1 Nehemia bezig in zijn dienst
1 Het gebeurde in de maand Nisan, in het twintigste jaar van koning Arthahsasta, [toen er] wijn voor hem [gereedstond], dat ik de wijn nam en aan de koning gaf. Nu was ik nooit in zijn tegenwoordigheid verdrietig geweest.
In de maand Chisleu, de derde maand van het burgerlijk jaar, heeft Nehemia het bericht aangaande Jeruzalem gehoord (Ne 1:1). Hier zijn we in de maand Nisan. Dat is de zevende maand van het burgerlijk jaar, bij ons maart / april. Vier maanden zijn verlopen na zijn gebed en nog steeds heeft hij geen antwoord gekregen.
Hij weet niet van tevoren hoe lang hij moet wachten op het antwoord. Toch blijft hij geduldig wachten. Hij laat de tijd in Gods hand. Hij is er tevreden mee dat God het juiste tijdstip bepaalt. Hij stort zich niet overhaast in de opdracht die hij voor zich ziet. Intussen blijft hij trouw zijn werk doen op de plek waar de HEERE hem heeft gebracht.
Het kan gebeuren dat men van een nood hoort. Overweldigd door medelijden gaan sommigen direct aan de slag zonder op Gods stem en tijd te wachten. Dat is niet de manier waarop God Zijn werk laat gebeuren. Nood zien is geen roeping. Eerst moet een nood diep in het hart gedrongen zijn. Dan worden we ons bewust dat niet wij, maar alleen God in die nood kan voorzien. Eerst moet de nood een last worden die zo zwaar drukt, dat de enige uitweg die we zien de Heer Jezus is, Die heeft gezegd: “Komt tot Mij, allen die vermoeid en belast bent, en Ik zal u rust geven” (Mt 11:28). Dit vers is zeker van belang voor het evangelie, maar het is ook van groot belang voor wie dienaar wil zijn.
Misschien heeft Nehemia gebeden of God de last van zijn hart wil wegnemen. Misschien heeft hij gebeden of God die last nog zwaarder wil maken, zodat hem niets anders overblijft dan te handelen. Zo mogen wij dat doen als ons iets wordt verteld over een nood. De nood is op zijn hart blijven liggen. We kunnen ons voorstellen dat hij zich heeft afgevraagd of hij met de koning over zijn nood moet spreken en zo ja, wanneer, of dat hij nog moet wachten op God.
Hij zal rust hebben gekregen bij de gedachte dat God hem ook door een wonder in de gunst van de koning kan brengen als Hij hem roept om een werk in Jeruzalem te doen. God neigt harten van koningen als waterbeken (Sp 21:1). Deze overleggingen van het geloof zullen we krijgen als we steeds meer merken dat de Heer ons wil gebruiken voor een bepaald werk.
Nehemia is nooit treurig geweest in de tegenwoordigheid van de koning. Dat geeft aan dat hij dat nu wel is en ook dat dit zichtbaar is. Droefheid vertonen past niet in de tegenwoordigheid van machtige vorsten die zichzelf beschouwen als uitdelers van zegen. Deze mensen willen alleen blijde gezichten in hun directe omgeving. Als balling zal Nehemia altijd smart in zijn hart hebben gehad (Sp 14:13), maar dat altijd verborgen hebben kunnen houden. De sporen van vasten en bidden zijn echter niet te loochenen.
Toch zal Nehemia zijn werk ook met plezier hebben gedaan. De Heer heeft hem daar gebracht en dit werk opgedragen. Zo zal hij dat hebben gezien. Het is belangrijk dat wij dat ook van onze baan in de maatschappij kunnen zeggen. Wij mogen ook ons dagelijks werk met plezier doen, terwijl we God de Vader door de Heer Jezus danken (Ko 3:17).
Dat neemt niet weg dat we ons tegelijkertijd realiseren dat de aarde niet ons einddoel is. We horen hier niet thuis, de hemel is ons thuis. Zoals een schoenmaker, die fluitend zijn werk deed, eens zei: ‘Ik ben op reis naar de hemel en onderweg repareer ik schoenen.’ De Heer Jezus stond bekend als “de timmerman” (Mk 6:3). Voordat Hij aan Zijn rondreizen door Israël begon, heeft Hij als timmerman gewerkt. Reken maar dat Hij Zijn werk graag heeft gedaan en goed werk heeft geleverd.
Tot het moment dat de Heer ons roept een werk voor Hem te doen, moeten we trouw bezig blijven in ons aardse beroep en daarin onze volle genoegdoening vinden. Ontevredenheid over onze baan in de maatschappij of de beloning ervoor of een moeilijke relatie met collega’s op de werkvloer mag geen reden zijn die baan op te geven om vervolgens de zogenaamd ‘hogere dingen’ te gaan dienen. Dat is een grote zelfmisleiding die zeker op grote oneer voor de Heer Jezus zal uitlopen.
Enkele lessen
1. Als we een zaak in gebed voor de Heer hebben gebracht, moeten we geduldig leren wachten op verdere aanwijzingen van Hem. Dat wil niet zeggen dat we gaan zitten wachten met de armen over elkaar. Ieder van ons moet “blijven in de roeping waarin hij is geroepen” (1Ko 7:20) en doen wat bij die roeping hoort. Terwijl we zo bezig zijn, mogen we uitkijken naar Zijn antwoord op ons gebed (Hk 2:1).
2. Die tijd van uitkijken is een tijd van innerlijke oefening waarbij veel vragen zich aan ons zullen opdringen. Het is goed zulke oefeningen, waaraan vaak strijd gekoppeld is, te ondergaan. Als het echt oefeningen van het geloof zijn, zullen ze ons op de Heer werpen. We worden erdoor gelouterd.
2 De vraag van de koning
2 Toen zei de koning tegen mij: Waarom staat uw gezicht [zo] verdrietig, terwijl u [toch] niet ziek bent? Dit is niets anders dan hartenpijn. Toen werd ik heel erg bevreesd.
Het ontgaat de koning niet dat zijn schenker niet zo blij kijkt als anders. Hij merkt op dat het komt door iets wat zijn hart pijn doet. Hij vraagt Nehemia ernaar. De vraag die de koning stelt, is de inleiding op de radicale verandering van het leven van Nehemia waarnaar hij zo vurig verlangt. De koning zal wel vaker iets aan Nehemia hebben gevraagd of iets tegen hem hebben gezegd. Geen enkele keer heeft dat echter zijn hart sneller laten slaan, omdat het algemene vragen of opmerkingen waren, die zijn hart niet raakten. Wat de koning nu vraagt, doet zijn hart wel sneller slaan.
De aanleiding tot de vraag en opmerking van de koning is wat hij op het gezicht van Nehemia ziet. De koning ziet daarop de uitwerking van gebed en vasten. Op zijn gezicht is de toestand van zijn hart te lezen (vgl. Gn 31:2). De koning merkt dat op. Hij heeft oog voor zijn personeel.
Hebben wij ook oog voor wat mensen om ons heen bezighoudt? We vragen gemakkelijk: ‘Hoe gaat het?’ We antwoorden even gemakkelijk: ‘Goed.’ Daarmee voldoen we meer aan een beleefdheid dan dat we uiting geven aan echte belangstelling of dat we anderen laten delen in wat ons bezighoudt. ‘Gezichten lezen’ is belangrijk. Ogen kunnen veel vertellen. Het oog is de spiegel van de ziel. Echte aandacht voor mensen doet dieper kijken dan de oppervlakte.
De opmerking van de koning betekent voor Nehemia een groot gevaar. Zoals gezegd, dulden koningen geen droevige gezichten in hun tegenwoordigheid. Het kan hem zijn baan en zelfs zijn leven kosten. Vandaar zijn vrees. Er is nog een reden voor zijn vrees. Die vrees heeft betrekking op God. Is dit het moment dat God geeft om voor de dag te komen met wat hem al vier maanden bezighoudt?
Nehemia hoeft niet lang over het antwoord na te denken. Daar heeft hij trouwens ook geen tijd voor. Hij kan zich niet even terugtrekken om zich te beraden. Hij beseft onmiddellijk dat de vraag van de koning te maken heeft met zijn gebeden. Enerzijds wordt hij door de vraag overvallen, anderzijds ziet hij dat God mogelijk een deur gaat openen. Als God namelijk ziet dat we bereid zijn een dienst voor Hem op ons te nemen, opent Hij de deuren.
Enkele lessen
1. Kunnen wij gezichten ‘lezen’? Kijken we dieper dan de oppervlakte? Beluisteren we tussen de regels door wat iemand echt wil zeggen? Beluisteren we achter iemands verhaal zijn werkelijke nood?
2. Als wij, zoals Nehemia, dag en nacht met een bepaald werk in onze gedachten bezig zijn, zullen we het direct opmerken als de Heer aan het werk gaat om ons gebed te verhoren.
3 Het antwoord van Nehemia
3 Ik zei tegen de koning: Moge de koning in eeuwigheid leven! Waarom zou mijn gezicht niet verdrietig staan, als de stad, de plaats van de graven van mijn vaderen verwoest ligt en zijn poorten door vuur verteerd zijn?
Met woorden die aangeven dat hij zijn eigen plaats kent en waaruit respect voor de positie van de koning blijkt, richt Nehemia zich tot hem. In welhaast hartstochtelijke bewoordingen maakt hij de koning deelgenoot van wat zijn hart zo bezighoudt en wat op zijn gezicht te lezen staat. Uit de volheid van zijn hart vertelt hij over de stad waar het hart van iedere Israëliet naar uitgaat.
Het is alsof Nehemia eindelijk lucht kan geven aan een geheim dat hij al zolang bij zich draagt. Zijn gevoelens voor ‘de stad’ zijn in plaats van zwakker, alleen maar sterker geworden. Zijn liefde voor ‘de stad’ is niet afhankelijk van de roem en rijkdom die ze eens bezat, de grote koningen die er hebben geregeerd, het indrukwekkende verleden dat de stad kent. Zijn liefde betreft de stad zelf omdat het de stad van Gód is, omdat hij weet van en gelooft in de toekomst van deze stad.
Daarom spreekt hij over de stad als “de plaats van de graven van mijn vaderen”. Zijn vrome voorvaders wilden allen begraven worden in het land van de belofte, omdat zij geloofden in de opstanding. Ze geloofden – en dat gelooft Nehemia ook – dat God al Zijn beloften zal waarmaken. Zij allen zijn in het geloof gestorven dat Hij dat zal doen (Hb 11:13).
De huidige situatie waarin de stad zich bevindt, gaat Nehemia aan het hart omdat hij in de toekomst van die stad gelooft. Hij ziet het plan van God voor die stad voor zich. Hij ziet ook hoe schril het contrast is tussen de heerlijke toekomst en de actuele toestand. Zijn verlangen is om eraan te werken dat heden en toekomst meer met elkaar in overeenstemming zijn.
Als wij een werk voor de Heer willen doen, kan dat slechts als wij zicht hebben op de toekomst. Het gaat erom dat wij de gemeente zien, zoals ze onberispelijk voor God zal zijn in de toekomst. Het verschil met de actuele situatie van ontrouw, lauwheid en wereldsgezindheid van de gemeente op aarde zal ons treffen. Er zal een verlangen in ons wakker worden om door God gebruikt te worden om de gelovigen weer toegewijd aan Hem te maken.
Een les
Zicht op de toekomst van de gemeente stelt de huidige toestand van de gemeente in het ware licht. De Heer Jezus heeft Zich voor de gemeente overgegeven om haar te heiligen en te reinigen. Hij wil haar voor Zich stellen zonder vlek of rimpel of iets dergelijks (Ef 5:25-27). Zijn liefde voor de gemeente moet ons vullen om gebruikt te kunnen worden.
4 Vraag en gebed
4 De koning zei tegen mij: Wat verzoekt u dan? Toen bad ik tot de God van de hemel
Na het roerende getuigenis van de liefde van Nehemia voor Jeruzalem stelt de koning weer een vraag. Hij vraagt niet verder naar de omstandigheden, maar stelt de vraag die voor Nehemia het antwoord van God op zijn gebeden is. De koning zal in het antwoord van Nehemia een diep verlangen hebben opgemerkt om iets voor Jeruzalem te doen. God bestuurt zijn hart en geeft hem de vraag in de mond. Hiermee krijgt Nehemia als het ware op een presenteerblaadje zijn gebedsverhoring aangereikt.
Nehemia ontvangt de verhoring van zijn gebed in de dagelijkse omstandigheden van zijn leven. Zo gebeurt dat ook vaak bij ons, bijvoorbeeld als de Heer ons bepaalde mensen laat ontmoeten. Soms ook laat Hij ons bepaalde opmerkingen horen, die ook nog niet eens tot ons persoonlijk zijn gericht, maar we horen daarin Gods stem tot ons.
Al maanden draagt Nehemia de last op zijn hart van wat hij van zijn broer heeft gehoord. Hij weet dat hij alleen kan gaan als de koning het toestaat en dat zal alleen zo zijn als de Heer het wil. Het antwoord op zijn gebed komt op een manier en op een ogenblik dat hij het misschien wel het minst verwacht. Dat kan ook bij ons zo zijn.
Ondanks dat Nehemia wel weet wat hij wil, beantwoordt hij de vraag van de koning niet onmiddellijk. Eerst spreekt Nehemia tot God, dan pas tot de koning. God is hier, evenals in het boek Ezra, “de God van de hemel”. Vanwege de ontrouw van het volk woont Hij niet meer op aarde in de tempel.
Enkele lessen
1. Een oprecht, bewogen getuigenis van wat in ons is voor de Heer Jezus en Zijn gemeente, blijft nooit zonder gevolg. Het opent deuren, brengt verandering in omstandigheden en in harten van mensen. Zo vergaat het ook Johannes de doper die, als hij de Heer Jezus ziet, vol overgave zegt: “Zie, het Lam van God” (Jh 1:36). Het gevolg is dat twee van zijn discipelen hem verlaten en de Heer Jezus gaan volgen (Jh 1:37).
2. Het blijft nodig om, ook al gaat de deur steeds verder open, afhankelijk te blijven van de Heer en Hem te vragen wat we vervolgens moeten doen of zeggen.
5 Nehemia maakt de koning zijn wens bekend
5 en zei tegen de koning: Als het de koning goeddunkt, en als uw dienaar u welgevallig is, dat u mij [dan] naar Juda stuurt, naar de stad met de graven van mijn vaderen, zodat ik die [weer] op kan bouwen.
Vol vertrouwen, maar met gepaste eerbied, richt hij zich tot de koning. Uit wat hij zegt, blijkt zijn erkenning van de positie van de koning en zijn eigen positie. Hij vraagt om de goedgunstigheid van de koning. Zonder zijn welwillende toestemming kan hij zijn voornemen wel vergeten. Dat God de deur lijkt te openen, maakt Nehemia niet zo overmoedig, dat hij de deur met een wilde beweging helemaal wil opengooien. Hij blijft de dienaar die van de koning afhankelijk is.
Toch is hij ook zo vrijmoedig om de koning op zijn gedrag als dienaar te wijzen. Hij vraagt met zoveel woorden of de koning tevreden over hem is. Dat kan hij doen omdat hij als een plichtsgetrouw man steeds zijn heer tot volle tevredenheid heeft gediend. Zonder zelfverheffing wijst Nehemia de koning daarop als een mogelijke reden hem zijn verzoek toe te staan.
Nehemia is open over zijn doel. Hij heeft de puinhopen geschetst. Maar hij is niet iemand die vanaf de zijlijn allerlei kreten staat te roepen hoe slecht het allemaal is, terwijl hij niet bereid is om de handen uit de mouwen te steken. Nee, hij schetst een reëel beeld, maar is tevens vast van plan al zijn krachten te geven aan de stad die in puin ligt, wat het hem ook mag kosten. Hij wil de stad, die hij weer verbindt aan “de graven van mijn vaderen”, herbouwen. Zijn hart is er vol van.
Enkele lessen
1. Als mensen die boven ons staan ons uitnodigen een verzoek te doen, mogen we daar vrijmoedig op ingaan. We mogen dat zien als een werk van God in hun hart.
2. We hoeven de zaken niet mooier voor te stellen dan ze zijn.
3. We hoeven onszelf niet slechter voor te stellen dan we zijn, als we maar in oprechtheid kunnen wijzen op de kwaliteit van ons werk. Wie altijd eerlijk in zijn werk is geweest, kan dit rustig zeggen als de situatie dat vraagt (vgl. 1Sm 12:3-4).
6 Nehemia krijgt toestemming om te gaan
6 Toen zei de koning tegen mij, terwijl de koningin naast hem zat: Hoelang zal uw reis duren en wanneer zult u terugkeren? Het was goed in de ogen van de koning. Hij liet mij gaan toen ik hem een bepaalde tijd opgegeven had.
God gebruikt ook uiterlijke omstandigheden tot vervulling van Zijn plannen. De opmerking dat de koning zijn vrouw naast zich heeft zitten, lijkt zo’n omstandigheid. Mannen onder elkaar kunnen hard en ongevoelig zijn. Vaak is op te merken dat diezelfde mannen zich in het bijzijn van hun vrouw veel hoffelijker gedragen. Wat Arthahsasta betreft, lijkt het erop dat hij door de aanwezigheid van zijn vrouw mild is gestemd en daardoor nog meer genegen is het verzoek van Nehemia in te willigen.
De invloed van vrouwen op beslissingen van vooraanstaande personen kan ten goede, maar ook ten kwade zijn. Een invloed ten goede zien we in het geval van Esther (Es 7:1-10). Een invloed ten kwade zien we bij Herodias (Mt 14:1-12). Een geval waarin iemand haar invloed ten goede wil aanwenden, maar naar wie haar man niet luistert, zien we bij de vrouw van Pilatus (Mt 27:19).
Welke invloed heeft onze vrouw op ons? Het kan nuttig zijn na te gaan hoe wij ons gedragen in het bijzijn van onze vrouw en hoe wij ons gedragen als zij er niet bij is. Als wij bij eerlijk zelfonderzoek een verschil moeten constateren, laten we dat dan aan onze vrouw en de Heer belijden en dit veranderen.
De vragen van de koning maken Nehemia duidelijk dat God de deur steeds verder opendoet. Zijn vragen betreffen de duur van de reis en wanneer hij weer terug zal zijn, dus hoelang hij afwezig denkt te zijn. De afwezigheid van Nehemia is natuurlijk van groot belang voor de koning, want er moet voor die periode een nieuwe schenker komen.
De “bepaalde tijd” die Nehemia heeft opgegeven, is twaalf jaar (vgl. vers 1; Ne 13:6). De bouw van de muur is in tweeënvijftig dagen gereed (Ne 6:15), maar dat is met veel hulp. Is Nehemia ervan uitgegaan dat hij voor het werk niet moet rekenen op veel hulp? God heeft het hem in zijn hart gegeven, maar hoe zit dat bij de overgeblevenen? Zijn zij net zo vol ijver als hij? Dat weet hij niet.
Ook wij moeten in onze berekeningen de afhankelijkheid van anderen niet laten meewegen. God kan helpers geven, maar daartoe is Hij niet verplicht.
Enkele lessen
1. De invloed van een vrouw op beslissingen die haar man neemt, is groot. De man moet daarvoor ook openstaan. Hij moet wel beoordelen of die invloed een goede uitwerking heeft of een verkeerde.
2. In een werk dat de Heer van ons vraagt, moeten we alleen van Hem en niet van anderen afhankelijk zijn. Hij roept personen, geen groepen, hoewel Hij die personen tot een groep kan vormen.
7 - 9 Wat Nehemia nog meer vraagt
7 Verder zei ik tegen de koning: Als het de koning goeddunkt, laat men mij [dan] brieven geven voor de landvoogden van [het gebied aan] de overzijde van de rivier, dat zij mij doorgang verlenen totdat ik in Juda ben aangekomen, 8 en een brief voor Asaf, de bewaker van het [kroon]domein dat de koning heeft, dat hij mij hout geeft om een zoldering te maken voor de poorten van de burcht die bij het huis [van God] hoort, voor de stadsmuur en voor het huis waar ik naartoe zal gaan. En de koning gaf ze mij, omdat de goede hand van mijn God over mij was. 9 Toen kwam ik aan bij de landvoogden van [het gebied aan] de overzijde van de rivier en gaf hun de brieven van de koning. De koning had legerofficieren en ruiters met mij meegestuurd.
Nehemia heeft de toestemming om te gaan op zak. Deze toestemming maakt hem niet overmoedig, maar wel vrijmoedig. Al zijn gedachten zijn bij het werk dat in Jeruzalem op hem wacht. Dat hij kan gaan, brengt hem echter niet in een roes waardoor hij een en al bedrijvigheid wordt om zo snel mogelijk te vertrekken. Hij blijft nuchter. Hij vertrekt niet op de bonnefooi. Hij denkt niet alleen aan Jeruzalem, hij denkt ook aan de reis erheen en de problemen die hij tijdens de reis kan ontmoeten. Hij vraagt om dingen die hij nodig zal hebben, zowel voor de reis als voor zijn verblijf in Juda. Hij krijgt waar hij om vraagt en zelfs meer dan dat.
Zo bedenkt hij dat men bij het oversteken van grenzen zal vragen wat hij van plan is. Brieven van de koning zullen hem een vrije doortocht garanderen (vers 7). Dus vraagt hij een geldig paspoort. Verder vraagt hij nog om een brief die hem zal verzekeren van de benodigde materialen voor de herbouw (vers 8). Daarbij denkt hij ook aan zijn eigen onderkomen. Hij komt immers in een land waar hij geen enkel bezit heeft. Nehemia vraagt met grote vrijmoedigheid om alles wat hij denkt nodig te hebben. Hij vraagt in geloof. Hij vraagt niet te veel. Hij erkent de mogelijkheden die de koning heeft. Zo mogen wij aan God vragen of Hij wil voorzien in een oplossing voor praktische problemen.
Het is goed om te beseffen dat Nehemia niet weet wat de koning op zijn vragen zal antwoorden. Voor ons is de spanning eraf omdat we de uitkomst kennen. Maar om van de handelwijze van Nehemia te leren zullen we ons moeten realiseren hoe spannend het voor hem geweest moet zijn dit allemaal te vragen.
Nehemia krijgt alles wat hij gevraagd heeft. Hij ziet daarin de goede hand “van mijn God”. Hij vergeet niet dat God achter de schermen werkt. Hij kent God als zijn persoonlijke God. Deze persoonlijke band met God is nodig om Zijn hand op te merken. Na de diepe zielsoefeningen en een steeds verder opengaande deur krijgt hij zicht op de weg die God wil dat hij gaat. God gebruikt de koning om Nehemia te voorzien van wat nodig is voor de reis. Als we afhankelijk zijn van de Heer, zullen we zien wat we nodig hebben en mogen we erop rekenen dat Hij daarin zal voorzien.
Nehemia gaat op weg, recht op zijn doel af. De brieven doen hun werk. Bij alles wat Nehemia gevraagd heeft, krijgt hij ook nog iets waar hij niet om heeft gevraagd. Hij heeft niet om begeleiding gevraagd, maar als de koning die wil meesturen, accepteert hij dit escorte (vers 9). Mogelijk dat de legeroversten en ruiters meer de koning moeten geruststellen dat Nehemia veilig zal terugkeren, dan dat het om Nehemia persoonlijk gaat en de taak die hij heeft te verrichten. God kan alles gebruiken tot uitvoering van Zijn plannen, ook de mogelijk egoïstische motieven van een koning, en daardoor Zijn dienaar beschermen.
Enkele lessen
1. Niet alleen het doel is belangrijk, maar ook de weg naar dat doel. Wat we op die weg nodig hebben, mogen we vrijmoedig aan de Heer vragen. Hij heeft alles klaarliggen en wil het graag geven als antwoord op ons gebed. Als Hij het dan geeft, is dat weer een bewijs van “Zijn goede hand” over ons.
2. Voor het verrichten van het werk dat we willen doen, wil de Heer ons ook geven wat we nodig hebben. Als we over dat werk nadenken, zullen we zicht krijgen op wat ons ontbreekt. De Heer wil daarin voorzien.
10 Tegenstanders van Gods werk
10 Toen Sanballat, de Horoniet, en Tobia, de Ammonitische dienaar, [dat] hoorden, was het volstrekt kwalijk in hun ogen dat er iemand gekomen was om het goede te zoeken voor de Israëlieten.
Tussen de voorbereidingen voor de reis en de aankomst in Jeruzalem horen we iets over mensen die niet bepaald blij zijn met de actie van Nehemia. Sanballat is de voornaamste politieke tegenstander van Nehemia. De toevoeging “de Horoniet” geeft aan dat hij uit Horonaïm komt. Horonaïm is een stad in Moab (Jr 48:34). In zijn kielzog treffen we Tobia aan, afkomstig uit Ammon. De plaats van herkomst van deze twee tegenstanders ligt in de duisternis van een spelonk. Hun ontstaan is even duister als de spelonk: verwekt door een dronken gevoerde Lot bij zijn twee ontaarde dochters, die deze manier van het verwekken van nakomelingen in hun verdorven geest hebben uitgedacht (Gn 19:30-38).
Nehemia heeft de eerste stappen gezet op weg naar het werk dat God hem in zijn hart heeft gegeven. We kunnen er zeker van zijn dat waar iemand Gods werk wil gaan doen, ook de vijand actief wordt. Tegenstand in het werk voor de Heer is vaak het bewijs dat we inderdaad voor de Heer bezig zijn. Anders slooft de duivel zich niet zo uit om dat werk dwars te zitten en pogingen te doen het te verhinderen.
De vijand weet precies wat Nehemia van plan is. Nehemia zoekt geen eigen voordeel, maar het welzijn van de Israëlieten. Daarmee haalt hij zich de woede van de vijand op de hals. De vijanden willen Jeruzalem in de ellende houden. De inwoners van Jeruzalem worden niet door de vijand lastig gevallen. Zij vormen geen bedreiging voor de vijand. Ze zijn al de tijd dat ze daar leven tevreden met de situatie zoals die is, ongevoelig voor de smaad die de HEERE daarmee wordt aangedaan. Dat is naar de smaak van de vijand. Maar als Nehemia komt, verschijnt in hem, in zijn houding en voornemen, een levende oorlogsverklaring tegen de heersende toestanden.
Over de gemeente in het algemeen maakt de satan zich geen zorgen. Maar als er zijn die zich volkomen aan Christus willen toewijden en Zijn werk willen gaan doen ten gunste van de gemeente, dan komt hij in beweging. Zo geeft ook het volgen van de Heer Jezus tegenstand (Mt 8:19-27).
De tegenstand van de vijand is er al voordat Nehemia iets van zijn plannen heeft bekendgemaakt en terwijl er van de kant van het volk nog geen reactie merkbaar is. De vijand heeft meer gevoel voor het werk van God dan Gods volk. Moet de duivel ook vanwege onze inzet overuren maken? Als onze doelen hetzelfde zijn als die van God, zal zijn tegenstand merkbaar zijn. Als onze doelen anders zijn dan die van God, laat de tegenstander ons met rust.
Enkele lessen
1. Als we een werk voor de Heer willen doen, kan tegenstand een van de bewijzen zijn dat we werkelijk met een werk voor de Heer aan de gang zijn.
2. Een geopende deur en tegenstanders horen bij elkaar (1Ko 16:9).
3. Soms hebben ongelovigen het belang van Gods werk beter in de gaten dan gelovigen en zijn ze actiever in het verstoren ervan dan gelovigen in het bevorderen ervan.
11 Aankomst in Jeruzalem
11 Ik kwam aan in Jeruzalem en was daar drie dagen.
Als zo’n zeshonderdduizend Israëlieten met hun gezinnen uit Egypte trekken (Ex 12:37) om door de woestijn naar Kanaän te gaan, begeleidt God hen met waarneembare tekenen. Dat is heel anders in de dagen van Zerubbabel, Ezra en Nehemia. Ook zij gaan uit het land van de gevangenschap op reis naar het beloofde land. Maar geen enkel uiterlijk teken begeleidt hen als een bewijs van Gods tegenwoordigheid. Zij moeten het doen met de voor die tijd en die omstandigheden gebruikelijke vervoersmiddelen.
Niet alleen de begeleidende kenmerken zijn minder opzienbarend. Ook de aantallen nemen af. Zerubbabel keert terug met iets meer dan tweeënveertigduizend personen; met Ezra trekken ongeveer achttienhonderd personen op; Nehemia gaat alleen. Naarmate de kerkgeschiedenis voortgaat, is steeds minder aanwezig van de oorspronkelijke manifestaties van Gods aanwezigheid. God wil echter ook nu nog steeds zijn met de enkeling die voor Hem wil werken.
Nehemia zal met gemengde gevoelens in de verte Jeruzalem hebben zien liggen. Daar ziet hij de stad van God waar zijn hart zo naar is uitgegaan. Hoe meer hij die nadert, des te sneller is zijn hart gaan kloppen. Tegelijk is hij zich bewust dat die stad niet beantwoordt aan Gods gedachten erover. Daarom is hij er juist heengegaan, vol verlangen om de stad weer aan God toe te wijden.
Als Nehemia in Jeruzalem is aangekomen, gaat hij niet direct aan het werk. Hij wacht drie dagen. Het is goed om eerst tot rust te komen van de reis, die een onderneming op zichzelf is geweest. Het is belangrijk rust in de geest te hebben, voordat wordt begonnen met de eigenlijke taak.
Nehemia is een geboren leider, maar heeft een teruggetrokken aard, iemand die niet haastig handelt. Hij wil de kosten goed berekenen. Als hij dan ook aan het werk gaat, is er geen terugkeer. Dan trekt hij zijn hand pas terug, als het werk gedaan is.
12 Nehemia gaat er ’s nachts op uit
12 Toen stond ik 's nachts op, ik en enkele mannen met mij. Ik vertelde geen mens wat mijn God in mijn hart gegeven had om voor Jeruzalem te doen. Er was geen dier bij mij, dan het dier waarop ik reed.
Om geen opzien te baren gaat hij ’s nachts op inspectie. Hij maakt van zijn onderzoek geen publiciteitsstunt. Hij neemt slechts enkele mannen mee, zonder hun te vertellen waarom hij deze nachtelijke reis maakt. Hij wil niet beïnvloed worden door allerlei meningen van mensen. De opdracht van de Heer is een persoonlijke opdracht en daarin laat hij een ander niet toe zich te mengen. Het is een opdracht die “mijn” God in “mijn” hart heeft gegeven.
Wie zou hij trouwens moeten meenemen? Allen die in Jeruzalem wonen, kunnen blijkbaar rustig slapen. Als het om onderzoek gaat, dan hoeven zij niet mee. Zij hebben de puinhopen al zo vaak gezien. In plaats van dat het hen net als Nehemia tot bidden en vasten heeft gebracht, hebben ze zich met de aanblik ervan verzoend.
Op deze inspectietocht kan hij ook niets en niemand van het escorte van de koning gebruiken. Hij beschikt over een eigen rijdier. Meer heeft hij niet nodig. Het is geen zaak van indrukwekkend vertoon of iets wat onder mensen gebruikelijk is. Dat past niet bij het werk dat hij doet. Zijn werkwijze is geen resultaat van druk overleg. Het is geen kwestie van het juiste aantal mensen dat gaat inventariseren. Zonder in het oog te lopen, zonder opvallende acties, gaat Nehemia erop uit om de stand van zaken op te nemen. Het is een zaak tussen zijn eigen hart en God. Omdat God het in zijn hart heeft gegeven, zal hij ook in staat zijn dit werk uit te voeren.
Het is goed geestelijke vrienden te hebben, maar het is gevaarlijk het hart op de tong te dragen. Soms is het goed eerst te overleggen, maar als een zaak duidelijk van de Heer is, zal overleg het werk van de Heer alleen moeilijker maken. Er komen goedbedoelde raadgevingen, maar die even zoveel bezwaren opleveren: Is het de juiste tijd, is het de juiste weg, hebben we de juiste middelen, hoe groot is de kans van slagen? Deze overwegingen lopen uit op twijfel, wat weer resulteert in het afblazen van de onderneming waartoe God de opdracht heeft gegeven.
Enkele lessen
1. Iemand die van de Heer een werk opgedragen krijgt, hoeft daarvoor geen reclame te maken. Meerdere keren ontwijkt de Heer Jezus de menigte als die Hem vanwege een wonder wil volgen (Mk 1:38,44; Jh 6:15,26). De Heer heeft niet de steun of de bewondering van de massa gezocht; een werker voor de Heer moet dat ook niet doen.
2. Voordat met het eigenlijke werk wordt begonnen, is het goed om ‘drie dagen’ rust te nemen. Deze ‘drie dagen’ herinneren aan de dood en opstanding van de Heer Jezus. Alleen vanuit dat perspectief, waarbij alle vertrouwen op eigen kunnen verdwijnt en alles afhankelijk wordt gemaakt van Hem, zullen we in onze opdracht slagen.
3. Als persoonlijk geloof gevraagd wordt, moet daarnaar worden gehandeld. Anderen hebben dit geloof niet en zullen alleen hindernissen opwerpen als hun gevraagd wordt mee te werken. Als de tijd komt om te werken, kunnen helpers worden gevraagd. Tot dat ogenblik zal het geloof zijn geheim bewaren tussen zich en God.
13 - 15 Onderzoek naar muren en poorten
13 Ik ging 's nachts door de Dalpoort [de stad] uit, voorbij de Drakenbron, naar de Mestpoort, en inspecteerde de muren van Jeruzalem, waarin bressen waren geslagen en waarvan de poorten door vuur waren verteerd. 14 Ik ging verder naar de Bronpoort en naar de vijver van de koning. Er was echter geen ruimte om verder te gaan voor het dier waarop ik zat. 15 Toen klom ik in de nacht omhoog langs de beek, terwijl ik de muur inspecteerde, en ging [weer] terug. Ik kwam door de Dalpoort binnen en ging terug.
Nehemia wil zich vertrouwd maken met de mate van verwoesting van de muren en die in zich opnemen. Het natuurlijk hart zou bij het zien van zoveel bouwval de moed opgeven. Voor Nehemia maakt het de noodzaak van de herbouw alleen maar duidelijker, terwijl hij ook weet dat alleen God hem hiertoe in staat kan stellen. Hij gaat er in de nacht op uit. Als de anderen slapen, is hij klaarwakker. Hij trekt niet dromerig langs de puinhopen. In het volle besef van wat hij ziet, trekt hij langs de muren. Naarmate hij verder rijdt, zal de omvang van het werk steeds sterker op hem afkomen. Het zal er in de nacht allemaal nog somberder hebben uitgezien.
Altijd als er een werk voor God gedaan moet worden – een solide en geen oppervlakkig werk – moet de dienaar, net als Nehemia, van tevoren zo'n inspectiereis ondernemen. Hij moet de nacht treurend tussen de puinhopen doorbrengen. Het is dwaas de puinhoop te ontkennen en de hopeloosheid van de situatie niet te zien zoals hij is. De volle omvang van de opdracht moet tot ons komen. Hebben wij wel eens een uur slaap opgeofferd voor de geestelijke toestand in de gemeente of onze omgeving? Zijn wij wel eens bewust wakker gebleven, terwijl anderen vast en gerust sliepen? Worden wij er wel eens onrustig van dat talloze mensen voor eeuwig verloren gaan?
Voordat God een opwekking geeft, wil Hij ons hart breken. Dat gebeurt op de route die Nehemia aflegt. De “Dalpoort” spreekt van laagte, vernedering. Hier begint het onderzoek: met zichzelf te vernederen “onder de krachtige hand van God” (1Pt 5:6). De “Drakenbron” herinnert aan de satan, “de grote draak” (Op 12:9). Hij is de aanstichter, de bron van alle ellende onder het volk van God. De “Mestpoort” doet denken aan wat geen enkele waarde heeft. Door deze poort worden alle nutteloze en vuile voorwerpen de stad uitgebracht. Zo moeten wij ook uit ons leven opruimen wat geen waarde heeft en wat ons leven bevuilt. Dit zijn de eerste stations die we moeten passeren op de weg naar het onderzoek van de muren en de poorten.
Als alle nutteloze en schadelijke dingen uit ons leven zijn weggedaan, kunnen we doorgaan naar de “Bronpoort”. Daarbij mogen we denken aan de kracht van de Heilige Geest. Hij is de bron van levend water Die ieder ontvangt die in de Heer Jezus gelooft (Jh 4:14; 7:38-39). Door de Heilige Geest wordt het Woord van God een “vijver van de koning”, het volgende station.
We zullen in het Woord van God, waarvan het water van de vijver een beeld is (Ef 5:26), door de werking van de Heilige Geest de heerlijkheid van Gods Koning, de Heer Jezus, ontdekken. Als Hij voor onze aandacht komt te staan, verdwijnt alles waarop we nog enigszins vertrouwen. Er blijft geen ruimte meer over voor iets anders. We zijn dan zover, dat we onze aandacht volledig kunnen geven aan de taak die de Heer ons in het hart heeft gegeven.
Na deze inspectiereis keert Nehemia weer terug naar de “Dalpoort”. Zichzelf vernederen staat aan het begin en aan het einde van zijn onderzoek. Om door God gebruikt te kunnen worden is het noodzakelijk dat nederigheid ons voortdurend kenmerkt. Dat wil niet zeggen dat er soms niet ferm opgetreden moet worden. We zullen dat bij Nehemia zien.
Enkele lessen
1. Voordat we een speciaal werk voor de Heer kunnen beginnen, moeten we hebben bewezen dat we niet van onze rust houden. Staan wij altijd open voor mensen die werkelijk in nood zijn? Zijn we bereid daarvoor een nachtrust of een maaltijd op te offeren?
2. Het volgen van de Heer Jezus begint met het verloochenen van onszelf (Mt 16:24). Dan zijn we in staat onszelf te vernederen.
3. We moeten uit ons leven wegdoen wat het werk voor de Heer verhindert. Dit betreft zonden, maar ook dingen die niet zondig zijn, maar die ons toch zo in beslag nemen, dat ze een verhindering vormen (Hb 12:1).
4. Het is noodzakelijk onszelf te vernederen, de macht van de vijand te zien en alles uit ons leven weg te doen wat niet goed is. Daarbij mag het echter niet blijven. Dan zouden we alleen op onszelf en op de vijand gericht zijn. Vervolgens moet de Heilige Geest de ruimte krijgen om de heerlijkheid van de Heer Jezus aan ons voor te stellen.
5. Hoe groter Hij wordt, des te meer valt alles weg wat ons nog enige vleselijke steun zou kunnen geven.
6. Nederigheid kunnen we leren van de Heer Jezus, Die zegt: “Leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart” (Mt 11:29). Hij is het altijd.
16 - 18 Nehemia deelt zijn bevindingen mee
16 En de machthebbers wisten niet waar ik heen gegaan was en wat ik aan het doen was, want ik had tot nog toe de Joden, de priesters, de edelen, de machthebbers en de anderen die het werk deden, niets verteld. 17 Toen zei ik tegen hen: U ziet de ellende waarin wij verkeren, dat Jeruzalem verwoest ligt, en zijn poorten met vuur verbrand zijn. Kom, laten we de muur van Jeruzalem opbouwen, zodat wij niet langer [een voorwerp van] smaad zijn. 18 En ik vertelde hun over de hand van mijn God, die goed over mij geweest was, alsook de woorden van de koning die hij tot mij gesproken had. Toen zeiden zij: Laten wij opstaan en gaan bouwen! En ze grepen moed voor het goede [werk].
Nehemia heeft al verteld dat hij geen mens heeft ingelicht over zijn voornemens (vers 12). Hij heeft geen enkele steun gezocht bij het volk of de leiders ervan, van welke rang of stand ook (vgl. Gl 1:16b-17a; 2:6). Hun invloed wenst hij niet te verbinden aan het werk dat hij wil doen. Zo blijft hij vrij, zonder zich op enige wijze aan hen te verplichten.
Zodra hij echter de tijd gekomen acht om hen te informeren, zoekt hij hun medewerking. Hij is niet zo eigenwijs te menen dat hij hen niet nodig heeft. Zijn verzoek om medewerking is er een bewijs van dat hij zijn broeders erkent in hun positie en hen waardeert in de capaciteiten die zij hebben. Een persoonlijke roeping is het uitgangspunt, maar dat mag nooit ontaarden in individualisme. God wil ieder gebruiken in samenhang met anderen. We zijn allemaal medearbeiders van elkaar (1Ko 3:8-9a).
Nehemia heeft drie motieven om zijn indringende beroep op hun medewerking te doen. Hij wijst ten eerste op de toestand van de stad en de muren. Ze zijn ervan op de hoogte, maar hebben er tot nu toe niets aan gedaan. Hij zegt dit niet vanuit de hoogte. In zijn stem klinken geen verwijten door. Tweemaal gebruikt hij het woord “wij”. Hij maakt zich een met hen. De ellende van Jeruzalem is de ellende van haar liefhebbers. Ten tweede kan hij getuigen van de goede hand van God over zich. In de derde plaats verwijst hij naar de ondersteuning van de koning.
Zijn bewogen toespraak slaat aan. Het volk is overtuigd. Ze verklaren dat ze zich gereed zullen maken tot de herbouw en voegen de daad bij het woord: “En ze grepen moed voor het goede [werk].” Godvruchtige gedachten en begrip zijn niet genoeg. Ze moeten aan de slag. Dat geldt ook voor ons. De aansporing van trouwe mensen die een last van God op hun hart dragen, is voor anderen een grote stimulans om aan het werk te gaan.
Nehemia heeft hen moed ingesproken (vgl. Hb 12:12-13). Zijn overtuiging is overgekomen. Ze hebben een man gehoord die gelooft in zijn opdracht. Die opdracht is niet minder dan het bouwen van een muur om Jeruzalem. De bewogenheid en betrokkenheid van Nehemia werken aanstekelijk op zijn toehoorders. Zij worden door Gods werk in hun harten naar aanleiding van de toespraak van Nehemia gewonnen voor het werk van de HEERE en worden zo medearbeiders in dit werk. Als wij in een werk voor de Heer bezig zijn, zal Hij ons ook de nodige helpers geven.
De tempel, het huis van God, is al herbouwd, maar staat in een verwoeste plaats, waarvan de muren grotendeels zijn afgebroken en de poorten zijn verbrand. De dag die in Zacharia 2 wordt genoemd, is nog niet aangebroken (Zc 2:5). Daarom is een muur nodig. Als die is herbouwd, zal de stad weer gezien kunnen worden als een plaats waar God Zijn Naam gevestigd heeft. Door de muur zal Zijn huis, in type, afgescheiden zijn van de verontreinigingen van de omringende wereld (Ez 42:20).
Enkele lessen
1. Een roeping is persoonlijk. Een werk doe je met meerderen. Ieder heeft daarin een eigen stuk waarvoor hij verantwoordelijk is.
2. Iemand die overtuigd is van zijn taak en daar vol voor wil gaan, is in staat een warm pleidooi voor de noodzaak van zijn taak te houden. Dat spreekt anderen aan. Zij worden gemotiveerd om mee te werken.
19 De vijanden laten zich horen
19 Maar Sanballat, de Horoniet, en Tobia, de Ammonitische dienaar, en Gesem, de Arabier, hoorden [dit], en bespotten en verachtten ons. Zij zeiden: Wat is dit voor iets wat u doet? Wilt u tegen de koning in opstand komen?
Van de hier genoemde tegenstanders zijn we Sanballat en Tobia al tegengekomen (vers 10). De Arabier Gesem heeft zich bij hen gevoegd. In de vijanden vinden we naast de vertegenwoordigers van Moab en Ammon nu ook een vertegenwoordiger van Edom. Deze drie volken, die allen broedervolken van Israël zijn, zijn de meest vijandige volken van Israël (Dn 11:41; Js 11:14).
Ze zijn hevig ontstemd over de komst van Nehemia (vers 10), maar ze hebben zich tot nu toe nog niet laten horen en ook nog geen actie ondernomen. Dat betekent niet dat hun vijandschap en tegenstand zijn verminderd. Hun ontstemming is niet van voorbijgaande aard. Nu Nehemia met de bouw begint, laten ze van zich horen.
Hun eerste speldenprikken waarmee ze Nehemia en zijn medewerkers bewerken, bestaan uit spottende opmerkingen. Zozeer als Nehemia met zijn toespraak het volk moed heeft ingesproken, zozeer is de spottaal van de vijanden bedoeld om kracht weg te nemen. Er is veel geloofskracht nodig om onder voortdurende bespotting door te gaan met een werk voor de Heer.
Een les
Bij het ondernemen van een activiteit voor de Heer zullen we rekening moeten houden met “de tegenspraak door de zondaars” (Hb 12:3).
20 Reactie van Nehemia op de bespotting
20 Toen gaf ik hun antwoord en zei tegen hen: De God van de hemel, Hij zal ons doen slagen en wij, Zijn dienaren, zullen opstaan en gaan bouwen. Maar u hebt geen deel, geen recht, en geen herinnering in Jeruzalem.
De eerste botsing tussen Nehemia en zijn vijanden zet de toon voor alle verdere botsingen. Nehemia beroept zich tegenover zijn vijanden niet op de toestemming van de koning. Hij zoekt het hogerop, Hij betrekt “de God van de hemel” bij het werk. Bespotting heeft alleen effect als we onszelf zien in verbinding met de spotters. Het heeft geen effect als we onszelf zien in verbinding met God. Nehemia ziet zichzelf en hen die hem helpen in verbinding met God (Rm 8:31).
Nehemia treedt zeer beslist op en laat geen ruimte voor compromis. Hij bakt geen zoete broodjes, maar spreekt met gezag. Hij plaatst de spotters buiten het werk van God en trekt een scherpe scheidslijn tussen zichzelf en zijn tegenstanders. Openlijk verklaart hij waar de tegenstanders staan: zij hebben “geen deel, geen recht, en geen herinnering in Jeruzalem”.
1. Ze hebben “geen deel” in Jeruzalem, omdat het deel van de vijanden in dit leven is (Ps 17:14a) en niet in de dingen van God.
2. Ze hebben ook “geen recht” op een plaats in Jeruzalem of inspraak in wat er moet gebeuren – hun mening en gedachten zijn waardeloos.
3. Ten slotte is er ook “geen herinnering” aan hen in Gods stad. Zij hebben nergens aan bijgedragen dat enige blijvende betekenis heeft en door God in herinnering wordt gehouden. Zij zullen voor altijd buiten zijn.
Enkele lessen
1. Het is belangrijk vanaf het begin van tegenstand er niet aan toe te geven. De kracht om weerstand te bieden ligt in de overtuiging door God geroepen te zijn.
2. Meet de kracht van de tegenstanders af aan de kracht van God en niet aan de eigen kracht.
3. Zie de tegenstanders in hun relatie met God. Ze hebben geen relatie met God en dus geen enkel belang bij of aandeel in Gods werk. Als ze zich niet bekeren, zullen ze eeuwig zonder God zijn.