Inleiding
Bij elke opwekking is er tegenstand. Dat heeft Ezra ondervonden (Ezra 4-5; 10) en dat ondervindt Nehemia. De satan is er altijd op uit het onderscheid tussen de gemeente en de wereld te vervagen en zo mogelijk weg te nemen. Waar hem dat lukt, gaan de waarheden van het christendom gedeeltelijk of geheel verloren.
In Nehemia 4 is er openlijke tegenstand van buitenaf en zien we de vijand als “een brullende leeuw” (1Pt 5:8). In Nehemia 6 komt de tegenstand ook van buitenaf, maar in bedekte vorm en op Nehemia persoonlijk gericht. Daar doet de vijand zich voor als “een engel van het licht” (2Ko 11:14). In Nehemia 5 is er geen sprake van openlijke of bedekte vijandschap van buitenaf, maar is er interne strijd. Daar is het volk de vijand van zichzelf.
Nehemia overwint alle vijandelijkheden in Nehemia 4-6 omdat hij God kent en Hem overal bij betrekt. Zonder God is elke tegenstand ons te machtig, met God zijn we de grootste vijand de baas.
1 Sanballat ontsteekt in woede
1 Het gebeurde, toen Sanballat gehoord had dat wij de muur herbouwden, dat hij [in woede] ontstak en zeer geërgerd was. Hij bespotte de Joden
De tegenstand wordt heftiger. De vijand wordt kwader naarmate de bouw van de muur vordert. Zo is het met onze afzondering. Zolang wij onze godsdienstplichten vervullen, zal de vijand zich niet laten zien. Maar zodra levensheiliging in ons praktische leven uitgewerkt gaat worden, wordt hij woest. Het maakt de duivel niet uit of iemand zich tot het christendom bekeert, zolang hij er maar niet naar leeft.
Sanballat uit zijn woede in het gebruik van spottaal. Zijn bange vermoedens waarover we Nehemia 2 lezen, krijgen steeds meer grond (Ne 2:10). In Nehemia 2 hebben hij en zijn bondgenoten al op eenzelfde, spottende manier van zich laten horen (Ne 2:19). De haat van zijn hart zoekt en vindt steeds middelen om zich te uiten. Eerst is het ‘slechts’ een belachelijk maken van het werk. Nu de muur om Jeruzalem zich sluit, ontsteekt de vijand in woede. Is er eerst sprake van lichtzinnige spot, nu krijgt de spot een grimmig karakter.
Tegenover de toenemende vijandschap die hij en zijn metgezellen aan de dag leggen, komen ook steeds duidelijker de moed en vastberadenheid van Nehemia tot uiting. We zien zijn volle vertrouwen op God en zijn grote, hartstochtelijke inzet voor de dienst van de HEERE. Vandaag zijn in de dienst van de Heer mannen van het formaat van een Nehemia nodig. Wie zich wil inzetten voor de Heer en Zijn volk, moet rekenen op tegenstand. Hoe groter de vastberadenheid van de dienaar is, des te heftiger de tegenstand. De satan weet op wie hij inzet: op ieder die vastbesloten is de Heer gehoorzaam te zijn en voor Hem te leven.
2 Spottende vragen
2 en zei in tegenwoordigheid van zijn broeders en het leger van Samaria: Wat doen die zwakke Joden? Zal men hen hun gang laten gaan? Gaan ze offers brengen? Willen ze het vandaag nog klaarkrijgen? Willen ze de stenen uit de [puin]hopen [weer] tot leven wekken, hoewel die verbrand zijn?
De tegenstand kent verschillende vormen en komt ook van alle kanten. Zo is er spot door de vijand en later ook dreiging met geweld en list. We zullen later zien dat er naast de tegenstand van buitenaf ook tegenstand van binnenuit blijkt te zijn (vers 10; Ne 5:1-15) en wel in de vorm van ontmoediging.
De tegenstand van buitenaf uit zich eerst in spot. De schrijver van de brief aan de Hebreeën noemt bespotting een beproeving van het geloof: “En anderen ondergingen [de] beproeving van bespottingen” (Hb 11:36). Aan de eerste bespotting (Ne 2:19) is de (ongegronde) beschuldiging verbonden dat de bouw een bewijs van opstand tegen de koning is. Hier is voor de tweede keer sprake van spot. Deze spot uit zich in het afvuren van vijf vragen. Alle vragen zijn bedoeld om het werk belachelijk te maken. De vragen worden niet aan de bouwers gesteld. De vijanden stellen de vragen aan elkaar. De vragen hebben een tweeledig doel. Enerzijds spreken de vijanden elkaar door deze uitdagende vragen moed in. Anderzijds zijn de vragen bedoeld om de Joden, die dit gepraat horen, te ontmoedigen.
De eerste vraag gaat over kracht. Daaraan ontbreekt het – volgens de tegenstanders –de Joden volledig. Ze worden “zwakke Joden” genoemd. De vijand wil zichzelf en de Joden aanpraten dat de Joden ‘ellendig’, ‘verwelkt’, ‘krachteloos’, ‘broos’ zijn, allemaal betekenissen die in het woord ‘zwak’ opgesloten liggen. Zo te worden afgeschilderd is niet direct een stimulans om een werk voort te zetten. Wat doen die zwakke christenen? Wat stellen zij voor in vergelijking met massabijeenkomsten om hen heen? Zijn zij in staat de puinhopen te verwijderen? Als zulke kritiek ons geldt, voelen we dat het ons niet onberoerd laat.
De tweede vraag houdt een dreigement in. De vijand suggereert hiermee dat dit werk moet worden gestopt. Ze zullen niet werkeloos blijven toezien hoe de stad met het vorderen van de herbouw van de muur steeds verder aan hun greep ontsnapt.
De derde vraag heeft te maken met de offerdienst van de Joden. Het is de vijand een doorn in het oog dat God wordt geëerd. Mede daarom zal hij al zijn inspanning erop richten dat de stad open blijft, toegankelijk voor hun verderfelijke invloed. Deze middelste van de vijf vragen treft God in het hart. Het offer, het beeld van Gods Zoon Die aan het kruis is gestorven, waardoor God wordt geëerd, wordt ook in de bespotting betrokken.
De vierde vraag stelt hun volharding centraal. Er is nog zoveel werk te doen. Dat is echt niet vanavond klaar. Het zal nog lang duren voor het zover is. De grens van het uithoudingsvermogen is bereikt. De vijand voelt aan dat het volk uitgeput raakt (vers 10) en speelt daarop in. Iemand smalend wijzen op het lange stuk dat hij nog moet afleggen terwijl hij aan het einde van zijn krachten is, is een effectief middel om hem volledig te verlammen. Een jonge gelovige die graag voor de Heer wil leven, kan geblokkeerd worden door hem steeds te vertellen dat hij dit niet volhoudt.
De vijfde vraag gaat over de deugdelijkheid van het materiaal. Al zouden ze het werk afkrijgen, dan zal nog blijken dat alle inspanning tevergeefs is geweest. De stenen waarmee ze hebben gewerkt, zullen niet de bescherming geven die ze ervan hebben verwacht. Zo’n opmerking is natuurlijk helemaal frustrerend, goed geschikt om het bijltje erbij neer te gooien.
3 De spot van Tobia
3 En Tobia, de Ammoniet, [stond] naast hem en zei: Ook al bouwen ze, als er [slechts] een vos op klimt, maakt hij een bres in hun stenen muur.
In zijn spot krijgt Sanballat bijval van Tobia. Er vormt zich een kring van spotters. Onheilige spotters stoken elkaar op. Tobia doet er nog een schepje bovenop door op de laatste vraag het antwoord te geven en daarmee de zwakheid van het werk sterk onder de aandacht te brengen. Het gemeente willen zijn naar Gods gedachten zet de godsdienstige, natuurlijke mens buiten spel. Dat wil de vijand niet. Daarom begint hij te wijzen op de waardeloosheid en onbetrouwbaarheid van het werk. ‘Willen jullie beweren dat jullie de gemeente van God zijn?’ ‘Verbeelden jullie je dat jullie alles in overeenstemming met Gods Woord doen?’
Maar als het echt zo zwak is als de tegenstander beweert, waarom steekt deze dan zoveel energie in zijn tegenstand? Juist het steeds maar weer en in steeds sterkere mate aanvallen van het werk van geloof is het bewijs dát het om een werk van God gaat. Hoe krachtiger het geloof, des te heftiger de tegenstand. De mate van tegenstand is gelijk aan de mate van het werk van het geloof. In de tegenstand tegen een werk van God verenigen partijen zich die anders vijanden van elkaar zijn (vgl. Lk 23:12).
Een vos is een sluw roofdier dat er in de nacht en alleen op uit gaat. Hij wordt verschillende keren in de Bijbel genoemd (Ri 15:4; Ps 63:11; Hl 2:15; Kl 5:18; Ez 13:4; Mt 8:20; Lk 9:58; 13:32). Op Mattheüs 8:20 na (en de paralleltekst in Lukas 9:58) wordt de vos overal negatief geduid. Hij is lichtvoetig en zeer bedreven in het vangen van zijn prooi. Op het eerste gezicht lijkt hij niet gevaarlijk, maar dat is hij wel. De lichte sprong van een vos tegen een muur zou natuurlijk geen enkel gevolg hebben. Maar de vijand wil doen geloven dat de muur zó zwak is, dat zijn lichte sprong de hele muur zal neerhalen.
Deze tactiek van de vijand, om op de zwakheid van het werk te wijzen, is bedoeld om de werker te ontmoedigen. Als de vijand het voor elkaar krijgt om de werker ervan te doordringen dat zijn werk toch geen stand houdt, is hij geslaagd. De werker zal het nutteloze ervan inzien en ophouden met zijn werk.
Ieder die voor de Heer wil gaan leven, zal met deze tactiek van de vijand te maken krijgen. De eigen man of vrouw of kinderen kunnen komen met opmerkingen die bepaald niet motiveren om een leven van overgave aan de Heer te leven. Je bent te extreem, of te inconsequent, ze wijzen op allerlei karakterfouten of karakterzwakheden, je houdt het toch niet vol, je bent buiten jezelf en blind voor de werkelijkheid. De Heer kent deze tegenstand uit eigen ondervinding (Mk 3:21).
Als een christen zijn getuigenis geeft, zal de vijand hem wijzen op de onenigheid tussen christenen. Hij kan erop wijzen dat er zelfs oorlogen in de Naam van God worden gevoerd. Of hij wijst op de armelijke bidstonden. Of hij wijst op het gebrek aan organisatie, aan geld, aan invloedrijke personen. De wereld beoordeelt alles naar grootte en aantallen, naar imponerende methoden, naar aansprekende reclame. Zodra dit denken in de gemeente of de christen post vat, is het met hun dienst gedaan. Als de christen denkt dat hij voor de wereld moet bewijzen dat hij in staat is een grote onderneming te leiden, kan God niet meer met hem zijn.
4 - 5 Gebed van Nehemia
4 Hoor, onze God, dat wij [een voorwerp van] verachting zijn en doe hun smaad terugkeren op hun [eigen] hoofd: geef hen over als buit in een land van gevangenschap. 5 Bedek hun ongerechtigheid niet en laat hun zonde niet uitgewist worden van voor Uw aangezicht, want zij hebben [U] getergd tegenover de bouwers.
In dit hoofdstuk zien we op welke manieren Nehemia reageert op tegenstand en agressie:
1. hij bidt (verzen 4-5),
2. gaat door met zijn werk (verzen 6,15),
3. bemoedigt zijn medewerkers (vers 14),
4. neemt voorzorgsmaatregelen (verzen 13,16-23).
Als we persoonlijk of als geloofsgemeenschap met tegenstand te maken krijgen – en dat krijgen we als we in de weg van de Heer zijn! –, hebben we hier belangrijke aanwijzingen voor onze reactie op die aanvallen.
Nehemia gaat niet tegen hen in. Hij scheldt niet terug. Hij stelt de vijand ook niet voor om met elkaar te overleggen om tot een oplossing te komen. Hij richt zich tot God (vers 4; vers 9). Hij gaat de macht van de vijand tegemoet met de veel grotere macht van het gebed. Nehemia is een man van gebed. Dat ligt aan de basis van zijn werk (Ne 1:4; 2:4). Dat vormt zijn draagkracht tijdens zijn werk. Telkens neemt hij tussen de bedrijven door de toevlucht tot God.
Het is goed om bij drukke werkzaamheden ons regelmatig terug te trekken om God in het gebed te zoeken. De aard van ons werk maakt niet uit. Of we nu bezig zijn met geestelijk werk, werk in de gemeente of met onze aardse bezigheden, we hebben het nodig God bij alles te betrekken. Juist als we het druk hebben, schiet dat er vaak bij in. Allerlei problemen die zich op de meest onvoorziene momenten voordoen, mogen we zien als een uitnodiging van God om ermee bij Hem te komen.
Nehemia wijst God op de tegenstand, de hoon. God hoort de hoon die over Zijn werkers wordt uitgestort en voelt daarin mee. Nehemia vermeldt er ook bij wat God met hen moet doen. Uit de woorden die hij gebruikt, blijkt weinig barmhartigheid. Van Jeremia horen we dezelfde soort uitingen (Jr 12:3; 17:18; 18:21-23).
Om dit te begrijpen moeten we eraan denken in welke tijd Nehemia leeft en wat hem voor ogen staat, de opdracht die hij wil vervullen. Hij leeft in een tijd dat het voor de Joden normaal is hun vijanden te verdelgen. Dat is zelfs een opdracht van God, waarbij God het voorbeeld geeft (Dt 9:3; Jz 8:1-2; 10:5-10).
Door hun ontrouw zijn ze nu niet meer in een positie om dat zelf te doen. Daarom is het terecht dat hij dit aan God vraagt. De reden dat hij dit vraagt, is dat de vijanden in werkelijkheid tegenstanders van God zijn. Hij is bezig met een werk voor God. Wie dat wil verhinderen, gaat de strijd met God aan.
Ons, christenen, past een gebed als Nehemia hier bidt, niet. Wij leven in de tijd van genade. Als vijanden ons dwars zitten, zullen we daarop antwoorden met de liefde van de Heer. Onze strijd is niet tegen vlees en bloed, zoals die van Israël het wel is. Tegen ons wordt gezegd dat we zullen bidden voor hen die ons vervolgen en kwaad doen en dat we hen zullen zegenen (Hd 7:60; Rm 12:14; 1Ko 4:12-13).
6 Een hart om te werken
6 Maar wij bouwden de muur, zodat heel de muur tot de helft ervan aaneengevoegd werd, want het hart van het volk was [erop gericht] om te werken.
Nadat Nehemia zijn hart voor God heeft uitgestort, bouwen hij en het volk gewoon verder, alsof er geen tegenstand is. Ze laten zich er niet toe verleiden over de zaken te gaan praten of te klagen. Het volk wil graag werken. Ze werken niet omdat het moet, omdat de zweep knalt. Ze leggen hun hart in het werk. Dat werkt een stuk plezieriger. Iemand die met zijn hart aan zijn werk verbonden is, hoeft niet te worden aangespoord. Hij ziet niet alleen de noodzaak in en is daardoor overtuigd van het belang van het werk, maar ook het werk zelf heeft zijn hart, er is liefde voor het werk.
Er zijn wel uitzonderingen (Ne 3:5). Er is een soort mensen dat erbij staat en vanaf de zijlijn commentaar levert, maar verdwijnt als er tegenstand komt. Sommigen willen ook wel op een gemakkelijke manier een bijdrage leveren, waardoor ze inspanning ontlopen. Ze sturen geld – en staan erop dat ze een betalingsbewijs krijgen om de gift als aftrekpost voor de belasting te kunnen opvoeren – en menen daarmee hun dienst in het koninkrijk van God te kunnen afkopen. Maar een hart om te werken hebben ze niet.
Het werk in en voor de gemeente wordt niet geregeld via een collectieve arbeidsovereenkomst. Toch is het gevaar aanwezig dat werk voor de gemeente steeds meer een ‘job’ wordt. De kerk wordt een bedrijf met een management en een strategie, met doelstellingen en bijstellingen. Er wordt gepraat over een product en een marktaandeel. Ieder krijgt een taak toebedeeld en de uren die men erin heeft gestoken, worden geteld. Men verwacht een beloning voor geleverde prestaties. Misschien niet zozeer in de zin van geld, maar dan toch wel in de vorm van waardering.
Deze houding is vreemd aan de Heer Jezus. Hij zegt: “Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk [ook]” (Jh 5:17). Zijn hart is bereid te werken, elke seconde. Hij is het voorbeeld voor iedere christen. Wij kunnen onszelf alleen onbaatzuchtig inzetten voor de ander met een hart vol liefde als we naar Hem kijken. Dan wordt een werklast een werklust.
7 - 8 De vijanden spannen samen
7 Het gebeurde, toen Sanballat, Tobia, de Arabieren, de Ammonieten en de inwoners van Asdod hoorden dat het herstel van de muren van Jeruzalem vorderde [en] dat de bressen gedicht begonnen te worden, dat ze [in] hevige [woede] ontstaken. 8 Zij spanden allemaal samen om tegen Jeruzalem te gaan strijden en verwarring te stichten.
De gevoelens van de vijand houden gelijke tred met die van het volk, maar dan in tegengestelde richting. Hoe meer zin het volk krijgt om te werken, des te meer zin krijgt de vijand om het werk te verstoren. In vers 1 is het Sanballat. In vers 3 heeft Tobia zich bij hem gevoegd. Nu voegen hele groepen zich bij hen (vers 7). De vijand vormt een sterke coalitie die Jeruzalem van alle kanten kan aanvallen. In de toekomst zal dat ook, en op veel grotere schaal, gebeuren (Zc 14:2; Lk 21:24).
Niet alleen het aantal vijanden neemt toe, maar ook de woede die hen bezielt. De woede van vers 2 is hier aangezwollen tot “hevige [woede]”. De vastbeslotenheid bij het volk van God doet de tegenstand toenemen. De vijand groepeert zich. Ze kunnen niet met lede ogen toezien dat het werk van God voortgaat. Ze kunnen niet verkroppen dat zij daardoor steeds meer buitengesloten worden.
Als de muur gestaag hoger wordt en de bressen worden gedicht, zullen zij geen toegang meer hebben tot de stad van God. Die gedachte is voor hen onverteerbaar. Als de geuite spot en hoon niet het gewenste effect hebben, begint de vijand met geweld te dreigen. In een ‘eendracht maakt macht’ gevoel maken ze een samenzwering. Terwijl ze anders vaak onderling in strijd zijn, sluiten ze nu in hun haat tegen Gods werk de gelederen. Hun plan is om een frontale aanval op Jeruzalem te doen met het doel er verwarring te stichten.
Het stichten van verwarring is een methode die de satan in de gemeente al vaak met succes heeft toegepast. Kijk maar naar de gemeente in Korinthe. Daar zijn allerlei groepen ontstaan, terwijl er toch maar één gemeente is. In het eerste hoofdstuk van de eerste brief aan die gemeente hoor je ze door elkaar roepen. De een roept “ik ben van Paulus”, terwijl een ander roept “ik van Apollos” (1Ko 1:12). Door de verdeeldheid of verwarring in de gemeente in Korinthe is de eenheid zoek. Dan heeft de vijand zijn slag geslagen.
Waar het hem lukt de gelovigen tegen elkaar op te zetten, breekt hij de kracht van het getuigenis. Hij verschaft zich tegelijk toegang om nog meer onheil te veroorzaken: “Waar jaloersheid en twistzucht is, daar is wanorde en allerlei kwade praktijk” (Jk 3:16). De gemeente in Korinthe is er een voorbeeld van.
De vijand heeft zijn slag niet alleen toen geslagen. We horen dat geluid vandaag ook. De een roept ‘ik ben van Luther’ en een ander roept ‘ik ben van Darby’. Het is de vijand gelukt verdeeldheid en verwarring te zaaien in de gemeente. Het ontstaan van al die verschillende groeperingen met allemaal hun eigen kenmerken, waarmee ze zich van anderen afscheiden, met allemaal hun favoriete leringen of leraren, is nooit Gods bedoeling geweest. Door de verwarring is het de vijand gelukt allerlei dwaalleringen binnen de gemeente te brengen. Daardoor wordt verder afbreuk gedaan aan de kracht van het getuigenis dat de gemeente in de wereld zou moeten geven.
“Want God is niet [een God] van verwarring maar van vrede, zoals in alle gemeenten van de heiligen” (1Ko 14:33). God geeft vrede als de gemeente de gelederen gesloten houdt en niet toestaat dat de vijand zijn gang kan gaan. Als er geldingsdrang ontstaat, als mensen zichzelf willen horen, als verantwoordelijkheden verkeerd worden ingevuld, als er niet geluisterd wordt naar wat God in Zijn Woord zegt, ontstaat er verwarring en is de vrede weg. God is voor alle plaatselijke gemeenten de God van de vrede. Die vrede is ons deel als we ons onderwerpen aan Zijn wil die Hij heeft geopenbaard in Zijn Woord.
9 Bidden en waken
9 Maar wij baden tot onze God en plaatsten een wacht tegen hen, dag en nacht, vanwege hen.
Als Nehemia hun plannen verneemt, raakt hij niet in paniek. Hij gaat niet koortsachtig overleggen om tot een afdoend antwoord te komen. Er straalt rust uit zijn houding als we zijn reactie lezen. Hij en zijn medewerkers gaan bidden. Dat is een prachtig getuigenis van vertrouwen op God. Het is voor hem geen noodrem, geen laatste redmiddel. Bidden is zijn dagelijks werk. Hij heeft een vertrouwelijke omgang met God. Bij Hem kan hij altijd terecht.
Maar Nehemia is niet van het zweverige soort dat blind is voor de eigen verantwoordelijkheid. Naast het gebed is er ook nuchtere waakzaamheid (Mt 26:41; Ef 6:18). Hij staat met beide voeten op de grond. Hij stelt een wacht op. En dat niet voor een ogenblik, maar voortdurend, “dag en nacht”. Hij zal de wachters hebben ingeprent dat ze geen ogenblik mogen verslappen of indutten. Ze moeten zich niet laten afleiden. Van hun waakzaamheid hangt het leven van alle werkers af.
10 De kracht schiet tekort
10 Toen zei Juda: De kracht van de lastdragers schiet tekort en er is veel puin; wij zijn daarom niet in staat de muur te herbouwen.
Ondanks de standvastigheid, de vastberadenheid en het vertrouwen van Nehemia op God blijven de aanvallen van de vijand niet zonder resultaat. Het volk wordt onrustig. Met name Juda is onder invloed van de tegenstanders gekomen. Niet dat ze bang geworden zijn voor de tegenstand. De invloed openbaart zich op een andere manier. Ze gaan de hoeveelheid werk die nog moet gebeuren, afmeten aan het restant van hun krachten en trekken de conclusie dat de verhouding daartussen zoek is. Er zullen altijd mensen zijn die een verontschuldiging voor de puinhopen hebben. Zij willen alles laten, zoals het altijd geweest is.
Dat ze weinig kracht hebben, is waar. Dat er veel puin is, is ook waar. Maar de conclusie dat het daarom geen zin heeft verder te bouwen, komt voort uit ongeloof. Ongeloof is het resultaat van het bekijken van de problemen zonder God. Afzondering moet worden gehandhaafd, hoe groot de zwakheid ook is en hoe zeer in de christenheid het verderf ook is binnengedrongen. Een vraag als ‘heeft het wel zin, want het verval is te groot?’ is een voedingsbodem voor ontmoediging. Vragen met die inhoud zullen zich te meer opdringen naarmate de tegenstand toeneemt. Het geloof rekent echter met God. Het gaat niet om de kracht van het volk, maar om de kracht van God.
Uitgerekend Juda geeft de moed op. De koningsstam, door Jakob in zijn profetie “leeuwenwelp … leeuw … leeuwin” (Gn 49:9) genoemd, de elite van de werkers, ziet het niet meer zitten. Dit is een grote beproeving voor Nehemia. Maar het woord ‘opgeven’ kent hij niet, overtuigd als hij is van zijn Goddelijke zending. Natuurlijk is er veel puin. Nebukadnezar heeft zijn werk grondig gedaan. Hij heeft geen steen op de andere gelaten. Maar voordat er gebouwd kan worden, moet er eerst puin geruimd worden en moeten de oorspronkelijke fundamenten worden blootgelegd. Muren kunnen niet op puinhopen worden gebouwd. Eerst de diepte in, dan pas omhoog.
Puinruimen is geen dankbaar werk. Je wordt voortdurend met het falen geconfronteerd. En zolang er niet gebouwd kan worden, lijkt er geen vooruitgang te zijn. In de christenheid is veel aan het licht gekomen dat niet van God is. Valse leringen, sektarisme, zondige leefwijzen moeten worden weggedaan, voordat de gezonde leer ingang kan krijgen.
Er is nog een les te trekken uit het moment waarop de mannen van Juda hun verzuchting slaken en dreigen de moed op te geven. Dit moeilijke moment is gekomen als de muur voor de helft is voltooid, als het werk er voor de helft opzit. Zo’n moment is te herkennen in het leven van de christen, als de eerste dagen van zijn bekering voorbij zijn evenals de eerste ervaringen met God in het wonder van de redding. Het aanvankelijk enthousiasme taant, de vaart raakt eruit, je raakt vermoeid, terwijl er nog een heel stuk te gaan is.
Je zou kunnen zeggen dat de ‘midlifecrisis’ is aangebroken. Je krijgt het gevoel dat wat al gebeurd is, niet af is, en dat de weg die nog gegaan moet worden, te lang is. Wat al gebeurd is, komt steeds meer op de achtergrond. Je kijkt vooruit, naar alle werk dat nog moet gebeuren, maar je voelt je onvermogen. Wat achter je ligt, heeft voor je gevoel te veel van je krachten gevraagd. Je wilt het daarbij laten, het is genoeg geweest. Je bent niet meer in voor een nieuwe uitdaging, dat is te veel gevraagd. Luister dan naar de bemoediging uit Gods Woord: “Maar laten wij niet moedeloos worden in goeddoen; want te gelegener tijd zullen wij oogsten, als wij niet verslappen” (Gl 6:9).
11 - 12 Een list van de tegenstanders
11 Onze tegenstanders zeiden: Zij zullen het niet te weten komen en het niet zien tot wij in hun midden gekomen zijn en hen doodgeslagen hebben; zo zullen we het werk laten ophouden. 12 Het gebeurde, toen de Joden die bij hen woonden, ons [wel] tienmaal vanuit alle plaatsen kwamen zeggen: Jullie moeten naar ons terugkeren,
Het is alsof de vijand ruikt dat de vaart er bij de bouwers uit raakt. Ondanks de wacht die Nehemia heeft uitgezet, bespreken ze met elkaar hoe ze ongezien in het midden van de Joden kunnen komen. Als de moed wordt opgegeven, is dat het ogenblik voor een nieuwe aanval van de vijand. Die ziet zijn kans om de laatste slag toe te dienen. Ze schrikken niet terug voor geweld en moord. Het doel heiligt de middelen. Wie gedood is, vormt geen gevaar meer.
Geweld en moord vinden niet alleen plaats met de handen en letterlijke wapens. We kunnen ook met onze woorden doden: “Er zijn er die als met dolksteken praten, ondoordacht” (Sp 12:18a). Als wij ongefundeerde kritiek op werkers van God hebben, hen in een kwaad daglicht stellen, kunnen wij hun daardoor de moed ontnemen verder te gaan. Wanneer God zegen en voorspoed aan een werk voor Hem heeft gegeven, is de vijand er direct bij om kwaad te spreken en het werk tot stilstand te brengen.
De vijand vindt in Joden die bij hen wonen gewillige handlangers om hun boodschap over te brengen. Deze Joden zijn volledig beïnvloed door de vijand. Dagelijks ondergaan ze de hersenspoeling van de zienswijze die de vijand erop nahoudt. Daarom zijn deze Joden ook de boodschappers bij uitstek om hun volksgenoten met hun giftige woorden te bewerken. Het zijn de NSB’ers van die tijd. Wat hier gebeurt, lijkt op een propagandaoorlog. De boodschap wordt steeds herhaald. Het is ermee als met reclame: de kracht en effectiviteit zit in de herhaling. Als het standpunt maar vaak genoeg wordt gezegd, gaat het publiek er op den duur in geloven. Een aanhoudend alarmerend bericht werkt verlammend.
Deze Joden leven in de nabijheid van de vijand en horen steeds hun propaganda. Maar ze hebben geen verbinding met de vurige geest van Nehemia. Daardoor staan ze buiten de macht en kracht die van hem uitgaat. Zij zien alleen de macht van de vijand.
Christenen die worden geleid door mensenvrees, kunnen gemakkelijk een struikelblok vormen in het werk dat voor de Heer gedaan wordt. Vaak eisen zij veel aandacht en vergen zij tijd en energie. Als op hun eisen wordt ingegaan, heeft de vijand ook een overwinning behaald. Als er zwakheid in het spel is, wil God dat we ons voor zulke christenen inzetten. Als er echter bangheid in het spel is, als men zich niet duidelijk een maakt met het werk van de Heer, mogen we ons er niet mee inlaten. In een dergelijk geval zijn gevoelens van medelijden misplaatst.
Christenen die te midden van de vijanden wonen en elke dag horen en zien wat die te bieden hebben, worden daardoor beïnvloed. Ze staan niet in nauw contact met het werk van God. Ze worden meer geleid door het denken van de wereld, dan door de Geest en het Woord van God. Er is nauwelijks gemeenschap met God en de Heer Jezus. Ze hebben zo hun eigen gedachten over het werk van de Heer en beoordelen dat naar wereldse maatstaven. Zich openstellen voor hen betekent ook onder hun negatieve invloed geraken.
De satan zal alles proberen om Gods kinderen te laten geloven dat zijn macht groter is dan de macht van de Heer Jezus. Zij die zich uiterlijk met de wereld vermengen, hoewel ze er innerlijk niet in meegaan, gedragen zich als Lot. Zij zijn zichtbaar onder de indruk van de macht van de satan en niet in staat zich ervan los te maken. Net als Lot moeten ze eraan worden ontrukt op de dag dat het oordeel komt.
13 Orde
13 dat ik [mannen] opstelde op de laagste plaatsen achter de muur bij de open plekken. Ik stelde het volk op, [ingedeeld] naar hun geslachten, met hun zwaarden, hun speren en hun bogen.
Onvermoeibaar is Nehemia in de weer. Hij laat zich niet ontmoedigen. Weer doorziet hij dit optreden van de vijand en dient hem van de juiste repliek. Met overtuiging schept hij orde onder het volk. Dat doet hij door hen naar hun geslachten te groeperen. Allen van dezelfde ‘bloedgroep’ brengt hij bij elkaar. Zij voelen elkaar goed aan. Het familiegevoel geeft extra energie aan een onderneming, ook aan een leger. Zo maakt hij de ontstane verwarring ongedaan. Op de laagste plaatsen, die zijn het meest kwetsbaar, brengt hij versterking aan. Gewapend met zwaarden, speren en bogen zijn ze klaar om de aanval van de vijand af te slaan.
Voor een plaatselijke gemeente is het ‘familiegevoel’ belangrijk. Met je familie heb je iets wat je niet hebt met hen die buiten die betrekking staan. Er is een band van gemeenschap vanwege gemeenschappelijke voorouders. In de gemeente is die familieband er door het nieuwe leven, het leven uit God. De vijand is erop uit dat gevoel van saamhorigheid te doorbreken. Hij probeert ieder lid een eigen koers te laten varen. Dat ze af en toe bij elkaar komen, vindt hij niet erg. Als ieder er maar zit voor zichzelf, zonder te veel waarde te hechten aan het ‘samen’-zijn en als iedereen, wanneer de ‘samen’-komst is afgelopen, maar weer zijn eigen weg gaat, zonder zich druk te maken over de orde en eenheid van Gods volk.
Paulus zegt tegen de gemeente in Kolosse dat hij zich verblijdt “bij het zien van uw orde en de vastheid van uw geloof in Christus” (Ko 2:5). De Korinthiërs daarentegen worden door hem vermaand dat bij hen “alles welvoeglijk en met orde gebeuren” (1Ko 14:40) moet. Orde in de gemeente is niet te krijgen door het aanbrengen van structuren, maar door de Heilige Geest vrij te laten werken in de gemeente en Hem te laten gebruiken wie Hij wil.
We kunnen met de woorden van Nehemia zeggen dat er bij de Korinthiërs sprake is van “de laagste plaatsen achter de muur bij de open plekken”. In hun leven zijn terreinen waar de wereld door de laagste begeerten van hun vlees gemakkelijk ingang heeft. Daar moeten extra wachtposten worden uitgezet. Dat is wat Paulus doet in zijn brief aan hen, als hij hen over allerlei misstanden vermaant. Hij schrijft zijn brief om hen te helpen de muur van de afzondering in hun denken op de goede hoogte te brengen.
Het leven van de gemeente loopt niet volgens een van buiten opgelegd organisatiemodel. Als de zaken niet lopen zoals je zou willen, kun je geen organisatiebureau inhuren om te komen tot een reorganisatie. Als bepaalde leden van de gemeente hun opdracht niet vervullen, hebben ze onderwijs, bemoediging of correctie nodig. Daarvoor gebruikt de Heilige Geest gelovigen die in hun leven de Heer Jezus centraal stellen en die zich willen laten leiden door Gods Woord. Zo komt een ‘reorganisatie’ in de gemeente tot stand, of liever zo gaat de gemeente functioneren zoals God het heeft bedoeld.
14 Nehemia bemoedigt het volk
14 Ik zag [erop] toe en stond op en zei tegen de edelen, de machthebbers en de rest van het volk: Wees niet bevreesd voor hen. Denk aan de grote en ontzagwekkende Heere, en strijd voor uw broeders, uw zonen en uw dochters, uw vrouwen en uw huizen.
Nehemia ziet het allemaal scherp. Hij komt in actie. Vol goede moed en vastbesloten staat hij op en spreekt het volk toe. De edelen en de leiders, het middenkader om zo te zeggen, worden apart genoemd. Zij moeten zijn boodschap zeker goed in zich opnemen, want zij moeten op hun beurt het volk weer aansporen. Maar ook het overige volk is onder zijn gehoor.
Nehemia houdt zijn zoveelste ‘peptalk’. Hij ziet dat de boodschap van de vijand door middel van zijn vertegenwoordigers onder het volk zijn werk heeft gedaan. Het volk dreigt de bouw te staken. Maar hij bemoedigt hen om door te gaan (vgl. Hb 12:12), overtuigd als hij er zelf van is dat God met hem is (Ne 2:20). Tegenover de vijand plaatst hij “de grote en ontzagwekkende Heere” (vgl. Ne 1:5). Vergeleken bij Hém verdwijnt de vijand in het niet! Ze hoeven voor die vijand niet te vrezen. “Mensenvrees legt [iemand] een valstrik, maar wie op de HEERE vertrouwt, wordt in een veilige vesting gezet” (Sp 29:25).
Hij roept hen op hun gedachten te richten op de HEERE (vgl. 2Tm 2:8). Ze moeten denken aan Hem, Wie Hij is en wat Hij heeft gedaan. Als we denken aan wat we allemaal aan Hem te danken hebben, zal ons dat met vertrouwen vervullen dat Hij het ook verder goed zal maken. We zullen de gevolgen van het werk met een gerust hart in Zijn handen leggen.
Het is ook voor ons een opdracht ons denken bewust te richten op Hem aan Wie alle machten onderworpen zijn. De vijand wil dat we aan hem denken en onder de indruk komen van wie hij is. De Heer wil dat wij aan Hem denken en onder de indruk komen van Wie Hij is. Het is onze verantwoordelijkheid op wie wij ons denken richten (Ko 3:2; Fp 4:8). Zien op de Heer Jezus geeft kracht om te strijden voor wat ons dierbaar is.
Na hen naar hun families te hebben gegroepeerd spreekt Nehemia nu het familiegevoel aan. Hij benadrukt de waarde daarvan om hen tot volle inzet in de strijd te brengen. Ze moeten strijden voor
1. al hun volksgenoten,
2. hun kinderen, om hun toekomst te geven,
3. hun vrouwen die zij als hulp hebben gekregen en met wie zij één zijn om samen met hen te genieten van het land van God,
4. hun huizen, hun woongebied waar ze thuis zijn.
Laten wij eraan denken dat onze strijd
1. voor al Gods kinderen is,
2. voor allen die aan onze zorg zijn toevertrouwd en die straks Gods getuigenis op aarde moeten voortzetten,
3. voor allen die een zorgende taak hebben in de gemeente van God, die tot hulp zijn in de gemeente,
4. voor hun leefomgeving, de sfeer waarin hun gezin wordt gevormd.
Als we een begaanbare weg wensen voor onze – natuurlijke of geestelijke – kinderen, moeten we daarop zelf voorgaan. Verlaten wij die weg omdat het ons te veel moeite kost, dan zullen onze kinderen niet leren die weg te gaan.
15 Allen gaan weer aan het werk
15 Daarna gebeurde het, toen onze vijanden hoorden dat [hun plan] ons bekend was geworden en God hun plan verijdeld had, dat wij allen terugkeerden naar de muur, ieder naar zijn werk.
De vijand druipt af. Hij heeft zijn propagandamachine laten draaien, maar zonder resultaat. God heeft Zijn eigen manier om Zijn werk bekend te maken. Hij laat de vijand weten dat hun plan geen kans van slagen meer heeft. Nehemia schrijft dat allemaal toe aan God en niet aan zijn eigen slimme optreden.
Hij heeft er oog voor dat God de weg heeft vrijgemaakt, zodat ze allemaal kunnen terugkeren naar de muur, ieder naar zijn eigen werk. Hier zien we weer dat mooie evenwicht: enerzijds samen bouwen aan de muur, dat ene gemeenschappelijke project; anderzijds heeft ieder in dat werk zijn eigen plaats die niet door een ander kan worden ingenomen (Mk 13:34; 1Ko 12:11). Het is een werk dat niet door slechts één of twee, maar door allen samen wordt gedaan.
16 - 18 Werken en waken
16 Vanaf die dag was het [zo] dat de [ene] helft van mijn knechten met het werk meedeed en de [andere] helft van hen de speren, de schilden, de bogen en de harnassen vasthield, terwijl de vorsten [opgesteld stonden] achter heel het huis van Juda. 17 Zij die aan de muur bouwden, zij die de lasten droegen [en] zij die ze oplaadden, deden met één hand het werk, en de andere [hand] hield de werpspies vast. 18 De bouwers hadden elk zijn zwaard aan zijn heup gegord terwijl zij aan het bouwen waren, maar de bazuinblazer bleef bij mij.
Het gevaar is geweken, maar Nehemia verslapt niet. Hij weet dat de vijand niet opgeeft. De taken worden opnieuw verdeeld. De helft van de manschappen werkt door aan de muur. Dat betekent dat het werk op halve kracht verdergaat. Het vordert daardoor langzamer, maar niet minder zeker. De andere helft van de manschappen wordt van wapens voorzien en ingezet om de veiligheid te garanderen. De veiligheidsmaatregelen worden verscherpt.
Nog op een andere manier wordt er op halve kracht verder gewerkt. Zij die als lastdragers bij de bouw helpen, die stenen naar de bouwers brengen, worden ook strijders. In de ene hand dragen zij de steen, in de andere de speer. Ze hebben voor het eigenlijke werk dus maar één hand beschikbaar. Het vordert daardoor nog langzamer, want naast het opbouwwerk moet er ook verdedigd worden.
Zij die aan de muur bouwen, kunnen wel beide handen gebruiken. Ze hebben het zwaard echter binnen handbereik, aan de heup. Een gelovige moet in zijn dagelijks leven letten op zijn afzondering en altijd en overal het zwaard van het Woord kunnen gebruiken tegen aanvallen. Ware dienaren van God hebben een aanzienlijk deel van hun tijd en energie moeten besteden aan de verdediging van de waarheid. Vanaf het begin hebben de apostelen niet alleen het evangelie gepredikt en de waarheid onderwezen. De brieven leren dat ze zich ook hebben moeten verdedigen tegen de aanvallen van de vijand. De waarheid is waard om voor gestreden te worden. Als we de waarheid verliezen, verliezen we alles.
Het Woord wordt hier op nog een andere manier onder onze aandacht gebracht, namelijk als een hoorn of bazuin. De bazuinblazer is bij Nehemia. Het blazen van de bazuin, dat wil zeggen de bediening van het Woord, moet gebeuren onder het gezag van de Heer. Als Gods Woord moet worden gesproken, mag dat alleen gebeuren op Zijn bevel.
19 - 20 Het signaal om te verzamelen
19 Ik zei tegen de edelen, de machthebbers en het overige volk: Het werk is veel en uitgebreid. Wij staan verspreid over de muur, de een ver van de ander. 20 Op de plaats waar u het bazuingeschal hoort, daar moet u zich bij ons voegen. Onze God zal voor ons strijden.
Naast zwaard en troffel is er ook de bazuin. De werkers werken wel ver van elkaar vandaan, maar ze werken niet als individuen die niets met elkaar te maken hebben. Het gevaar voor de een betekent het gevaar voor alle anderen. De eenheid in het werk moet bewaard blijven. Dat gebeurt met behulp van de bazuin, het Woord van God dat samenroept. Werkers die in gehoorzaamheid aan het Woord bezig zijn, zijn op een krachtige manier aan elkaar verbonden en in staat om de vijand te weerstaan.
Het werk gebeurt door ieder op de eigen werkplek. In geval van strijd moeten ze zich verzamelen en een gesloten front vormen. Beide aspecten zijn ook van belang in het leven van de gemeente. Ieder heeft in de gemeente een eigen taak, een eigen werk op een eigen plek. Maar in de geestelijke strijd is het belangrijk de gelederen gesloten te houden. Door het strijden in de gebeden kunnen we schouder aan schouder stand houden, terwijl we ver bij elkaar vandaan bezig zijn in een dienst voor de Heer.
Het bazuingeschal spreekt zowel van het woord dat God tot ons richt, als van het gebed waarin wij ons richten tot God. In Numeri 10 worden de trompetten geblazen om het volk bij elkaar te roepen (Nm 10:7) en om bij God in gedachtenis te komen als ze met de vijand te maken krijgen (Nm 10:9).
Als de vijand ons bedreigt, komen we op het geluid van de bazuin samen om te bidden. Dit samenzijn heeft geen kracht in zichzelf. Al zijn we met duizenden samen, de vijand is veel machtiger. Als we echter samenzijn in het besef van Wie God is als de Hulp in benauwdheden, mogen we bidden in het vertrouwen dat Hij voor ons zal strijden (Ex 14:14). In Handelingen 4 hebben we een mooi voorbeeld van zo’n gebed in benauwdheid dat in vertrouwen wordt gedaan (Hd 4:23-31).
Nehemia spreekt ook hier weer over “onze God”. God is de God van Zijn volk, de God Die voor Zijn volk opkomt.
21 - 23 Altijd in het werk van de Heer
21 Zo deden wij het werk. De helft van hen hield de speren vast, van het aanbreken van de dageraad tot het opkomen van de sterren. 22 Ook zei ik in die tijd tegen het volk: Ieder moet met zijn knecht binnen Jeruzalem overnachten, zodat zij voor ons 's nachts wacht en overdag werk[ploeg] zijn. 23 Noch ik, noch mijn broers, noch mijn knechten, noch de mannen van de wacht die achter mij [kwamen], trokken [in die tijd] onze kleren uit; ieder [had] zijn werpspies [en] water.
Overdag wordt er gewerkt en in de nacht wordt er gewaakt. Wie de dienst voor de Heer serieus neemt, is daar volcontinu mee bezig. Dat wil niet zeggen dat we niet mogen slapen, of ons nooit hoeven te wassen en geen schone kleren mogen aantrekken. Dat bedoelt Nehemia ook niet te zeggen. Wat eruit spreekt, is dat het werk moet doorgaan en dat de waakzaamheid niet mag verslappen.
Iemand die bezig is met een werk voor de Heer, kan daardoor zo in beslag genomen worden, dat hij vergeet te waken. Een werker voor de Heer moet attent blijven op het handelen van de vijand. De vijand slaapt niet, daarom mag de werker ook niet slapen. De werpspies moet in de rechterhand gehouden worden, gereed tot gebruik.
Het is noodzakelijk voortdurend de hele wapenrusting van God aan te hebben “om te kunnen standhouden tegen de listen van de duivel” (Ef 6:11). We moeten ons bewust zijn dat God ons Zijn wapenrusting heeft gegeven. Daarom staat er: “Neemt daarom de hele wapenrusting van God op, om weerstand te kunnen bieden in de boze dag en om, na alles volbracht te hebben, stand te houden” (Ef 6:13). Voor de praktijk betekent dit het aannemen van de houding van iemand die volledig is uitgerust met wapens. Dan is er geen enkele reden je angst te laten aanjagen door de vijand. Wie de hele wapenrusting aan heeft, is onaantastbaar.
Nehemia weet dat een overwinning niet betekent dat de vijand is uitgeschakeld. Dat is hij voor het moment, maar hij zal terugkomen met nieuwe listen. Het is voor de christen een dodelijk gevaar te menen dat hij een bepaald kwaad definitief heeft overwonnen. Het kan een bepaalde slavernij zijn, of iets waarin hij zwak is. Je kunt je afzondering goed hebben geregeld, maar denk nooit dat je geen zwakke plek meer hebt.
In de wereld is het nacht. Christenen leven in de nacht. De wereld kan ons met niets anders bezighouden dan met “de onvruchtbare werken van de duisternis”. De Schrift roept ons op daarmee “geen gemeenschap” te hebben (Ef 5:11). We moeten die werken aan de kaak stellen, ze in hun ware karakter openbaar maken, ze ontmaskeren en zo de werkzaamheid van de vijand uitschakelen.
Behalve een werpspies heeft ieder ook water. Ook water is een beeld van het Woord van God. Water dient tot verkwikking en tot reiniging. Beide hebben we nodig om in staat te zijn de strijd goed te strijden.