1 - 7 Hoofden van de priesters
1 Dit zijn de priesters en de Levieten die met Zerubbabel, de zoon van Sealthiël, en Jesua waren opgetrokken: Seraja, Jeremia, Ezra, 2 Amarja, Malluch, Hattus, 3 Sechanja, Rehum, Meremoth, 4 Iddo, Ginnethoi, Abia, 5 Mijamin, Maädja, Bilga, 6 Semaja en Jojarib, Jedaja, 7 Sallu, Amok, Hilkia [en] Jedaja; dat waren de hoofden van de priesters en hun broeders in de dagen van Jesua.
Opnieuw treffen we een lijst aan met namen van hen die met Zerubbabel en Jesua zijn opgetrokken uit Babel. Het betreft de priesters en de Levieten. Beide kenmerken, die van een priester en van een Leviet, behoren bij iedere gelovige gevonden te worden: offeren en dienen.
De eerste serie namen is die van “de hoofden van de priesters en hun broeders in de dagen van Jesua” (vers 7). In de andere lijsten worden de hoofdpriesters niet apart genoemd. Dat gebeurt hier wel. De familiehoofden van de Levieten zijn wel eerder genoemd. In de verzen 12-21 wordt een latere generatie priesters genoemd, die ongetwijfeld in de latere dagen van Nehemia heeft gediend. Het zijn de zonen van hen die eerder zijn genoemd, trouwe mannen die in de voetstappen van hun vaders wandelen en voorbeelden zijn voor het volk.
8 - 11 De Levieten
8 De Levieten waren: Jesua, Binnuï, Kadmiël, Serebja, Juda, en Mattanja. Hij en zijn broeders waren [verantwoordelijk] voor de dankliederen. 9 En Bakbukja en Unni, hun broeders [stonden] tegenover hen bij [hun] taken. 10 Jesua verwekte Jojakim, Jojakim verwekte Eljasib, en Eljasib Jojada, 11 Jojada verwekte Jonathan, en Jonathan verwekte Jaddua.
De tweede serie namen is die van Levieten. De namen staan in verbinding met de zangers. Ondanks het verval en het geringe aantal Israëlieten, die bovendien nog geestelijk zwak zijn, zijn er Levieten die “[verantwoordelijk] voor de dankliederen” zijn.
Ook is er een kort geslachtsregister van vijf generaties, dat loopt van Jesua tot Jaddua. Deze vijf geslachten beslaan de periode van 538-333 v.Chr. Jaddua is de grote en terecht gevierde hogepriester die deze hoge plaats bekleedt in de dagen dat de Medisch-Perzische heerschappij wordt tenietgedaan door Alexander de Grote. Hij is de laatstgenoemde hogepriester in het Oude Testament.
12 - 21 Priesterfamilies
12 In de dagen van Jojakim waren [de volgende] priesters familiehoofden: van Seraja [was dat] Meraja; van Jeremia, Hananja, 13 van Ezra, Mesullam; van Amarja, Johanan; 14 van Melichu, Jonathan; van Sebanja, Jozef; 15 van Harim, Adna; van Merajoth, Helkai; 16 van Iddo, Zacharia; van Ginnethon, Mesullam; 17 van Abia, Zichri; van Minjamin, van Moadja, Piltai; 18 van Bilga, Sammua; van Semaja, Jonathan; 19 en van Jojarib, Matthenai; van Jedaja, Uzzi; 20 van Sallai, Kallai; van Amok, Heber; 21 van Hilkia, Hasabja; [en] van Jedaja, Nethaneël.
Hier worden de zonen genoemd van hen die al in de verzen 1-7 zijn genoemd. De twintig vaders uit die verzen worden hier weer genoemd, nu met ieder een zoon als opvolgend familiehoofd. Het zijn de latere dagen, de dagen van Jojakim, de zoon en opvolger van Jesua (vers 10). Hierin zien we de gunst van God voor Zijn volk. God zorgt ervoor dat er altijd een priestergeslacht zal zijn.
22 - 23 De Levieten worden ingeschreven
22 De Levieten werden in de dagen van Eljasib, Jojada en Johanan en Jaddua ingeschreven als familiehoofden, en de priesters tijdens het koningschap van Darius, de Pers. 23 De nakomelingen van Levi, de familiehoofden, werden in het boek van de kronieken ingeschreven, tot de dagen van Johanan, de zoon van Eljasib.
Hier worden volgende geslachten van Levieten genoemd, die leven tijdens de elkaar opvolgende hogepriesters. God houdt ook de Levietendienst in stand, ook al lijkt het er soms op dat het ermee gedaan is. Ook de priesterdienst gaat door, ondanks de vreemde overheersing. Er is geen omstandigheid denkbaar, waarvan gezegd zou moeten worden dat God niet kan worden gebracht wat Hem toekomt.
24 - 26 Levieten in de dagen van Jojakim
24 De hoofden van de Levieten waren Hasabja, Serebja, en Jesua, de zoon van Kadmiël, en hun broeders [stonden], dienst voor dienst, tegenover hen om te prijzen [en] te loven, volgens het gebod van David, de man Gods: 25 Mattanja en Bakbukja, Obadja, Mesullam, Talmon [en] Akkub waren bewakers, poortwachters die de wacht hielden bij de voorraadkamers van de poorten. 26 Dezen waren er in de dagen van Jojakim, de zoon van Jesua, de zoon van Jozadak, en in de dagen van Nehemia, de landvoogd, en van de priester Ezra, de schriftgeleerde.
Van de hoofden van de Levieten wordt vermeld dat zij de prijs en lof aanheffen zoals David heeft geboden (vers 24). Zij kijken niet naar de ellendige situatie waarin ze zich bevinden, maar naar Gods gebod en daaraan houden zij zich. Wat ook onze zwakheid mag zijn, ook wij kunnen ons houden aan wat van het begin is en uitvoeren wat geschreven staat.
Van de Levieten die hier worden genoemd, wordt als speciaal kenmerk gezegd dat zij er zijn “in de dagen van Jojakim, … en in de dagen van Nehemia, de landvoogd, en van de priester Ezra” (vers 26). Deze Levieten zijn tijdgenoten van deze mannen, dat wil zeggen dat zij met dezelfde geestelijke atmosfeer te maken hebben en het hoofd hebben te bieden aan de speciale geest die de tijd kenmerkt, waarin zij leven. Deze tijdgenoten houden Gods Woord vast, terwijl het kenmerk van die tijd is dat het door de meerderheid wordt losgelaten. Zij handhaven, hoewel in zwakheid, een getuigenis voor de HEERE Die hen heeft teruggebracht naar de plaats van Zijn Naam.
27 - 30 De inwijding van de muur
27 Bij de inwijding van de muur van Jeruzalem zochten zij de Levieten uit al hun [woon]plaatsen om hen naar Jeruzalem te brengen, om met blijdschap de inwijding te verrichten, met dank[zegging] en met gezang, [met] cimbalen, luiten en harpen. 28 De nakomelingen van de zangers verzamelden zich, zowel vanuit het omliggende gebied van Jeruzalem als vanuit de dorpen van de Netofatieten, 29 en vanuit het huis van Gilgal, en vanuit de velden van Geba en Azmaveth, want de zangers hadden dorpen voor zichzelf gebouwd rond Jeruzalem. 30 De priesters en de Levieten reinigden zich; vervolgens reinigden zij het volk, de poorten en de muur.
Hier gaat de geschiedenis verder. De muur is al in Nehemia 6 klaargekomen (Ne 6:15). De tussenliggende hoofdstukken verhalen de wijding van het volk als geheel doordat het Woord van God hen tot zelfoordeel brengt. Nu het volk zichzelf heeft gewijd, kan de muur worden ingewijd. De voltooiing is aanleiding tot blijdschap en dankbaarheid aan God en een feest om de muur in te wijden.
Het feest van de inwijding wordt gevierd omdat de HEERE niet alleen Zijn volk heeft teruggebracht uit het land van de vreemde, maar ook heeft geschonken dat Zijn huis en Zijn heilige stad door Zijn volk met een muur zijn omringd. De muur is een getuigenis voor vriend en vijand dat zij, die eens vanwege hun zonden zijn verstrooid, nu onder Gods zorg staan. Dat is een oorzaak van vreugde. Deze vreugde uit zich in dankzegging en liederen onder begeleiding van muziekinstrumenten. Zo heeft David het geregeld (vers 36; 1Kr 15:16; Ea 3:10). Iedere Leviet heeft een eigen stem en een eigen instrument. Maar allen zijn ze vol van wat de HEERE heeft bewerkt. Hij is het voorwerp van hun lofgezang en dankzegging en daarom is het harmonieus.
Er zijn meer inwijdingsfeesten in de geschiedenis van Israël geweest: bij het overbrengen van de ark door David naar de stad van David (2Sm 6:12), bij de inwijding van de tempel (1Kn 8:62-66), bij het leggen van het fundament van de tempel (Ea 3:10-13) en bij de inwijding van het huis (Ea 6:16-18). De vreugde bij de inwijdingsfeesten staat steeds in verbinding met Gods huis en is er ondanks het verval. Die feesten zijn niet door de wet opgelegd, maar vinden spontaan plaats.
Dat is ook hier het geval. De inwijding van de muur wordt een algemeen feest. En dat niet alleen voor de bouwers van de muur en de inwoners van Jeruzalem. De Levieten, de zangers, komen van alle kanten. De muur van Jeruzalem is een symbool van verlossing en haar poorten van lofprijzing.
Voordat het feest wordt gevierd, reinigen de priesters en de Levieten eerst zichzelf en daarna ook het volk, de poorten en de muur. Er kan geen echte (toe- of in)wijding zijn zonder reiniging. Het is een reiniging met water, waarvoor ze mogelijk het ontzondigingswater hebben gebruikt (Nm 19:11-13). De wassing met water door het Woord is steeds nodig (Ef 5:26). Daardoor komen we tot belijdenis en worden we rein.
31 - 37 Het eerste dankkoor
31 Toen liet ik de vorsten van Juda de muur opgaan. Ik stelde twee grote dank[koren] en processies op: [de ene ging] naar rechts, over de muur, naar de Mestpoort, 32 en achter hen liep Hosaja met de helft van de vorsten van Juda, 33 en Azarja, Ezra en Mesullam, 34 Juda, Benjamin, Semaja en Jeremia, 35 en van de nakomelingen van de priesters met trompetten: Zacharja, de zoon van Jonathan, de zoon van Semaja, de zoon van Mattanja, de zoon van Michaja, de zoon van Zakkur, de zoon van Asaf, 36 en zijn broeders Semaja en Azareël, Milalai, Gilalai, Maäi, Nethaneël en Juda, [en] Hanani, met muziekinstrumenten van David, de man Gods. En Ezra, de schriftgeleerde, [ging] voor hen uit. 37 [Zij gingen] vervolgens naar de Bronpoort, en recht voor hen uit gingen zij via de trappen van de stad van David naar boven, waar de muur oploopt, boven het huis van David [langs] tot aan de Waterpoort in het oosten.
Door het beklimmen van de muur en er overheen te lopen wordt de muur eigendom van het volk (vgl. Jz 1:3). Hierdoor neemt het volk bezit van wat binnen de muur ligt. De omgang op de muur is niet bedoeld om te kijken naar alles wat buiten de stad ligt, maar om te kijken naar alles wat er binnen ligt. Afzondering is niet negatief, maar positief. Het gaat om wat aan God is toegewijd. Dat kan niet anders dan door het af te zonderen van wat niet aan God is toegewijd. Het gaan over de muur geeft het volk dan ook een weidse indruk van de ligging van de stad en hoe heerlijk Gods tempel is.
De muur van afzondering om ons leven heeft dezelfde bedoeling. Het is de bedoeling dat we erover wandelen met dankzegging voor alles wat God ons heeft gegeven. Dan zullen we niet in zuur sektarisme vervallen, maar zal ons leven een getuigenis zijn van wat God daarin heeft gedaan. In de eerste plaats voor onze kinderen, maar ook voor allen om ons heen.
Laten we maar eens luisteren naar de Korachieten in Psalm 48. Na hun jubel over de redding van Sion is hun oproep:
“Ga rondom Sion en loop eromheen,
tel haar torens,
richt uw hart op haar vestingwal,
kijk nauwkeurig naar haar paleizen
om het aan de volgende generatie te vertellen.
Want deze God is onze God,
eeuwig en altijd;
Híj zal ons leiden tot de dood toe” (Ps 48:13-15).
Als we op deze manier over de muur gaan, zullen we de stad van God zien, zoals God die ziet. We zien dan de gemeente, zoals die is naar Gods raadsbesluit. Dat bewerkt uitingen van dank en die zijn op hun beurt een getuigenis voor allen die het zien en horen. Dat is de uitwerking van afzondering naar Gods gedachten.
Het eerste dankkoor vertrekt uit het westen, in de buurt van de Dalpoort. Hun route loopt over het zuidelijk gelegen gedeelte van de muur, in de richting van de Mestpoort. Ezra loopt aan het hoofd van deze stoet (vers 36b). Nehemia maakt als het ware plaats voor het Woord van God in de persoon van Ezra. Dat moet vooropgaan en door allen worden gevolgd.
We komen dan bij de Bronpoort, om fris water te putten, om op onze route verkwikt en bemoedigd te worden door het Woord van God. Onze blik wordt omhoog gericht, via de treden, naar de woning van David, een beeld van onze Heer in de hemel aan Wie alle macht in hemel en op aarde is gegeven (Mt 28:18).
Als we het zicht op de Heer Jezus hebben, komen we bij de Waterpoort in het oosten. Het oosten spreekt onder andere van de toekomst, van de verwachting van de Heer Jezus. Water spreekt behalve van verkwikking ook van reiniging (Ef 5:26). We zien naar Hem uit en dat zal een reinigende werking op ons hebben, want “ieder die deze hoop op Hem heeft, reinigt zich zoals Hij rein is” (1Jh 3:3).
38 - 39 Het tweede dankkoor
38 Het tweede dank[koor] ging in tegenovergestelde richting, met mij erachter, en [met] de helft van het volk, over de muur, boven de Bakoventoren [langs], tot aan de Brede Muur, 39 boven de Efraïmpoort [langs], en over de Oude Poort en over de Vispoort, de Hananeëltoren en de Honderdtoren, tot aan de Schaapspoort. Vervolgens bleven ze bij de Gevangenpoort staan.
Nehemia loopt achter het tweede zangkoor of dankkoor aan. Hij loopt niet voorop. Elke gedachte aan eigenbelang ontbreekt. Hij loopt daar niet in de geest van Nebukadnezar met de gedachte: ‘Is dit niet de grote muur die ik gebouwd heb?’ (Dn 4:30). Hij weet dat hij slechts een instrument van de HEERE is.
Dit tweede koor passeert heel wat bouwwerken. Op de Efraïmpoort en de Gevangenpoort na worden ze allemaal in Nehemia 3 genoemd (zie daar voor het commentaar bij deze bouwwerken). Mogelijk dat er aan de Efraïmpoort en de Gevangenpoort niets hersteld hoefde te worden. Terwijl dit koor over de muur loopt, komen deze bouwwerken opnieuw voor hun aandacht.
Wij zullen op onze weg in afzondering naar Gods bedoeling telkens aan bepaalde waarheden herinnerd moeten worden. Petrus legt zich erop toe de gelovigen te herinneren aan wat ze geleerd hebben (2Pt 1:12). Judas doet dat ook (Jd 1:5). En Paulus vindt het niet verdrietig dingen te herhalen waarop hij eerder heeft gewezen (Fp 3:1).
Altijd dreigt het gevaar van vergeetachtigheid. Die vergeetachtigheid kan toeslaan in de breedte van ons geloofsleven. Dan nemen we het allemaal niet meer zo nauw. We gaan steeds meer op in de dingen van dit leven en maken ons niet meer zo druk om de belangen van God. Gods belangen raken op de achtergrond. We vergeten wat Hij voor ons gedaan heeft en onderzoeken Zijn Woord niet meer.
Die vergeetachtigheid kan ook slaan op de diepte van ons geloofsleven. Dan gaan we bepaalde waarheden bijzondere nadruk geven, terwijl we andere waarheden vergeten, er geen aandacht meer aan schenken. En als anderen ons daar op wijzen, verklaren we ‘die andere waarheden’ van een lagere, minder belangrijke orde of als niet op ons van toepassing.
40 - 42 Beide dankkoren in het huis van God
40 Daarna stelden de twee dank[koren] zich op in het huis van God, ook ik en de helft van de machthebbers met mij, 41 en de priesters Eljakim, Maäseja, Minjamin, Michaja, Eljoënai, Zacharja [en] Hananja, met trompetten, 42 en Maäseja, Semaja, Eleazar, Uzzi, Johanan, Malchia, Elam en Ezer. Ook lieten de zangers zich horen, en Jizrahja, de opzichter.
De rondgang over de muur is voltooid. Daardoor hebben de koren een grote indruk gekregen van de omvang en ligging van de stad, elk voor de helft en elk vanuit een ander perspectief. Zou dat niet iets zeggen over ons zicht op de gemeente? Wie durft te beweren dat hij het hele plan van God overziet? Welke plaatselijke gemeente, hoe ook begiftigd met gaven die veel inzicht hebben, kan zeggen dat zij het geheel van Gods gedachten overziet?
“Wij kennen ten dele” (1Ko 13:9). We hebben elkaar nodig om tot een vol beeld te komen. “Alle heiligen” zijn nodig om te ontdekken “wat de breedte, lengte, hoogte en diepte is, en te kennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, opdat u vervuld wordt tot de hele volheid van God” (Ef 3:18-19).
Beide koren ontmoeten elkaar in het huis van God, in Gods tegenwoordigheid. Daar worden ze tot één machtig koor. Als het Woord van God ons voorgaat op onze weg over de muur en ons leidt in de vreugde van wat aan God is gewijd, zullen we terechtkomen in het huis van God. Dat zal in volmaaktheid zijn als de Heer Jezus komt om ons in het Vaderhuis te brengen. Maar het geldt ook nu al. We zullen in Gods tegenwoordigheid met alle ‘leden van de twee dankkoren’ Hem in de gemeente prijzen voor alles wat Hij heeft gedaan (Ef 3:20-21).
43 Grote blijdschap
43 Zij brachten op die dag grote offers en waren verblijd, want God had hen in grote mate verblijd, en ook de vrouwen en de kinderen waren verblijd, zodat de blijdschap van Jeruzalem van ver gehoord werd.
De omgang over de muur, het voor God in bezit nemen van de stad onder dankzegging om die toe te wijden aan Hem, mondt uit in grote vreugde. Dit is het gevolg als Zijn volk voor Hem wandelt in heiligheid en waarheid. In overeenstemming met de “grote mate” van blijdschap worden “grote offers” gebracht. Daarmee wordt God geëerd en bewonderd. Hij krijgt alle dank en aanbidding voor wat Hij Zijn volk heeft gegeven.
De offers spreken van de Heer Jezus. Er staat niet bij wat voor soort offers het zijn. Het meest waarschijnlijk is dat het dank- of vredeoffers zijn. Van die offers krijgt God Zijn deel, en daarvan krijgen ook de priester en het volk hun deel (Lv 3:11; 7:19,31). Het dank-of vredeoffer is een offer dat de gemeenschap tussen God, de Heer Jezus en Zijn volk tot uiting brengt. Door het offer van de Heer Jezus is dat mogelijk geworden. Het is een ‘groot’ offer. Voor ons wil dat zeggen dat we een grote indruk hebben van het werk van de Heer Jezus en dat aan God en aan elkaar vertellen.
De gemeenschap die we met elkaar mogen hebben, wordt op bijzondere wijze beleefd aan de tafel van de Heer. Daar denken we aan Zijn werk en gedenken we Zijn dood. Enerzijds stemt het ons droevig dat wij door onze zonden de oorzaak zijn van Zijn dood. Anderzijds denken we er met blijdschap aan dat Hij het heeft gedaan, waardoor er gemeenschap met Hem en God en met elkaar mogelijk is geworden. Daarom is er bij het avondmaal sprake van “de drinkbeker der zegening” of “de drinkbeker der lofzegging” (1Ko 10:14-18). Bij de viering van het avondmaal zullen we ons verheugen naar de mate dat we in de week ‘op de muur hebben gewandeld’.
Liefst vier keer lezen we in dit vers over “verblijd” en “blijdschap”. Deze vreugde komt van God. Hij is de bron ervan. Het is een grote vreugde, niet alleen voor mannen, maar ook voor vrouwen en kinderen. De toegevoegde waarde van deze blijdschap is dat deze een getuigenis is voor de wijde omgeving (vgl. Ea 3:13). Allen die niet meegegaan zijn, delen zo toch in de vreugde. Het is ermee als met de zalving van de Heer Jezus door Maria, waardoor het huis “met de geur van de balsem” wordt vervuld (Jh 12:3), zodat ieder die er aanwezig is, de geur van de balsem ruikt die voor de Heer Jezus bestemd is.
44 - 47 Zorg voor de Levieten
44 Ook werden op die dag mannen aangesteld over de kamers voor de voorraden, voor de hefoffers, voor de eerstelingen en voor de tienden, om daarin de door de wet [voorgeschreven] delen [van de opbrengst] van de velden om de steden te verzamelen voor de priesters en de Levieten, want er was blijdschap in Juda over de priesters en de Levieten die [daar in dienst] stonden, 45 en [hun] taak ten behoeve van hun God en [hun] taak bij de reiniging vervulden, evenals de zangers en de poortwachters, overeenkomstig het gebod van David [en] Salomo, zijn zoon. 46 In de dagen van David en Asaf, van oudsher, waren er namelijk hoofden van de zangers en [voor] het loflied en de lofzangen voor God. 47 Daarom gaf heel Israël in de dagen van Zerubbabel en in de dagen van Nehemia de delen voor de zangers en de poortwachters, elke dag het voor die dag benodigde, en zij heiligden [wat] voor de Levieten was en de Levieten heiligden [wat] voor de nakomelingen van Aäron was.
Nog een gevolg van de omgang op de muur is de zorg voor de dienaren van God tot bevordering van Zijn werk. Als er toewijding is, wordt niet alleen het hart aangeraakt, maar ook de portemonnee (Hb 13:15-16). Waar dankbaarheid is aan God, zal dat ook gezien worden in mededeelzaamheid aan mensen. Het geven van liefde maakt het hart niet leeg, het geven van geld maakt de portemonnee niet leeg (Ml 3:10-11).
Nadat de HEERE Zijn deel heeft gekregen in de “grote offers” (vers 43), krijgen de dienaren hun deel van het volk (vers 44). Als God wordt geprezen voor het herstel dat Hij heeft gegeven, zal er ook dankbaarheid zijn voor de dienst die Zijn dienaren onder het volk verrichten. Juda verheugt zich erover.
Onze vreugde komt tot uiting in het aanvaarden van elke dienst namens God en in het ondersteunen ervan in praktisch opzicht. Als dienaren niet aanvaard worden en zelfs vergeten worden, is dat een bewijs van geringschatting door het volk van wat de gemeente is voor Christus. Christus heeft namelijk uit liefde voor Zijn gemeente dienaren gegeven tot opbouw van Zijn gemeente (Ef 4:11).
De zorg van priesters en Levieten gaat uit naar de dienst van hun God en wat nodig is voor reiniging. Alles wat voor God gebeurt, kan alleen door Hem erkend en aanvaard worden als het in overeenstemming met Zijn heiligheid is. Hij kan niets aannemen wat onrein is. Maar Hij weet ook wie wij zijn. Daarom voorziet Hij in mogelijkheden om Hem op een Hem welbehaaglijke wijze te dienen.
Er is orde door het gehoorzamen aan de instellingen van vroeger. De normen van reinheid zijn niet veranderd sinds de dagen van David en Salomo. Wat die normen zijn, heeft God in Zijn Woord bekendgemaakt. Omdat Hij niet is veranderd, zijn ook voor ons de normen van reinheid niet veranderd. Willen wij Hem dienen als priester, Leviet, zanger en poortwachter, dan zullen we Zijn Woord raadplegen. Dan gaan we terug naar de oorsprong en zijn we niet overgeleverd aan menselijke tradities die in de loop van de tijd steeds worden bijgesteld.
Het gaat hierbij niet om aangepaste melodieën of aangepast taalgebruik. Het gaat om de inhoud van onze dankzegging. Zijn God en de Heer Jezus nog steeds het voorwerp ervan? Getuigen de liederen van de nodige eerbied? Is de inhoud in overeenstemming met de Schrift? De voorkeur van veel christenen gaat steeds meer uit naar liederen die ‘lekker zingen’, die een bepaald goed gevoel geven. Naar de inhoud wordt nauwelijks gekeken, laat staan dat deze worden getoetst aan de Bijbel. Liederen waarin de Heilige Geest wordt toegezongen en aanbeden, worden gemeengoed. Ook de eerbied verdwijnt steeds meer. God en Jezus worden naar het niveau van de mens omlaag getrokken. Zeker, we mogen vrijmoedig met en over God en Christus spreken, maar we mogen daarin nooit populair of platvloers worden.
Het laatste vers (vers 47) verbindt op een treffende manier de dagen van Nehemia met de dagen van Zerubbabel. Het betreft in beide gevallen een opwekking die God heeft bewerkt. In beide gevallen gebeuren dan dezelfde dingen. Er is grote bereidwilligheid om te geven. Er wordt gegeven voor het onderhoud van de zangers en de poortwachters. Dagelijks krijgen zij wat ze nodig hebben. Elke dag kunnen ze hun werk doen, zonder zich druk te hoeven maken over hun levensonderhoud.
Zangers richten zich in dankzegging tot God. Poortwachters kijken naar mensen. Zij zien erop toe dat alleen zij de stad binnengaan die daartoe het recht hebben. Voor ons betekent dit dat wij ervoor moeten zorgen dat onze dank aan God en onze zorg voor de gemeente elke dag voor onze aandacht staan, dat deze aspecten om zo te zeggen dagelijks voedsel krijgen, dagelijks levend in ons aanwezig zijn.
Er wordt aan alle Levieten gedacht. Zij krijgen heilige gaven. Het volk geeft hun wat zij voor de HEERE hebben afgezonderd. Op hun beurt geven de Levieten de geheiligde gaven aan de priesters.
Uit het voorgaande spreekt een prachtige gezindheid. Waar de Heer groot wordt voor de harten en er toewijding is aan Hem, gaat het volk functioneren zoals Hij het wil. Ieder lid vervult ten gunste van ieder ander lid de hem of haar opgedragen taak. Deze werking onder Gods volk vindt zijn hoogtepunt in wat wordt gegeven aan de priesters, die hier “de nakomelingen [of: zonen] van Aäron” worden genoemd. Deze benaming legt de nadruk op het in praktijk brengen van het priesterschap in het bewustzijn van de verbinding met de Heer Jezus als de Hogepriester. Zo wordt ten slotte het hart op Hem gericht.