1 - 7 De overheid
1 Elke ziel zij aan [de] over haar gestelde overheden onderdanig; want er is geen overheid dan door God, en die er zijn, zijn door God ingesteld. 2 Wie zich dus tegen de overheid verzet, weerstaat de instelling van God; en zij die weerstaan, zullen oordeel voor zichzelf ontvangen. 3 Want de overheidspersonen zijn niet voor het goede, maar voor het kwade werk te vrezen. Wilt u nu de overheid niet vrezen, doe het goede, en u zult lof van haar hebben, 4 want zij is Gods dienares, u ten goede. Maar als u het kwade doet, vrees dan; want zij draagt het zwaard niet tevergeefs; want zij is Gods dienares, een wreekster tot straf voor hem die het kwade bedrijft. 5 Daarom is het nodig onderdanig te zijn, niet alleen om de straf, maar ook om het geweten. 6 Want daarom betaalt u ook belasting; immers, zij zijn dienaars van God, juist daarin voortdurend werkzaam. 7 Geeft aan allen wat hun toekomt: belasting, aan wie belasting; tol, aan wie tol; vrees, aan wie vrees; eer, aan wie eer [toekomt].
In het vorige hoofdstuk heb je ontdekt dat jij als gelovige op verschillende manieren met de mensen om je heen – gelovigen en ongelovigen – te maken hebt. Er is je verteld hoe jij je tegenover ieder behoort te gedragen. In dit hoofdstuk gaat het over je gedrag tegenover de overheid, de regering.
V1. Het wordt toch maar even absoluut gesteld, zonder uitzondering, ongeacht de regeringsvorm: elke ziel moet aan de regering die boven haar staat onderdanig zijn. De reden voor deze onderdanigheid is dat de overheid door God is ingesteld. Wanneer jij onderdanig wilt zijn aan God, dan kun je dat laten zien door bijvoorbeeld naar de regering of de politie te luisteren.
V2-4. Doe je dat niet, dan breng je oordeel over jezelf. Je hoeft niet bang te zijn voor de overheid als je goed doet. De overheid zal je prijzen als je goed doet. Maar als je kwaad doet, krijg je met haar te maken op een manier die niet prettig is. Ze is een wreekster van het kwaad. Ze heeft het recht en de plicht om dat te doen. Ze moet haar onderdanen beschermen tegen onrecht en geweld. Daar heeft ze middelen voor gekregen, zoals rechtspraak, boete, gevangenisstraf, doodstraf.
V5. Je moet niet alleen onderdanig zijn uit angst, maar omdat de overheid Gods dienares is. Ze vertegenwoordigt God en oefent namens Hem gezag uit. Als je dat ziet, zul je haar onderdanig zijn ter wille van je geweten.
Het is lang niet altijd gemakkelijk om aan de overheid onderdanig te zijn. Dat was het voor Paulus ook niet. Hij schrijft dit aan de gelovigen in Rome die onder de heerschappij van een wrede tiran, keizer Nero, staan. Dan kan gemakkelijk de gedachte opkomen: Maar dat is toch niet een overheid zoals God die bedoeld heeft? Daar hoef je toch niet onderdanig aan te zijn? Ook vandaag zijn er landen in de wereld waarvan je dat zou kunnen zeggen.
Een andere gedachte over de overheid, die meer voor ons, in het zogenaamde vrije Westen, van toepassing is, is: ‘De beslissingen die de overheid neemt, zijn verkeerde beslissingen, daar moeten we tegen ingaan.’ Dit soort redeneringen kun je om je heen horen. Toch blijft het voor ons van belang dat wij de overheid blijven zien als een instantie die door God boven ons is geplaatst en waar wij onderdanig aan moeten zijn.
Een andere zaak is, dat wij niet in alles kunnen gehoorzamen. Dat is het geval als er dingen van ons gevraagd worden die ingaan tegen wat God heeft gezegd in Zijn Woord. Dan hebben we in Handelingen 5 de opdracht: “Men moet God meer gehoorzamen dan mensen” (Hd 5:29). Maar ook al kunnen wij in sommige dingen niet gehoorzamen, dan nog zullen we onderdanig blijven en geen opstandige geest tonen. Dat laatste zie je bij de mensen in de wereld om je heen die het met allerlei wetten van de regering niet eens zijn. Ze voelen zich ‘gepakt’ en gaan daarom protesteren.
Om een voorbeeld te noemen waar je niet zou kunnen gehoorzamen, is als er een wet zou komen die zou verbieden dat gelovigen samenkomen. De Heer wil dat wel (Hb 10:25). Of ook dat er geen onderscheid meer mag worden gemaakt tussen huwelijk en samenwonen; of dat homoseksuelen het recht moeten hebben zich naar hun gevoel te gedragen. Aan al zulke wetten kunnen we geen gehoor geven. Tegelijk blijft het bij al zulk soort situaties belangrijk dat je er voor jezelf van uitgaat dat de overheid er is omdat God haar heeft ingesteld.
De volmaakte regering komt pas in het vrederijk, wanneer de Heer Jezus zal regeren. Dan zal alles volmaakt rechtvaardig gebeuren aan de hand van volmaakt rechtvaardige wetten die ook volmaakt rechtvaardig worden gehandhaafd. Nu is dat nog niet zo en zul je ervoor moeten zorgen dat je geen last van je geweten krijgt, wat je wel krijgt als je je tegen de overheid zou verzetten.
V6. De belasting die je betaalt, geeft je verhouding tot de overheid weer. Of je het nu leuk vindt of niet, het wordt van je salaris of uitkering ingehouden. Wat de overheid ermee doet, is haar zaak. Op dezelfde manier wordt van je verwacht dat je alles doet wat ze van je vraagt. Hoe is bijvoorbeeld je deelname aan het verkeer? Volg je hierin de regels die door de regering zijn opgesteld?
V7. Een christen is iemand die weet wat ‘geven’ is. Geven wil niet altijd zeggen dat het vrijwillig gebeurt. Voor je gevoel vind je dat misschien wel prettig, maar in vers 7 is ‘geven’ een verplichting. Maak je er niet te snel van af, maar geef aan allen wat hun toekomt. Knoei niet met je belastingpapieren; heb ontzag voor wie boven je staan; geef anderen de eer, de waardering, die hun toekomt (dat is echt geen ‘slijmen’). Hierdoor kun je laten zien dat je een christen bent die in zijn leven rekening houdt met de wil van God. Weet je wat zo geweldig is? God zal jou dan ook geven wat jou toekomt.
Lees nog eens Romeinen 13:1-7.
Verwerking: Hoe kun jij, in jouw situatie, laten zien dat je de overheid erkent als een instelling van God?
8 - 14 Doet de Heer Jezus Christus aan
8 Weest niemand iets schuldig dan elkaar lief te hebben; want wie de ander liefheeft, heeft [de] wet vervuld. 9 Want dit: ‘U zult geen overspel plegen, u zult niet doden, u zult niet stelen, u zult niet begeren’, en welk ander gebod er ook is, het wordt in dit woord samengevat: ‘U zult uw naaste liefhebben als uzelf’. 10 De liefde doet de naaste geen kwaad. Daarom is de liefde [de] vervulling van [de] wet. 11 En dit [te meer] omdat wij de tijd kennen, dat [het] uur voor u al [daar] is om uit [de] slaap te ontwaken; want de behoudenis is ons nu nader dan toen wij tot geloof kwamen. 12 De nacht is ver gevorderd en de dag is nabij. Laten wij dan de werken van de duisternis afleggen <en> de wapens van het licht aandoen. 13 Laten wij, als op [de] dag, welgevoeglijk wandelen, niet in zwelgpartijen en dronkenschappen, niet in ontuchtigheden en uitspattingen, niet in twist en jaloersheid; 14 maar doet de Heer Jezus Christus aan, en wijdt geen zorg aan het vlees om [aan] begeerten [te voldoen].
V8. Schulden maken is niet moeilijk. Het wordt zelfs aantrekkelijk voorgesteld. Een beetje luxe hoef je jezelf toch niet te ontzeggen? Wat geld lenen tegen een laag percentage en je leeft weer wat plezieriger. Met een dergelijke redenering hebben al veel mensen zich schulden op de hals gehaald. Voor een christen mag er maar één schuld bestaan, één die hier op aarde nooit wordt afgelost ook en dat is elkaar liefhebben. Wie de ander liefheeft, vervult daarmee de wet. De samenvatting van de wet is elkaar liefhebben.
V9-10. De wet verbiedt een aantal dingen waardoor de ander wordt benadeeld. De liefde doet de naaste geen kwaad. Wie de ander dan ook liefheeft, zal die ander zeker niet benadelen.
Nu zou je kunnen vragen: Maar ik leef toch niet meer onder de wet? Het is toch duidelijk geworden uit Romeinen 7 dat ik van de wet ben vrijgemaakt? Dat is waar en de verzen die je nu voor je hebt, spreken dat ook niet tegen. Ze zeggen iets anders. Ze zeggen dit: Als jij de ander liefhebt, zul je niets doen wat de wet verbiedt. Op die manier vervul je de wet. Liefhebben is niet een prestatie die je levert omdat de wet dat van je vraagt. Liefhebben is de uiting van je nieuwe leven die het goede voor de ander zoekt. Als je het goede en niet het kwade voor de ander zoekt, is het duidelijk dat je dan, om zo te zeggen, automatisch de wet vervult.
V11-12. Vervolgens wordt er een extra reden gegeven om deze opdracht, om elkaar lief te hebben, uit te voeren. Die extra reden is de komst van de Heer Jezus. Petrus verbindt in zijn eerste brief deze twee dingen – de komst van de Heer Jezus en het liefhebben van elkaar – ook met elkaar. Hij schrijft in 1 Petrus 4 eerst over het einde van alle dingen en in het volgende vers over het liefhebben van elkaar (1Pt 4:7-8).
Het is tijd om uit de slaap te ontwaken, om wakker te worden. Wrijf je ogen eens uit en zie eens hoe ver de nacht al is gevorderd. Want het is nacht in de wereld, pikdonkere nacht. Met ‘nacht’ wordt hier bedoeld de geestelijke duisternis die door de zonde gekomen is. Maar de dag is nabij. De dag breekt aan wanneer de Heer Jezus op aarde verschijnt. Hij wordt in Maleachi “de Zon der gerechtigheid” genoemd (Ml 4:2). David zegt van Hem in zijn laatste woorden dat Hij is “als het licht van de morgen, [wanneer] de zon opgaat” en dat er dan “een morgen zonder wolken” aanbreekt (2Sm 23:4a). Elk oog zal Hem dan zien (Op 1:7).
Elke dag brengt je dichter bij dat moment. Je bent nu dichter bij dat moment dan toen je tot geloof kwam. Als de behoudenis nu dichterbij is dan toen je tot geloof kwam, houdt dat in dat je in zekere zin nog niet behouden bent. Je behoudenis is nog niet volledig, dat wil zeggen dat wat je lichaam betreft, je behoudenis nog toekomstig is. In Romeinen 8 heb je gelezen dat je behouden bent geworden “in de hoop” (Rm 8:24). Lees nog maar eens na wat ik daarover geschreven heb.
Dat hier wordt gezegd dat je nu nog niet behouden bent, heeft te maken met de gevaren die er zijn en de strijd die nog gevoerd moet worden. Om in die strijd te overwinnen moet je de bevelen van het ‘hoofdkwartier’ nauwkeurig opvolgen. Luister goed: je moet iets afleggen en je moet iets aandoen.
Eerst het afleggen. Bij de nacht horen “de werken van de duisternis”. Elke vorm van zonde is een werk van de duisternis. Is er nog iets in je leven waarvan je weet dat het zonde is? Breek daarmee! Dat kun je doen door die zonde met name te noemen en tegen de Heer te zeggen dat je daarin fout bent. Vraag de Heer of Hij je wil helpen om niet meer toe te geven aan die zonde. In Spreuken 28 staat een grote aanmoediging: “Wie zijn overtredingen … belijdt en nalaat, zal barmhartigheid verkrijgen” (Sp 28:13).
Als je dat gedaan hebt, is er ruimte gekomen voor “de wapens van het licht”. Die kun je nu aandoen. Deze wapens van het licht zijn heel andere wapens dan de wapens waarmee de wereld strijdt. De wapens van het licht zijn geestelijke wapens. De Heer Jezus noemt Zichzelf ‘het licht’. Van Hem krijg je die wapens en van Hem kun je leren hoe je ermee om moet gaan om te overwinnen. In de evangeliën zie je hoe Hij ze gebruikte. Toen de duivel Hem veertig dagen en veertig nachten had verzocht en ten slotte zijn laatste drie verzoekingen op Hem uitprobeerde, versloeg Hij de duivel met “er staat geschreven”.
V13. Je hebt afgelegd en aangedaan. Nu komt de vermaning om op een gepaste wijze te wandelen. De dingen die in vers 13 worden genoemd, vind je volop in de wereld, bij de duisternis, maar ze passen niet (meer) bij jou. Jij hoort niet meer bij de duisternis waar de genoemde zonden hoogtij vieren. Jij hoort bij de dag. In jouw leven is ‘de Zon der gerechtigheid’ (Ml 4:2) al opgegaan. Jij mag wandelen in het licht van die Zon, dat is de Heer Jezus.
V14. Je wordt niet alleen aangespoord om de wapens van het licht aan te doen, maar ook de Heer Jezus Christus Zelf. Zie je dat Hij hier met Zijn volle Naam genoemd wordt? Hem aandoen betekent hetzelfde als – het klinkt misschien wat oneerbiedig, maar toch is dat de betekenis – een jas aandoen. Het wil zeggen dat je aan je omgeving Hem laat zien. Door veel aan jezelf te denken en druk te zijn met jezelf – hoeveel tijd breng je voor de spiegel door? – komen er, om bij het beeld van de jas te blijven, vlekken op die mooie jas. Die wordt erdoor ontsierd.
Als de Heer Jezus komt, zal elk oog Hem zien. Dan zal het voor iedereen die niet koos voor Hem voor eeuwig te laat zijn. Jij en ik mogen Hem nu al laten zien. Wat zou het een feest zijn als anderen daardoor nu nog Hem zouden leren kennen en aannemen als Heiland en Heer.
Lees nog eens Romeinen 13:8-14.
Verwerking: Hoe merk jij dat het nacht is in de wereld en hoe kun jij het licht laten schijnen?