Inleiding
In het vorige hoofdstuk is het getuigenis van de Heilige Geest verworpen, evenals de Zoon des mensen persoonlijk. Als gevolg daarvan erkent de Heer de oude betrekkingen niet meer. In plaats daarvan vormt Hij nieuwe betrekkingen (Mk 3:35). Daarop volgt in dit hoofdstuk een beschrijving van Zijn dienstwerk.
1. In de vorm van gelijkenissen worden het verloop en de resultaten van Zijn dienstwerk getoond (verzen 1-20).
2. Ook zien we dat de verantwoordelijkheid van de discipelen met het oog op hun aandeel in dit werk aan de orde komt (verzen 21-25).
3. Tevens zien we de rust van hen die, terwijl zij werken, op God vertrouwen (verzen 26-29).
4. Ten slotte zien we aan het eind van dit hoofdstuk de omstandigheden waarin de discipelen verkeren tijdens hun dienstwerk (verzen 35-41). De storm waarin ze terechtkomen, wijst op de stormen die zullen komen om het geloof te beproeven, terwijl de Heer schijnbaar geen aandacht aan hen schenkt.
1 - 9 Gelijkenis van de zaaier
1 En Hij begon opnieuw te leren bij de zee. En een zeer grote menigte verzamelde zich bij Hem, zodat Hij aan boord van een schip ging en [daarin] neerzat op de zee, en de hele menigte was aan de zee op het land. 2 En Hij leerde hun door gelijkenissen vele dingen; en Hij zei in Zijn leer tot hen: 3 Hoort! Zie, de zaaier ging uit om te zaaien. 4 En het gebeurde bij het zaaien, dat het ene [zaad] bij de weg viel, en de vogels kwamen en aten het op. 5 En ander [zaad] viel op de rotsachtige bodem, waar het niet veel aarde had, en het kwam terstond op, doordat het geen diepe aarde had. 6 En toen de zon was opgegaan, verschroeide het, en doordat het geen wortel had, verdorde het. 7 En ander [zaad] viel tussen de dorens, en de dorens schoten op en verstikten het, en het gaf geen vrucht. 8 En andere [zaden] vielen in de goede aarde, schoten op, groeiden en gaven vrucht, en het ene droeg dertigvoudig, het andere zestigvoudig en het andere honderdvoudig. 9 En Hij zei: Wie oren heeft om te horen, laat hij horen.
Dit hoofdstuk laat opnieuw zien hoe de Heer doorgaat met Zijn gewone werk van het geven van onderwijs. Velen worden daardoor aangetrokken. Omdat Hij bij de zee is en het gevaar groot is dat de menigte Hem erin drijft, neemt Hij plaats in een schip. Terwijl Hij daarin neerzit, spreekt Hij de menigte toe die op het land staat. Door plaats te nemen in een schip zondert Hij Zich af van het volk dat Hem, zoals we in het vorige gedeelte hebben gezien, in zijn godsdienstige leiders heeft verworpen, waar ze Zijn werk aan de duivel toeschrijven (Mk 3:22).
Hij begint wel weer met Zijn gewone werk, het onderwijzen, maar Hij geeft dit onderwijs in een andere vorm. In verband met de ontwikkeling die zojuist heeft plaatsgevonden in Zijn verhouding tot de Joden, gaat Hij gebruikmaken van gelijkenissen. De reden daarvoor legt Hij uit in de verzen 10-12.
Met de oproep “hoort!” (vers 3) doet Hij een dringend beroep op de hele menigte om goed te luisteren naar wat Hij gaat zeggen. Hoewel Hij tot de menigte spreekt, gaat het toch om de toestand van iedere persoon afzonderlijk. Iedere persoon afzonderlijk is een soort grond waarin het zaad terechtkomt. Hij stelt hun een zaaier voor die uitgaat om te zaaien. Die zaaier is Hij Zelf. Hij gaat uit, Hij is uitgegaan van de Vader (Jh 13:3). Dat Hij Zich nu als de Zaaier voorstelt, houdt in dat het er niet langer om gaat dat Hij vrucht zoekt in Zijn wijngaard Israël – en daarvoor was Hij gekomen –, maar dat Hij door te zaaien die vrucht nu Zelf gaat voortbrengen.
Het zaad dat wordt gezaaid, komt op verschillende soorten grond terecht. De eerste soort is de verharde weg. Het zaad dat daar terechtkomt, wordt een prooi van vogels, want de grond is zo hard, dat het geen wortel kan schieten. De tweede soort waar een deel van het zaad terechtkomt, is rotsachtige bodem. Daar is wel een beetje aarde, waardoor het lijkt alsof dit zaad wel iets oplevert. Maar door de rotsachtige bodem heeft het zaad geen diepe wortels kunnen krijgen. Als dan ook de zon opkomt, verschroeit het. Weer een ander deel komt tussen de dorens terecht. Daar is wel aarde en kan het wortel schieten, maar het kan niet groeien vanwege de dorens die het verstikken, zodat er ook van dit zaad geen vrucht komt.
De vierde soort grond is de goede aarde. De zaden die daarin vallen, schieten op, groeien en geven vrucht. De vrucht wordt voorgesteld in verschillende mate. Er is zaad dat dertigvoudig vrucht draagt, er is zaad dat zestigvoudig vrucht draagt en er is zaad dat honderdvoudig vrucht draagt.
In Mattheüs 13 (Mt 13:23) is de volgorde andersom. Daar gaat het om de geschiedenis van het koninkrijk der hemelen zoals dat is toevertrouwd aan de verantwoordelijkheid van de mens. Alles wat is toevertrouwd aan de verantwoordelijkheid van de mens, begint goed, maar dan doet het verval zijn intrede en begint er een proces van verzwakking. Zo begint de gemeente op de Pinksterdag en de eerste dagen daarna goed, maar steeds meer wereldse invloeden zorgen ervoor dat die eerste kracht en frisheid gaandeweg afnemen.
Hier in het evangelie naar Markus gaat het om het werk van de volmaakte Dienaar. Dan neemt het resultaat steeds verder toe tot de volkomen maat.
Wat de Heer in het begin tegen de menigte zegt (“hoort”), zegt Hij aan het einde van de gelijkenis tot de enkeling die begerig is naar Goddelijk onderwijs. We moeten eerst horen om vrucht te kunnen voortbrengen.
10 - 12 Waarom gelijkenissen?
10 En toen Hij alleen was, vroegen zij die Hem omringden, met de twaalf, Hem naar de gelijkenissen. 11 En Hij zei tot hen: U is de verborgenheid van het koninkrijk van God gegeven; maar tot hen die buiten zijn, komt alles in gelijkenissen, 12 opdat zij kijkend kijken en niet zien, en horend horen en niet verstaan; opdat zij niet misschien zich bekeren en hun vergeven wordt.
Zij die werkelijk belangstelling hebben voor de dingen van God, vragen de Heer naar de betekenis van de gelijkenissen. In Zijn antwoord hierop onderstreept Hij het onderscheid tussen de ongelovige Joden en Zijn discipelen. De laatsten zijn een beeld van het gelovig overblijfsel. Gelijkenissen maken openbaar wie echt bij Hem horen en wie niet. Zij die bij Hem horen, worden door Hem onderwezen over de verborgenheid van het koninkrijk van God. Aan hen vertelt Hij dat het koninkrijk van God aanvankelijk niet in uiterlijke heerlijkheid wordt opgericht, maar op een verborgen manier.
Deze verborgen vorm van het koninkrijk is het gevolg van het feit dat Zijn volk Hem verwerpt. Zijn verwerping door het volk betekent uitstel van de vestiging van het koninkrijk in macht en majesteit op aarde. In plaats daarvan wordt het gevestigd in de harten van hen die Hem als hun persoonlijke Heer erkennen (Rm 14:17).
De verborgenheid van het koninkrijk van God betekent dat Christus Zijn dienaren vertelt dat zij rekening moeten houden met wat zij in hun dienst in dat koninkrijk allemaal zullen tegenkomen. Het terrein is groot, maar we moeten erop rekenen dat de vrucht gering is en dat er voortdurend moet worden gewerkt om honderdvoudige vrucht voort te brengen. De oecumene – en we zien dat ook in snelgroeiende evangelische gemeenten – is gericht op grote vrucht die echter slechts een getal is. Zij bij wie het om grote getallen gaat, zijn blind voor het ware karakter van de dienst.
De gelijkenissen betekenen voor hen die ‘buiten’ zijn het oordeel. Zij willen zich niet buigen voor Hem omdat Hij niet beantwoordt aan hun verwachtingen als Messias. Zij erkennen alleen als Messias iemand die hen bevrijdt van het juk van de Romeinen, terwijl ze eraan voorbijgaan dat dit juk van vreemde overheersing het gevolg is van hun verlaten van God (vgl. Ne 9:35-36).
De gelijkenissen voorkomen dat zij zich bekeren en vergeving krijgen. De bekering die zij zouden laten zien als Hij niet in gelijkenissen zou spreken, zou namelijk geen echte bekering zijn. En de vergeving die zij zouden menen te bezitten, zou een ingebeelde vergeving zijn.
13 - 20 Uitleg van de gelijkenis van de zaaier
13 En Hij zei tot hen: Weet u deze gelijkenis niet? En hoe zult u alle gelijkenissen kennen? 14 De zaaier zaait het Woord. 15 Dit nu zijn zij die bij de weg zijn, waar het Woord wordt gezaaid: en wanneer zij horen, komt terstond de satan en neemt het Woord weg dat in hen was gezaaid. 16 En dit zijn zij die op de rotsachtige bodems worden gezaaid, die wanneer zij het Woord horen, het terstond met vreugde aannemen; 17 en zij hebben geen wortel in zichzelf, maar zijn [mensen] van het ogenblik; als daarna verdrukking of vervolging komt om het Woord, dan worden zij terstond ten val gebracht. 18 En anderen zijn zij die tussen de dorens worden gezaaid; dit zijn zij die het Woord hebben gehoord, 19 en de zorgen van het leven, het bedrieglijke van de rijkdom en de begeerten naar de overige dingen komen binnen en verstikken het Woord en het wordt onvruchtbaar. 20 En dit zijn zij die in de goede aarde zijn gezaaid: zij die het Woord horen en ontvangen en vrucht dragen, het ene [deel] dertigvoudig, het andere zestigvoudig en het andere honderdvoudig.
De Heer maakt duidelijk dat zij alle gelijkenissen zullen begrijpen als ze de gelijkenis van de zaaier begrijpen. Deze gelijkenis legt namelijk de basis voor alle andere gelijkenissen.
Hij zegt niet dat Hij Zelf de zaaier is, maar legt de nadruk op wat de zaaier doet. Dit past bij het karakter van dit evangelie waarin Hij wordt voorgesteld als de ware Dienaar. Bij een dienaar gaat het erom wat hij doet, niet wie hij is. Het werk van de Dienaar is het zaaien van het Woord, dat zijn de woorden van God. Alleen het Woord geeft vrucht. Vrucht wordt niet verkregen door beschaving, scholing, opvoeding of voorbeelden, hoe nuttig deze dingen ook zijn. De zaaier zaait alleen het Woord en niets anders. De uitwerking van het gezaaide Woord ligt niet aan het Woord, maar aan de bodemgesteldheid. De bodem waarin het zaad valt, stelt de geestelijke toestand voor van de mens die het Woord hoort.
Markus spreekt over het zaad als “het Woord”. Mattheüs spreekt over het zaad als “het Woord van het koninkrijk” (Mt 13:19), wat de inhoud van het Woord aangeeft. Lukas spreekt over het zaad als “het Woord van God” (Lk 8:11), wat de bron, de oorsprong van het Woord aangeeft.
De mensen die bij de weg zijn, zijn de mensen die een verhard hart hebben. Als zij het Woord horen, doet het niets bij hen. Ze staan zo onder invloed van de satan, dat deze het gezaaide Woord terstond wegneemt. In deze groep zien we de schriftgeleerden. Bij hen is de bodem zo hard, dat niets van het zaad kan opschieten. Demonische machten nemen het weg. Maar de toepassing is ook voor ons. Wij kunnen bijvoorbeeld zeggen: ‘Ik begrijp er niets van’ en vervolgens gaan we over tot de orde van de dag, zonder ook maar enige moeite te doen om te begrijpen wat we hebben gelezen. De satan wil graag dat wij zo reageren.
De volgende groep mensen bestaat uit hen die het Woord “terstond met vreugde aannemen”. Vreugde is echter nooit het eerste resultaat van het gezaaide Woord. Het eerste wat het Woord doet, is de mens aan zichzelf ontdekken, waardoor hij ziet dat hij een verloren zondaar is die de hel verdient. Als God iemand aanspreekt, doet Hij dat in het geweten, waardoor een besef van zonde en schuld wakker wordt (Hd 2:37). Als mensen het Woord direct met vreugde aannemen, is er geen wortel. Mensen kunnen emotioneel worden van wat ze zien of horen, zonder dat het geweten bereikt wordt (Lk 23:27-28). Zodra er druk op hen wordt gezet ter wille van hun belijdenis, zullen ze door de mand vallen. God gebruikt verdrukking of vervolging om de echtheid van het geloof te toetsen.
In deze tweede groep en ook in de volgende groep kunnen we de verwanten van de Heer zien. Zij zijn geen vijanden van Hem en het Woord. Er is een bodem waarin het zaad valt en opschiet. Toch is er geen vrucht. Dat gebeurt als het Woord alleen door het gevoel wordt aangenomen. Ze worden blij en krijgen een warm gevoel, maar het geweten blijft onaangedaan. Als ze weg zijn uit de sfeer van het Woord, zijn ze alles weer vergeten. Het gezaaide Woord heeft het hart niet overtuigd van zonde en van oordeel. Dat zou tot berouw brengen. De toepassing op ons is dat het gevaar bestaat dat allesbehalve ons geweten wordt aangesproken, waardoor wij niet worden gebracht tot een leven van toewijding aan Christus.
De derde categorie mensen die het Woord hoort, wordt vergeleken met hen die tussen de dorens zijn gezaaid. Die mensen leven in omstandigheden die zoveel invloed op hen uitoefenen, dat het gehoorde Woord erdoor wordt overwoekerd. De omstandigheden waarin zij leven, kunnen bestaan uit zorgen, rijkdom en begeerten.
Armoede en rijkdom zijn twee uitersten. Allebei hebben ze het grote gevaar dat ze ons zo in beslag nemen, dat we het Woord vergeten (Sp 30:8-9). Wie arm is, moet op zijn hoede zijn dat de zorgen hem niet zodanig in beslag nemen, dat het Woord zijn werk niet kan doen. Wie rijk is, moet op zijn hoede zijn dat hij niet wordt meegesleept door het bedrieglijke van de rijkdom waardoor hij losraakt van God en het Woord hem niets doet.
Voor alle mensen geldt dat begeerten naar allerlei andere dingen binnen kunnen komen, dat wil zeggen in het hart kunnen komen. De dingen die we hebben, zijn een gevaar, en de dingen die we niet hebben, zijn dat ook als we die willen hebben. Wat het oog ziet, wekt de begeerte het te willen hebben. Als iemand alleen maar daaraan kan denken, sluit hij zich af voor de werking van het Woord en het wordt onvruchtbaar. Ook dit heeft zijn toepassing op de gelovigen.
Zelfs in de goede aarde is er verschil in resultaat. Wat noodlottig is voor de ongelovige, kan bij de gelovige de vrucht ernstig schaden. Vrucht kunnen we als volgt omschrijven: de ontvangen zegen wordt teruggegeven aan God – wat we doen door Hem te aanbidden voor die zegen die Hij heeft gegeven – en het leven wordt geleefd in Zijn tegenwoordigheid en tot Zijn eer. Op deze wijze ontvangt God vrucht uit het leven van de Zijnen.
Zoals gezegd, zien we in het evangelie naar Mattheüs de omgekeerde volgorde omdat het daar gaat om wat de mens doet met wat aan hem is toevertrouwd en dan zien we dat daarin verval optreedt. Hier gaat het om de dienst en daarin zien we toename, omdat de dienst van de Heer erop gericht is dat we meer vrucht voortbrengen.
21 - 25 Onder een korenmaat of onder een bed
21 En Hij zei tot hen: Komt de lamp soms om onder de korenmaat of onder het bed gezet te worden, [en] niet om op de kandelaar gezet te worden? 22 Want er is niets verborgen dan om geopenbaard te worden; en er gebeurt niets [om] geheim [te zijn], maar om in [het] openbaar te komen. 23 Als iemand oren heeft om te horen, laat hij horen! 24 En Hij zei tot hen: Kijkt u uit wat u hoort. Met de maat waarmee u meet, zal u gemeten worden, en u <die hoort> zal toegevoegd worden. 25 Want wie heeft, hem zal worden gegeven; en wie niet heeft, ook wat hij heeft zal van hem worden genomen.
Nadat de Heer Jezus het Woord heeft vergeleken met zaad dat gezaaid wordt om vrucht te dragen, vergelijkt Hij het Woord nu met een lamp (Fp 2:15; Ps 119:105). Waar vrucht is, is ook getuigenis. De vrucht moet een licht worden. Het ingeplante Woord heeft niet alleen redding van mensen en vrucht bij gelovigen tot gevolg, maar loopt ook uit op getuigenis.
Hij spreekt “tot hen”, dat zijn zij die naar de uitleg vragen (vers 10). Zij worden nu ook verantwoordelijk gesteld tot het afleggen van een getuigenis. Het ontvangen licht moet worden verspreid. Het verspreiden van licht heeft niets te maken met het bezit of de uitoefening van een gave, maar met het nieuwe leven dat Christus is en zichtbaar wordt.
Net als het zaad door bepaalde oorzaken zonder vrucht blijft of slechts weinig vrucht voortbrengt, kan ook het licht van het getuigenis door bepaalde oorzaken verduisterd worden. Een eerste oorzaak is de korenmaat. Dat is een beeld van handel of bedrijvigheid. Werkzaamheden van allerlei aard kunnen iemand zo in beslag nemen, dat er geen ruimte is voor een getuigenis voor de Heer.
Een andere oorzaak is het bed, dat een groot bed als dat van Og, de koning van Basan, kan worden (Dt 3:11). Dit is een beeld van luiheid en gemakzucht. Ook daardoor komen christenen er niet toe om van de Heer Jezus te getuigen. Ze verkiezen een gemakkelijk leven boven de inspanning om erop uit te gaan om anderen van Hem te vertellen.
Het licht hoort op de kandelaar, zodat het ongehinderd verspreid wordt. Een licht te zijn is moeilijker dan spreken voor een grote groep. Het gaat om het vertonen van de Heer Jezus als het licht in alle dingen van het leven van elke dag, de hele dag door.
De Heer waarschuwt ervoor dat openbaar zal worden hoe ons getuigenis is geweest. Er komt een moment dat alles waardoor het licht werd bedekt en waardoor het werd verhinderd om zich te verspreiden, aan het licht zal komen. Alles wat het licht niet kon verdragen, zal worden geopenbaard, ook de meest verborgen beraadslagingen van de harten van de mensen (1Ko 4:5).
Deze waarschuwing heeft tot doel dat wij trouw zullen zijn in het geven van ons getuigenis. De Heer zegt hiermee ook dat het verborgen gelovig overblijfsel van de Joden in de toekomst eens openbaar zal worden. De kleine vrucht zal overal worden gezien. Ook het feit dat wat Hij in het verborgen heeft gezegd en door Markus hier voor iedereen leesbaar is opgeschreven, is een vervulling van dat woord.
Dit woord over het licht is evenals Zijn woord over het zaad (vers 9) voor iedere luisteraar persoonlijk van belang. Om zowel vrucht te dragen als licht uit te stralen moeten we luisteren. De oproep “als iemand oren heeft om te horen, laat hij horen”, is dan ook een dringend beroep op ieder van de discipelen afzonderlijk.
Bij het luisteren moeten de discipelen acht geven op wat ze horen, want God zal met hen handelen naar hun trouw in het rentmeesterschap over het Woord dat hun is toevertrouwd. We moeten toezien op wat we horen, want het is onze taak uit te delen wat we zelf ontvangen hebben. Daarom is het belangrijk waar wij ons oor te luisteren leggen. Staan we ’s morgens op met het verlangen naar de Heer te luisteren (Js 50:4)?
Onze geestelijke armoede treedt aan het licht als we niets hebben om uit te delen. Met wat we anderen toemeten, bepalen we de maat van wat ons wordt toebedeeld. Alleen zij bezitten iets die het in genade uitdelen, en zij zullen overvloediger ontvangen (Sp 11:25). Zij die in werkelijkheid niets bezitten, zullen ook de schijn van wat ze bezitten, verliezen.
Zo bezaten de Joden de uitspraken van God (Rm 3:2), maar ze bezaten ze niet werkelijk omdat ze Hem niet erkenden om Wie het gaat. Daarom zullen zij – de ongelovige Joden – alles verliezen wat Gods Woord voor hen bevat en waarop ze zich beroemen. Hetzelfde geldt voor de christenen die het alleen in naam zijn, die alleen met hun mond Christus belijden, maar geen nieuw leven hebben.
26 - 29 Gelijkenis van het vanzelf groeiende zaad
26 En Hij zei: Zó is het koninkrijk van God, als een mens die het zaad in de aarde werpt 27 en slaapt en opstaat, nacht en dag, en het zaad spruit uit en wordt lang, zonder dat hijzelf weet hoe. 28 De aarde draagt vanzelf vrucht, eerst [de] halm, daarna [de] aar, daarna [het] volle koren in de aar. 29 Wanneer nu de vrucht zich voordoet, zendt hij terstond de sikkel daarin, omdat de oogst daar is.
De Heer spreekt een gelijkenis uit over het koninkrijk van God. Hij vergelijkt dat koninkrijk met een mens die zaad in de aarde werpt. Die mens is Hijzelf. Hij zaait om het koninkrijk van God te doen ontstaan. Het ontstaan van dat koninkrijk is Zijn werk. In deze en de volgende gelijkenis gaat het om de twee zijden van het christelijk getuigenis op aarde. In de eerste gelijkenis – deze komt alleen in dit evangelie voor – zien we de Heer Jezus als een mens die heeft gezaaid en zich ogenschijnlijk verder niet met het zaad bemoeit.
Zoals het zaad opkomt zonder enige handeling van de zaaier, zo zal Christus het evangelie zich laten verspreiden in de wereld zonder op merkbare wijze tussenbeide te komen. Het kenmerkende van het koninkrijk is dat de Koning niet aanwezig is. Voor de dienaar betekent het dat hij gewoon moet zaaien en de groei moet overlaten aan de Heer. Wij hoeven ons er niet om te bekommeren wat het zaad doet, wij hoeven alleen te zaaien.
Wij weten dat God de groei geeft (1Ko 3:6). Daaraan kan de dienaar geen enkele bijdrage leveren. Hij zaait en kan verder niets doen. De voortgang van het evangelie hangt niet af van de bedrijvigheid en doeltreffendheid van de arbeiders, maar van de kracht van het zaad zelf. Het is het Woord van God dat werkt (1Th 2:13). Op het groeiproces hebben wij geen enkele invloed. Maar wat wordt gedaan in trouw aan God, zegent Hij in het verborgene. Deze ‘groeiwet’ illustreert het groeien in de genade en in het begrip van de geestelijke werkelijkheden. We worden niet ineens gerijpte christenen; daar is een proces voor nodig.
Als het werk van God in het verborgene is afgerond, kan de oogst plaatsvinden. Dan zien we de grote Dienaar weer actief worden. Zoals Hij bij het zaaien persoonlijk betrokken is, zo is Hij dat ook bij het maaien, terwijl Hij tijdens de groei schijnbaar niet betrokken is.
30 - 32 Gelijkenis van het mosterdzaad
30 En Hij zei: Hoe zullen wij het koninkrijk van God vergelijken, of met welke gelijkenis zullen wij het voorstellen? 31 Als een mosterdzaad, dat wanneer het op de aarde wordt gezaaid, kleiner is dan alle zaden die op de aarde zijn; 32 en wanneer het is gezaaid, komt het op en wordt groter dan alle groenten en maakt grote takken, zodat de vogels van de hemel onder zijn schaduw kunnen nestelen.
De Heer vertelt nog een gelijkenis over het koninkrijk van God. Hij leidt die in met de vraag waarmee Hij het zal vergelijken of zal voorstellen. Hij weet het wel, maar Hij wil Zijn hoorders attent maken op de gelijkenis die Hij nu gaat vertellen.
Deze gelijkenis van het mosterdzaad kennen we uit Mattheüs 13 (Mt 13:31-32). Daar vergelijkt de Heer het koninkrijk der hemelen met een mosterdzaad. Wat Hij daar het koninkrijk der hemelen noemt, noemt Hij hier het koninkrijk van God. Beide worden met een mosterdzaad vergeleken. Het gaat dus om hetzelfde koninkrijk, maar elk wordt vanuit een ander gezichtspunt gezien. In het ene geval gaat het om de regering van de hemel, in het andere geval om de regering van God. Wat hetzelfde is, is dat het koninkrijk niet in openbare heerlijkheid gevestigd wordt, maar vanwege de verwerping van de Koning in verborgenheid wordt opgericht. Het wordt namelijk opgericht in de harten van mensen die belijden de verworpen Heer als Koning te hebben aanvaard.
Het begin van het koninkrijk is klein. Het begon met een handjevol discipelen in een bovenzaal in Jeruzalem, waar slechts honderdtwintig personen bijeen waren (Hd 1:15). Het koninkrijk is niet klein gebleven, maar heeft zich uitgebreid. Dit gebeurde echter niet alleen door het toevoegen van hen die waarachtig wedergeboren zijn. Het is tot een grote macht geworden omdat er ook massa’s mensen gekomen zijn die wel voordelen zagen in het erkennen van die Heer, maar zonder zich echt voor Hem te buigen en zich aan Hem te onderwerpen. Dat zien we in de christenheid die streeft naar macht en invloed en die wil meetellen in de wereld.
De vogels zijn hier een beeld van demonische machten. Zij vinden een schuilplaats in de belijdende, afvallige kerk aan het einde van haar geschiedenis, dat is de christenheid onder leiding van de rooms-katholieke kerk, het grote Babylon (Op 18:2). De trouwe dienaar ziet dat allemaal, maar hij wacht geduldig tot “de vrucht zich voordoet” en “de oogst daar is” (vers 29).
33 - 34 Het gebruik van gelijkenissen
33 En met vele zulke gelijkenissen sprak Hij het Woord tot hen, naardat zij het konden horen; 34 maar zonder gelijkenis sprak Hij niet tot hen, maar afzonderlijk verklaarde Hij alles aan Zijn eigen discipelen.
De Heer heeft meer gelijkenissen uitgesproken, maar Markus verhaalt die niet voor ons. De gebruikte gelijkenissen zijn afgestemd op de hoorders. De Heer spreekt niet over de hoofden heen. Hij weet wat ze kunnen horen en daar houdt Hij rekening mee. Dit is ook voor ons een belangrijke aanwijzing. Als we anderen iets vertellen over de Heer, moeten we rekening houden met wat ze kunnen bevatten.
Door het gebruik van gelijkenissen worden de ware discipelen openbaar. Zij die echt van Hem willen leren, begrijpen dat Hij hun met de gelijkenissen wil onderwijzen en zij vragen Hem dan ook naar de betekenis. Dat zijn “Zijn eigen discipelen”. Zij krijgen van Hem apart onderwijs over de verklaring. Dat betekent niet dat de menigte dom wordt gehouden. Hij vertelt gelijkenissen die ze kunnen begrijpen, maar voor de diepere betekenis zijn ze afhankelijk van de uitleg van de Heer.
35 - 41 Storm op zee
35 En Hij zei tot hen op die dag, toen het avond was geworden: Laten wij oversteken naar de overkant! 36 En met achterlating van de menigte namen zij Hem, zoals Hij was, in het schip mee; en nog andere schepen waren er bij Hem. 37 En er ontstond een hevige stormwind en de golven sloegen in het schip, zodat het schip al vol liep. 38 En Hij lag in het achterschip op het kussen te slapen; en zij wekten Hem en zeiden tot Hem: Meester, bekommert U Zich er niet om dat wij vergaan? 39 En wakker geworden bestrafte Hij de wind en zei tot de zee: Zwijg, wees stil! En de wind ging liggen en er ontstond een grote stilte. 40 En Hij zei tot hen: Waarom bent u <zo> angstig? Hebt u nog geen geloof? 41 En zij vreesden met grote vrees en zeiden tot elkaar: Wie is toch Deze, dat zelfs de wind en de zee Hem gehoorzamen?
Zoals aan het begin van dit hoofdstuk is opgemerkt, geeft Markus ons in dit hoofdstuk een overzicht van de dienst van de Heer en van onze dienst. Hij is de ware Dienaar en maakt ons er klaar voor om als dienaren in Zijn voetstappen te volgen. Hij heeft in de gelijkenis van de zaaier de resultaten van de dienst laten zien. De vrucht is verhoudingsgewijs gering. Wat vrucht brengt, moet meer vrucht worden en vervolgens moet de vrucht licht worden. Wat Hij in het verborgene heeft onderwezen, moet in het openbaar worden doorgegeven aan anderen. Dan vertelt Hij ook in twee gelijkenissen de beide zijden van de dienst die belangrijk zijn voor de tegenwoordige bedeling. Het gaat om de innerlijke en de uiterlijke kant van de groei. God bewerkt de groei, maar uiterlijk wordt het een boom.
In de laatste gebeurtenis van dit hoofdstuk, de storm op zee, zien we ook dat de Heer slaapt, zoals in de eerste gelijkenis (vers 27). Hij slaapt aan boord van het schip in de storm. In de storm zien we de uiterlijke omstandigheden die zich richten tegen ‘Degene Die dient’ en Zijn dienaren.
De Heer is de hele dag bezig geweest, tot de avond toe (vgl. Ps 104:23). Als de avond is gevallen, geeft Hij Zijn discipelen het bevel naar de overkant te varen. Hij zegt: “Laten wij oversteken.” Hij gaat mee. Hij is bij hen, hoewel Hij slaapt. Zo lijkt het wel eens als wij Hem dienen. We weten dat Hij bij ons is, maar soms lijkt het, alsof Hij slaapt. Zolang er geen stormen zijn, merken we het niet, maar als er stormen komen, wordt openbaar wie wij zijn en zien we Wie Hij is.
Als Hij aan boord gaat, laat Hij de menigte achter. De discipelen nemen Hem, “zoals Hij was”, mee in het schip. Deze toevoeging, die alleen Markus ons geeft, laat ons zien hoe belangrijk het is om de Heer in ons leven toe te laten ‘zoals Hij is’ en ons geen andere voorstelling van Hem te maken. Het past ons niet tegen Hem te zeggen hoe Hij moet zijn en dat we Hem pas in ons leven toelaten als Hij aan onze ideeën over Hem beantwoordt.
We moeten ons afvragen hoe wij Hem meenemen in ons individuele en ook in ons gemeentelijke levensschip. Paulus spreekt in 2 Korinthiërs 11 over het gevaar dat we zonder probleem iemand verdragen die een andere Jezus predikt dan hij gepredikt heeft (2Ko 11:4). Als we dat doen, nemen we Hem niet mee zoals Hij is. Om te weten of we de Heer Jezus meenemen “zoals Hij was”, zullen we de Bijbel moeten openen. Als we, wat we daarin over Hem lezen, in ons hart bewaren, zal dat tot gevolg hebben dat we ons leven naar Zijn wil inrichten. Dan zal Hij in alles de eerste plaats innemen en door ons met liefde en dankbaarheid worden gevolgd en gediend.
Naast het schip waar Hij aan boord is, zijn er ook nog andere schepen bij Hem. Het doet denken aan die gelovigen die allerlei krachten doen in Zijn Naam. Zij zijn niet bij de discipelen (Mk 9:38-39), maar de Heer gebruikt hen wel omdat zij in Zijn Naam handelen. Al die andere schepen zijn ook op zee en in de storm, maar ze zijn wel bij Hem. Hoewel Hij niet bij hen aan boord is, delen ze ook in de zegen van het stillen van de storm.
De discipelen in de storm zijn een beeld van dienaren die in beproevingen terechtkomen. Deze gebeurtenis is ook een beeld van de geschiedenis van de trouwe dienaren door de eeuwen heen. Na in de voorgaande gelijkenissen de ontwikkeling van het gezaaide Woord te hebben laten zien, toont de Heilige Geest nu nog hoe het met de discipelen zal gaan in de tijd dat het Woord wordt gezaaid. Ze zullen in grote moeilijkheden komen. De vijand zal een storm tegen hen verwekken.
De storm waarin de discipelen terechtkomen, is geen gewone storm. Ze waren wel wat gewend. Zeker de vissers onder hen waren vertrouwd met het water. Maar hier verliezen ook de meest ervaren zeelieden alle vertrouwen in eigen stuurmanskunst en, wat erger is, ook het geloof in hun slapende Meester.
De Heer slaapt in volmaakte rust, terwijl alles om Hem heen in rep en roer is. Hij is volkomen tegenovergesteld aan de man in het volgende hoofdstuk. Die is op een plaats van absolute rust, de graven, maar nergens is het zo onrustig als in zijn hart (Mk 5:1-7).
We hebben hier de enige verwijzing in de evangeliën naar de slaap van de Heer. Hij slaapt de slaap van volkomen vertrouwen op Zijn God (Ps 4:8). Van Zijn rust hadden ze kunnen leren ook rustig te zijn. Dat zien we echter niet. We zien dat ze Hem wakker maken en Hem vervolgens het verwijt maken dat Hij Zich er niet om bekommert dat zij vergaan.
De storm is een grote beproeving. Nog groter is de beproeving dat de Meester schijnbaar geen aandacht aan de storm schenkt. Als het geloof werkzaam was geweest, zou het steun hebben gevonden in de gedachte dat Hij bij hen aan boord is. Hij deelt in het lot van de Zijnen, of liever zij delen in Zijn lot. Als we ons bewust zijn dat de gevaren niet zozeer ons en ons werk als wel Hem en Zijn werk bedreigen, is er in werkelijkheid geen gevaar.
De discipelen zien echter zozeer op de macht van de storm, dat ze bang zijn dat ze zullen vergaan. Daarom wekken ze de Meester onder het verwijt dat Hij onverschillig is over hun lot. Maar laten we bedenken dat de Zoon van God in de wereld is gekomen om het verlossingswerk te volbrengen en de raadsbesluiten van God uit te voeren. Zou het dan mogelijk zijn dat Hij en heel Zijn werk onverwachts in de zee vergaan door een in de ogen van mensen toevallige storm?
In Zijn genade komt Hij hun ongeloof te hulp. Hij wordt wakker en bestraft de wind en de zee. Eén woord van Hem bewijst dat Hij de Heer van de schepping is. Dat Hij de wind en de zee bestraft, wijst erop dat de ontketening van deze elementen veroorzaakt is door de satan.
Terwijl de mens niet luistert, gehoorzamen de krachten van de natuur terstond (Ps 93:4). De Heer heeft gezag over de wind, want Hij wandelt op de vleugels van de wind (Ps 104:3). Hij heeft ook gezag over de zee, want Hij heeft haar gemaakt (Ps 95:5). Hij heeft geen staf als Mozes of een mantel als Elia nodig om de zee te slaan (Ex 14:21; 2Kn 2:8).
Na het woord tot de elementen te hebben gericht richt Hij het woord tot Zijn discipelen. Hij verwijt hun niet dat zij Hem hebben geroepen, maar Hij berispt hun ongeloof. Ze hadden op Hem en op Zijn Goddelijke macht moeten vertrouwen en niet moeten denken dat Hij door de golven verzwolgen zou worden. Ze hadden zich hun eigen verbinding met Hem moeten herinneren, die ze door genade met Hem gekregen hadden. Welk een rust bezat Hij! De storm verwart Hem niet. Zijn Goddelijke rust die geen wantrouwen kent, liet Hem toe te slapen te midden van de storm. Wij zijn in dezelfde boot met Hem, wat geweldig! Als de Zoon van God niet zinkt, zinken wij ook niet.
Als de Heer Zijn macht heeft geopenbaard, ontstaat er vrees onder de discipelen. De Dienaar is de Heer van de natuurelementen. Ze vragen zich af Wie Hij toch wel is. Het geheimenis van Zijn Persoon, God en Mens, is niet te doorgronden. Hij Die even daarvoor nog als Mens sliep omdat Hij moe was, openbaart Zich een moment later als de almachtige God.