1 - 2 De verwoesting van de tempel voorzegd
1 En toen Hij uit de tempel ging, zei een van Zijn discipelen tot Hem: Meester, zie, wat een grote stenen en wat een grote gebouwen! 2 En Jezus zei tot hem: Zie je deze grote gebouwen? Er zal <hier> geen enkele steen op [de andere] steen gelaten worden die niet zal worden afgebroken.
In dit hoofdstuk spreekt de Heer Jezus Zijn rede over de laatste dingen uit. Hij spreekt daarover – in overeenstemming met het karakter van dit evangelie – tot Zijn discipelen in hun hoedanigheid van dienaren. Dit hoofdstuk bevat dan ook onderwijs voor dienaren in tijden van grote verdrukking. De Heer waarschuwt Zijn discipelen hoe ze kunnen ontkomen aan het oordeel dat over het geliefde volk komt vanwege hun zonden. Als de tijd komt waarover Hij hier spreekt, zal dat het bewijs zijn van de waarheid van Zijn woorden en tevens een bemoediging voor hun harten.
De aanleiding voor deze rede over wat er in het einde van de tijden zal gebeuren, is de opmerking van een van Zijn discipelen tegen Hem over de tempel. Wanneer Hij de tempel weer uitgaat, keert Hij deze als het ware de rug toe. Hij laat het hele systeem aan zichzelf over. Een van Zijn discipelen keert zich echter om, ziet de grootsheid van de tempel en roemt daarover. Hij beziet de tempel als Gods huis en het centrum van hun dienst.
Dat geeft de Heer gelegenheid hun Gods gedachten mee te delen over Zijn wegen met Zijn volk en Zijn oordeel over de geestelijke toestand ervan. Zo kunnen ook vandaag prachtige kerken voor het oog schitterend zijn en voorwerpen van bewondering die te bezichtigen zijn, maar God zal het alles oordelen. We zien dat in de val van het grote Babylon (Op 18:21).
De Heer herhaalt een gedeelte van de opmerking van Zijn discipel als vraag. Hij doet dit om hem te betrekken bij wat Hij over de tempel gaat zeggen. Dan zegt Hij zonder omwegen dat van al die indrukwekkende, voor het oog zo prachtige gebouwen niets heel gelaten zal worden. Dat is voor de discipelen een schok. Zij menen nog steeds dat de tempel het bewijs is van Gods aanwezigheid onder Zijn volk en daarmee de erkenning van het volk door God. Ze zien de dingen nog steeds vanuit hun godsdienstige opvattingen dat hun Meester Zijn rijk gaat oprichten. Maar slechts enkele tientallen jaren later zal het oordeel over deze gebouwen komen.
3 - 4 Vragen over de toekomst
3 En toen Hij op de Olijfberg zat, tegenover de tempel, vroegen Petrus, Jakobus, Johannes en Andréas Hem afzonderlijk: 4 Zeg ons, wanneer zullen deze dingen zijn, en wat is het teken wanneer al deze dingen in vervulling zullen gaan?
De Heer neemt een veelzeggende plaats in: op de Olijfberg en tegenover de tempel. Tweemaal twee broers vragen Hem naar een verklaring. Vanaf de Olijfberg hebben ze een goed zicht op de tempel. De Heer zit weer. Er is rust bij Hem en vanuit die rust geeft Hij Zijn discipelen antwoord op hun vragen en voert hen verder in Gods plannen over de toekomst in. Om Gods gedachten te leren kennen moeten we, zoals Hij, op een verheven plaats zijn. Van daaruit zien we de werkelijkheid, want daar geeft Hij profetisch onderwijs.
De Olijfberg ligt ten oosten van Jeruzalem. Tussen de Olijfberg en de stad loopt als een scheiding de beek Kidron. Van de Olijfberg kwam de ezelin die Hem in een triomftocht onder het gejuich van de menigte naar Jeruzalem bracht (Mk 11:1). Bij de Olijfberg ligt ook Gethsémané. Vanaf de Olijfberg zal Hij naar de hemel gaan en Hij zal vanuit de hemel daarop terugkeren (Hd 1:11; Zc 14:4).
De vier discipelen vragen twee dingen. Ze vragen naar het “wanneer” en naar “het teken”. Hun vraag naar het teken bewijst dat zij zich nog steeds als echte Joden gedragen en als echte Joden denken. Het onderwijs dat volgt, is dan ook in de eerste plaats voor hen als Joden bedoeld. De Heer stelt het echter zo voor, dat het ook op ons van toepassing is en dan met name voor ons als dienaren om Hem daarin na te volgen.
5 - 8 Het begin van de weeën
5 Jezus nu begon hun te zeggen: Kijkt u uit dat niemand u misleidt. 6 Velen zullen komen onder Mijn Naam en zeggen: Ik ben het, en zij zullen velen misleiden. 7 Wanneer u nu zult horen van oorlogen en geruchten van oorlogen, wordt niet verschrikt, want het moet gebeuren, maar het is nog niet het einde; 8 want volk zal opstaan tegen volk en koninkrijk tegen koninkrijk. Er zullen aardbevingen zijn in verschillende plaatsen; <en> er zullen hongersnoden <en onlusten> zijn. Deze dingen zijn een begin van [de] weeën.
De Heer “begon” hun iets te zeggen. Wat Hij zegt, is een begin van Zijn onderwijs en geen afgerond geheel. Het is onderwijs dat zij moeten uitwerken in hun leven en waarbij Hij doorgaat hen steeds meer te leren. De inleidende woorden van Zijn onderwijs zijn een waarschuwing. Ze geven aan dat het Hem er niet om gaat hun nieuwsgierigheid te bevredigen, maar dat Hij Zijn woorden wil toepassen op hun hart en geweten. Al Zijn aanwijzingen en waarschuwingen geeft Hij in dit evangelie met het oog op hun dienst.
Hij wijst er allereerst op dat de tijd wanneer deze dingen zullen gebeuren, een tijd van grote misleidingen zal zijn. Velen zullen zich uitgeven voor de Messias. Ieder van die valse messiassen zal zeggen dat hij het is. En velen zullen erin trappen. Deze valse messiassen zullen hun succes te danken hebben aan het ongeloof van de massa die liever in de leugen gelooft dan de waarheid te erkennen en zich te bekeren. Het is ook vandaag een enorm misleidende tijd waarin mensen het christelijk geloof hebben afgezworen omdat het hun door godsdienstige leiders is afgenomen. Er is een gat ontstaan waarin de demonen graag springen om het te vullen met hun misleidende leringen.
Behalve het gevaar van misleiding is er ook gevaar door omstandigheden. Er zullen oorlogen zijn. Een oorlog is een uitbarsting van geweld tussen bevolkingsgroepen, waarbij geweld en dood het leven ondraaglijk maken. Een oorlog is vaak van langdurige aard met langdurige gevolgen. Het gerucht van oorlog is al voldoende om angst aan te jagen. De Heer zegt dat ze er niet van hoeven te schrikken, want het hoort bij de eindtijd, maar het betekent niet het einde. Ook de oorlogen zijn vandaag algemeen en maken mensen bang, maar dat hoeven christenen niet te zijn.
Behalve misleiding en oorlogen zullen er ook natuurrampen zijn en ook kleinere vuurhaarden van onderlinge strijd tussen mensen. Al deze veroorzakers van onvrede en ellende zijn de aankondiging van nog ergere dingen. In het grootste deel van de wereld is hongersnood en het tekort aan voedsel wordt steeds nijpender. Dat zijn allemaal directe gevolgen van de zonde. En het is nog maar een begin van de weeën.
9 - 13 De dienaar wordt vervolgd
9 Kijkt u echter uit voor uzelf; zij zullen u overleveren aan raadsvergaderingen en in synagogen zult u worden geslagen en voor stadhouders en koningen zult u worden gesteld ter wille van Mij, tot een getuigenis voor hen; 10 en aan alle volken moet eerst het evangelie worden gepredikt. 11 En wanneer zij u wegleiden om u over te leveren, weest tevoren niet bezorgd wat u zult spreken, maar al wat u op dat uur zal worden gegeven, spreekt dat; want u bent het niet die spreekt, maar de Heilige Geest. 12 En [de ene] broer zal [de andere] broer tot [de] dood overleveren en een vader [zijn] kind; en kinderen zullen opstaan tegen ouders en hen ter dood brengen. 13 En u zult door allen worden gehaat ter wille van Mijn Naam; wie echter zal volharden tot [het] einde, die zal behouden worden.
Deze verzen vinden we alleen hier en niet in de profetische rede die Mattheüs in Mattheüs 24-25 en Lukas in Lukas 21 hebben opgeschreven. Niet alleen de omstandigheden zijn kenmerkend voor die tijd, maar ook wat er met henzelf zal gebeuren. De haat van de mensen zal zich vooral op hen richten als volgelingen of dienaren van Christus. Ze zullen worden overgeleverd aan raadsvergaderingen van godsdienstige systemen om te worden verhoord. De methoden van verhoring zijn wreed en de verhoringen zullen zelfs plaatsvinden in synagogen, dat zijn gebouwen waar onderwijs uit Gods wet wordt gegeven.
Daarnaast zullen wereldse overheden hen ter verantwoording roepen vanwege Wie Christus is. Het zal een gelegenheid zijn om deze overheden bekend te maken met Zijn Naam, waardoor het evangelie ook op die plaatsen zal komen. Zo heeft Paulus voor de Joodse raad getuigd, evenals voor Festus, Agrippa en zelfs de keizer. Ook heeft het evangelie geklonken en klinkt het nog steeds in strafkampen waarnaartoe trouwe getuigen verbannen werden en nog worden. Bij dit alles was en is het belangrijk het karakter van waarheid en nederigheid te bewaren.
Zo zal het evangelie zijn weg vinden, want voordat het einde komt, moet het eerst aan alle volken worden gepredikt. God wil dat Zijn blijde boodschap ook in de donkerste tijden, of misschien wel juist dan, tot de uitersten van de aarde wordt gebracht. God oordeelt nooit zonder eerst een volkomen getuigenis te hebben gegeven van de weg tot redding van dat oordeel. Het is onze opdracht dat te doen, terwijl we zien wat er in de wereld gaande is.
De Heer heeft een grote bemoediging voor Zijn discipelen. Als ze worden weggeleid om te worden verhoord, hoeven ze zich geen zorgen te maken over wat ze zullen spreken. Hij zal ervoor zorgen dat ze op het juiste moment het juiste zullen spreken. Dat zal Hij bewerken door de Heilige Geest, Die hun de woorden in de mond zal leggen.
Dit is ook voor elke situatie van dreiging en nood die wij als dienaren kunnen tegenkomen van belang om ons daarvan bewust te zijn. De Heilige Geest wil ons vervullen tot het verrichten van onze taak om te getuigen (Hd 1:8; 4:31). Wij hoeven geen tactiek uit te stippelen of een organisatie op te richten om te weten hoe we de vijand zullen weerstaan.
Als we op ons eigen inzicht en onze eigen vaardigheden gaan vertrouwen, is onze nederlaag zeker. Als we op de Heer vertrouwen, zal Hij de overwinning geven, al zou het ons ook het leven kosten. We zullen dit wonder van het spreken door de Heilige Geest ervaren telkens als we voor de Heer Jezus uitkomen wanneer Hij ons in situaties brengt waarin Hij dat van ons vraagt.
Elke dienst voor Christus zal ook de haat van het menselijk hart openbaar maken. Die haat zal zo groot zijn, dat er zelfs in familieverbanden geen veiligheid meer te vinden is. Gezag verdwijnt en familiebanden worden verscheurd. Waar anders de ene broer de andere helpt, zal nu de ene broer de andere ter dood overleveren. Terwijl een kind van nature bij zijn vader bescherming en veiligheid vindt, is daar in die tijd niets van over en zal een vader zijn kind overleveren als hij merkt dat dit kind een discipel van Christus is.
Dat alle natuurlijke verhoudingen verkild zijn, blijkt ook wel uit de opstand van kinderen tegen hun ouders en het ter dood brengen van hen. Kinderen behoren hun ouders te eren en niet tegen hen op te staan. Ze zijn zonder natuurlijke liefde (2Tm 3:1-4). Dit is het resultaat van het egoïsme dat in de gezinnen heerst, met als gevolg dat de liefdeloosheid hand over hand toeneemt. Zo voeden ouders hun kinderen voor de dood op, want er is geen natuurlijke liefde meer. Kinderen sterven door emotionele verwaarlozing veroorzaakt door geldingsdrang van de ouders. De grondslagen van de maatschappij worden ondergraven. Het gaat allemaal sluipend, maar zeker.
De haat zal algemeen zijn omdat de haat tegen de Heer Jezus algemeen is (Jh 15:18-21). Het komt erop aan ons er niet door te laten tegenhouden, maar te volharden tot het einde. Het einde is in eerste instantie tot het einde van de grote verdrukking, waarover de Heer hierna spreekt. Volharding is de volkomen vrucht van gehoorzaamheid (Jk 1:4). Wie volhardt, wordt behouden.
Dit betekent niet dat het van onze eigen inspanning afhangt of we behouden worden. De behoudenis kan niet worden verdiend en wie door genade behouden is, kan niet verloren gaan. Het gaat er hier om dat de volharding het bewijs is dat iemand Christus kent, voor Hem gekozen heeft en Hem daarom consequent dient. En als er een keer een falen is, is er ook belijdenis en herstel.
14 - 20 De gruwel van de verwoesting
14 Wanneer u nu de gruwel van de verwoesting zult zien staan waar het niet behoort, – laat hij die het leest erop letten! – laten dan zij die in Judéa zijn, vluchten naar de bergen; 15 laat hij die op het dak is, niet naar beneden gaan en niet naar binnen gaan om iets uit zijn huis te halen; 16 en laat hij die op het veld is, niet terugkeren naar wat achter hem ligt om zijn kleed te halen. 17 Wee echter de zwangeren en de zogenden in die dagen. 18 Bidt ook dat het niet ‘s winters gebeurt. 19 Want die dagen zullen zo’n verdrukking zijn als er niet geweest is van [het] begin van [de] schepping die God heeft geschapen, tot nu toe, en er geenszins meer zal komen. 20 En als [de] Heer die dagen niet had verkort, zou geen vlees behouden worden, maar ter wille van de uitverkorenen die Hij heeft uitverkoren, heeft Hij die dagen verkort.
“De gruwel van de verwoesting” is de afgod die verwoesting bewerkt (Dn 9:27; 11:31; 12:11). De Heer doelt hier op het beeld van het beest dat de heerser van het herstelde Romeinse rijk voorstelt. Dit beeld zal door de antichrist in de tempel worden gezet en iedereen zal het moeten aanbidden (2Th 2:4; Op 13:12-15). Dit is het begin van de grote verdrukking die drieënhalf jaar zal duren. Het opstellen van deze afgod in de tempel is voor de getrouwe Joden het teken om te vluchten. De grote verdrukking zal de getrouwen openbaar maken. Zij zijn het die zich laten waarschuwen, een waarschuwing die zij hebben ontvangen door in het Woord te lezen.
De Heer merkt op dat het van levensbelang is om Zijn Woord met inzicht – niet voor de vorm – te lezen. Daardoor kunnen we ontkomen aan de grote misleiding. Hij zegt het en wij moeten erop letten. Zo is het met elke misleiding die op de dienaar afkomt. De enige manier om niet misleid te worden is het lezen van Gods Woord en het ter harte te nemen ervan.
De vervolging die zal losbarsten, zal zo plotseling zijn, dat er geen ogenblik verloren mag gaan door ook nog maar snel iets uit huis te pakken omdat het mogelijk van pas zou komen. Waar iemand zich ook maar bevindt, het komt erop aan zo snel mogelijk te vluchten, zelfs met achterlating van het kleed dat tegen de kou van de nacht moet beschermen. Het leven is meer dan bescherming tegen de kou.
De Heer houdt ook rekening met de kwetsbaren. Deze tijd zal in het bijzonder zwaar zijn voor de zwangeren en zogenden. Zij zullen verzwakt zijn en dan toch snel moeten vluchten. Hij houdt zelfs rekening met de weersomstandigheden. Hij zegt hun te bidden dat deze dingen niet in de winter gebeuren vanwege de extra nood die dat zal geven. Ze mogen bidden, want Gods oor is geopend voor hun nood en Hij geeft uitredding door hen er doorheen te helpen. Er staat hier niet bij, wat wel in het evangelie naar Mattheüs staat, dat ze ook moeten bidden dat hun vlucht niet op de sabbat zal gebeuren (Mt 24:20). Hieruit blijkt dat de ervaringen van dienaren hier vooropstaan en niet zoals in Mattheüs het Joodse aspect.
De Heer voorzegt de ongekende verdrukking van die dagen. Een dergelijke verdrukking is er nooit geweest op aarde en zal er ook daarna nooit weer komen. Hoe groot moet die verdrukking zijn! Het is de tijd die Jeremia “een tijd van benauwdheid voor Jakob” noemt (Jr 30:7; Dn 12:1; Mt 24:21; Op 3:10). Het is een tijd van een verdrukking die zijn weerga niet kent.
De Heer heeft echter een grens aan die verdrukking gesteld. Hij heeft de duur ervan vastgelegd. Hij heeft de maat, de grens van de openbaring van de wetteloze, bepaald ter wille van Zijn uitverkorenen. De verdrukking zal beperkt worden tot drieënhalf jaar. Velen zullen wel omkomen, maar ze zullen niets missen van het vrederijk. Zij zullen deelhebben aan (de tweede fase van) de eerste opstanding (Op 20:4). Er zal ook door Hem een overblijfsel in leven worden gehouden.
21 - 23 Waarschuwing voor misleiders
21 En als dan iemand tot u zegt: Zie, hier is de Christus, zie, Hij is daar, gelooft het niet. 22 Want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan en tekenen en wonderen geven om zo mogelijk de uitverkorenen te misleiden. 23 Kijkt u echter uit! Van tevoren heb Ik u alles gezegd.
Hoe verleidelijk is het om in die tijd van de grootste nood een valse christus aan te nemen om maar van de nood verlost te worden. De Heer waarschuwt ervoor hem niet te geloven. Het gaat niet alleen om de woede van de satan – hij is de “brullende leeuw” (1Pt 5:8), maar ook om zijn listen – hij is ook de “engel van het licht” (2Ko 11:14). Allen die de liefde tot de waarheid niet hebben aangenomen, zullen een prooi van dergelijke misleiders worden (2Th 2:9). En er zullen er in die dagen vele zijn.
Naast de valse christussen zullen er ook valse profeten zijn die met prachtige toespraken en schitterende woordspelingen een valse christus aanwijzen als de ware Christus. Ze zullen niet alleen zeggen dat dit de Christus is, maar ook misleidende tekenen en wonderen verrichten om hun bewering te ondersteunen. Het zal allemaal zo echt lijken, dat er een enorme misleidende kracht van uitgaat om die persoon als de ware Christus aan te nemen.
De Heer waarschuwt nadrukkelijk dat ze zich niet laten misleiden. Een gewaarschuwd mens telt voor twee. Hij heeft het van tevoren gezegd. Dit is Zijn liefde voor de Zijnen. Hij laat ons niet onkundig over wat er allemaal staat te gebeuren. We kunnen geopende ogen hebben voor de misleidingen die zullen komen en daarvoor op onze hoede zijn.
Als we ons als ziende discipelen toch nog laten misleiden, hebben we dat te wijten aan het vergeten of het in de wind slaan van het Woord van God, waarin ons alles van tevoren is gezegd. Het Woord is onze enige veilige gids om trouw te blijven en te volharden tot het einde. De Heer spreekt als de Profeet van God Die door Mozes is aangekondigd (Dt 18:18).
24 - 27 De komst van de Zoon des mensen
24 Maar in die dagen, na die verdrukking, zal de zon verduisterd worden en de maan zal haar schijnsel niet geven, 25 en de sterren zullen uit de hemel vallen en de krachten die in de hemelen zijn, zullen wankelen. 26 En dan zullen zij de Zoon des mensen zien komen in wolken, met grote kracht en heerlijkheid. 27 En dan zal Hij Zijn engelen uitzenden en Zijn uitverkorenen bijeenverzamelen uit de vier windstreken van [het] einde van [de] aarde tot [het] einde van [de] hemel.
Het einde van de verdrukking komt met indrukwekkende natuurverschijnselen. Het kan zijn dat wat de Heer hier zegt, letterlijk in vervulling gaat. Het kan ook zijn dat Hij doelt op een totale omwenteling en omverwerping van regerende machten, waarvan de zon en de maan een beeld zijn. De sterren stellen in dat geval lagere regerende machten voor dan de zon en de maan. Het heelal komt in beroering. Ook in de hemel zullen de geestelijke boze machten, die daar zo lang heerschappij hebben uitgeoefend, wankelen.
Op het moment dat de chaos compleet is, zal de Zoon des mensen komen om orde op zaken te stellen. Dan komt Hij niet meer zoals de eerste keer als een hulpeloze Baby, maar met grote kracht en heerlijkheid. Aan alle verdrukking van de Zijnen maakt Hij een einde. Elke tegenstand slaat Hij neer. Alle ongerechtigheid oordeelt Hij.
Hij zal Zijn engelen gebruiken om Zijn uitverkorenen overal vandaan te halen om ze te brengen naar het land dat van Hem is en waar de vijand zo tekeer is gegaan. Het betreft hier het overblijfsel van de tien stammen dat in de verstrooiing is geweest. Niemand van Zijn uitverkorenen zal achterblijven.
28 - 31 Gelijkenis van de vijgenboom
28 Leert nu van de vijgenboom deze gelijkenis: Wanneer zijn tak al zacht wordt en de bladeren uitspruiten, dan weet u dat de zomer nabij is. 29 Zo ook u, wanneer u deze dingen zult zien gebeuren, weet dan dat het nabij is, voor de deur. 30 Voorwaar, Ik zeg u: dit geslacht zal geenszins voorbijgaan totdat al deze dingen zijn gebeurd. 31 De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar Mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan.
De Heer stelt de vijgenboom tot voorbeeld. De vijgenboom is een beeld van Israël. Zoals na de winter de tak van de vijgenboom weer zacht wordt en er bladeren aan de boom komen, zo zal het ook met het volk Israël gebeuren. Het volk zal weer leven krijgen door de Geest (Ez 37:1-14). De zomertijd wijst op de tijd van de heerlijke regering van Christus. Wij zien de tak al zacht worden en de bladeren uitspruiten.
Door wat er gebeurt met Israël, weten we hoe laat het is op de profetische klok. We zien hoe Israël sinds 1948 weer een natie is. De tak is zacht geworden en er zijn bladeren verschenen, maar er is nog geen vrucht. Die vrucht kan pas komen als de Geest in Israël, dat wil zeggen in een overblijfsel, eerst verootmoediging heeft bewerkt (Zc 12:10) als voorbode van nieuw leven. Er is een uiterlijke staat Israël, maar nog geen afhankelijkheid van God. Dat komt pas als de gemeente is opgenomen en de Geest in het volk komt, dat wil zeggen dat Hij een overblijfsel levend maakt. De bladeren wijzen naar die tijd vooruit. De zomer is nog niet gekomen, maar wel nabij.
De Heer stelt duidelijk dat al de door Hem voorzegde dingen onherroepelijk zullen gebeuren. Ze zullen de gevolgen over zich krijgen die ze over zich hebben afgeroepen door hun verwerping van de Messias. Dit geslacht is er nog steeds, het is nog steeds niet voorbijgegaan. Het is niet de tijd dit geslacht uit te roeien, ook nu niet. De Heer zal bij Zijn komst met dit geslacht afrekenen.
Hij stelt dat de zekerheid van de vervulling van Zijn woorden groter is dan het blijven bestaan van hemel en aarde. Aan het bestaan van de hemel en de aarde komt een einde, maar niet aan Zijn woorden. Als Zijn woorden vervuld zijn, zijn ze niet voorbijgegaan, maar laat de vervulling tot in eeuwigheid de waarde van Zijn woorden zien.
32 - 37 Dag en uur onbekend
32 Van die dag of dat uur echter weet niemand, ook de engelen in [de] hemel niet, ook de Zoon niet, behalve de Vader. 33 Kijkt u uit, waakt <en bidt>; want u weet niet wanneer het de tijd is: 34 zoals een mens die buitenslands gaat, zijn huis verlaat en aan zijn slaven macht geeft, aan ieder zijn werk, en de deurwachter gebiedt te waken. 35 Waakt dan! Want u weet niet wanneer de heer van het huis komt, ‘s avonds of te middernacht of met het hanengekraai of ‘s morgens vroeg; 36 opdat hij, als hij plotseling komt, u niet in slaap vindt. 37 Wat Ik nu tot u zeg, zeg Ik tot allen: Waakt!
De Heer Jezus zegt als de ware Dienaar en Profeet Die God op aarde dient dat het precieze tijdstip van Zijn komst onbekend is. Als de eeuwige God weet Hij alles, als Dienaar onderwerpt Hij Zich aan God en weet Hij niet alles. Dit is voor ons niet te begrijpen, net zomin als wij kunnen begrijpen dat Hij kon toenemen in wijsheid en in grootte en in gunst bij God en mensen (Lk 2:52). Als wij het zouden kunnen begrijpen, zouden wij ook begrijpen wat het is dat Hij tegelijk waarachtig God en waarachtig Mens is. Dit is voor ons echter onmogelijk, want dan zouden wij God gelijk zijn. Zijn onbekendheid met dag of uur toont aan hoe waarachtig Mens Hij is.
Dat het uur aanstaande is, voor de deur, wil nog niet zeggen dat het ogenblik van Zijn komst ook berekend kan worden. De begeleidende verschijnselen van de komst van de Zoon des mensen geven aan dat Hij binnenkort komt, maar Zijn komst zelf zal gebeuren met de snelheid van de bliksem.
Nog eens zegt Hij dat ze moeten uitkijken, opletten. Ze moeten waken, dat is bewust wakker zijn, geen rust kunnen vinden in een wereld, waarin Hij ook geen rust kan vinden. Het is niet een angstig uitzien, maar een vertrouwend en hoopvol uitzien. Daarom voegt Hij eraan toe dat ze moeten bidden. Bidden wil zeggen vertrouwen dat het God niet uit de hand loopt.
Terwijl ze zo waken en bidden, geeft de Heer ook een opdracht. Er is werk te doen voor iedere dienaar. Hij stelt Zichzelf voor als een mens die zijn huis, dat is het huis van Israël, verlaat en buitenslands gaat, dat wil zeggen dat Hij teruggaat naar de hemel, terwijl Hij opdrachten geeft aan hen die achterblijven. Bij Zijn terugkeer naar de hemel heeft Hij aan Zijn slaven macht en aan ieder zijn werk – niet: zijn gave – gegeven. Dat is in overeenstemming met dit evangelie waar de Heer Jezus de Dienaar is en Zijn discipelen leert hoe zij moeten dienen.
Na Zijn heengaan is Zijn eigen dienst op aarde voorbij. Hij laat die voortzetten door Zijn slaven. Hier is geen sprake van een geven van talenten om er handel mee te drijven (Mt 25:15), maar hier heeft ieder zijn werk als slaaf. Het gaat om dienst in het huis – voor ons is dat het huis van God, de gemeente – waarin iedere dienaar zijn opdracht heeft. Ieder van ons kan op het terrein dat de Heer geeft met gezag optreden, want daartoe heeft Hij aan Zijn slaven macht gegeven.
De deurwachter krijgt apart te horen dat hij moet waken. Hij moet erop toezien dat er geen kwaad het huis binnenkomt in de vorm van boze personen of verkeerde leer. De Heer benadrukt het belang en de noodzaak van het waken echter niet alleen met het oog op het verkeerde dat in het huis zou kunnen komen, maar ook met het oog op de komst van Hemzelf als de Heer van het huis. Zoals al is opgemerkt, kunnen we in dit huis een beeld zien zowel van het huis Israël als van de gemeente.
Hoe zal Hij ons aantreffen? Slapend? Ook als christenen kunnen we in slaap vallen en Zijn komst uit het oog verliezen. In slaap vallen wil zeggen dat we op de ongelovigen lijken die doden zijn (Ef 5:14).
De Heer besluit Zijn rede met voor de vierde keer in dit korte gedeelte (verzen 32-37) de opdracht te geven om te waken. Over het hoofd van de discipelen heen zegt Hij het “tot allen”, zonder uitzondering, dat wil zeggen nadrukkelijk ook tegen ons. Het hart moet toebereid zijn om Hem te ontvangen. Als we ophouden met uitzien naar Zijn komst, zullen we ons op de dingen van de aarde gaan richten. We hebben dan de eerste stap gezet op de weg van het verval. Daarom is het van levensbelang te waken om naar Hem uit te zien.