staat: ‘De smaadheden van hen die U smaden, zijn op Mij gevallen’. 4 Want alles wat tevoren geschreven is, is tot onze lering geschreven, opdat wij door de volharding en door de vertroosting van de Schriften de hoop hebben. 5 Moge nu de God van de volharding en de vertroosting u geven tegenover elkaar eensgezind te zijn in overeenstemming met Christus Jezus, 6 opdat u eendrachtig, uit één mond, de God en Vader van onze Heer Jezus Christus verheerlijkt. 7 Daarom neemt elkaar aan, zoals ook Christus u heeft aangenomen tot heerlijkheid van God.
In deze verzen vat de apostel nog eens samen wat hij in Romeinen 14 heeft gezegd. In vers 1 kun je zien dat de apostel zichzelf bij de ‘sterken’ rekent. Hij spreekt daar over “wij”, waarbij hij zichzelf insluit. Dat is geen hoogmoed, maar hij is zich bewust wie hij in de Heer Jezus geworden is. De ‘sterken’ zijn christenen die weten dat zij door het werk van de Heer Jezus volkomen vrijgemaakt zijn van elke wet en van elke slavernij.
Maar, zoals hij al gezegd heeft, moet die vrijheid niet een oorzaak worden waardoor de zwakke, de niet-sterke broeder, bedroefd wordt. Je moet niet proberen je eigen (juiste) overtuiging aan hem op te leggen. Integendeel, je moet zijn zwakheid dragen. Hier heb je weer dat denken aan de ander, wat voor hem nuttig is. Dat staat tegenover het behagen van jezelf. Je moet niet doen wat jezelf het prettigst uitkomt. In Filippenzen 2 lees je iets dergelijks: “Laat ieder niet [alleen] op zijn eigen [belangen], maar ieder <ook> op die van anderen zien” (Fp 2:4)
V3. Dan volgt in Filippenzen 2 het voorbeeld dat de Heer Jezus daarin gegeven heeft (Fp 2:5-8). Het is opvallend hoe de Heer Jezus steeds als voorbeeld wordt voorgesteld als God iets van ons vraagt. Kijk bijvoorbeeld eens naar Kolossenzen 3. Je leest daar over het vergeven van elkaar. Het voorbeeld is de Heer Jezus: “Zoals ook Christus u vergeven heeft, zo ook u” (Ko 3:13b). Je ziet Hem ook duidelijk als voorbeeld in 1 Petrus 2 (1Pt 2:21-23). Daar wordt eerst iets van de huisknechten gezegd (1Pt 2:18-20). Om het naar onze tijd te vertalen: het gaat daar om werknemers. Hoe zij zich moeten gedragen, kunnen ze leren van de Heer Jezus. Telkens als er iets van ons gevraagd wordt, moeten we naar Hem kijken. Als God iets van ons vraagt, kunnen we altijd van de Heer Jezus leren hoe het moet.
Hetzelfde vind je hier in vers 3: “Want ook Christus heeft Zichzelf niet behaagd.” Christus heeft in Zijn hele leven de eer van God op het oog gehad. Dáárvoor leefde Hij en niet voor Zichzelf. Hij was zó volkomen in Zijn omgang met God, dat Hij het als Zijn eigen smaad voelde als God werd gesmaad. Het voorbeeld dat Hij heeft gegeven, geeft jou de kracht om het gevraagde te doen. Zo ook hier in het dragen van de zwakheden van de anderen en het behagen van de naaste ten goede.
V4. Trouwens, het hele Oude Testament staat vol met voorbeelden daarvan. Op je ontdekkingstocht door de Bijbel zul je ontdekken dat alles wat daarin geschreven staat, je iets te leren heeft. Met dat doel heeft God het juist laten opschrijven. Het gaat maar niet om toevallige gebeurtenissen. Nee, in 1 Korinthiërs 10 staat dat alles wat Israël is overkomen, hun is overkomen tot voorbeelden voor jou (1Ko 10:6,11)! Daarom moet je de Schriften lezen. Dan leer je hoe “volharding” werkt en dan krijg je “vertroosting”. ‘Volharding’ heb je nodig in dit leven waar tegenstand en onbegrip je het leven moeilijk kunnen maken. Doorgaan! Dat is de aanmoediging die uit de Schriften naar je toe komt. ‘Vertroosting’ heb je ook nodig in dit leven waar zoveel dingen zijn die je verdrietig maken. In de Schriften lees je hoe de gelovigen die troost vonden bij God.
Als je volharding en troost in de Schriften hebt gevonden, is het resultaat dat je “de hoop” hebt. Hoop richt je oog op de toekomst. Er komt een ogenblik dat volharding en troost niet meer nodig zullen zijn. Dan zal het volmaakte gekomen zijn. Verschillen tussen gelovigen zoals sterk en zwak zullen er dan niet meer zijn.
V5. Nu zijn die verschillen er nog wel en is nog steeds volharding en troost nodig. Die kun je vinden bij “de God van de volharding en de vertroosting”. Die God is jouw God! Wanneer je je op Hem richt, zul jij meewerken aan het onderling eensgezind blijven van de gelovigen. De verschillen zullen jou dan niet van de ander verwijderen.
Hoe je kunt volharden en troost kunt vinden, zie je bij … inderdaad, de Heer Jezus. Hij heeft Zich door niets laten tegenhouden in Zijn weg op aarde. Volhardend is Hij doorgegaan, hoe groot de tegenstand ook was. En wie heeft meer tegenstand ondervonden dan Hij? Troost vond Hij niet in deze wereld, zelfs niet bij Zijn discipelen. Hij vond troost in het bewustzijn dat Zijn Vader steeds bij Hem was.
V6. Als de Heer Jezus op deze manier ons voorbeeld is, zullen we eendrachtig, uit één mond, God verheerlijken. Daar verlangt God naar. Als we met elkaar ruzie maken over allerlei dingen waarin we elkaar moeten verdragen, krijgt God niet de eer die Hem toekomt. Wanneer we elkaar leren verdragen, zal dat des te meer reden geven om God te verheerlijken.
V7. Om elkaar echt aan te nemen moeten we ons goed indenken hoe Christus ons heeft aangenomen. Hij heeft ons aangenomen zoals we zijn, terwijl Hij volmaakt wist hoe we ons zouden gedragen. Onze zonden heeft Hij voor eeuwig weggedaan door Zichzelf voor ons in de dood te geven. Maar we blijven onze eigenaardigheden houden. Dat was voor de Heer Jezus geen reden om ons af te wijzen. Hij nam ons aan, ondanks onze eigenaardigheden waarvan Hij wist dat die nog zo vaak bij ons naar buiten zouden komen. Naar dat voorbeeld behoren wij ook elkaar aan te nemen.
Lees nog eens Romeinen 15:1-7.
Verwerking: Hoe kun jij de naaste ten goede, tot opbouwing, behagen?
8 - 13 Het evangelie: voor Jood én heiden
8 Want ik zeg, dat Christus een Dienstknecht van [de] besnijdenis geworden is ter wille van [de] waarheid van God, om de beloften van de vaderen te bevestigen, 9 en opdat de volken God verheerlijken wegens [de] barmhartigheid, zoals geschreven staat: ‘Daarom zal ik U belijden onder [de] volken en Uw Naam lofzingen’. 10 En verder zegt hij: ‘Weest vrolijk, volken, met Zijn volk’. 11 En verder: ‘Looft de Heer, alle volken, en laten alle naties Hem prijzen’. 12 En verder zegt Jesaja: ‘Er zal zijn de Wortel van Isaï, en Hij Die opstaat om over [de] volken te heersen; op Hem zullen [de] volken hopen’. 13 Moge nu de God van de hoop u vervullen met alle blijdschap en vrede in het geloven, opdat u overvloedig bent in de hoop, door [de] kracht van [de] Heilige Geest.
V8. De Heer Jezus is “een Dienstknecht” geworden! Laat dat eens goed tot je doordringen. Hij, de eeuwige Zoon van God, heeft de gestalte van een slaaf aangenomen. Hij is gekomen om te dienen, niet om gediend te worden. Hier staat dat Hij een Dienstknecht “van [de] besnijdenis” is geworden. Dat betekent dat Hij is gekomen tot het Joodse volk, want aan dat volk was de besnijdenis gegeven als een teken van het verbond dat God met hen had gesloten. Onder dat volk heeft Hij als Jood geleefd.
Het doel van Zijn komst was onder andere om de beloften te bevestigen die aan de vaderen (zoals Abraham) zijn gedaan. Deze beloften zijn door God uitgesproken. Ze staan vast als de waarheid van God, want als God iets gezegd heeft, doet Hij dat ook. En de Heer Jezus is gekomen om die beloften te bevestigen.
V9. Dan er is nog iets, waarvoor de Heer Jezus een Dienstknecht van de besnijdenis is geworden. Dat is “opdat de volken God verheerlijken wegens [de] barmhartigheid”. Hier maakt Paulus duidelijk dat de komst van de Heer Jezus niet alleen zegen inhoudt voor Israël, maar ook voor de volken. In Jesaja 49 staat het zo mooi. Daar hoor je God tegen de Heer Jezus zeggen:
“Het is te gering dat U voor Mij een Knecht zou zijn
om op te richten de stammen van Jakob
en om hen die van Israël gespaard werden, terug te brengen.
Ik heb U ook gegeven tot een Licht voor de heidenvolken,
om Mijn heil te zijn tot aan het einde der aarde” (Js 49:6).
In het eerste deel van deze aanhaling lees je dat het in Gods hart is, dat de Heer Jezus Israël herstelt. Maar dat is niet het enige. Voor God is het werk van Zijn Zoon zo groot, dat Hij de gevolgen daarvan niet tot Israël beperkt. Hij wil dat alle volken delen in de barmhartigheid die door Christus tot de mensen is gekomen. Het resultaat is dat God wordt verheerlijkt en grootgemaakt.
Het wonderlijke is dat God al in het Oude Testament over deze barmhartigheid voor de volken heeft gesproken. Die barmhartigheid is niet iets nieuws dat pas in het Nieuwe Testament is geopenbaard. Let wel: het gaat niet om de gemeente. Die is in het Oude Testament wél een verborgenheid. Het gaat er hier over, dat Gods hart in het Oude Testament ook is uitgegaan naar de volken buiten Israël. Ze hebben daar een andere plaats, dat is waar. Israël was en blijft Gods uitverkoren volk en heeft in de heilsgeschiedenis een aparte plaats, maar daarmee heeft God de andere volken niet verworpen.
Om dit te bevestigen worden vier Schriftplaatsen uit het Oude Testament aangehaald. Je kunt zeggen dat deze vier aanhalingen het hele Oude Testament vertegenwoordigen. Ze komen namelijk uit de wet (Dt 32:43), de psalmen (Ps 18:50; 117:1) en de profeten (Js 11:10). In Lukas 24 noemt de Heer Jezus deze drie onderdelen als een samenvatting van het hele Oude Testament (Lk 24:44b).
De eerste aanhaling, aan het eind van vers 9, is uit Psalm 18 (Ps 18:50). Dit is een algemene aanhaling, noem het maar een soort opschrift boven de andere aanhalingen. Daar gaat het over de bevrijding van het overblijfsel door God uit de hand van de vijand. Deze bevrijding is voor hen de aanleiding om Gods Naam onder de volken te belijden.
V10. Het gevolg is dat in de tweede aanhaling de volken worden opgeroepen om vrolijk te zijn met Gods volk. Ze worden uitgenodigd om in de blijdschap van de bevrijding te delen.
V11. In de derde aanhaling worden “alle volken” en “alle naties” opgeroepen elk voor zich de Heer te loven en te prijzen. Hier is de blijdschap niet meer beperkt tot het volk Israël, maar alle volken op de hele aarde mogen daarin delen.
V12. In de vierde aanhaling wordt de oorzaak van de blijdschap aangegeven. Er is daar sprake van “de Wortel van Isaï”. Dat spreekt duidelijk van de Heer Jezus. Kijk maar in Openbaring 22 (Op 22:16). Hij zal opstaan om over de volken te heersen. Onder Zijn heerschappij zal er een tijd van vreugde en blijdschap aanbreken waarnaar alle volken nu nog koortsachtig en in eigen kracht op zoek zijn. Er komt een tijd dat de volken op Hem zullen hopen. Die tijd is er nu nog niet.
V13. Maar jij kent wel “de God van de hoop”. Hij is in staat jou te “vervullen met alle blijdschap en vrede in het geloven”. Het gaat nu nog om ‘geloven’. Geloven wil zeggen vertrouwen op God Die alles wat Hij gezegd heeft, zal waarmaken, ook al lijkt alles om je heen daarmee in strijd. Als je met alle blijdschap en vrede vervuld bent, zul je ‘overvloedig zijn in de hoop’. Het zal je blij maken en je gaat Hem prijzen in een wereld waar God en Zijn Christus steeds meer geloochend worden.
Je hoeft daar jezelf niet voor op te peppen of jezelf moed voor in te spreken. Dat doen mensen zonder God wel. Die hebben het over ‘kop op’ en ‘niet bij de pakken neerzitten’. Dat kan het wel even doen, maar het geeft geen echte en voortdurende kracht. Die kracht heeft een mens niet van zichzelf. Jouw kracht is de Heilige Geest. De Heilige Geest is gekomen om je hart te richten op de Heer Jezus. Je hoop zal alleen onwankelbaar en overvloedig zijn als Hij het voorwerp van je hoop is.
Lees nog eens Romeinen 15:8-13.
Verwerking: Hoe kun jij ‘alle blijdschap en vrede in het geloven’ krijgen?
14 - 21 De dienst van Paulus
14 Maar, mijn broeders, ook ikzelf ben van u overtuigd, dat u ook zelf vol goedheid bent, vervuld met alle kennis, in staat ook elkaar terecht te wijzen. 15 Maar ik heb u ten dele nogal vrijmoedig geschreven, als om u eraan te herinneren, krachtens de genade die mij door God gegeven is, 16 dat ik een dienaar van Christus Jezus zou zijn voor de volken, om het evangelie van God priesterlijk te bedienen, opdat de offerande van de volken welgevallig zou zijn, geheiligd door [de] Heilige Geest. 17 Ik heb daarom <de> roem in Christus Jezus in de dingen die God betreffen. 18 Want ik zal het niet wagen iets te zeggen dat Christus niet door mij gewerkt heeft, om [de] volken tot gehoorzaamheid [te brengen], door woord en werk, 19 in [de] kracht van tekenen en wonderen, in [de] kracht van <Gods> Geest; zodat ik, van Jeruzalem af en rondom tot Illyrië toe, [de verkondiging van] het evangelie van Christus heb voleindigd, 20 en er een eer in heb gesteld het evangelie te verkondigen daar waar Christus nog niet genoemd was, opdat ik niet op andermans fundament zou bouwen, 21 maar zoals geschreven staat: ‘Zij aan wie niet van Hem verkondigd was, zullen zien, en zij die niet gehoord hebben, zullen verstaan’.
V14. Hoewel Paulus de gelovigen in Rome nooit persoonlijk heeft ontmoet, is hij er toch van overtuigd dat ze “vol goedheid” zijn. Hij heeft genoeg over hen gehoord om dat te kunnen zeggen. Ook weet hij dat ze zijn “vervuld met alle kennis”. Door hun goedheid en kennis zijn ze in staat elkaar terecht te wijzen. Goedheid en kennis zijn geen zaken die je voor jezelf moet houden. Daar kun je anderen mee dienen. Als je aan terechtwijzen denkt, denk je misschien niet vlug aan dienen. Maar terechtwijzen betekent iemand er weer bij halen die op de een of andere manier de verkeerde kant op gaat. Het is een bewijs van goedheid en kennis als we zo op elkaar letten.
V15. Paulus verontschuldigt zich bijna dat hij hun dit geschreven heeft. Maar hij wil hen herinneren aan dingen die ze misschien wat vergeten zijn. Dat is iets wat jij ook steeds nodig zult hebben. Als je steeds weer aan een bepaalde zaak herinnerd wordt, vergeet je het niet meer; je gaat het steeds beter onthouden. Je wordt er des te meer door bevestigd, zoals Petrus dat noemt, wanneer hij de gelovigen vlak voor zijn sterven ook herinnert aan de waarheid van God (2Pt 1:12-15; 3:1).
V16-17. Paulus staat in een bijzondere relatie tot de volken, dus ook tot de gelovigen in Rome, want die behoren tot de volken. Hij noemt zichzelf hier een priester. Dat is wel een merkwaardige uitdrukking, maar toch ook een prachtige uitdrukking. Als je op die manier naar de dienst van het evangelie kijkt, wordt de prediking van het evangelie een schitterende dienst. Een priester is immers iemand die offers aan God brengt. Wanneer iemand door de prediking van het evangelie tot bekering en geloof komt, zal de prediker zo iemand als een offer aan God mogen aanbieden.
Het is de Heilige Geest Die bekering en geloof in iemand bewerkt. Daardoor is die persoon geheiligd, dat wil zeggen dat hij is losgemaakt van de wereld en nu bij God hoort. Dat is mogelijk geworden doordat Christus Jezus is gestorven en opgestaan. Hij heeft alles gedaan wat nodig was voor een mens om gered te worden. Daarom is er alleen roem in Hem in de dingen die voor God meetellen.
V18. Het hele leven van Paulus is erop gericht om te doen wat Christus wil. Direct al bij zijn bekering heeft hij gezegd: “Wat moet ik doen, Heer?” (Hd 22:10a). In alles wat hij heeft gezegd, heeft hij daar rekening mee gehouden. Dat is wel een belangrijk voorbeeld voor ons. Als Christus niet in hem werkte, hield Paulus zijn mond. Alles maakte hij ondergeschikt aan het doel van zijn leven dat hem helder voor ogen stond en dat was “[de] volken tot gehoorzaamheid [te brengen]”.
V19. Alles wat hij zegt, alles wat hij doet, alles wat hij aan gaven heeft ontvangen, is daarop gericht. De kracht daarvoor heeft hij niet in zichzelf. Hij is zich ervan bewust dat hij het alleen kan doen door de kracht van Gods Geest. Overal waar hij komt, predikt hij het evangelie. Zo vervult hij zijn dienst.
V20. Hij houdt daarbij rekening met wat aan een ander is toevertrouwd. Als hij merkt dat iemand anders in een bepaald gebied bezig is met de prediking van het evangelie, gaat hij naar een ander gebied. Voor hem is de prediking belangrijker dan de prediker. Hij wil graag zijn op plaatsen waar het evangelie nog niet is gepredikt. Zo heeft de Heer jou ook een stukje in deze wereld gegeven om van Hem te getuigen. Dat stukje kan steeds groter worden. Maar pas wel op dat je niet op het stukje komt dat de Heer aan een ander heeft gegeven. Daar komt alleen maar narigheid van. We mogen allen samen de Heer in het evangelie dienen, maar ieder heeft daarbij zijn eigen taak en plek.
Paulus heeft veel last gehad van mensen die hem in een kwaad daglicht stellen. Ze zeiden dingen van hem die helemaal niet waar zijn. Als Paulus ergens geweest was, kwamen anderen vertellen dat hij alleen maar op eigen voordeel uit was. Op die manier wil Paulus zelf niet te werk gaan. Hij wil graag oog hebben voor wat de Heer aan anderen heeft gegeven. Als hij ziet hoe anderen door de Heer gebruikt worden, maakt hem dat niet jaloers, maar blij. Zelf gaat hij dan ergens anders naar toe.
V21. Voor deze opstelling in de prediking van het evangelie heeft Paulus een bijbeltekst uit Jesaja 52 (Js 52:15). Dat is voor hem de duidelijke aanwijzing om te gaan naar plaatsen waar Christus nog niet verkondigd is.
Als je iets voor de Heer wilt doen – en wie de Heer liefheeft, wil dat niet? –, heb je hier een belangrijke aanwijzing: laat je door Gods Woord leiden. Door je dagelijks met het Woord van God te voeden zul je antwoord krijgen op de vragen die je hebt. Je zult zeker vragen hebben over allerlei zaken. De antwoorden liggen niet voor het oprapen, of toch ook wel, want ze liggen klaar in het Woord van God. Om ze op te rapen zul je moeten knielen. Je zult biddend moeten lezen. In de situatie waarin Paulus verkeerde, kreeg hij niet de namen van de plaatsen waar hij wel of niet naar toe moest gaan.
Zo gaat het met veel vragen in ons leven. Er zijn vragen als: welke man/vrouw heeft de Heer voor mij bestemd; welke opleiding moet ik volgen of welke baan kan ik kiezen? Op deze vragen vind je ook niet een letterlijk antwoord in de Bijbel. Wel vind je in de Bijbel aanwijzingen over kenmerken van mannen/vrouwen die Godvrezend zijn. Daar kun je op letten in het maken van je keus. Zo kun je je ook in de keus van een baan laten leiden door de vraag: ‘Kan ik daar de Heer in dienen of moet ik dingen doen die tegen de wil van God ingaan?’ Geloof God maar op Zijn Woord. Wie in Hem gelooft, dat wil zeggen op Hem vertrouwt, zal niet beschaamd worden.
Lees nog eens Romeinen 15:14-21.
Verwerking: Welke vragen heb jij? Waar zoek je het antwoord?
22 - 33 Hoe Paulus plannen maakte
22 Daarom ben ik ook vele malen verhinderd geweest tot u te komen. 23 Maar nu ik in deze streken geen plaats meer heb en sinds vele jaren groot verlangen heb tot u te komen, 24 [zal ik komen] wanneer ik naar Spanje reis. Want ik hoop op de doorreis u te zien en door u daarheen voortgeholpen te worden, wanneer ik eerst enigermate van u genoten heb. 25 Maar nu reis ik naar Jeruzalem ten dienste van de heiligen. 26 Want Macedonië en Achaje hebben goed gevonden een zekere bijdrage te doen voor de armen onder de heiligen die in Jeruzalem zijn; 27 want zij hebben het goed gevonden, en zij zijn hun schuldenaars; want als de volken aan hun geestelijke [goederen] deel hebben gekregen, zijn zij ook schuldig hen met de stoffelijke te dienen. 28 Nadat ik dan dit volbracht en hun deze opbrengst afgedragen heb, zal ik via u naar Spanje gaan. 29 En ik weet, dat als ik tot u kom, ik in een volheid van zegen van Christus zal komen. 30 Maar ik spoor u aan, <broeders,> door onze Heer Jezus Christus en door de liefde van de Geest, dat u met mij strijdt in de gebeden tot God voor mij; 31 opdat ik verlost word van de ongehoorzamen in Judéa en mijn dienst aan Jeruzalem de heiligen welgevallig is, 32 opdat ik door [de] wil van God met blijdschap tot u kom en mij met u verkwik. 33 De God nu van de vrede zij met u allen! Amen.
V22-24. Paulus laat de gelovigen in Rome nog eens weten hoe graag hij naar hen toe wil komen. Al direct aan het begin van deze brief, in Romeinen 1 (Rm 1:11), heeft hij dit gezegd. Nu zegt hij dat hij bij hen komt wanneer hij naar Spanje reist. Onderweg daarheen hoopt hij dan bij hen aan te komen. Hij verwacht dat zij hem dan zullen geven wat hij nodig heeft om verder te kunnen reizen. Zo rekent hij op hun liefde. Hij zal pas verder reizen, wanneer hij eerst een tijdje van hen genoten heeft.
Ja, je kunt genieten van je broeders en zusters. Je zult die ervaring beslist al opgedaan hebben: mensen die om je geven, die belangstelling voor je hebben. Toen je de Heer Jezus nog niet kende, waren er allerlei mensen die deden alsof ze iets om je gaven. Ze gaven alleen maar wat om je, zolang ze beter van je konden worden. Nu je de Heer Jezus hebt leren kennen, ben je opgenomen in een ander gezelschap van mensen. Deze mensen hebben ook de Heer Jezus lief gekregen en ze hebben elkaar lief gekregen. En iedereen die daarbij komt, gaat in die liefde delen.
Je zult zeker ook wel eens teleurgesteld worden in je medegelovigen. Ze zijn in zichzelf zwakke, falende mensen. Maar als Paulus, de grote apostel, die ook wel weet dat het in Rome niet allemaal vlekkeloos is, van de gelovigen in Rome kan genieten, dan kunnen wij het toch zeker van elkaar.
V25-26. Voordat Paulus naar Rome kan gaan, moet hij eerst wat anders doen. Hij heeft geld bij zich. Dat is van een collecte die de gelovigen in Macedonië en Achaje hebben gehouden. Dit geld is bestemd voor de arme gelovigen in Jeruzalem.
V27. Deze collecte is niet het gevolg van een actie die op touw is gezet uit liefdadigheid toen ze gehoord hadden van de armoede in Jeruzalem. Het is een vrijwillige collecte – twee keer staat er “goed gevonden”: in vers 26 en in vers 27. Toch is er ook een zekere verplichting. De volken hebben namelijk deel gekregen aan geestelijke goederen die in de eerste plaats bestemd zijn voor het aardse volk van God. Doordat Israël de Heer Jezus heeft verworpen, is het evangelie nu ook naar de heidenen gegaan, zodat ook zij geestelijk gezegend kunnen worden. Dan mag van de volken verwacht worden dat ze iets terug doen nu er nood is bij de heiligen in Jeruzalem. Het is een schuld die ze op deze wijze kunnen aflossen.
Dat is ook op ons van toepassing. Als je geestelijk gezegend wordt door een broeder of zuster mag je hen met je stoffelijke gaven dienen (Gl 6:6). Je kunt daarvoor bijvoorbeeld in de samenkomst van de gemeente iets in de collectezak doen, in een envelop met de naam erop voor wie het bestemd is. Je kunt het hun ook persoonlijk geven.
Paulus neemt deze dienst uiterst serieus. Het gaat hem dan wel hoofdzakelijk om het geestelijk welzijn van de gelovigen, maar toch is deze opdracht voor het lichamelijk welzijn van de gelovigen voor hem niet minder belangrijk.
V28. Als deze opdracht klaar is, zal hij op zijn doorreis naar Spanje bij hen komen. Althans, dat dacht hij. Hij is wel in Rome geweest, maar anders dan hij gedacht had. Niet op doorreis, maar als gevangene. Zo zie je dat ook bij deze Godsman de dingen op een andere manier kunnen gaan dan hij zich had ingedacht. Dat was voor hem geen teleurstelling. Hij wist dat God zijn leven leidde. In jouw leven kan het ook anders gaan dan je denkt. God weet ook voor jou wat het beste is. Als je daaraan denkt, blijf je bewaard voor teleurstellingen.
V29. Paulus weet in elk geval dat hij, als hij komt, “in een volheid van zegen van Christus zal komen”. Nou, die volle zegen is gekomen. Juist in de gevangenis in Rome heeft hij brieven geschreven waarin hij schrijft over de hoogste zegeningen van de gemeente. Wij hebben die brieven in de Bijbel. Je leest over die ‘volheid van zegen’ in de brieven aan de gelovigen in Efeze, in Kolosse en in Filippi. Die brieven geven je zicht op die volle zegen van Christus.
V30-31. Misschien dat Paulus toch iets heeft aangevoeld van wat hem te wachten stond. Hij doet een ernstig beroep op de voorbede van de gelovigen in Rome. Dit beroep was ingegeven "door onze Heer Jezus Christus en door de liefde van de Geest". Dit is een goede manier om een beroep op iemand te doen. Paulus kon dit zeggen omdat hij wist dat zowel de Heer Jezus als de Heilige Geest achter deze oproep staat. De Heer Jezus wordt hier genoemd met Zijn volledige Naam. Je ziet ook dat de Heilige Geest een Persoon is, want Hij heeft lief. Alleen een persoon kan liefhebben. Deze oproep van Paulus om met hem in het gebed te strijden komt van de Heer Jezus, terwijl de liefde van de Geest de kracht is om het te doen.
Paulus heeft het over een strijd in de gebeden. Ken jij dat een beetje? Echt bidden is vechten. Dit vechten gebeurt niet met handen en voeten. Het is een geestelijke strijd. We moeten ervoor vechten dat de dienst van de dienaren niet gehinderd wordt door tegenstanders en dat het werk van de Heer door zal gaan tot zegen van de gelovigen.
V32-33. Zo kunnen we eraan meewerken dat de dienaren met blijdschap de wil van God doen en de gelovigen dienen. Daar worden ze zelf ook door verkwikt. Dienaren van de Heer zijn geen machines zonder gevoel. Zij hebben het nodig om hun dienst met blijdschap te kunnen doen en verkwikt te worden door andere gelovigen. “De God nu van de vrede” staat klaar om jou innerlijk vrede te geven en je te helpen in de strijd die jij op allerlei terreinen te strijden hebt.
Lees nog eens Romeinen 15:22-33.
Verwerking: Is er iemand die je wel iets zou willen geven of naar wie je iets zou willen overmaken? Doe het en denk aan Mattheüs 6:1-4.