Inleiding
Nadat we in Nehemia 1-7 de herbouw van de muur hebben meebeleefd, is nu het onderwijs aan Gods volk aan de beurt. Na afzondering van het kwaad, voorgesteld in de herbouw van de muur, herkrijgt in Nehemia 8 het Woord van God zijn gezag. Als we in de ware positie voor God zijn, zal Zijn Woord ons hart dieper raken dan wanneer we ons in een valse positie bevinden. We krijgen alleen inzicht in Gods gedachten als we zijn waar God ons hebben wil. Hier is Gods volk in Gods land en in Gods stad en hier is Gods Woord tot nut.
In Babel en Assyrië zijn misschien ook wel zielen die de wet van God lezen. Maar daar is alles zo onnatuurlijk, zo in tegenstelling met wat de wet aan Gods volk voorhoudt. De omstandigheden maken het onmogelijk om aan veel voorschriften van de wet uitvoering te geven. Het Woord maakt dan niet dezelfde indruk als wanneer ze zijn op een plaats waar dat wel mogelijk is. Waarheden van de Schrift die ze niet kunnen waarmaken omdat ze zich buiten het land bevinden, verliezen hun kracht en spreken weinig tot het hart.
Nehemia 8-10 horen bij elkaar. Ze vormen een tussenzin. In Nehemia 11 wordt de draad met Nehemia 7:4 weer opgepakt. In Nehemia 8-10 gaat het volk door een geestelijk proces. Dit is nodig om in de juiste gezindheid in de steden te gaan wonen. Het proces begint met het luisteren naar Gods Woord, dat vervolgens diep op het geweten inwerkt en dan tot heiliging voert.
1 De zevende maand
1 Toen de zevende maand aanbrak en de Israëlieten in hun steden waren,
De zevende maand is aangebroken. In die maand moeten drie feesten worden gehouden. De eerste dag van die maand is volgens het voorschrift de dag waarop het Feest van het bazuingeschal moet worden gehouden (Lv 23:24; Nm 29:1). De dag zelf is een dag van rust. De feesten van de zevende maand beginnen dus met een dag van rust, een dag van tot bezinning komen. Dat is altijd de start van iets nieuws. Het startsein wordt gegeven door de bazuin, die een beeld is van het Woord van God. Als Gods Woord klinkt en ingang krijgt in harten en gewetens, bewerkt dat verootmoediging, ophouden met eigen inspanningen en tot rust komen.
Bij Israël begint de maand altijd met nieuwe maan. Op de vijftiende van de maand, het begin van het Loofhuttenfeest, is het volle maan. Op die dag weerspiegelt de maan, die zijn licht van de zon ontvangt, het licht van de zon. Op de eerste dag is daarvan niets te zien. Dat geeft in beeld aan dat het getuigenis van Israël verdonkerd is. Tegelijk is dat ook het keerpunt naar de tijd dat de maan weer begint te schijnen. In geestelijk opzicht zal het voor Israël volle maan zijn als de gemeente is opgenomen. Het licht dat het weer zal gaan doorgeven, is van God afkomstig. God zal Zijn volk verlossen van hun vijanden (Ps 81:4). Het lijkt er niet op dat Israël het Feest van het bazuingeschal bij het aanbreken van deze zevende maand heeft gehouden.
Als ze de wet onderzoeken (verzen 14-15), vinden ze daar als het ware opnieuw iets terug van wat ze zijn kwijtgeraakt. Dat is rijkelijk laat als we bedenken dat het hier gaat om mensen die al minstens tachtig jaar in Israël wonen. We hebben dus niet te maken met mensen die pas uit Babel zijn teruggekeerd. Dan zouden we kunnen begrijpen dat ze door hun langdurig verblijf in Babel de feesten volledig zijn vergeten. Maar ook al is het volk allang weer terug in het land, dan betekent dat niet dat Gods Woord weer gezag over de levens heeft en onderzocht wordt.
Toch zegent God als er trouw is. De Israëlieten zijn weer in hun steden. Ze hebben de plaats weer ingenomen in het land dat God hun heeft toebedeeld. Dan zijn ze in de juiste houding om Gods zegen door middel van Zijn Woord te ontvangen. Gods zegen is altijd verbonden met Zijn Woord.
2 Als één man
2 verzamelde heel het volk zich als één man op het plein dat voor de Waterpoort ligt; en zij zeiden tegen Ezra, de schriftgeleerde, dat hij het boek moest brengen met de wet van Mozes, die de HEERE Israël had geboden.
Heel het volk verzamelt zich (vers 2; verzen 3,4,6,7,10,12,13,14). De muur is geen verhindering voor het hele volk om als “één man” bijeen te komen op het plein voor de Waterpoort. De muur is er niet om scheiding onder het volk te bewerken, maar ter bescherming van het huis van God.
In dezelfde maand dat de eerste lichting is teruggekeerd en het altaar heeft hersteld (Ea 3:1), vraagt het volk om de wet. Eredienst, waarvan het altaar het symbool is, en belangstelling voor het Woord gaan altijd samen. Hier komt ook Ezra weer naar voren. Nehemia en Ezra vullen elkaar aan en erkennen ieder de plaats van de ander. Ezra is ca. veertien jaar vóór Nehemia uit ballingschap teruggekeerd in Jeruzalem. Zijn onderwijs heeft eerst effect gehad (Ea 10:11-12,19), maar de invloed ervan is langzaam weggeëbd. Ezra heeft zich niet opgedrongen, maar zich teruggetrokken. Nu er weer naar zijn dienst wordt gevraagd, is hij onmiddellijk bereid om te dienen.
Ezra wordt verzocht “het boek” te brengen. Het gaat niet om de mening van Ezra of om de leer van Nehemia, het gaat om wat God heeft gezegd. Het is een kwalijke zaak als menselijke geschriften of meningen op één lijn worden gesteld met de Schrift. Dat is wel eens te vrezen met betrekking tot geschriften van gewaardeerde broeders. Dan hoor je wel eens dat er een beroep wordt gedaan op wat een begaafde en gezaghebbende broeder heeft geschreven, alsof dat het eind van alle tegenspraak zou moeten zijn.
Al die tijd is Ezra er wel geweest, maar men verlangt niet naar Gods Woord. Nu de Geest werkt in een man die het werk van God doet, komt er een nieuw verlangen bij het volk naar het Woord van God. Ezra en zijn dienst worden ‘van stal’ gehaald. Gelukkig de dienaar die als Ezra zich kan terugtrekken als er niet naar zijn dienst wordt gevraagd en die bereid is te dienen als men daaraan toe is en erom vraagt.
3 Ezra brengt de wet voor de gemeente
3 Ezra, de priester, bracht de wet voor de gemeente, zowel mannen als vrouwen en al wie wat zijn verstand betrof in staat was [ernaar] te luisteren, op de eerste dag van de zevende maand.
Het is de eerste dag van de zevende maand. Op die dag zou het Feest van het bazuingeschal gevierd moeten worden. Toch komen ze niet daarvoor bij elkaar. In een tijd van verval is niet het eerste wat moet gebeuren dat de feesten worden hersteld, maar dat het Woord weer gezag krijgt over de gewetens van Gods volk.
Ezra komt zonder dralen zodra hem gevraagd wordt om te komen. Hij is nog even verlangend als in vroeger dagen om Gods Woord aan Gods volk te onderwijzen. Hij brengt het Woord bij het volk, niet zijn eigen gedachten over het Woord. Hij stelt het niet voor als iets waarover iedereen een eigen opvatting mag hebben, nee, hij brengt “de wet voor de gemeente”.
Er is niet voor elke groep afzonderlijk onderwijs. Mannen, vrouwen en kinderen luisteren naar hetzelfde gedeelte uit Gods Woord (Dt 31:12; vgl. Jz 8:35). Ze vormen samen Gods volk. Tot hen, dat wil zeggen tot ieder die het kan begrijpen, brengt Ezra het Woord. Het zegt niets over het al dan niet aanwezig zijn van kleine kinderen. Het zegt ook niets over de mogelijkheid om als mannen of als vrouwen of als jongeren samen te komen. Wel legt het de nadruk op een samenkomst waarbij iedereen die tot Gods volk behoort, aanwezig is om naar Gods Woord te luisteren. Bij elke opwekking krijgt het Woord weer de aandacht van het hele volk (2Kn 23:2).
Het gaat hier niet om persoonlijke bijbelstudie, die ook belangrijk is, maar om een samenkomst waarbij het hele volk onderwijs uit het Woord van God krijgt. De vorming door Gods Woord is niet slechts gericht op de individuele gelovige, maar ook op het geheel. Het samen bezig zijn met Gods gedachten is van reusachtig belang voor de beleving van de eenheid van Gods volk.
Om met vrucht te kunnen luisteren is ‘verstand’ of ‘begrip’ nodig. Dat wil niet zeggen dat Gods Woord een beroep doet op ons intellect, maar dat een zekere geestelijke rijpheid en vooral een geestelijke gezindheid nodig zijn, die het mogelijk maken om op te nemen wat uit Gods Woord tot ons komt. Het hoeft niet te betekenen dat we alles ervan begrijpen. Het gaat om de innerlijke overtuiging dat wat we horen, woorden van God zijn die Hij spreekt, opdat we daarnaar zullen handelen.
4 Luisteren naar het Woord
4 Hij las daaruit voor, voor het plein dat voor de Waterpoort ligt, vanaf het [morgen]licht tot de middag, ten overstaan van de mannen, de vrouwen en van hen die wat hun verstand betrof in staat waren [ernaar te luisteren]. De oren van heel het volk [waren gericht] op het wetboek.
Het volk is samengekomen op het plein voor de Waterpoort (vers 2). Daar zijn ze nog als Ezra komt. Om het belang van die plek te benadrukken vermeldt de Heilige Geest nog een keer de naam van de plaats waar Ezra nu gaat voorlezen.
Er wordt nogal eens gediscussieerd over de lengte van de preek. In zulke discussies kun je horen dat een goede preek toch niet langer mag duren dan hooguit twintig minuten. Dat is gemiddeld het maximum wat iemand aan concentratie kan opbrengen, aldus de ‘geleerden’. Na twintig minuten verslapt de aandacht snel, zo is het argument. Onderzoeken met dergelijke uitkomsten en daaraan verwante aanbevelingen kennen ze in die dagen gelukkig niet. Ezra verzorgt geen ‘twintig-minuten-preek’.
Hij preekt trouwens helemaal niet. Hij leest voor. Dat doet hij van zonsopgang tot de middag. En is er sprake van verslapping van de aandacht? Integendeel: “De oren van heel het volk [waren gericht] op het wetboek.” Ze luisteren met gespitste oren, bang om een woord te missen. De verveling krijgt geen kans om toe te slaan. De aandacht van iedere aanwezige is gevangen door het Woord en dat voor minstens vier uur achter elkaar. Dit is een prachtige en jaloersmakende gezindheid.
5 Op een verhoging
5 Ezra, de schriftgeleerde, stond op een houten verhoging, die ze voor deze gelegenheid hadden gemaakt, en naast hem stond Mattithja, met Sema, Anaja, Uria, Hilkia en Maäseja aan zijn rechterhand, en aan zijn linkerhand Pedaja, Misaël, Malchia, Hasum, Hasbaddana, Zacharia [en] Mesullam.
Ezra staat op een verhoging. Die verhoging is speciaal voor deze gelegenheid gemaakt. Er staat niet bij dat het op advies van Ezra is gebeurd. Er moet een gevoelen zijn geweest dat iedereen in de gelegenheid moet zijn in contact te komen met het wetboek. Het is niet de bedoeling Ezra in de hoogte te steken, maar het Woord. Door de verhoging kan het hele volk het boek zien. Waarschijnlijk is Ezra in het bezit van het enige exemplaar.
Het zien van een Bijbel, het in handen krijgen van een exemplaar om dat te betasten, heeft al bij velen tranen veroorzaakt. Daarvan zijn vaak getuigenissen gegeven, bijvoorbeeld door gelovigen in landen waar de Bijbel een verboden boek is of door groepen die voor het eerst een Bijbel in hun eigen taal krijgen. Een dergelijk eerbetoon zie je bij mensen die óf nooit een Bijbel hebben gehad, óf er lange tijd van verstoken zijn geweest.
Er zijn mensen die oude Bijbels verzamelen vanwege de materiële of antieke waarde. Daar gaat het Ezra en het volk niet om en daar gaat het ook de gelovigen niet om in landen waar de Bijbel verboden lectuur is. Wie gegrepen is door de boodschap van de Bijbel, zal een exemplaar ervan koesteren als het kostbaarste bezit.
De verhoging is een soort plateau dat ook plaats biedt aan dertien Levieten, van wie er zes aan de rechterhand en zeven aan de linkerhand van Ezra staan. Het doet denken aan Petrus met de elf apostelen op de Pinksterdag (Hd 2:14).
6 Het boek gaat open
6 Ezra opende het boek voor de ogen van heel het volk, want hij [stond] hoger dan heel het volk. Toen hij het opende, ging heel het volk staan.
Door zijn verhoogde positie is Ezra door allen te zien en ook te horen. Allen zien hoe hij het boek opent. Als hij het boek opent, gaat er een golf van eerbied door het volk. Ze staan allen uit eerbied op. De Heer Jezus is ook opgestaan om te lezen en ook op Hem zijn de ogen van allen in de synagoge gericht (Lk 4:16,20b).
Komen wij, kom ik, telkens onder de indruk als wij de Bijbel lezen of eruit horen voorlezen? Kan ik zeggen: “Ik ben verblijd over Uw belofte, als [iemand] die een grote buit vindt” (Ps 119:162)? Is Gods Woord zo speciaal voor mij? Of is het zo alledaags geworden dat we het bijzondere van Gods spreken door Zijn Woord niet meer aanvoelen?
Het gaat niet om eerbied voor een materieel boek, maar om elke letter die erin staat. Elke letter komt van God, “alle Schrift is door God ingegeven” (2Tm 3:16). We hebben niet Gods Woord in de Bijbel, alsof er ook woorden in de Bijbel staan die niet door Hem gegeven zijn. Heel Gods Woord “is [de] waarheid” (Jh 17:17). Ook woorden die de duivel heeft uitgesproken en die in de Bijbel staan opgeschreven, staan erin omdat God dat wil.
7 Eerbetoon aan de HEERE, de grote God
7 En Ezra loofde de HEERE, de grote God, en heel het volk antwoordde, onder het opheffen van hun handen: Amen, amen! Zij knielden en bogen zich neer voor de HEERE met het gezicht ter aarde.
Het eerste gevolg van het openen van het boek is naast een houding van eerbied ook een geest van eerbied. Ezra looft de HEERE, de grote God. De juiste gezindheid bij het openen van Gods Woord is die van lofprijzing. Het is ook een groot goed dat God ons Zijn gedachten heeft willen bekendmaken. Eerbied en dankzegging zullen ons hart vullen, telkens als we Zijn Woord openen om Hem te horen spreken.
De gezindheid van het volk blijkt uit het uitspreken van het “amen, amen”. Zij bevestigen wat God zegt voordat ze hebben gehoord wat Hij zegt. Er is vooraf erkenning en instemming. Daarbij strekken ze hun handen uit naar de hemel om van de HEERE de begeerde zegen te ontvangen. Bij de gelovigen in Beréa zien we ook dat zij eerst “het Woord met alle bereidwilligheid” hebben aanvaard en vervolgens “onderzochten of deze dingen zo waren” (Hd 17:11). Als er een gezindheid is om alles wat God zegt zonder tegenwerping te aanvaarden en te doen, zal de waarheid gekend en genoten worden.
Het volk voelt in de aanwezigheid van Gods Woord de tegenwoordigheid van God Zelf. Ze komen van Hem onder de indruk en buigen zich in aanbidding voor Hem neer en bewijzen Hem hulde. Ze maken zichzelf klein, zodat Hij groot wordt.
8 Onderwijs in de wet
8 Jesua, Bani, Serebja, Jamin, Akkub, Sabbethai, Hodia, Maäseja, Kelita, Azaria, Jozabad, Hanan, Pelaja en de Levieten onderwezen het volk in de wet, en het volk [stond] op zijn plaats.
Ezra staat niet alleen als hij de wet voorleest. De dertien die bij hem staan (vers 5), vormen samen met hem een getuigenis van wat hij leest. Daarnaast ondersteunen dertien andere Levieten de dienst van Ezra door het volk in de wet te onderrichten. Het volk hoeft daarvoor niet in beweging te komen. De Levieten komen naar het volk toe, de uitleg wordt bij hen gebracht (vgl. Hd 8:30-31).
Het getuigenis, de wet, het Woord van God, komt van boven, van de verhoging waarop Ezra staat. Daarmee wordt symbolisch aangeduid dat het Woord van God boven het volk staat en ook dat het boven alle twijfel verheven is. Zij die onderwijs geven, moeten dat echter niet doen vanuit de hoogte, maar op het niveau van Gods volk. Dienaren staan niet boven het volk, maar maken er deel van uit.
9 Voorlezen en uitleggen
9 Zij lazen uit het boek voor, uit de wet van God, gaven uitleg en verklaarden de betekenis, zodat men de voorlezing begreep.
Als er voorgelezen wordt, moet dit duidelijk gebeuren. Dat is voor de tijd van Ezra des te meer nodig omdat niemand een kopie heeft van wat gelezen wordt en er dus niet kan worden meegelezen. Voorlezen is altijd belangrijk geweest (1Tm 4:13a). Daar begint het mee. Als er uit Gods Woord wordt voorgelezen, wordt de hoorder in de directe tegenwoordigheid van God geplaatst.
Vervolgens moet, wat is voorgelezen, worden uitgelegd en toegepast op hart en geweten (1Tm 4:13; Lk 4:16-21; Hd 13:14-16). De Levieten zorgen ervoor dat allen begrijpen wat is voorgelezen (vgl. 1Ko 14:9-20). Het is de taak van de leraar, als gave van de Heer Jezus aan Zijn gemeente (Ef 4:11), om het Woord van God uit te leggen. Hij zal dat doen op een manier dat de hoorders het begrijpen. Ook zal hij het verlangen hebben dat het Woord zijn werk doet in de harten en gewetens van de hoorders. Het gesproken en uitgelegde Woord is een actieve kracht, het is dynamisch en werkt in hen die het in geloof aanvaarden (1Th 2:13).
Het uitleggen kan niet gebeuren door iemand die pas tot geloof is gekomen. Die moet zelf eerst onderwezen worden. Anders zou een blinde een blinde leiden, met als gevolg dat beiden verongelukken (Mt 15:14).
10 De uitwerking van het Woord
10 En Nehemia (hij was [Zijne] Excellentie, [de stadhouder]), Ezra, de priester [en] schriftgeleerde, en de Levieten die het volk onderwezen, zeiden tegen heel het volk: Deze dag is heilig voor de HEERE uw God. Rouw [dan] niet en huil niet. Heel het volk huilde namelijk toen ze de woorden van de wet hoorden.
Het resultaat van het lezen en uitleggen van de Schrift is dat het volk zich van hun falen en zonde bewust wordt. Zij zijn niet alleen hoorder, maar ook dader. Zij hebben zichzelf in de spiegel van het Woord gezien en zijn na het voorlezen ervan niet vergeten hoe ze er uitzien (Jk 1:23-25). Het Woord werkt in hun geweten en zij huilen. De dag van grote overwinning wordt tegelijk een dag van diep zondebesef. In het licht van Gods Woord ontdekken ze hoe ernstig hun falen is.
Tijdens het voorlezen en uitleggen van Gods Woord is Nehemia op de achtergrond. Hij erkent de plaats die Ezra hierbij toekomt als hem door God gegeven. Dit is een toonbeeld van goede samenwerking en waardering van de gave die de HEERE aan een ander lid van Zijn volk heeft gegeven. Als het Woord zijn uitwerking krijgt, komt Nehemia weer naar voren. Er moet weer bestuurd worden, er moet worden aangegeven wat het volk moet doen. Nehemia neemt daartoe het initiatief – zo lijkt het althans, omdat hij als eerste wordt genoemd – en Ezra en de Levieten sluiten zich bij hem aan.
Deze mannen verklaren dat de tranen kunnen worden gedroogd. Rouw en huilen zijn goed, maar niet op deze dag. Op deze dag is namelijk niet het volk het middelpunt, maar de HEERE, hun God. Het is een dag speciaal gewijd aan Hem. Door het lezen van Zijn Woord heeft Hij beslag gelegd op deze dag. Als het Woord wordt gelezen en zijn uitwerking krijgt, gaat alle eer naar Hem. In dit geval verplaatst bezig zijn met het eigen falen de aandacht te zeer van de grootheid en goedheid van de HEERE naar de ellende van de mens.
11 De vreugde van de HEERE is kracht
11 Verder zei hij tegen hen: Ga, eet lekkernijen en drink zoete [dranken]. En deel uit aan hen voor wie niets is klaargemaakt, want deze dag is heilig voor onze Heere. Wees niet bedroefd, want de vreugde van de HEERE, dat is uw kracht.
Waar de HEERE het middelpunt van het volk wordt, laat Hij het volk delen in Zijn vreugde. Nehemia kent Zijn God. Hij weet dat Gods vreugde erin bestaat te zien dat Zijn volk blij is en dat het geniet van de goede gaven die Hij het geeft. Ze mogen lekkernijen gaan eten, het beste van het land, en het zoete gaan drinken. Als ze zo genieten van Gods goede gaven, zullen ze hen die niets hebben niet vergeten. Zij zullen de armen laten delen in de vreugde door hun van hun gaven een deel te sturen. Daarmee zijn ze navolgers van God, Die op deze manier in goedheid met het volk heeft gehandeld.
Als het Woord ons heeft ontdekt aan ons falen en we hebben er berouw over, dan zullen we ons opnieuw aan de Heer toewijden. Een eerste resultaat van toewijding is dat wij zullen genieten van het Woord als een bron van verkwikking en kracht. Het gevolg daarvan is dat we een kanaal van zegen voor anderen worden.
Als ons eigen falen ons duidelijk is geworden, kan daarna gewezen worden op de kracht die voor verder falen bewaart. Na de droefheid kan weer vreugde komen. Na falen komt er weer dienst voor de Heer. Voor die dienst is kracht nodig. Die kracht is gelegen in de vreugde in de Heer.
Als wij in onze dienst op dood spoor worden gezet of als wij geen dank of erkenning krijgen, is het moeilijk die vreugde vast te houden. Maar waarom zou het met ons anders gaan dan met de Heer Jezus? Hij oogst ook geen dank en Hij wordt ook niet erkend. Toch verheugt Hij “Zich in de <Heilige> Geest” (Lk 10:21). En als Paulus gevangenzit, echt op dood spoor, zit hij daar niet te kniezen en zielig te zijn, maar spreekt hij overvloedig over blijdschap, zoals blijkt uit zijn brief aan de Filippenzen die hij schrijft vanuit zijn gevangenschap (Fp 1:4,18; 2:2,17-18; 3:1; 4:1,4,10).
12 Een heilige dag
12 De Levieten deden heel het volk zwijgen door te zeggen: Wees stil, want deze dag is heilig. Wees daarom niet bedroefd.
De Levieten helpen Nehemia om het volk te kalmeren. Als het gesproken Woord zijn uitwerking krijgt, moet de uitwerking ook in goede banen worden geleid. Hetzelfde zien we bij de tuchtmaatregel die in 1 Korinthiërs 5 is toegepast (1Ko 5:13b). In 2 Korinthiërs 2 blijkt de man die als boze uit het midden is weggedaan, overstelpt is van droefheid. De Korinthiërs worden dan door Paulus aangemoedigd hem te vergeven en te vertroosten opdat hij niet “door de overmatige droefheid wordt verslonden” (2Ko 2:7b). Wie onder de indruk van het Woord is gekomen, moet ook leren zijn gevoelens op de juiste wijze daaraan te onderwerpen. Het gevaar om in een bepaalde richting door te schieten is altijd aanwezig.
De Levieten kalmeren het volk door erop te wijzen dat het een heilige dag is, dat wil zeggen een dag die aan de HEERE gewijd is. Wijding aan God kan niet samengaan met droefheid. Ze mogen stil zijn en hoeven niet meer verdrietig te zijn. Ze mogen tot rust komen bij de gedachte dat de HEERE aan het werk is. Als Hij werkt, mag de mens daarin rusten en zich verheugen.
13 De woorden zijn begrepen
13 Toen ging al het volk weg om te eten en te drinken, om uit te delen en grote vreugde te bedrijven, want zij hadden de woorden begrepen die men hun bekend had gemaakt.
Het volk heeft het begrepen. De boodschap is in hun hart gekomen. Ze gaan weg om te genieten, omdat God het heeft gezegd. Dit is het grote genieten van Gods goede gaven, met daarbij het genot van een grote vreugde. Wie Gods grote gave in de Heer Jezus en alle zegeningen die daaraan verbonden zijn, heeft aanvaard, geniet daarvan en geniet ook grote innerlijke vreugde.
Wat het volk geniet, is het gevolg van het lezen van de wet en het onderwijs van de Levieten. Eerst zijn ze tot berouw gekomen. Vervolgens is hun verteld dat deze dag met zijn ingrijpende gebeurtenissen voor de HEERE is. Daarna zijn ze aangemoedigd om een feestmaal te gebruiken en daarin hen die niets hebben te laten delen. Er is niets van het volk zelf uitgegaan. Ze hebben alleen op aanwijzing van de Levieten gehandeld. Zulk handelen krijgt het zegel van Gods goedkeuring.
14 Verlangen naar inzicht in Gods Woord
14 De volgende dag verzamelden zich de familiehoofden van heel het volk, de priesters en de Levieten bij Ezra, de schriftgeleerde, en dat om inzicht te krijgen in de woorden van de wet.
De belangstelling voor het Woord blijft. Het verlangen naar het Woord van de vorige dag is geen oppervlakkige emotie geweest die een dag later al weer is verdwenen. Op de tweede dag komen de familiehoofden, de priesters en de Levieten naar Ezra om uit de wet onderricht te worden. Deze mannen hebben een verantwoordelijke taak te midden van het volk. Ze beseffen dat ze eerst zelf onderwijs in Gods Woord nodig hebben om die taak naar behoren uit te voeren.
Het innemen van de plaats van een leerling blijft ook voor een leraar nodig. Iemand kan alleen onderwijs aan anderen geven over wat hij zelf van anderen heeft geleerd. Zelfs de Heer Jezus heeft de plaats van een leerling ingenomen (Js 50:4b). Timotheüs moet doorgeven aan anderen wat hij van Paulus heeft geleerd (2Tm 2:2).
15 - 16 Het Loofhuttenfeest herontdekt
15 Zij vonden in de wet geschreven dat de HEERE door de dienst van Mozes had geboden dat de Israëlieten in loofhutten zouden wonen tijdens het feest in de zevende maand, 16 en dat zij [het overal] zouden doen horen en een boodschap zouden laten gaan door al hun steden en in Jeruzalem, en [zouden] zeggen: Ga naar buiten, naar de bergen en breng loof van de olijfboom, loof van de olijfwilg, loof van de mirte, loof van de palmboom, en loof van [andere] dicht bebladerde [bomen], om loofhutten te maken overeenkomstig wat voorgeschreven is.
Wie zich met het Woord bezighoudt met het verlangen om Gods wil te leren kennen, zal Gods wil ontdekken. Hier gebeurt dat met betrekking tot het Loofhuttenfeest. Tijdens hun onderzoek van de wet vinden ze het gebod over het wonen in loofhutten in de zevende maand (Ex 23:16; Lv 23:34; Nm 29:12; Dt 16:13-15). Dat feest moet worden gehouden wanneer alle oogsten van het land zijn ingezameld. Vandaar dat het ook wel het “Feest van de inzameling” wordt genoemd met de vermelding dat daarmee ook “het einde van het jaar” is aangebroken (Ex 23:16).
De tijd van inspanning is voorbij, ze hoeven niet meer met hun werk bezig te zijn, maar mogen zich verheugen over de resultaten daarvan. Als de hele oogst van het land is ingezameld, kan het dan anders zijn dan dat het hele volk, vol dankbaarheid aan de HEERE, voor Hem een feest viert? Als wij alle zegeningen overzien waarmee God ons gezegend heeft, kan het dan anders zijn dan dat ons hart overstroomt van dankbaarheid en vreugde?
Het feest begint met een sabbatsrust – wat niet betekent dat de eerste dag van het feest ook op een sabbat valt – en het eindigt ermee. Het Loofhuttenfeest spreekt van het duizendjarig vrederijk, de grote rustdag voor de schepping, een rust waarin ook de volken zullen delen (Zc 14:16-19). De rustdag aan het begin spreekt van het begin van een periode van rust die volgt. Dat stelt het aanbreken van het duizendjarig vrederijk voor, de tijd die de “bedeling van de volheid der tijden” wordt genoemd (Ef 1:10a). Dat is de tijd waarin Gods voornemen in vervulling gaat “om alles wat in de hemelen en op de aarde is onder één Hoofd samen te brengen in Christus” (Ef 1:10b). Christus zal dan samen met Zijn gemeente als de ware Adam met Zijn vrouw over de schepping regeren.
De HEERE wil dat ze dit feest vieren om ze te laten terugdenken aan de tijd dat Hij hen door de woestijn heeft geleid, waar ze in tenten hebben gewoond en niet in huizen. Hij voert hun gedachten terug naar de tijd direct na hun bevrijding uit Egypte, naar Zijn zorg voor hen tijdens de woestijnreis. Hij heeft toen ook in een tent bij hen gewoond. De herinnering aan Zijn zorg en Zijn nabijheid zal hen met grote dankbaarheid hebben vervuld. In tegenstelling tot het Pascha, dat wel in de woestijn kan worden gevierd, kan het Loofhuttenfeest niet in de woestijn, maar pas in het land worden gevierd. Het is een oogstfeest en in de woestijn valt niets te oogsten.
Als ze bij hun onderzoek van Gods Woord het voorschrift voor dit feest ontdekken, vinden ze niet iets nieuws, maar herontdekken ze een vergeten waarheid. Eeuwen staat het al in de wet. Maar het boek van de wet is een vergeetboek geworden. Daardoor zijn ook de voorschriften van God ten aanzien van de feesten in vergetelheid geraakt. God wordt onthouden waarop Hij van de kant van Zijn volk recht heeft. Zijn volk heeft geen besef meer van de zegeningen die verbonden zijn aan het doen van Zijn wil. Dat besef komt door dit onderzoek weer naar boven.
In de christenheid is de Bijbel ook een vergeetboek geworden. Heel wat christenen lezen er nauwelijks in. Het hart gaat niet uit naar de Heer Jezus en wat Hij belangrijk vindt. Zodra echter het Woord weer beslag krijgt op de harten en het verkeerde wordt beleden en nagelaten, gaat de onderzoekende christen van ontdekking naar ontdekking. Hij ontdekt wat al eeuwen in het Woord staat, maar wat nu glans en betekenis voor hem krijgt. Of het nu gaat om de opname van de gemeente, het vieren van het avondmaal of de toekomst van Israël, elke nieuwe ontdekking krijgt een plaats in hart en leven.
De onderzoekers van de wet maken niet hun ontdekking bekend om het vervolgens maar aan ieders beleefdheid over te laten wat men ermee zal doen. Nee, ze zijn zich hun verantwoordelijkheid bewust en vaardigen een bevel uit om loofhutten te maken. Daarbij geven ze geen aanwijzingen die naar hun idee beter passen bij de actuele situatie van de tijd waarin zij leven. Ze geven opdracht te handelen “overeenkomstig wat voorgeschreven is” (vgl. Ea 3:4).
Er is geen sprake van nieuwe vormen met een oude inhoud. Hun handelen wordt bepaald door wat “zij vonden in de wet geschreven dat de HEERE door de dienst van Mozes had geboden”. Wat ten aanzien van de feesten geldt voor de tijd van Mozes, geldt onverminderd en onveranderd voor de dagen van Nehemia. Ook voor onze tijd is het Woord net zo actueel als in de dagen waarin God Zijn Woord heeft laten opschrijven.
17 - 18 Het Loofhuttenfeest gevierd
17 Toen ging het volk eropuit en ze haalden [loof] en ze maakten loofhutten voor zichzelf, ieder op zijn dak, en in hun voorhoven en in de voorhoven van het huis van God, en op het plein van de Waterpoort en op het plein van de Efraïmpoort. 18 De hele gemeente van hen die uit de gevangenschap waren teruggekeerd, maakte loofhutten en woonde in [die] loofhutten, want zo hadden de Israëlieten niet [meer] gedaan vanaf de dagen van Jozua, de zoon van Nun, tot op deze dag. Er was zeer grote blijdschap.
Ook bij het volk is de belangstelling voor Gods Woord geen vluchtig gevoel geweest. Als hun het voorschrift wordt voorgehouden, tonen zij grote bereidwilligheid ernaar te handelen. Ze trekken erop uit om loof te halen en maken loofhutten.
1. Ze doen dat thuis, op het dak, waardoor ze als het ware hun hele gezin onder het beslag van dit feest brengen.
2. Ze doen het om hun huis heen, waardoor ze als het ware ook hun contacten met de buren onder het beslag van dit feest brengen.
3. Ze doen het in de voorhoven van Gods huis, waardoor ze aangeven dat ze God bij dit feest betrekken.
4. Ook maken ze loofhutten op het plein van de Waterpoort. Daarmee tonen ze dat ze dit feest vieren in overeenstemming met Gods Woord.
5. Ten slotte maken ze loofhutten op het plein van de Efraïmpoort om aan te geven dat ze het als één volk vieren.
Voor een vergelijkbare viering van het Loofhuttenfeest gaat de schrijver helemaal terug naar “de dagen van Jozua”, dus naar de begindagen van het volk in het land. Dat is ongeveer duizend jaar geleden. Zij redeneren niet dat dit feest niet zo belangrijk kan zijn, omdat het zelfs in de glorietijd van Salomo – hoewel het dan wel gevierd wordt (2Kr 7:8-10; 1Kn 8:2) – blijkbaar toch niet op de manier is gevierd waarop ze het nu doen. Het is voor hen voldoende dat het staat in de wet van Mozes die door de HEERE is gegeven. Dat alleen is bepalend voor een gehoorzaam volk, en niet hoe er in vroegere dagen mee is omgegaan of wat ermee is gedaan door gewaardeerde leiders van het volk.
Bij eerdere vermeldingen van de viering van een feest wordt niet zover teruggegaan. Als in de dagen van de opwekking onder Hizkia het Pascha en het Feest van de ongezuurde broden wordt gevierd, wordt vermeld dat het niet zo is gevierd sinds de dagen van Salomo (2Kr 30:26). Dat is een verwijzing naar een viering die ca. tweehonderd vijftig jaar eerder heeft plaatsgevonden. Als in de dagen van de opwekking onder Josia het Pascha wordt gevierd, wordt vermeld dat het niet zo is gevierd sinds de dagen van Samuel (2Kr 35:18). Dat is een verwijzing naar een viering die ca. vijfhonderd jaar eerder heeft plaatsgevonden.
Ook in de christenheid is wat God in het begin aan de gemeente heeft gegeven, al snel verloren gegaan. Denk aan de gaven waarvoor al spoedig geen ruimte meer is door de invoering van een geestelijkheid. Toch kunnen we uit dit hoofdstuk het volgende leren. In een tijd van groot verval in de christenheid kan een zwak overblijfsel dat gehoorzaam wil zijn aan Gods Woord, een getuigenis zijn dat herinnert aan de begintijd van de gemeente. Het zal nooit met dezelfde kracht en uitstraling naar buiten zijn als toen, maar het zal door God wel in verbinding met toen worden aanvaard.
19 Lezen, feestvieren en samenkomen
19 En men las dag aan dag voor uit het boek met de wet van God, vanaf de eerste dag tot de laatste dag, en ze vierden zeven dagen feest. En op de achtste dag was er een bijzondere samenkomst, volgens de bepaling.
Dat men elke dag uit Gods Woord leest, is opnieuw een bewijs dat de belangstelling voor Gods Woord geen opwelling is. Elke dag van het feest komt het volk om te luisteren naar het voorlezen uit het boek van de wet Gods. Je hebt pas echt feest als alles gebeurt in overeenstemming met Gods Woord. Het hele leven wordt een feest als er elke dag wordt begonnen met het luisteren naar wat de Heer te zeggen heeft. Het is belangrijk daarin te volharden.
Op de slotdag van het feest, de achtste dag, wordt er een feestelijke vergadering gehouden. In zekere zin hoort deze achtste dag niet meer bij het feest, want het feest duurt zeven dagen. Het eindigt op de zevende dag. Toch wordt deze dag er direct aan verbonden. Dat blijkt al uit de doortelling. Er is sprake van “de achtste dag” en niet van een ‘eerste dag’ als begin van een nieuwe periode van zeven dagen. De achtste dag luidt zeker een nieuwe periode in, een nieuw begin, maar dan een nieuw begin zonder einde. We kunnen in deze achtste dag een beeld zien van de eeuwigheid.
Opmerkelijk genoeg wordt er in het Oude Testament verder niets over deze achtste dag gezegd. Er wordt geen bepaalde invulling aan gegeven. Toch hebben we een aanwijzing over de betekenis van deze dag en wel in het Nieuwe Testament, in Johannes 7. We lezen daar over het Loofhuttenfeest waar de Heer Jezus eerst niet, maar later wel naar toe gaat (Jh 7:2-10). Ook lezen we daar over “de laatste, de grote dag van het feest” (Jh 7:37a), waarmee de achtste dag wordt bedoeld. Voor dit feest zijn velen naar Jeruzalem gekomen om een ontmoeting te hebben met de levende God. Maar wat vinden zij? Het Loofhuttenfeest is een “feest van de Joden” (Jh 7:2) geworden, waar voor God geen plaats meer is. Het is allemaal voor de schone schijn, waarbij het hart van de zoekende ziel leeg en hongerig blijft.
Terwijl de menigten op het punt staan om teleurgesteld naar huis te gaan, roept er ineens Iemand: “Als iemand dorst heeft, laat hij bij Mij komen en drinken!” (Jh 7:37b). De Roepende vervolgt Zijn uitnodiging met de belofte van stromen van levend water die uit het binnenste zullen vloeien van ieder die gelooft. De verklaring daarvan wordt erbij gegeven. De Heer Jezus bedoelt daarmee de Heilige Geest (Jh 7:38-39).
De dorst die Hij lest, brengt de dorstige in verbinding met het water van het eeuwige leven (Jh 4:14), waarin de Geest werkt. Daardoor wordt iemand met de bron ervan in verbinding gebracht: dat is de verheerlijkte Heer in de hemel. Wie met Hem in verbinding is gebracht en uit Hem leeft, zal voor anderen tot een verkwikking kunnen zijn.