Inleiding
Uit dit hoofdstuk straalt warmte en enthousiasme. De hele bevolking gaat in op de oproep van Nehemia om te bouwen. Ieder is met zijn plek tevreden, zonder jaloers te zijn op een ander. Bijna niemand ontloopt zijn taak, niemand moppert over zijn taak. Daardoor is er zorg voor ieder deel van de muur. Hoe onneembaar is een gemeente met zulke medewerkers.
De Geest neemt ons bij de hand en gaat met ons langs de muur. We mogen met Hem meekijken naar de voortgang van de bouw. We zien mensen bezig. Wij zijn geen inspecteurs, maar leerlingen. De Geest is de Inspecteur. Hij zegt hoe de mensen heten, waarmee ze bezig zijn, waar ze bezig zijn, waarom ze bezig zijn. Hij toont aan wie ijverig is en wie niets doet. Hij ziet de motieven waardoor iemand wordt geleid.
Alles wat wordt gedaan, wordt vastgelegd. Niet om later nog eens een leuke avond te verzorgen met een diapresentatie of een videovertoning en na te praten over de prestaties. Daar hoeft niets mis mee te zijn. Maar wat hier wordt vastgelegd, wordt op onuitwisbaar papier vastgelegd, namelijk in het register van God. Feilloos noteert de Geest de namen van de medewerkers en hun werkzaamheden.
De opsomming van de werkers herinnert aan de opsomming aan het einde van de brief aan de Romeinen (Rm 16:1-16). Het doet ook denken aan “de rechterstoel van Christus” (2Ko 5:10). Daar zal ieder “zijn eigen loon ontvangen naar zijn eigen arbeid” (1Ko 3:8). Dat geldt ook voor ons. Daarom is het zo leerzaam om mee te lopen met de Geest van God. Van elke werker in Gods koninkrijk, waarin ieder een eigen taak en terrein heeft, wordt nu genoteerd wat hij doet.
We zijn echter niet allemaal op eigen houtje bezig, voor een eigen koninkrijkje. We werken niet langs elkaar heen als we in eendracht met elkaar naar hetzelfde doel streven: de herbouw van de muur. Schouder aan schouder zijn ze bezig, wat zo mooi wordt aangegeven door het telkens terugkerende woord “daarnaast”.
Nergens is het zo belangrijk als juist in de gemeente van God om de juiste persoon op de juiste plaats te hebben. Daartoe “heeft God de leden, elk van hen, in het lichaam gesteld zoals Hij heeft gewild” (1Ko 12:18). Daartoe is door de Geest aan ieder lid de benodigde gave gegeven (Rm 12:6-8). Dienst is niet alleen dienen met het Woord. Dienst is bezig zijn in het werk dat de Heer ieder heeft opgedragen. Het gaat om het doen van Zijn wil. Hij beloont naar de trouw waarmee iemand bezig is en niet naar de gave die iemand bezit.
Ieder heeft een persoonlijk en ook uniek aandeel in het herstel van de muur van Jeruzalem. Niemand doet hetzelfde werk, niemand doet een ander na. Ieder heeft een van alle anderen onderscheiden aandeel. Dat zien we bij de discipelen van de Heer, bij de medewerkers van Paulus, bij de strijders van David.
Er is werk genoeg. Iedereen kan aan de slag gaan, niemand hoeft werkloos te zijn. Wie niets te doen heeft, mag zichzelf wel afvragen of dat komt door luiheid, jaloersheid of trots. Wie lui is, wil niet werken. Wie jaloers is, wil alleen een bepaald werk, maar dat al aan een ander is toebedeeld. Wie trots is, wil geen werk dat hij beneden zijn waardigheid acht. Ieder heeft een werk dat bij hem past en krijgt daarvoor de genade.
Het bouwen van de muur is geen bijkomstigheid, maar een noodzaak. Een muur dient voor afzondering, het is een middel tot verdediging tegen aanvallen van de vijand van buiten. Dat maakt de muur tegelijk een middel dat veiligheid biedt aan de samenleving binnen de muur. Door de aanwezigheid van de muur kunnen de inwoners van de stad zich concentreren op de waarden van de stad. De waarden van de stad worden bepaald door de tempel, het huis waar God woont. De muur maakt de stad ook tot een geheel.
De muur is niet bedoeld om de stad te isoleren van de omgeving. Afzondering staat niet gelijk aan isolatie. Het is prachtig om te zien hoe in deze muur liefst tien poorten zijn. Daardoor kan men ingaan en uitgaan. Het is wel noodzakelijk dat de poorten bewaakt worden. In het nieuwe Jeruzalem is bewaking niet meer nodig (Op 21:25,27).
De tien poorten zijn:
1. De Schaapspoort (vers 1)
2. De Vispoort (vers 3)
3. De Oude Poort (vers 6)
4. De Dalpoort (vers 13)
5. De Mestpoort (vers 14)
6. De Bronpoort (vers 15)
7. De Waterpoort (vers 26)
8. De Paardenpoort (vers 28)
9. De Oostpoort (vers 29)
10. De poort van Mifkad of Wachtpoort (vers 31)
1 Eljasib – de Schaapspoort – twee torens
1 Toen stonden Eljasib, de hogepriester, en zijn broeders, de priesters, op en herbouwden de Schaapspoort. Zij heiligden die en plaatsten de deuren ervan. Tot aan de Honderdtoren heiligden ze hem, tot aan de Hananeëltoren.
Het verslag van de bouw begint bij de Schaapspoort in het noordoosten en loopt tegen de wijzers van de klok in naar het noorden (verzen 1-7), westen (verzen 8-13), zuiden (vers 14) en oosten (verzen 15-32) om weer bij de Schaapspoort in het noordoosten uit te komen.
Eljasib
De eerste die wordt genoemd als iemand die zich gereedmaakt om met de bouw te beginnen, is de hogepriester Eljasib. Zijn naam betekent ‘God herstelt’. Dat hij als eerste wordt genoemd, is helaas niet vanwege zijn toewijding aan het werk, maar vanwege zijn positie. Hij is niet trouw. Een vergelijking met de bouw van de volgende poorten maakt duidelijk dat hij de deuren in de Schaapspoort niet voorziet van sluitbalken en grendels (verzen 3,6,13,14,15).
Door het achterwege laten van de sluitbalken en grendels is de deur slechts een symbolische afsluiting. Iedereen is vrij hem te openen, en wie dit wil, zal geen enkele weerstand ondervinden. Maar dat is niet de bedoeling van een deur. Mensen die niets in de stad te zoeken hebben, moeten erdoor worden tegengehouden. De deur mag alleen worden geopend voor mensen die in de stad thuishoren en zich aan de regels van de stad houden.
Is deze nalatigheid misschien het gevolg van het feit dat hij een bloedverwant is van Tobia (Ne 13:4) en dat zijn kleinzoon is getrouwd met een dochter van Sanballat (Ne 13:28)? Wie familiebanden heeft met vijanden van God, staat bijzonder bloot aan het gevaar om het met de afzondering niet zo nauw te nemen. Dit is een te begrijpen moeilijkheid. Daarom moeten we erop letten dat familiebanden geen invloed uitoefenen op het innemen van een positie van afzondering voor God.
De Schaapspoort
Het eerste herstelwerk gebeurt aan de Schaapspoort, door de priesters. Door deze poort worden de schapen in de stad gebracht om te worden geofferd in de tempel. Hierdoor worden we direct al herinnerd aan de belangrijkste reden van het bestaan van de stad en de tempel: de eredienst aan God. Alle gelovigen zijn priesters. Herstel van de muur is allereerst noodzakelijk met het oog op de voortgang van de priesterlijke dienst. Alleen van deze poort wordt gezegd dat zij die “heiligden”, dat wil zeggen speciaal voor God afzonderen en aan Hem toewijden.
De Schaapspoort herinnert ook aan de Heer Jezus. Hij is de ware Schaapspoort. Hij zegt van Zichzelf: “Ik ben de deur van de schapen” (Jh 10:7). En even verder zegt Hij: “Ik ben de deur; als iemand door Mij binnengaat, zal hij behouden worden, en hij zal ingaan en uitgaan en weide vinden” (Jh 10:9). Ons persoonlijke leven kan worden vergeleken met een stad. We kunnen in ons leven alle mogelijke zonden toelaten, we kunnen zelfs van de zonde genieten. Zolang we van de wereld zijn, doen we dat ook. Maar genieten van de zonde geeft een bittere nasmaak en het einde is de dood. Dan moeten we tot de stad van God de toevlucht nemen.
De Schaapspoort is de ingang die we moeten hebben. Het echte herstel van ons leven begint, als we door de Heer Jezus behouden zijn van het oordeel. Als gevolg daarvan mogen we “ingaan”, dat is in het geloof in Gods tegenwoordigheid komen om Hem als priesters te naderen (Hb 10:19). We mogen ook “uitgaan”, dat is naar de wereld gaan, om van de Heer Jezus te getuigen en voor Hem te werken. Ook zullen we “weide vinden”, dat is rust en voedsel.
Ook de plaatselijke gemeente kunnen we zien als een stad. Als daar omheen geen muur is, als het met de afzondering van de wereld slecht is gesteld, kunnen het denken en handelen van de wereld er ongehinderd en ongeremd ingang vinden. Wie zich zorgen maakt over die ontwikkeling, moet beginnen met de herbouw van de Schaapspoort. De Heer Jezus moet weer de plaats krijgen als Degene aan Wie we onze behoudenis hebben te danken en door Wie we in Gods tegenwoordigheid mogen komen. Door Hem mogen we ook onze dienst in de wereld doen en bij Hem vinden we rust en voedsel.
De bouwers aan de Schaapspoort zijn de hogepriester en de priesters. Priesters zijn mensen die gewend zijn aan de tegenwoordigheid van God. Zij kennen Zijn heiligheid en Zijn goedheid. Zulke mensen zijn nodig om de Heer Jezus als de deur van de schapen voor te stellen. Wie God kent, wie weet wat Hem toekomt en wat Zijn verlangens zijn, zal graag wijzen op de deur die tot die God voert.
Twee torens
Vlak bij de poort staan twee torens: “de Honderdtoren” en “de Hananeëltoren”. Een toren is een uitkijkpost, waar een wachter tot ver buiten de stad kan zien wat de stad nadert. Dit doet denken aan waakzaamheid. De poort mag namelijk alleen opengaan voor schapen. Voor wolven moet de deur gesloten blijven. Paulus waarschuwt ervoor dat na zijn vertrek “wrede wolven … zullen binnenkomen, die de kudde niet sparen” (Hd 20:29). Waar we vooral voor moeten oppassen, zijn “de valse profeten, die tot u komen in schapenvachten, maar van binnen zijn zij roofzuchtige wolven” (Mt 7:15).
De naam ‘Honderdtoren’ is in verband met de herder en de schapen opmerkelijk. Het herinnert aan de gelijkenis die de Heer Jezus uitspreekt over een herder die honderd schapen had, waarvan hij er één verliest (Lk 15:3-7). Het is de bedoeling dat alle honderd schapen in veiligheid worden gebracht en niet alleen het ene verloren schaap. Vanaf deze toren wordt er gewaakt over de hele kudde. Geen enkel schaap mag worden gemist.
2 De mannen van Jericho – Zakkur
2 Daarnaast waren de mannen van Jericho aan het bouwen; en daarnaast bouwde Zakkur, de zoon van Imri.
De mannen van Jericho
De volgende mensen die we “daarnaast” bezig zien, zijn de mannen van Jericho. De naam Jericho roept herinneringen op. Het is de eerste stad die Israël bij de intocht van het land verovert. Als Israël het land binnentrekt en bij Jericho komt is de stad omgeven door een dikke muur. De poort is dicht. De stad is volkomen gesloten voor de Israëlieten. De muur om die stad moet worden afgebroken. Dat gebeurt door het geloof (Jz 6:1-6,20; Hb 11:30). God spreekt Zijn vloek uit over die stad en over ieder die hem weer zal opbouwen en zijn poortdeuren erin zet (Jz 6:26). Wat God gezegd heeft, is vervuld (1Kn 16:34).
De mannen bij wie we nu staan te kijken, zijn afkomstig uit de stad van de vloek. Daarmee willen ze echter niets meer te maken hebben. Ze zijn zich bewust van hun herkomst, maar er is een verandering in hun leven gekomen. Is het niet wonderlijk dat zij niet bouwen aan de muur van Jericho, maar aan de muur van de stad van God?
Iedere bouwer voor God is een bouwer voor de wereld geweest. We hebben ons eigen territorium gebouwd waar wij de macht hadden en alles naar onze eigen hand zetten. Voor het volk van God hebben we de poorten potdicht gehouden. God heeft echter de eigenmachtig gebouwde muren van ons hart en rondom ons leven afgebroken en we zijn tot geloof gekomen. Nu mogen we onze plaats innemen bij de bouw aan de muur rondom Zijn stad.
Zakkur
Naast de mannen van Jericho is Zakkur aan het werk. Zakkur is de verkorte vorm van Zacharia. Hij is een Leviet en is een van degenen die hun handtekening hebben gezet onder een verbond dat met de HEERE is gesloten om voortaan trouw te blijven (Ne 10:12). Dat geeft aan dat zijn hart op de HEERE gericht is en zijn gezindheid zo is, dat hij graag wil doen wat God welgevallig is.
Levieten zijn net als de priesters verbonden aan de tempel. Zij helpen de priesters bij het verrichten van hun dienst. Zakkur beseft dat er nooit een heilige, God welgevallige dienst in de tempel kan plaatsvinden, als de stad niet ommuurd is. Daarom neemt hij deel aan de herbouw van de muur.
3 De Vispoort – de nakomelingen van Senaä
3 De Vispoort bouwden de nakomelingen van Senaä. Zij maakten er een zoldering in en plaatsten de deuren ervan, [met] zijn sluitbalken en zijn grendels.
De Vispoort
Dit is de tweede poort die we tegenkomen. De Vispoort is bekend in de dagen van de eerste tempel als een van de hoofdingangen van Jeruzalem (Zf 1:10; 2Kr 33:14). Hij dankt zijn naam aan de kooplieden die uit Tyrus of uit het meer van Galiléa er hun vis binnenbrengen voor de vismarkten (Ne 13:16).
De Vispoort doet denken aan het evangelie. De Heer Jezus maakt van Zijn discipelen “vissers van mensen” (Mk 1:17). Door de prediking van het evangelie worden mensen door de Vispoort in de stad van God gebracht. De poort spreekt van toezicht. Er moet op worden toegezien dat er een bijbels evangelie wordt gebracht. Alleen door de prediking van een bijbels evangelie komen mensen tot bekering en nieuw leven.
Als de prediking wordt aangepast aan de smaak van de mensen, wordt slechts het gevoel of het verstand aangesproken. Het geweten blijft onaangeroerd. Mensen die geloven vanwege het voordeel dat het evangelie hun biedt (vgl. Jh 6:26; 2:23-25), horen niet in de stad van God thuis. Zij die aan de Vispoort werken, moeten daarop toezien (vgl. Mt 13:47-48).
Er zijn ook mensen die het evangelie als koopwaar aanbieden. Zij menen dat “de Godsvrucht een winst[bron] is” (1Tm 6:5), een zaak die financieel voordeel oplevert. Dit zijn de broodpredikers; zij prediken omdat het hun beroep is, niet omdat de Geest hen daartoe dringt. Het volgen van een theologische opleiding staat voor iedereen open. Bekeerd hoeft men niet te zijn. Op grond van hun diploma matigen zij zich het recht aan mee te bouwen aan de Vispoort. Op zulke bouwers zit de stad van God niet te wachten. Zij moeten van de bouwplaats worden geweerd.
De nakomelingen van Senaä
De nakomelingen van Senaä worden genoemd onder hen die uit de ballingschap zijn teruggekeerd (Ea 2:35; Ne 7:38). In aantal is het de grootste groep die uit Babel is teruggekeerd. Zij herbouwen de Vispoort. Hoeveel nakomelingen aan het werk zijn, horen we niet. Wel wordt vermeld dat zij nauwgezet elk onderdeel van de poort afwerken. Van hen wordt vermeld dat zij de Vispoort voorzien van sluitbalken en grendels. Dit is wat bij het bouwen van de Schaapspoort door Eljasib wordt nagelaten (vers 1).
4 Meremoth – Mesullam – Sadok
4 Daarnaast verrichtte Meremoth, de zoon van Uria, de zoon van Koz, herstelwerk; daarnaast verrichtte Mesullam, de zoon van Berechja, de zoon van Mesezabeël, herstelwerk; daarnaast verrichtte Sadok, zoon van Baäna, herstelwerk.
Meremoth
Sommigen werken in groepen zoals de nakomeling van Senaä (vers 3). Anderen werken alleen, zoals Meremoth. Toch weten ook zij die alleen werken zich met de anderen verbonden. Het woord “daarnaast” geeft dat goed aan.
Meremoth hoeft zijn stuk muur niet vanaf de grond te herbouwen. Hij is bezig met “herstelwerk”. Van het deel van de muur dat hij voor zijn rekening heeft genomen, staat nog wel wat. Maar dat stuk is beschadigd, de functie ervan is aangetast. Misschien is het een stuk muur met gaten.
Herstellen is net zo belangrijk als herbouwen. Misschien denken we dat onze muur nog intact is, terwijl een nadere inspectie zou aantonen dat er hier en daar toch gaten zitten. Dan moeten we als een Meremoth aan de slag gaan om de schade te repareren. We kunnen in ons denken ideeën hebben toegelaten over het functioneren van de gemeente die we niet ontlenen aan Gods Woord, maar aan de wereld. Die ideeën uiten en uitvoeren slaat een gat in de muur. Herstel is nodig.
We komen zijn naam nog een enkele keer tegen. Mogelijk is Meremoth sneller klaar met zijn werk, omdat het alleen om herstelwerkzaamheden gaat en hij niet vanaf de grond hoeft te herbouwen. In elk geval is hij zo ijverig, dat hij na dit werk aan een ander deel van de muur aan de slag gaat (vers 21). Zijn naam wordt ook genoemd onder hen die het verbond ondertekenen (Ne 10:5).
Mesullam
Evenals Meremoth komen we ook Mesullam tweemaal bij de bouw van de muur tegen. Na eerst een stuk voor anderen te hebben voltooid, gaat hij “tegenover zijn kamer” aan het werk (vers 30b).
Evenals Eljasib (vers 1) is Mesullam door familiebanden aan Tobia verbonden. Zijn dochter is getrouwd met een zoon van Tobia (Ne 6:18). Dat pleit niet voor hem. Een dergelijke verbinding is verkeerd. De Schrift is daar duidelijk over (Ea 9:1-3; 10:1-3; 2Ko 6:14). Toch noteert de Geest zijn inzet voor de herbouw. Misschien heeft hij ingezien dat zijn toestemming voor dit huwelijk verkeerd is, waardoor hij bruikbaar is geworden voor God. Ook zijn naam komen we tegen in de lijst van hen die het verbond ondertekenen (Ne 10:20).
Sadok
De naam Sadok wordt door meerdere personen gedragen. Het enige wat van deze Sadok bekend is, is dat hij de zoon is van Baäna. Sadok betekent ‘gerechtigheid’. Baäna betekent ‘zoon van het lijden’. Wie gerechtigheid doet, moet erop rekenen dat dit lijden met zich meebrengt. Daartegenover staat het ‘gelukkig’ dat Petrus, door de Geest van God geleid, uitspreekt tot ieder die zo lijdt (1Pt 3:14a).
5 De Tekoïeten
5 Daarnaast verrichtten de inwoners van Tekoa herstelwerk, maar de vooraanstaanden onder hen zetten hun schouders niet onder de dienst van hun heren.
Tekoa ligt ten zuiden van Bethlehem. De plaats is bekend als de woonplaats van Amos, de profeet (Am 1:1) en van een wijze vrouw (2Sm 14:2). Mensen uit die stad zijn nu naar Jeruzalem gekomen om mee te helpen de muur te herbouwen. Hiermee kiezen ze als een Amos de kant van God en tonen ze als de vrouw wat ware wijsheid is.
Helaas zijn er onder de Tekoïeten mensen die niet meebouwen. Dat komt niet doordat ze ziek zijn geworden of iets dergelijks. De reden is dat zij zichzelf voor dit soort werk te goed vinden. Ze zijn mensen van aanzien. Dit werk past niet bij hun stand. Anderen aan het werk zetten kunnen ze goed, maar zij laten zich niet zelf aan het werk zetten. Anderen bevelen geven, prima, maar bevelen ontvangen, ho maar. Zij pikken het niet dat ze aan een ‘heer’ moeten gehoorzamen.
Te vaak blijkt dat een vooraanstaande plaats in de wereld een verhindering vormt voor het meewerken in Gods koninkrijk. Wel willen praten en besturen, maar niet de handen uit de mouwen steken en hun nek buigen onder het werk. Ze werken niet mee aan iets waar de mens zijn belangrijkheid verliest en alleen Gods eer telt.
Paulus voelt zich niet te goed om met zijn eigen handen te werken en te voorzien in zijn eigen behoeften en ook nog in de behoeften van anderen (Hd 20:34). En is de Heer Jezus niet het volmaakte voorbeeld? Hij, Die aller Meester is, is te midden van Zijn discipelen als Eén Die dient (Lk 22:24-28). De les die Hij daaraan verbindt, is dat ieder die een vooraanstaande plaats in de gemeente heeft gekregen, van Hem moet leren wat dienen inhoudt.
6 De Oude Poort – Jojada en Mesullam
6 De Oude Poort herstelden Jojada, de zoon van Paseah, en Mesullam, de zoon van Besodja. Zij maakten er een zoldering in en plaatsten zijn deuren, met zijn sluitbalken en zijn grendels.
De Oude Poort
De derde poort in de muur is de Oude Poort. Het kan ook vertaald worden als “poort van de oude [stad]” of “poort van de oude [muur]”. In elk geval herinnert de poort aan vroeger, aan de glorietijd van de stad.
Voor ons is de herbouw van deze poort ook van belang. In het werk aan de ommuring van de stad van God om te beschermen wat van God is, moeten we terug naar wat van het begin is. God heeft ons Zijn Woord gegeven om te laten zien hoe de gemeente is ontstaan en hoe ze in het begin functioneert. Dit zien we in het boek Handelingen. Voor de problemen die het functioneren belemmeren, heeft Hij door Zijn Geest in de brieven van het Nieuwe Testament aanwijzingen gegeven. Die aanwijzingen hebben niets aan actualiteit ingeboet. Het is niet voor niets Gods eeuwig en blijvend Woord.
In de tijd van Nehemia is er alleen de herinnering aan de glorie van weleer. De dagen van Salomo keren niet terug. Zo is het ook voor de tijd waarin wij leven ten aanzien van de gemeente. We kunnen met weemoed denken aan de glorietijd van het begin van de gemeente, maar die tijd komt niet terug.
God is echter niet veranderd. Hij heeft voorzien hoe het zou gaan met de gemeente. Hij heeft ons de brieven van het Nieuwe Testament gegeven. Daarin vinden we alles wat noodzakelijk is om ook in de laatste dagen als gemeente te kunnen samenkomen en te kunnen samenleven. Het bedenken van nieuwe manieren van gemeente zijn die niet gebaseerd zijn op de Schrift, is niet nodig. Het is zelfs verkeerd. We mogen de Oude Poort herstellen en binnengaan. We mogen vragen naar de “aloude paden” en daar “rust vinden voor uw ziel” (Jr 6:16).
Jojada en Mesullam
Aan de Oude Poort zijn twee bouwers bezig. Gemeenschap in de bouw van deze poort is onontbeerlijk. Het in praktijk brengen van de aloude beginselen van de gemeente kun je niet alleen. Minimaal zijn er twee nodig: “Waar twee of drie vergaderd zijn in Mijn Naam, daar ben Ik in hun midden”, zegt de Heer Jezus met het oog op de plaatselijke gemeente (Mt 18:20).
Van de beide bouwers wordt niets bekendgemaakt dan alleen hun namen en die van hun vader. Daardoor komt de nadruk te liggen op het werk dat ze doen. Belangrijk is wat ze doen, niet wie ze zijn. Dat geldt ook voor ons.
7 Melatja en Jadon
7 Daarnaast verrichtten de Gibeoniet Melatja en de Meronothiet Jadon herstelwerk, [met] de mannen van Gibeon en van Mizpa, tot de zetel van de landvoogd van [het gebied aan] deze zijde van de rivier.
Soms wordt bij een naam vermeld wie de vader is. Soms wordt nog verder teruggegaan in het voorgeslacht en worden de namen van nog meer voorvaders vermeld. Dat is niet het geval bij Melatja en Jadon. Van hen krijgen we te horen waar ze vandaan komen. De vorming die ieder ondergaat, wordt niet alleen bepaald door zijn familie, maar ook door zijn omgeving.
In geestelijk opzicht is het niet alleen van belang dat iemand tot bekering komt en een kind van God wordt. Dat is wel het belangrijkste, maar het is ook van belang in welk geestelijk klimaat iemand opgroeit.
Als extra bijzonderheid lezen we onder wiens gezag zij staan. Het lijkt erop dat zij niet direct aan Nehemia verantwoording moeten afleggen, maar dat zij met toestemming van de landvoogd aan de herbouw meehelpen.
8 Uzziël en Hananja
8 Daarnaast verrichtte Uzziël herstelwerk, de zoon van Harhoja, een van de edelsmeden; en daarnaast verrichtte Hananja, een zalfbereider, herstelwerk. Men liet Jeruzalem tot aan de Brede Muur [ongemoeid].
De volgende bouwers die ons worden voorgesteld zijn mannen van wie we ook het beroep te weten komen. Uzziël betekent ‘kracht van God’. Hij is goudsmid. Hananja betekent ‘Jahweh heeft begunstigd’. Hij is zalfbereider of apotheker.
Een edelsmid werkt met het edelste metaal en moet accuraat te werk gaan. Een zalfbereider werkt met allerlei oliën en geurende specerijen. Een edelsmid versiert mensen en materialen. Een zalfbereider levert middelen tot verzorging van het lichaam, waardoor het goed ruikt en die ook helpen in genezing van zieke delen van het lichaam.
In geestelijk opzicht zijn zulke mensen onmisbaar. Het zijn de ‘fijne’ werkers, met oog voor details. Zij zijn in staat de leden van de gemeente te versieren en te verzorgen. We herkennen ze in de herders en leraren.
Er is een stuk muur waaraan ze niets hoeven te doen. De Brede Muur is intact gebleven. Deze muur heeft alle aanvallen getrotseerd. In het leven van gelovigen of gemeenten kunnen naast zwakke plekken ook sterke plekken zijn. Sommige waarheden zijn onbekend. Dan moet er opbouw, onderwijs plaatsvinden, want anders zal de duivel van de onkunde gebruikmaken om binnen te dringen. Andere waarheden daarentegen zijn goed bekend en men is goed in staat die waarheid tegen aanvallen te verdedigen (1Th 5:1-2).
9 Refaja
9 Daarnaast verrichtte Refaja, de zoon van Hur, hoofd van de [ene] helft van het district Jeruzalem, herstelwerk.
We komen bij Refaja, wat betekent ‘Jahweh heeft genezen’. Hij bekleedt een voorname positie. Hij is belast met het toezicht op de helft van het gebied dat bij Jeruzalem hoort. Het is een gebied buiten Jeruzalem. Hij kent dat gebied en zal de gevaren ervan hebben gekend. Dat zal een extra aansporing voor hem zijn geweest om Jeruzalem tot een veilig gebied te maken.
Zij die buiten de stad van God speciale verantwoordelijkheden hebben en daardoor het maatschappelijke leven goed kennen, zullen zich niet aan hun aandeel in de bouw van de muur onttrekken. Zij weten beter dan veel anderen welke gevaren vanuit het maatschappelijke leven een bedreiging vormen voor het leven in de stad van God, de gemeente.
10 Jedaja – Hattus
10 Daarnaast verrichtte Jedaja, de zoon van Harumaf, herstelwerk, en tegenover zijn [eigen] huis; en daarnaast verrichtte Hattus, de zoon van Hasabneja, herstelwerk.
Jedaja
Van Jedaja staat als speciaal kenmerk dat hij “tegenover zijn [eigen] huis” aan het bouwen is. Dit belangrijke kenmerk vinden we ook in de verzen 23,28,29,30. Het bouwen tegenover zijn eigen huis ziet op de zorg voor de eigen familie. Het behoort de eerste zorg van iedere vader te zijn dat hij zijn gezin voor God afzondert. Wie persoonlijk trouw wil zijn, zal daarvan doordrongen zijn. De zegen voor de gemeente van aan God toegewijde gezinnen is niet te overschatten. Een gemeente is net zo sterk als de families zijn waaruit zij bestaat.
De naam Jedaja betekent onder andere ‘een die Jahweh aanroept’. Jedaja is een bidder. Gebed is de basis waarop hij zijn huis bouwt. Ligt soms de muur van ons gezinsgebed of het gebed voor ons gezin in puin? Moet daar niet nodig met herstelwerkzaamheden worden begonnen?
Misschien zijn we de eerste huwelijksjaren zo begonnen, maar bidden we niet meer als man en vrouw en als gezin. Nu vallen er vaak harde en bittere woorden, is er een onaangename sfeer, voelen de kinderen niet meer de geborgenheid van vroeger. Misschien hebben de kinderen dat al langer aangevoeld en zijn ze onverschillig geworden ten aanzien van de geestelijke dingen.
Laten we dan weer aan de muur van het gebed gaan bouwen. Laten we de dag weer beginnen en eindigen met het aanroepen van God. Misschien moeten man en vrouw het tegen elkaar zeggen dat ze niet meer samen hebben gebeden. Laten ze dan direct op de knieën gaan en elkaar weer voor Gods aangezicht vinden.
Hattus
Hattus is weer zo iemand van wie we alleen de naam en de naam van zijn vader lezen. Maar hij staat in Gods gedachtenisboek. Met onuitwisbare inkt staat van hem geschreven dat ook hij zijn steentje aan de bouw van de muur heeft bijgedragen.
11 Malchia en Hassub – de Bakoventoren
11 Het tweede gedeelte herstelde Malchia, de zoon van Harim, en Hassub, de zoon van Pahat-Moab, met de Bakoventoren.
Malchia en Hassub
Beide mannen komen uit families die met Zerubbabel uit Babel zijn opgetrokken (Ea 2:6,32). Zij herstellen een tweede stuk van de muur. Waarschijnlijk betekent het niet dat zij al een eerste stuk hebben gedaan, maar dat de muur in verschillende delen is verdeeld en dat zij aan het tweede stuk werken.
Niet iedereen wordt geroepen een werk van de Heer te beginnen. Het kan zijn dat sommigen worden geroepen een werk voort te zetten. Het een is niet minder dan het ander. We zien in dit voorbeeld hoezeer we een aanvulling op elkaar zijn. Niet alleen dat we samen met anderen een werk doen, maar ook dat we zorgen voor de voortgang van een werk dat de Heer in stand wil houden.
De Bakoventoren
Het is niet ondenkbaar dat de Bakoventoren in de Bakkerstraat staat. Dat is de straat vanwaar Jeremia een brood per dag krijgt als hij in de gevangenis zit (Jr 37:21). In de toren zijn meerdere ovens waar brood voor de stad wordt gebakken. Het is een prachtig werk om die toren te herstellen.
Het is van belang dat in de muur een toren is waar voedsel wordt klaargemaakt voor de inwoners van de stad. Deze toren dient enerzijds voor de uitkijk en spreekt zo van waakzaamheid met het oog op een naderende vijand. Anderzijds spreekt deze toren van voedselvoorziening voor de inwoners van de stad.
12 Sallum en zijn dochters
12 Daarnaast verrichtte Sallum herstelwerk, de zoon van Lohes, hoofd van de [andere] helft van het district Jeruzalem, hij en zijn dochters.
Zijn vooraanstaande positie (vgl. vers 5) weerhoudt Sallum er niet van zijn handen uit de mouwen te steken en mee aan te pakken bij de bouw van de muur. Hij is niet alleen maatschappelijk een collega van Refaja (vers 9), maar ook geestelijk heeft hij dezelfde interesse. Hij bezoekt niet met zijn collega de feestjes waar goed zaken kan worden gedaan. Zij zijn niet uit op betere voorzieningen in het eigen district. Samen zijn ze ervan overtuigd dat zij hun district het best dienen als zij meehelpen aan de veiligheid van de stad van God.
Een christen die als hoog opgeleide functionaris voor veel disciplines verantwoordelijk is, dient zijn bedrijf het best als hij zich allereerst en allermeest inzet voor de stad van God.
Als bijzonderheid wordt vermeld dat ook zijn dochters meehelpen aan de bouw van de muur. Dit is de enige keer dat we lezen van vrouwen die meehelpen. Vrouwen hebben bij de bouw een eigen, niet door mannen waar te nemen taak. Er zijn vrouwen die de Heer dienen met hun goederen (Lk 8:2-3), die profeteren (Hd 21:9), die meestrijden in het evangelie (Fp 4:2-3), die dienaressen van de gemeente zijn (Rm 16:1-2).
Sallum acht behalve zichzelf ook zijn dochters niet te goed om in dit zware werk hun aandeel te leveren. We lezen niet van iemand die samen met zijn zonen bezig is. De enige keer dat er sprake van is dat iemand met zijn kinderen aan de muur aan het werk is, is hier.
Er is geen aanwijzing over de leeftijd van deze dochters. De indruk is dat het jonge vrouwen zijn. Hier mag wel een toepassing worden gemaakt. Er wordt hier en daar wel eens geklaagd dat er weinig jeugd is. Het is voor een jonge gelovige ook niet gemakkelijk om in een plaatselijke gemeente niemand in de eigen leeftijdscategorie te hebben. Voor deze dochters echter was het ontbreken van andere jongeren geen verhindering hun vader mee te helpen bij de bouw. Als jongeren hun ouders in trouw hun aandeel aan de herbouw van de muur om de stad Gods zien leveren, zullen ze zich daarbij aansluiten.
Als er oprechtheid is, zal de Heer die trouw zegenen. Het zal anderen aantrekken die ook met en voor de Heer willen leven.
13 De Dalpoort – Hanun en de inwoners van Zanoah
13 De Dalpoort herstelde Hanun, met de inwoners van Zanoah; zíj herbouwden hem en plaatsten zijn deuren, [met] zijn sluitbalken en zijn grendels. [Zij herstelden] duizend el van de muur, tot aan de Mestpoort.
De Dalpoort
We komen bij de vierde poort, de Dalpoort. Die hebben we ook eerder al even bekeken (Ne 2:13-15). Ook die poort is verwoest en moet worden herbouwd.
In geestelijk opzicht spreekt de Dalpoort van nederigheid, vernedering, ootmoed. Als we ons gaan beroemen, wordt de Dalpoort verwoest. Dat gebeurt als we de dingen die God ons heeft gegeven, gaan gebruiken om onszelf belangrijk te maken. Dat hebben de inwoners van Jeruzalem gedaan, dat doet de gemeente nu. In de gemeente in Laodicéa vinden we de geest van hoogmoed ten voeten uit (Op 3:15-17). Het is een weergave van de geest die in de gemeente alom aanwezig is. De herbouw van de Dalpoort kan beginnen als we onszelf vernederen, zowel ten opzichte van God als ten opzichte van elkaar (1Pt 5:5-6).
De derde poort, de Oude Poort, doet denken aan wat van het begin is (vers 6). Het herbouwen van die poort is belangrijk. Even belangrijk is het dat de herbouw van de Dalpoort volgt. Als we denken aan Gods ideaal (‘de Oude Poort’), aan hoe Hij wil dat de gemeente is, en we zien hoever we daarvan zijn afgeweken, zal ons dat tot de herbouw van de Dalpoort brengen. Het zal ons ertoe brengen onszelf te vernederen.
Hanun en de inwoners van Zanoah
De Dalpoort wordt hersteld door Hanun, dat ‘begunstigd’ betekent, en de inwoners van Zanoah, dat ‘verworpen’ betekent. In deze namen vinden we wat nodig is om de Dalpoort te herstellen. We mogen bezig zijn in het besef dat we staan in de gunst of genade van God (Rm 5:2). We zijn begenadigd of aangenaam gemaakt in de Geliefde (Ef 1:6).
Als we iets beseffen van de genade die ons is gegeven, is er geen ruimte voor enige eigen roem. We zullen dan niet roemen in onze “hoogmoedigheden”, dat een boos roemen wordt genoemd (Jk 4:16). We zullen ons niet beroemen op onze gaven, terwijl we blind zijn voor de zonde die in de gemeente wordt gevonden. Dat roemen is niet goed (1Ko 5:1,6). Integendeel, er zal behalve het besef van begenadigd te zijn ook het besef zijn dat alles wat van onszelf is, door God verworpen moet worden. Dat betreft niet alleen onze zonden en óngerechtigheden. Dat zien we zelf ook nog wel in. Maar juist al onze gérechtigheden zijn “als een bezoedeld kleed” (Js 64:6).
Er wordt door deze mannen ook nog een flink stuk muur gebouwd, liefst duizend el. Mogelijk is de muur hier niet tot de grond toe afgebroken en kan er in dezelfde tijd meer hersteld worden dan de tijd die nodig voor andere gedeelten die vanaf de grond moeten worden hersteld.
14 De Mestpoort – Malchia
14 De Mestpoort herstelde Malchia, de zoon van Rechab, hoofd van het district Beth-Cherem; hij herbouwde hem en plaatste zijn deuren, [met] de sluitbalken ervan en zijn grendels.
De Mestpoort
De vijfde in de rij van poorten is de Mestpoort. Door deze poort wordt alle vuilnis van Jeruzalem naar buiten gebracht, naar de vuilnisbelt in het dal van Hinnom. Daar wordt het verbrand.
In geestelijk opzicht is het begrijpelijk dat de Mestpoort volgt op de Dalpoort. Als wij ons moeten vernederen, gaat dat gepaard met belijdenis van zonden. Door belijdenis worden de zonden weggedaan en worden we gereinigd. We moeten “onszelf reinigen van alle bevlekking van [het] vlees en van [de] geest” (2Ko 7:1). Alle vuiligheid moet uit ons leven worden weggedaan.
De herbouw van de Mestpoort lijkt op het eerste gezicht geen aangename bezigheid. Het stinkt er. Toch is het belangrijk dat ook de Mestpoort weer gaat functioneren. Hierdoor moet uit de stad van God worden weggedaan wat er niet in thuishoort. Dit kunnen we toepassen zowel op ons persoonlijke als op ons gemeenschappelijke leven.
Malchia
De hersteller van de Mestpoort heet Malchia, dat betekent ‘koning van (aangesteld door) Jahweh’. Hij is een overste. Toch schaamt hij zich er niet voor dit nederige werk te doen. Wij bouwen aan de Mestpoort als wij uit ons eigen leven de zonde verwijderen. Wij bouwen aan de Mestpoort als wij onze broeder of zuster helpen de zonde uit hun leven weg te doen (Mt 18:15). Dat kunnen we alleen door ons met hem of haar te vereenzelvigen (Gl 6:1). Wij bouwen aan de Mestpoort als we de zonde uit de gemeente wegdoen (1Ko 5:13b).
We bouwen alleen op de goede manier aan de Mestpoort als we kijken naar de Heer Jezus en in Zijn gezindheid aan het werk zijn. In de naam Malchia herkennen we de Heer Jezus, Die Zich er ook niet voor schaamt het minste werk, slavenwerk, te doen (Jh 13:1-17). Bovenal zien we dat in Hem als Hij op het kruis onze zonden op Zich neemt en tot zonde wordt gemaakt. Daar heeft Hij het oordeel over de zonden van ieder die gelooft, ontvangen en zo weggedaan.
15 De Bronpoort en Sallun
15 De Bronpoort herstelde Sallun, de zoon van Kol-Hoze, hoofd van het district Mizpa. Hij herbouwde hem, overdekte hem, en plaatste zijn deuren, [met] zijn sluitbalken en zijn grendels. Ook [herstelde hij] de muur van de vijver van Siloam bij de tuin van de koning en tot aan de trappen die afdalen vanuit de stad van David.
Na de Dalpoort en de Mestpoort volgt direct, als zesde poort, de Bronpoort. Het herstel van deze poort is ter hand genomen door Sallun, in het dagelijks leven overste van het district Mizpa. Het gebruikelijke, noodzakelijke werk dat eraan wordt gedaan, wordt weer vermeld. Maar er worden in verbinding met het herstel van deze poort ook enkele bijzonderheden vermeld. Er is sprake van “de muur van de vijver”, van “de tuin van de koning” en van “de trappen die afdalen vanuit de stad van David”.
De Bronpoort doet denken aan water dat in frisheid uit een bron opwelt. Dat herinnert aan wat de Heer Jezus zegt in Johannes 4 en Johannes 7. Daar spreekt Hij over een bron van levend water “dat springt tot in [het] eeuwige leven” (Jh 4:14) en over “stromen van levend water” (Jh 7:37-39).
Evenals er in de geestelijke toepassing een verband te zien is tussen de Dalpoort en de Mestpoort, zo is er ook een verband te zien tussen de Mestpoort en de Bronpoort. Als het verkeerde uit ons leven is weggedaan, als we ons daarvan hebben gereinigd door belijdenis, komt er ruimte om te genieten van het levende water. Daarover spreekt de Heer met de vrouw aan de Jakobsbron (Jh 4:10). Ook komt er dan ruimte voor de Heilige Geest, Die ons hart vult met de heerlijkheid van de Heer Jezus (Jh 7:39).
Om de aanvoer van water te verzekeren moet de vijver worden beschermd. De verbinding met de bron moet in stand blijven. Als de toevoer wordt verhinderd, is het gedaan met het leven van de inwoners van de stad.
De vijver is bij de tuin van de koning. Het water hoort bij een tuin, een hof, die aan de koning toebehoort. Dat doet eraan denken dat het drinken van dit water, dat spreekt van het bezig zijn met Gods Woord, ons in de tegenwoordigheid van de Heer Jezus brengt. In de Geest bij Hem zijn is het grootste genot voor de gelovige.
Als we zo in Zijn tegenwoordigheid zijn geweest, mogen we langs de trappen van de stad van David afdalen. Wat we genoten hebben, mogen we gaan delen met anderen die buiten de stad wonen. Daarin kunnen we hen zien, die wel gelovigen zijn, maar geen oog hebben voor de gemeente van God als Zijn stad. Op die manier zullen we voor andere gelovigen, die er als het ware niet de voorkeur aan geven in de stad te wonen, toch een verkwikking zijn.
16 Nehemia, de zoon van Azbuk
16 Daarachter verrichtte Nehemia herstelwerk, de zoon van Azbuk, hoofd van de [ene] helft van het district Beth-Zur, tot tegenover de graven van David en tot aan de aangelegde vijver en tot aan het Huis van de Helden.
We komen bij Nehemia, de zoon van Azbuk. Deze man heeft ook in het dagelijks leven het bestuur over een gebied. Hij is overste van het halve district Beth-Zur. Ook in dit vers worden enkele bijzonderheden vermeld. Aan het stuk muur dat hij bouwt, zijn drie plaatsen verbonden: “de graven van David”, “de aangelegde vijver” en “het Huis van de Helden”.
Deze Nehemia zorgt ervoor dat “de graven van David” – dat wil zeggen van David en zijn nageslacht (2Kr 32:33) – beschermd worden. Zoals eerder al is opgemerkt (Ne 2:3), mogen we bij een graf waarin Godvrezende mensen zijn begraven, denken aan de toekomst. Deze gelovigen hebben bij hun leven niet ontvangen wat God heeft beloofd. Maar ze zijn gestorven in het geloof dat God Zijn beloften zal vervullen. Deze Nehemia zorgt er als het ware voor dat dit geloof bewaard blijft.
Hij zorgt ook voor bescherming van “de aangelegde vijver”, mogelijk een extra watervoorraad naast de waterleidingvijver genoemd in het vorige vers. Het is belangrijk voldoende water in voorraad te hebben om daaruit te kunnen drinken als de vijand de stad belegert. Wie bijbelteksten uit zijn hoofd leert, legt zo’n vijver aan. Soms kun je niet over een Bijbel beschikken. Dan is het levensreddend om het Woord van God te kennen en een tekst te weten die je kunt toepassen op de situatie die zich voordoet.
Ook “het Huis van de Helden” moet worden beschermd. Dit is waarschijnlijk een verblijfplaats geweest van de helden van David. De gedachtenis aan mensen die in het geloof hebben gestreden voor hun koning toen hij nog werd vervolgd, moet blijven bestaan. Hebreeën 11 is zo’n ‘Huis van de Helden’. De gelovigen die ons daar worden voorgesteld, vormen een “grote wolk van getuigen rondom ons” (Hb 12:1). Hun voorbeeld roept om navolging. Bovenal mogen we kijken naar dé Held, de Heer Jezus, Die de hele geloofsweg ons is voorgegaan (Hb 12:1-3).
17 - 18 Rehum – Kehila – Hasabja – Bavai
17 Daarachter verrichtten de Levieten herstelwerk: Rehum, de zoon van Bani. Daarnaast verrichtte Hasabja, het hoofd van de [ene] helft van het district Kehila, herstelwerk voor zijn district. 18 Daarachter verrichtten hun broeders herstelwerk: Bavai, de zoon van Henadad, hoofd van de [andere] helft van het district Kehila.
Rehum
Na de priesters, genoemd in vers 1, ontmoeten we nu Levieten. Ook zij zijn druk doende om te helpen de muur te herbouwen. Zij werken onder aanvoering van Rehum, de zoon van Bani. De gebruikelijke dienst van de Levieten is het helpen van de priesters bij het brengen van de offers. Ook voor hun gewone werk is het daarom van belang dat Jeruzalem als de stad van de tempel weer goed beschermd wordt.
Levietendienst in geestelijke zin vindt onder andere plaats als de gelovigen worden onderwezen uit het Woord van God. Daarbij zal altijd de Heer Jezus centraal moeten staan. En als Hij wordt gezien, zal dat de harten blij en dankbaar maken. Het gevolg zal zijn dat er priesterdienst wordt verricht: de gelovigen zullen aan God offers van lof en dank brengen.
Kehila
De oversten die samen het opzicht hebben over het hele gebied rond Kehila, zijn ook bij de bouw aanwezig. Kehila heeft zich in de tijd van David niet van haar beste kant laten zien. Het is een stad “met poorten en grendels” (1Sm 23:7) die door de Filistijnen zwaar belaagd wordt. Dan komt David. Hij verslaat de Filistijnen en bevrijdt de inwoners van de stad. Van dankbaarheid is echter geen sprake. Zij zijn bereid David uit te leveren aan Saul (1Sm 23:12).
Hasabja en Bavai
Bij Hasabja en Bavai wordt hier een andere geest gevonden. Met hun aandeel in de herbouw zorgen zij ervoor dat Kehila in de Schrift ook een positieve vermelding krijgt. Zo kan het ook in het leven van een gelovige of van een gemeente gaan. Er kunnen vroeger dingen zijn gebeurd, waarover we ons nu schamen (vgl. Rm 6:21). Mensen die ons van vroeger kennen, kunnen ons eraan herinneren. Het is te wensen dat die mensen ook zullen opmerken dat we inmiddels, door de genade van God, veranderd zijn.
19 Ezer
19 Daarnaast verrichtte Ezer herstelwerk, de zoon van Jesua, het hoofd van Mizpa, een tweede gedeelte, tegenover de helling omhoog naar het wapenhuis op de Punt.
Op onze omgang rond de muur zijn we bij Ezer terechtgekomen. In de betekenis van de naam ‘Ezer’ ligt het woord ‘hulp’ opgesloten. Denk aan de steen die Samuel opstelt tussen Mizpa en Sen: “Hij gaf hem de naam Eben-Haëzer [betekent ‘steen van de hulp’], en zei: Tot hiertoe heeft de HEERE ons geholpen” (1Sm 7:12).
Ezer is als overste van Mizpa niet te beroerd om als hulp te fungeren. Zijn hulp bestaat uit het bouwen aan een volgend stuk muur. Dit stuk muur is uit tactisch oogpunt belangrijk. Het staat tegenover de opgang naar het wapenhuis. Het lijkt erop dat dit stuk muur ook nog eens een hoek in de muur vormt. Het wapenhuis moet daardoor naar twee kanten toe door de muur worden beschermd. Een moeilijkheidsfactor waarvoor Ezer niet opzij gaat.
Het bouwen van een hoek is altijd moeilijker dan het bouwen van een recht stuk muur. Het beschermen van het wapenhuis is vaak moeilijker dan de bescherming van andere objecten. Het wapenhuis kunnen we vergelijken met de wapenrusting van God (Ef 6:10-20). Als we het wapenhuis onbeschermd laten, als we de wapenrusting niet aandoen, zijn we weerloos.
Een man die in een Godvijandige omgeving moest verblijven, vertelde dat hij elke morgen de wapenrusting van God aantrok. Dat deed hij door de wapenrusting (Ef 6:14-18) uit zijn hoofd te leren en elke morgen op te zeggen. Zo beschermde hij het wapenhuis en daardoor zichzelf. Hij kon de aanvallen van de vijand afslaan met de wapens die God hem had gegeven.
20 Baruch
20 Daarachter herstelde Baruch, de zoon van Zabbai, vol ijver een tweede gedeelte: van de Punt tot aan de deur van het huis van de hogepriester Eljasib.
We zijn bij Baruch aangekomen. Zijn naam betekent ‘gezegend’. Van hem staat als speciaal kenmerk dat hij “vol ijver”, vol vuur, aan het werk is. Deze extra vermelding wijst erop dat zijn mate van ijver bijzonder is. Zulke extra vermeldingen vinden we ook in de lijst met namen in Romeinen 16. De Geest noteert in elke vermelding van namen bij bepaalde namen bepaalde bijzonderheden, dingen waardoor sommigen meer opvallen dan anderen.
Er is, ook in het werk voor de Heer, onderscheid in kwantiteit en kwaliteit. Aan alle verschillen liggen oorzaken ten grondslag die hier niet worden genoemd, maar die voor de rechterstoel van Christus zichtbaar zullen worden. Achter alle daden van de mensen steken motieven.
21 Meremoth
21 Daarachter herstelde Meremoth, de zoon van Uria, de zoon van Koz, een tweede gedeelte: van de huisdeur van Eljasib tot aan het einde van het huis van Eljasib.
Meremoth is iemand die voor het huis van een ander bouwt en wel voor het huis van Eljasib, de hogepriester (vers 1). Hij doet dit als een extra werk, want hij heeft wel eerst een ander stuk van de muur hersteld (vers 4). Eljasib bouwt wel mee aan de Schaapspoort (vers 1), maar het lijkt erop dat hij zijn eigen huis verwaarloost.
Het strekt Meremoth tot eer dat hij een taak op zich neemt die eigenlijk voor Eljasib zelf is. Hij zegt niet: ‘Ben ik de hoeder van mijn broer?’ (Gn 4:9). In plaats daarvan levert hij een extra inspanning ten gunste van zijn falende broeder. Hij zet zich in om te doen waar de ander in gebreke blijft. Dat vermindert de verantwoordelijkheid van Eljasib niet, temeer daar hij een zo vooraanstaande plaats onder het volk inneemt.
Het is te wensen dat er ook in de gemeente mannen zijn die zich extra willen inspannen voor hen die in het eigen gezin falen. Het is wel nodig dat zulke mannen in hun eigen huis de zaak op orde hebben. In 1 Timotheüs 3 staan de voorwaarden waaraan iemand moet voldoen die naar het opzienerschap streeft (1Tm 3:1-7). Dit opzienerschap wordt “een goed werk” (1Tm 3:1) genoemd. Dit voortreffelijke werk waarnaar de opziener verlangt, is niets minder dan het hoeden van de kudde van God (Hd 20:28; vgl. 1Pt 5:1-4). Het is een werk, want het vraagt een investeren van energie.
Het streven naar het opzienerschap mag geen streven zijn om iets te willen zijn, maar om iets te willen doen. Het is niet zich uitstrekken naar een gezagspositie, maar naar de taak van een dienaar. Dienst wordt verricht voor God (Hij is de opdrachtgever) en aan de gemeente (vgl. Ea 7:10; Ne 2:10).
Het motief van dit streven kan in niets anders liggen dan in overgave aan en in liefde voor de Heer Jezus en de wens om Hem in afhankelijkheid en gehoorzaamheid te dienen.
22 De priesters
22 Daarachter verrichtten de priesters, de mannen uit het omliggende gebied, herstelwerk.
Hier ontmoeten we weer priesters (vers 1). Sinds vers 15 zijn we aan de oostelijke kant van de muur. Als we goed kijken, kunnen we de tempel al zien. Het is alsof we, naarmate we de tempel naderen, steeds vaker tempeldienaars tegenkomen. We zijn in vers 17 de Levieten al gepasseerd. We zijn het huis van de hogepriester voorbijgegaan. Nu staan we weer bij priesters. In de verzen 26,31 zullen we nog tempeldienaars bezig vinden en daar tussenin, bij de Paardenpoort, nog eens een aantal priesters (vers 28).
De priesters die we hier bezig vinden, wonen in “het omliggende gebied”, dat is de Jordaanvallei. Het zal voor hen een vreugde zijn geweest zo dicht bij de tempel te mogen werken. Het vooruitzicht hun dienst in de tempel weer te kunnen verrichten zal hen aangespoord hebben.
23 Benjamin en Hassub – Azarja
23 Daarachter verrichtten Benjamin en Hassub herstelwerk, tegenover hun huis, en daarachter verrichtte Azarja, de zoon van Maäseja, de zoon van Hananja, herstelwerk, naast zijn huis.
Benjamin en Hassub
Hier is voor de tweede keer sprake van mensen die voor hun huis bouwen. De namen van deze bouwers zijn Benjamin, dat betekent ‘zoon van mijn rechterhand’ en Hassub, dat betekent ‘zorgzaam’, ‘bezorgd’. De rechterhand is de hand van de kracht en ziet op bescherming en behoeden. Waardoor wordt een huis beschermd? Op welke manier dragen we zorg voor wat ons in ons huis(gezin) is toevertrouwd? Als het om de materiële kant gaat, kunnen we alle denkbare verzekeringen afsluiten voor allerlei onheil, zoals brand en diefstal. We kunnen allerlei beschermende veiligheidsmaatregelen nemen, zoals alarmsystemen en beveiligingsdiensten. Toch biedt dit alles geen zekere bescherming.
Maar er zijn nog veel ergere vijanden dan zij die ons materiële schade kunnen berokkenen. Dat zijn de vijanden die er constant op uit zijn ons geestelijke schade te berokkenen. Hoe kunnen we ons daartegen beschermen? Hoe trekken we daar een beschermende muur tegen op?
Van Benjamin, de zoon van Jakob, lezen we dat hij bij de HEERE zal wonen en daar zal hij veilig wonen (Dt 33:12). Alleen God is onze zekerheid. Hoe rijk is een huis dat zijn zekerheid vindt in de bescherming door de Heer, waar men vertrouwt op de Almachtige en zich in Zijn armen geborgen weet. Het gaat hier niet om de zekerheid dat ziekte, armoede, lijden of dood ons huis niet kunnen treffen, maar dat het wonen bij de Heer ons altijd zal bewaren voor het kwaad, voor ruzie en angst.
Als we niet meer op de kracht van de Heer vertrouwen, ligt dat stuk muur in puin. Als we merken hoe ons gezin steeds meer uit elkaar valt omdat de bescherming weg is, moeten we die bescherming weer opzoeken. De kracht van de Heer is altijd beschikbaar voor wie er een beroep op doet.
Azarja
Azarja is bezig “naast zijn huis”. Het lijkt erop dat het stuk muur tegenover zijn huis nog intact is. Het is toch vrij zinloos naast je huis te gaan beginnen en het stuk voor je huis open te laten. Azarja betekent ‘Jahweh heeft geholpen’. Hij is er niet mee tevreden dat de muur voor zijn huis nog staat. Ook het open stuk daarnaast wil hij dicht hebben. Met de hulp van de HEERE sluit hij, voor zover het van hem afhangt, elk risico uit dat de vijand ook maar in de buurt van zijn huis kan komen. Het is belangrijk de vijand zo ver mogelijk uit de buurt te houden.
Elke interesse voor de vijand uit nieuwsgierigheid kan hem de gelegenheid geven toe te slaan. Die kans moeten we hem niet geven. Onze belangstelling mag slechts uitgaan naar de Heer Jezus en de dingen waarin Hij centraal staat. Voor zover we ons moeten bezighouden met de vijand als een opdracht van de Heer, bijvoorbeeld om anderen te kunnen waarschuwen voor zijn listen, mogen we rekenen op de bescherming van de Heer.
24 Binnuï
24 Daarachter herstelde Binnuï, de zoon van Henadad, een tweede gedeelte: van het huis van Azarja tot aan de Punt, tot aan de hoek.
Waar Azarja is gestopt, gaat Binnuï verder met bouwen. Hij bouwt “tot aan de Punt, tot aan de hoek”. De naam Binnuï betekent ‘iemand die opbouwt’. Zijn vader is Henadad, een van de teruggekeerden uit Babel (Ea 3:9). Zijn zonen hebben meegeholpen met de bouw van de tempel. Hier zien we een zoon die meehelpt bij de bouw van de muur. Zijn vader heeft hem een naam gegeven die met bouwen te maken heeft. Het lijkt erop dat Henadad betrokken is bij alles wat met bouwen voor God te maken heeft. Binnuï maakt de naam waar die zijn vader hem heeft gegeven.
Welke naam geven wij onze kinderen? Daarmee bedoel ik: Welke verwachting hebben wij van hen? Als wij voor onszelf een positie, eer en aanzien in de wereld zoeken, zullen we dat ook voor onze kinderen wensen. In gedachten geven we hun de naam van een groot wetenschapper, van een beroemde sporter, van een gevierd musicus of van welke bekendheid dan ook. Maar als onze belangstelling uitgaat naar Gods huis en Gods stad, naar de eer van God in alle dingen, zullen we wensen dat dit ook zo zal zijn bij onze kinderen. Dan zullen we bidden dat ze dienstbaar zullen zijn voor de Heer Jezus in Zijn koninkrijk.
25 Palal – Pedaja
25 Palal, de zoon van Uzai, [verrichtte herstelwerk] tegenover de Punt en de toren die vanaf het huis van de koning [naar boven] uitsteekt, die aan het binnenplein van de wacht staat; daarachter [werkte] Pedaja, de zoon van Paros.
Palal
Palal is bezig in de buurt van het huis van de koning en wel aan de kant van “het binnenplein van de wacht”, of “de voorhof der gevangenis”, zoals een andere vertaling zegt. Het is zeer waarschijnlijk dat Jeremia daar opgesloten is (Jr 32:2,8,12; 33:1; 37:21; 38:6,13,28; 39:14). Hij is daar opgesloten omdat hij heeft gewaarschuwd voor de komst van de koning van Babel. Hij heeft er ook op gewezen dat overgave de enige mogelijkheid is tot redding. Maar daar hebben de koning en zijn raadgevers niet van willen weten. Jeremia is zijn vrijheid kwijtgeraakt en Jeruzalem is veroverd en verwoest.
Misschien dat Palal daaraan denkt, als hij bij “het binnenplein van de wacht” bezig is aan de muur. Zijn naam betekent ‘rechter’. Een rechter weet wanneer de wet is overtreden en wat de strafmaat is die bij de overtreding hoort. Hij zal ermee instemmen dat God recht heeft gedaan door het schuldige Jeruzalem in handen van de Babyloniërs te geven. Dit oordeel hebben ze verdiend. Jeremia is verlost, het volk is in gevangenschap gevoerd.
Zal dat hem niet tot een biddende bouwer hebben gemaakt? We kunnen ons voorstellen dat hij heeft gebeden: ‘Heer, geef dat Uw volk U nu wel trouw zal dienen, wel naar U zal luisteren, zodat de stad niet opnieuw moet worden verwoest.’ Een dergelijk gebed past ook ons, die leven in dagen waarin het verval van de gemeente hand over hand toeneemt. Als we dan door Gods genade herstel mogen beleven, mogen we nooit vergeten hoezeer we als gemeente hebben gefaald.
Pedaja
Naast Palal is Pedaja bezig. Pedaja betekent ‘Jahweh verlost’. Dit sluit mooi aan op de ‘rechter’. God is rechtvaardig als Hij oordeelt, maar Hij verlost wie zich onder dit oordeel buigt. Pedaja stelt iemand voor die zich bewust is dat hij is verlost om zich in te zetten voor de veiligheid en geborgenheid van allen die tot de stad van God behoren.
26 De tempeldienaren – de Waterpoort
26 De tempeldienaren [die] op de Ofel woonden, [verrichtten herstelwerk] tot tegenover de Waterpoort aan de oost[kant] en de [hoog] uitstekende toren.
De tempeldienaren
Tussen alle bedrijvigheid door wordt hier een opmerking gemaakt over de tempeldienaren. Ze wonen op de Ofel, een hoogte vlak voor de Waterpoort aan de zuidkant van de tempel. Tempeldienaren, ook wel Nethinim genoemd, worden altijd in het meervoud genoemd. Zij zijn verbonden aan de dienst in de tempel. Hun taken liggen op het terrein van allerlei hand-en-spandiensten. Zeer waarschijnlijk zijn zij nakomelingen van de Gibeonieten, die zich door list bij het volk van God hebben gevoegd (Jz 9:3-15). Jozua vervloekt hen daarvoor en bepaalt dat zij nooit zullen ophouden “houthakkers en waterputters voor het huis van mijn God” te zijn (Jz 9:23).
In verbinding met de naam Pedaja zien we hoe de HEERE hen van de vloek heeft verlost. Zij hebben zich geschikt in de uitspraak van Jozua en daardoor is de vloek voor hen tot een zegen geworden. De muur dient ook om hen te beschermen en te bewaren voor de dienst die hun is opgelegd.
De Waterpoort
De Waterpoort, de zevende poort die in dit hoofdstuk wordt genoemd, maakt geen deel uit van de muur, maar ligt, evenals de Ofel, binnen de muur. Er staat niet dat de Waterpoort wordt hersteld. Wel wordt vermeld dat de poort aan “de oost[kant]” van de muur is, in de buurt van “de [hoog] uitstekende toren”.
Bij de Bronpoort (vers 15) hebben we al gezien dat het water spreekt van het Woord van God (Ef 5:26). Daar is het water in actie, een bron die opspringt. Dat is het Woord dat zijn werk doet en werkt (1Th 2:13). Hier stelt het water ook het Woord van God voor, maar dan meer in zijn onveranderlijkheid. Dat is een duidelijke toepassing van het feit dat de Waterpoort niet hersteld hoeft te worden. Aan het Woord hoeft niets verbeterd te worden. Het blijft eeuwig in al zijn volmaaktheid bestaan (Ps 119:89; Jh 1:1; Op 19:13).
Dat geeft hoop voor de toekomst, waarvan de oostkant spreekt. De oostkant is de kant waar de zon opgaat. Wanneer de Heer Jezus verschijnt als “de Zon der gerechtigheid” (Ml 4:2), zal Hij alles in vervulling doen gaan wat God in Zijn Woord heeft beloofd. Het is alsof “de [hoog] uitstekende toren” dat nog eens benadrukt. De wachter in die toren ziet uit naar het oosten om als eerste de Zon der gerechtigheid te zien opgaan.
27 De inwoners van Tekoa
27 Daarachter herstelden de inwoners van Tekoa een tweede gedeelte: tegenover de grote [hoog] uitstekende toren tot aan de muur van de Ofel.
Bij deze groep bouwers hebben we ook eerder al stilgestaan (vers 5). Hier zijn ze bezig met een tweede gedeelte. Het is mogelijk dat de Tekoïeten een tweede stuk moeten doen omdat de aanzienlijken het beneden hun waardigheid vinden om mee te helpen.
Dit kunnen we toepassen op alle werk dat voor de Heer wordt gedaan. In het werk voor de Heer worden de lasten soms ongelijk verdeeld omdat er zijn die hun taak niet verrichten. Dan moet er door weinigen veel worden gedaan. Als ieder lid zijn of haar functie vervult (1Ko 14:4-11), is er geen lid overbelast. Helaas is de praktijk anders. Sommigen menen dat zij niets kunnen betekenen. Zij verschuilen zich achter onkunde of geen tijd. Maar de Heer heeft iedere gelovige een taak gegeven. Verontschuldigingen zijn uitvluchten, geen geldige excuses, en in feite ongehoorzaamheid aan de Heer.
28 De Paardenpoort – de priesters
28 Vanaf de Paardenpoort verrichtten de priesters herstelwerk, ieder tegenover zijn huis.
De Paardenpoort
We zijn aangekomen bij de achtste poort, de Paardenpoort. De Paardenpoort wordt zelf niet verbeterd. Hij wordt genoemd als het vertrekpunt van een aantal priesters om de muur tegenover hun huis te herbouwen. In bijna alle gevallen waar het paard in de Schrift wordt genoemd, gaat het om oorlogspaarden. Het paard wordt geroemd om zijn onverschrokkenheid, snelheid, uithoudingsvermogen en kracht. Een prachtige beschrijving ervan geeft de HEERE Zelf in Zijn antwoord aan Job (Jb 39:22-28).
De genoemde kenmerken van het paard zijn nodig om vol te houden bij de bouw. Het einde van de muur komt in zicht. Soms kan het zicht op het einde een extra stoot energie geven. We denken aan wat er al is gebeurd en zetten alles op alles om het werk af te ronden. Soms ook kan het laatste stuk net te veel worden. Als we het werk dat nog gedaan moet worden, afmeten naar onze krachten, kunnen we ontmoedigd raken (Ne 4:10).
Als we ontmoedigd dreigen te raken, is het belangrijk eraan te denken dat we voor de genoemde kwaliteiten niet op onszelf of een schepsel moeten vertrouwen, maar op de Heer. In enkele psalmen wordt de grote kracht van het paard genoemd om te herinneren aan de grotere kracht van God (Ps 20:8; 33:17; 76:7). Als we op Hem een beroep doen, zal Hij ons de kracht en het uithoudingsvermogen geven om de overwinning te behalen en het einddoel te bereiken.
De priesters
Meer dan voor iets anders geldt dit voor de priesterdienst. In de christenheid is er wel de belijdenis van het algemeen priesterschap, maar vaak niet de praktijk ervan. Hoe belangrijk is het deze voor God zo belangrijke waarheid vast te houden en in praktijk te brengen. God wil dat we Hem voortdurend – en niet maar af en toe – een lofoffer brengen (Hb 13:15; 1Pt 2:5).
Het is mogelijk dat de verhindering om deze priesterdienst te verrichten veroorzaakt wordt door het ontbreken van de muren voor de huizen van de priesters. Door het opgeven van de afzondering van de wereld – het neerhalen van de muur – is veel in de gezinnen van de gelovigen binnengedrongen wat niet bepaald aanzet tot priesterdienst. Hoeveel uren wordt er tv gekeken of gesurft op internet of besteed aan sociale media? En als er wordt gekeken en gesurft, wat ziet men dan?
Laten gelovige mannen en vrouwen, want zij zijn beiden priesters, de muren voor hun huis eens inspecteren. Zijn er door niet waakzaam te zijn gedachten het hart binnengedrongen en is daardoor de kijk op de Bijbel of de Heer Jezus veranderd? Bij eerlijk zelfonderzoek zal dan geconstateerd worden dat de priesterdienst voor God is afgenomen, de aanbidding van de Vader is verdwenen en de toewijding aan de Heer nauwelijks meer aanwezig is.
Laat de Paardenpoort weer binnen het gezichtsveld komen. Zoek de kracht van de Heer om de bouw van de muur weer te hervatten. Luister naar de bemoediging van Nehemia: “Wees niet bevreesd voor hen [de tegenstanders]. Denk aan de grote en ontzagwekkende Heere, en strijd voor uw broeders, uw zonen en uw dochters, uw vrouwen en uw huizen” (Ne 4:14).
29 Zadok – Semaja en de Oostpoort
29 Daarachter verrichtte Zadok, de zoon van Immer, herstelwerk, tegenover zijn huis, en daarachter verrichtte Semaja, de zoon van Sechanja, de bewaker van de Oostpoort, herstelwerk.
Zadok
Ook Zadok is bezig tegenover zijn huis. Zadok betekent onder andere ‘oprecht’, ‘eerlijk’. Is de muur van oprechtheid om ons huis neergehaald? Zijn we eerlijk in onze omgang met anderen? Laten we dit, als we getrouwd zijn, eens toepassen op ons huwelijk. Herinneren we ons nog onze belofte van trouw aan elkaar op onze huwelijksdag? Zijn we trouw en eerlijk gebleven? Geldt dat ook voor het verlangen naar het gezelschap van onze partner dat groter moet zijn dan naar dat van iemand anders in de wereld? Of begeren we het gezelschap van iemand van wie we zeggen: ‘Die ligt me beter, is me sympathieker dan mijn eigen man of vrouw’? De heilige muur van eerlijkheid ligt dan in puin en moet worden herbouwd.
Misschien moet de man zijn vrouw of de vrouw haar man belijden dat er oneerlijkheid in de gedachten of misschien zelfs in de praktijk gekomen is. Het puin moet geruimd worden, voordat er weer kan worden gebouwd.
Zadok is de zoon van Immer, dat betekent ‘spraakzaam’. Er is geen lichaamsdeel dat zoveel schade aanricht als de tong. De muur van eerlijkheid wordt vaak een puinhoop door de praatzucht. Kritiek op elkaar, op de broeders en zusters, haalt de muur neer. Hoe praten wij over elkaar en met elkaar? Misschien dat ook daarvoor belijdenis moet worden gedaan, ook tegenover de kinderen die hebben gehoord hoe wij over onze broeders en zusters hebben gepraat.
Semaja en de Oostpoort
We zijn aangekomen bij Semaja. Van hem wordt als bijzonderheid vermeld dat hij “de bewaker van de Oostpoort” is. De Oostpoort, de negende poort in dit hoofdstuk, is een bijzondere poort. Via die poort verlaat de heerlijkheid van de HEERE de tempel en Jeruzalem (Ez 10:18-19; 11:23). Vanwege de zonden van Jeruzalem kan Gods heerlijkheid daar niet langer wonen. Maar Hij is niet vertrokken om voor altijd weg te blijven. De profeet Ezechiël ziet in een visioen de heerlijkheid van de HEERE weer terugkomen in de nieuwe tempel (Ez 43:4).
Dit geweldige perspectief is verbonden aan de naam Semaja. Zijn naam betekent ‘Jahweh hoort’. Hoezeer Gods volk ook in verval is, hoezeer Gods zichtbare heerlijkheid zich ook heeft moeten terugtrekken in de hemel, er komt een moment dat Hij terugkeert. Het geloof roept: ‘Hoelang nog HEERE?’ Het lijkt al zo lang te duren. Maar God luistert naar het geroep van Zijn volk. De Geest en de bruid zeggen: “Kom!” (Op 22:17). De Heer Jezus antwoordt: “Ja, Ik kom spoedig!” (Op 22:20).
30 Hananja en Hanun – Mesullam
30 Daarachter herstelden Hananja, de zoon van Selemja, en Hanun, de zesde zoon van Zalaf, een tweede gedeelte; daarachter verrichtte Mesullam, de zoon van Berechja, herstelwerk tegenover zijn kamer.
Hananja en Hanun
Van deze bouwers weten we niet veel meer dan hun namen. In hun namen ligt een verbondenheid. Hananja betekent ‘Jahweh heeft begunstigd’ en Hanun betekent ‘begunstigd’. Van Hanun wordt nog wel een bijzonderheid vermeld: hij is de zesde zoon.
Zes is het getal van de mens (Op 13:18) en zijn werk (Ex 20:9). Alles wat de mens is en doet, draagt het stempel van zonde en zwakheid. De mens is een door God begunstigd schepsel. Door te kiezen voor de zonde heeft de mens zich van God losgerukt. In zijn hoogmoed beroemt hij zich op zijn kwaliteiten. Het is dan ook dwaas hoog op te geven van die mens en op hem te vertrouwen in de dag van de bezoeking (Js 2:22).
Maar iedere ‘Hanun’ kan een ‘Hananja’ worden. Wie zijn zondigheid, hoogmoed en opstand tegenover God erkent, ontvangt vergeving van zonden. Hij mag zien op het werk van de Heer Jezus, Die als Mens volmaakt heeft beantwoord aan wat God van de mens vraagt. Hij heeft als Mens de zonden gedragen van allen die in Hem geloven. Wie in geloof aanvaardt dat Hij het ook voor hem heeft gedaan, komt in de gunst van God (Rm 5:2).
Door bekering tot God wordt de verbinding met God hersteld. Door geloof in de Heer Jezus wordt iemand in Hem begenadigd, of voor God aangenaam gemaakt (Ef 1:6). Dat is de ware genade (of gunst) waarin iemand moet staan (1Pt 5:12). ‘Hananja’ en ‘Hanun’ worden verenigd. ‘Hanun’ kan echt gaan beantwoorden aan het doel waartoe God hem geschapen heeft, dat is Hem dienen. Samen met ‘Hananja’ is hij inzetbaar bij de bouw van de muur.
Mesullam
Mesullam heeft eerst meegewerkt aan het herstel van een ander stuk van de muur (vers 4b), maar hij verwaarloost “zijn kamer”, zijn eigen leefruimte, niet. Mesullam woont mogelijk alleen op een kamer. De toepassing ligt voor de hand. Veel jonge mensen gaan vandaag de dag ‘op kamers’. Ze verlaten het ouderlijk huis om in een andere stad te gaan studeren. Ze gaan op zichzelf wonen. Ze zijn zelf verantwoordelijk voor de inrichting van hun kamer en hun gedrag daarin. Ademt het de christelijke sfeer of ziet men de kans schoon alle bijbelse waarden en normen van thuis overboord te gooien? Heel wat jonge mensen hebben de muur waarachter ze thuis veilig zijn geweest, afgebroken.
Bij Mesullam is dat anders. Hoewel hij slechts een kamertje als thuis heeft, getuigt zijn leven van volkomen overgave. Daardoor leeft hij in een geheiligde atmosfeer. Zijn naam betekent ‘overgegeven’. Hij is de zoon van Berechja, dat betekent ‘Jahweh zegent’. Wie in overgave aan de Heer leeft, wordt door Hem gezegend. De zegen van de Heer hangt er niet van af of mijn huis groot of klein is, of het werk imponerend of onbeduidend is, maar of alles wordt gebruikt en gedaan in overgave aan Hem. De zegen die dan van de Heer komt, “die maakt rijk” (Sp 10:22).
Wij bouwen allemaal aan de muur. Niemand mag denken dat hij te gering is. Het kleinste gat in de muur levert het gevaar op dat de vijand daardoor binnendringt. Als wij een gat laten ontstaan of bestaan, loopt de hele gemeente gevaar.
31 Malchia – de Wachtpoort
31 Daarachter verrichtte Malchia, een edelsmid, herstelwerk, tot aan het huis van de tempeldienaren en de handelaars, tegenover de poort van Mifkad en tot het bovenvertrek van het hoekpunt.
Malchia
Nog een klein stukje en de rondgang om de muur is voltooid. We staan nog even stil bij Malchia, een edelsmid. Malchia betekent ‘Jahweh is Koning’. Hij kent de waarde van edelmetalen. Om het materiaal en het beroep te beschermen bouwt hij mee aan de muur.
Verder staat zijn werk in verbinding met “het huis van de tempeldienaren en de handelaars”. Hij heeft oog voor het werk dat de “tempeldienaren” doen. Hoe nederig ook, het is van belang dat dit werk kan gebeuren. Door de bouw van de muur zorgt hij ervoor dat de vijand niet via hun huis in de stad kan komen. Een tempeldienaar kan zijn werk zo onderwaarderen, dat hij probeert via andere kanalen wat aanzien te krijgen. Maar als de tempeldienaar in verbinding staat met ‘Malchia’ en naar de betekenis van die naam leeft en zijn werk doet, zal het de vijand niet lukken via hem in de stad van God te komen. De muur is daar goed gebouwd.
Ook “handelaars” kunnen alleen goed handel drijven als zij dat doen in overeenstemming met de regels die in de stad gelden. Het is lastig, maar niet onmogelijk, om eerlijk zaken te doen. De vijand heeft het bijzonder voorzien op zakenmensen om invloed te krijgen op het leven in de stad van God. Maar op de zakenman die verbonden is met ‘Malchia’ en naar de betekenis van die naam leeft en handelt, zal hij geen vat krijgen. De muur is daar goed gebouwd.
De Wachtpoort
De Wachtpoort is de tiende poort die in dit hoofdstuk wordt genoemd. De poort heet eigenlijk, zoals hier staat “de poort van Mifkad”. Het woord mifkad betekent onder andere ‘inspectie’.
Het werk zit er bijna op. Het is niet ongebruikelijk om aan het einde van een werk, aan het einde van een jaar, aan het einde van een leven eens terug te blikken op dat werk, dat jaar, dat leven. In geestelijk opzicht is het van belang regelmatig terug te kijken. Later zien we vaak beter hoe we te werk zijn gegaan dan in de tijd van dat werk zelf.
Paulus maakt aan het einde van zijn leven de balans op. Als de tijd van zijn heengaan is aangebroken, kan hij zeggen: “Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb de loop geëindigd, ik heb het geloof behouden” (2Tm 4:6-7). Tegelijkertijd weet hij dat de uiteindelijke ‘inspectie’ door de Heer gebeurt (1Ko 4:1-5), als wij allen geopenbaard zullen worden “voor de rechterstoel van Christus” (2Ko 5:10).
Die ‘inspectie’ voor de rechterstoel vindt plaats in “het bovenvertrek”, in de hemel. Maar ook op aarde vinden we al een ‘bovenvertrek’, een plaats van gemeenschap met de Heer Jezus. Daar is de Heer Jezus met Zijn discipelen om er met hen het Pascha te vieren (Lk 22:12). Bij die gelegenheid stelt Hij het avondmaal in, dat wij nog elke zondag mogen vieren. Dan denken we aan Hem en Zijn verlossingswerk op het kruis. We verkondigen Zijn dood. Maar dat kan niet zonder onszelf te oordelen, te onderzoeken, te ‘inspecteren’ (1Ko 11:28). Als we tot de ontdekking komen dat er in ons leven iets van zonde is, moeten we dat eerst veroordelen. We moeten dat belijden tegenover God, en als er mensen bij betrokken zijn ook tegenover hen.
Na de hemelvaart van de Heer Jezus zijn de discipelen weer in de bovenzaal (Hd 1:13). Daar wachten ze op de uitstorting van de Heilige Geest. ‘Inspectie’ van het Woord maakt duidelijk dat het gebeuren met Judas in de Schrift is voorzegd (Hd 1:16). De Schrift zegt de ‘onderzoekers’ ook dat een ander de plaats van Judas moet innemen (Hd 1:20). Onderzoek van het Woord laat zien wat er moet gebeuren, totdat de belofte in vervulling gaat. Meer dan ooit kunnen we dit toepassen op de belofte van de komst van de Heer Jezus.
32 Edelsmeden en handelaars – de Schaapspoort
32 Tussen het bovenvertrek van het hoekpunt tot de Schaapspoort verrichtten de edelsmeden en de handelaars herstelwerk.
Edelsmeden en handelaars
In dit vers worden geen naam of namen genoemd, maar twee beroepen: edelsmeden en handelaars. Zij zorgen ervoor dat het laatste gat in de muur wordt gedicht en de muur één geheel vormt. De edelsmeden werken met edelmetaal. Zij werken heel precies. Het resultaat van hun werk wordt altijd bewonderd. Handelaren gaan zo te werk dat zij het grootste rendement uit een zaak halen.
Bij de herbouw van de muur is het van belang tot het einde toe nauwkeurig te werk te gaan. Om in de herbouw van de muur te volharden is het noodzakelijk de waarde van dit werk te onderkennen. Ook is het van belang zo te werk te gaan dat het voor de Heer Jezus de grootste winst oplevert. Hij heeft ieder van de Zijnen talenten gegeven, met de opdracht: “Doet zaken totdat Ik terugkom” (Lk 19:13).
In de gelijkenis van de ponden (Lk 19:11-27) en van de talenten (Mt 25:14-30) gaat het om handelen met wat de Heer ons heeft toevertrouwd tijdens Zijn afwezigheid op aarde. Bij Zijn terugkeer zal Hij ons vragen wat we ermee hebben gedaan. Heeft ons leven winst voor Hem opgeleverd?
De Schaapspoort
Na de wandeling langs de muur rond de stad zijn we weer terug bij de Schaapspoort, waar we in vers 1 zijn begonnen. De Schaapspoort herinnert aan de Heer Jezus als de deur van de schapen en hij herinnert aan Hem als de goede Herder, Die Zijn leven heeft gegeven voor Zijn schapen (Jh 10:11). Tot in eeuwigheid zal Hij zo voor onze aandacht staan. Tot in eeuwigheid zullen we Hem daarvoor aanbidden.