Inleiding
Daniël 7 is het eerste hoofdstuk van het tweede deel van het boek. De geschiedenis wordt ook niet voortgezet, want we keren terug naar het eerste jaar van Belsazar (vers 1). In dit tweede deel hebben we vier gezichten of visioenen, het eerste in Daniël 7, het tweede in Daniël 8, het derde in het laatste deel van Daniël 9 en het vierde in Daniël 10-12. Ze zijn allemaal verschillend gedateerd. Ze gaan over de verdere geschiedenissen van de wereldrijken en wat het kleine volk van God daarin zal beleven. Daniël 7 en 9 gaan over het Westen, het wereldrijk van West-Europa, Daniël 8 en 10-12 over het Oosten.
1 De droom en visioenen van Daniël
1 In het eerste jaar van Belsazar, de koning van Babel, [had] Daniël op zijn bed een droom en kreeg visioenen voor ogen. Toen schreef hij de droom op. De kern van de zaken omschreef hij [als volgt]:
Belsazar is de laatste koning van Babel, zoals we hebben gezien in Daniël 5. In het eerste jaar van diens regering krijgt Daniël een droom. In die droom ziet hij enkele visioenen. Daarin wordt hem getoond dat het rijk van Belsazar, het Babylonische rijk, ten onder zal gaan. Hij ziet ook een tweede, derde en zelfs een vierde rijk. Ook die rijken zullen allemaal ten onder gaan. Tevens wordt door de droom duidelijk dat het eeuwige rijk, dat van de Heer Jezus, niet komt tijdens het Babylonische of Medisch-Perzische rijk, ook niet tijdens het derde, maar tijdens het vierde rijk, het Romeinse.
Dat er vier rijken zullen zijn die allemaal ten onder zullen gaan, is hem ook al in Daniël 2 duidelijk gemaakt in de droom van Nebukadnezar over het statenbeeld. Het gaat hier om dezelfde vier wereldrijken. Ze worden hier echter vanuit een ander perspectief bezien. Wat nieuw is, is dat het visioen niet aan Nebukadnezar wordt getoond, maar aan Daniël. Dit keer worden de rijken ook niet getoond in de gestalte van een beeld dat grote indruk maakt, met prachtige metalen, zoals de mens die rijken graag ziet.
God toont hier de rijken, zoals Hij ze ziet, in hun verdorven karakter, als redeloze dieren. Dieren zijn wezens zonder enige erkenning van God, wezens die geen kennis en verstand hebben van de Goddelijke dingen. God laat ook zien wat deze rijken Zijn volk zullen aandoen als zij zich in hun gebrek aan verstand tegen de heiligen keren. God wil hierdoor tot ons hart spreken. Hij wil laten zien dat Hij de toekomst kent en dat Hij boven de rijken en hun streven staat. Hij weet ze te gebruiken voor Zijn doel: de loutering van Zijn volk.
Zoals gezegd, krijgt Daniël in dit hoofdstuk niet één, maar enkele visioenen te zien. Als we het hoofdstuk lezen, blijken het er drie te zijn. We zien dat drie verzen beginnen met de verwijzing naar een visioen (verzen 2,7,13) en dat er twee keer een uitleg volgt (verzen 16,23).
1. Het eerste visioen, dat in vers 2 begint, gaat over de eerste drie wereldrijken, voorgesteld door drie dieren.
2. Het tweede visioen, vanaf vers 7, gaat over het vierde dier of wereldrijk.
3. Het derde visioen vinden we in de verzen 13-14 en gaat over het eeuwige koninkrijk ofwel het koninkrijk van de Zoon des mensen.
4. Vanaf vers 16 volgt een eerste uitleg en vanaf vers 23 de tweede uitleg.
Daniël schrijft de droom op. Hij legt vast wat hij heeft gezien, dat wil zeggen, zoals hij dat zelf zegt, “de kern van de zaken”. Nadat hij zijn droom heeft gehad, heeft hij over de droom nagedacht en overwogen wat die betekent. Dat heeft de HEERE hem in zijn gedachten gegeven. Daardoor heeft hij alles wat van belang is en de betekenis duidelijk maakt, kunnen opschrijven. Zo is het bewaard gebleven voor de komende geslachten en ook voor ons.
2 - 3 De oorsprong van de dieren
2 Daniël nam het woord en zei: Ik zag ’s nachts in mijn visioen, en zie, de vier winden van de hemel zweepten de grote zee op, 3 en vier grote dieren stegen op uit de zee, die van elkaar verschilden.
Daniël vertelt dat hij in zijn visioen vier grote dieren uit de grote zee zag opstijgen. De grote zee stelt de roerige volkenmassa voor (Js 17:12). Dit beeld laat zien dat uit de toenmalige volkenzee achtereenvolgens vier wereldrijken verrijzen. De vier winden duiden op de geestelijke machten achter dit woeden. Het zijn de geestelijke machten in de hemelse gewesten.
In de volgende verzen wordt de ontwikkeling van de vier wereldrijken beschreven. Aan de eerste drie rijken worden niet veel woorden gewijd. Het vierde rijk daarentegen wordt uitvoerig beschreven.
4 - 6 De eerste drie dieren
4 Het eerste was als een leeuw, met vleugels van een arend. Ik bleef kijken totdat zijn vleugels uitgerukt werden. Het werd van de aarde opgeheven, het werd als een mens op [zijn] voeten gezet en het werd een mensenhart gegeven. 5 En zie, een ander dier, het tweede, leek op een beer. Het richtte zich op naar één kant. Het had drie ribben in zijn muil, tussen zijn tanden. Men zei het volgende tegen het [dier]: Sta op, eet veel vlees. 6 Daarna zag ik, en zie, er was [nog] een ander [dier], als een luipaard. Het had vier vogelvleugels op zijn rug en het dier had vier koppen. En het werd heerschappij gegeven.
Het eerste rijk verschijnt in de gedaante van een leeuw. Dit stelt het Babylonische rijk voor (Jr 50:17; 4:6-7,13; 49:19,22). De leeuw heeft adelaarsvleugels. Dat ziet op de enorme snelheid waarmee het dier zijn prooi overvalt. Maar deze vleugels worden ook weer uitgerukt. Aan de snelle machtsuitbreiding komt een einde. Dat dit rijk daarna met een mens wordt vergeleken, laat zien dat dit rijk tot zijn ware nietige betekenis wordt teruggebracht. Het is voorbij met alle macht.
Het tweede rijk verschijnt in de gedaante van een beer. Dit stelt het Medisch-Perzische rijk voor. Het tweevoudige van dit rijk wordt aangegeven door de bijzonderheid “het richtte zich op naar één kant”. Dat betekent dat er een overheersende partij in dit twee-partijen rijk is. Dat zijn de Perzen. Het is de Pers Kores die door zijn hele rijk een oproep laat gaan met betrekking tot de terugkeer van de Joden naar Jeruzalem (Ea 1:1). De drie ribben die de beer in zijn muil heeft, zien mogelijk op drie windrichtingen en de gebieden die daar liggen die door de Meden en Perzen worden ingenomen (Dn 8:4). Dit rijk heeft een onverzadigbare honger naar meer veroveringen. Het wordt daartoe door een macht van buiten aangespoord.
Het derde rijk is het Grieks-Macedonische rijk en verschijnt in de gedaante van een luipaard. Een luipaard is een buitengewoon snel dier. Het symboliseert de snelheid waarmee de keizer van het Grieks-Macedonische rijk, Alexander de Grote, het voorgaande rijk overweldigt. Zijn regering heeft slechts dertien jaar geduurd, van 336-323 v.Chr., maar in die korte tijd heeft hij het hele Medisch-Perzische rijk veroverd en nog veel meer daarbuiten. Hij is pas drieëndertig jaar als hij sterft.
Dit luipaard heeft vier vleugels en vier koppen. Dit lijkt aan te geven dat Alexander zijn snelle veroveringen heeft kunnen uitvoeren dank zij de steun van zijn vier generaals (vier vleugels). Na zijn dood hebben deze vier generaals zijn rijk onder elkaar verdeeld. De vier koppen stellen deze generaals voor als de heersers die ieder gezag krijgen over een kwart van het rijk. Alexander is wel zelf het hoofd van het rijk. Aan hem wordt de macht gegeven.
7 - 8 Het vierde dier
7 Daarna zag ik in de nachtvisioenen, en zie, het vierde dier was schrikwekkend, gruwelijk, en uitzonderlijk sterk. Het had grote ijzeren tanden. Het at en verbrijzelde, en de rest vertrapte het met zijn poten. Het verschilde van al de dieren die ervoor geweest waren. En het had tien horens. 8 Terwijl ik op de horens lette, zie, een andere, kleine, horen rees daartussen op. Drie van de eerdere horens werden voor hem uitgerukt. En zie, in die horen waren ogen als mensenogen en een mond vol grootspraak.
Het vierde rijk ten slotte verschijnt in de gedaante van een schrikwekkend dier. Dit kenmerk van schrikwekkendheid wordt ook genoemd in verbinding met het ijzer van het beeld (Dn 2:31). Dit dier heeft geen naam. Het heeft geen gelijkenis met een van de door God geschapen dieren. Daniël kan het alleen maar omschrijven. De beschrijving wekt de indruk dat we te maken hebben met een machinerie die zonder enig mededogen alles verslindt wat binnen zijn bereik komt.
Het lijkt op een dier dat alleen in nachtmerries voorkomt, maar waaraan gewetenloze lieden vandaag de dag in diverse computerspellen vorm geven. Allen die hun vertier zoeken in spelletjes waarin een monster alles opslokt en verplettert, zullen steeds minder het schrikwekkende karakter onderkennen van het monster dat binnenkort op het wereldtoneel verschijnt.
Het monster heeft tien horens, dat wijst op de tiendeligheid van het rijk. Het eerste rijk is een eenheid, het tweede rijk bestaat uit twee delen en bij het derde rijk is sprake van een vierdeling. Het verschil tussen de eerste drie rijken en het vierde rijk is echter niet alleen getalsmatig. Het verschil is vooral, dat dit vierde rijk in zijn geschiedenis nooit uit tien delen heeft bestaan, zoals er bij de vorige rijken wel eenheid is of een bestaan uit twee of vier delen. Maar zoals we al in Daniël 2 hebben gezien, zal die tiendeligheid in de (nabije) toekomst een feit worden. We zien de voortekenen ervan in de eenwording van Europa.
De aandacht van Daniël wordt getrokken door de horens. Terwijl hij er aandachtig naar kijkt, ziet hij hoe ten koste van drie horens een elfde, kleine, horen zich boven alle horens verheft. Als bijzonder kenmerk van deze kleine horen merkt hij op dat deze een mens voorstelt. Hij neemt ogen waar als mensenogen en een mond vol grootspraak. De persoon die in deze horen wordt voorgesteld, is buitengewoon scherpzinnig en tevens zeer aanmatigend in zijn taalgebruik, waarbij in het bijzonder God, Christus en de gelovigen het moeten ontgelden.
9 - 12 Een kijkje in Gods gerechtshof
9 Ik bleef kijken,
totdat er tronen werden geplaatst,
en de Oude van dagen Zich neerzette.
Zijn kleed was wit als sneeuw
en het haar van Zijn hoofd als zuivere wol.
Zijn troon waren vuurvlammen
en de wielen ervan waren laaiend vuur.
10 Een rivier van vuur stroomde
en ging voor Zijn aangezicht uit.
Duizendmaal duizenden dienden Hem
en tienduizendmaal tienduizenden stonden voor Zijn aangezicht.
Het gerechtshof hield zitting
en de boeken werden geopend.
11 Toen bleef ik kijken vanwege het geluid van de grote woorden die de horen sprak. Ik bleef kijken totdat het dier gedood werd en zijn lichaam vernietigd werd, en aan het laaiend vuur werd prijsgegeven.
12 Ook de rest van de dieren ontnam men hun heerschappij, want verlenging van het leven was hun gegeven tot een [bepaald] tijdstip en een [bepaalde] tijd.
Daniël ziet verder dat “tronen” (let op het meervoud!) worden opgesteld. Een troon spreekt van regering, maar ook van rechtspraak. Aan Daniël als oudtestamentische gelovige kan op dat moment niet worden bekendgemaakt wie er op die tronen zullen plaatsnemen. Vaag worden zij aangeduid met de term “gerechtshof” (vers 10). In het licht van het Nieuwe Testament weten wij wie dit zullen zijn. Het boek Openbaring laat zien dat op die tronen de gelovigen uit het Oude Testament en uit het Nieuwe Testament zullen zitten, voorgesteld in vierentwintig oudsten (Op 4:4; 20:4).
Daniël ziet wel dat op één bepaalde troon Iemand plaatsneemt en wel “de Oude van dagen”. ‘De Oude van dagen’ is God. Het uiterlijk en gedrag, voorgesteld in het “kleed” van deze Oude van dagen, geven aan dat Hij volmaakt rein en heilig is. Zijn Persoon straalt onberispelijke en krachtige eerbiedwaardigheid uit, wat een extra accent krijgt door “het haar van Zijn hoofd” dat er uitziet “als zuivere wol”. De beschrijving van de Oude van dagen komt overeen met die van de Heer Jezus als de Zoon des mensen (Op 1:13-15). Het is een van de vele bewijzen in de Schrift dat de Heer Jezus God is.
De kenmerken van de troon van de Oude van dagen duiden op een verterend oordeel dat wordt uitgeoefend zonder enige verzachting en zonder dat enige weerstand mogelijk is. Voor de uitvoering van het oordeel staan ontelbare engelen Hem ten dienste. Voordat het oordeel wordt uitgevoerd, worden de bewijzen van de rechtvaardigheid ervan geleverd. De boeken worden geopend. In die boeken staat feilloos genoteerd wat de aanklacht is (vgl. Op 20:12). Niemand die wordt geoordeeld, zal aanleiding hebben de reden van zijn veroordeling in twijfel te trekken en tegen te spreken. Niemand zal een weerwoord hebben (Mt 22:12).
Dat er wielen aan de troon zitten, wijzen erop dat de regering van God dynamisch is. Dat de wielen van laaiend vuur zijn, wil zeggen dat Hij de ongerechtigheid oordeelt. Hij is de handelende God. Gods regering is in beweging, een beweging die altijd vooruitgaat. God heeft een doel, daar werkt Hij altijd naartoe. Daarvoor bepaalt Hij de loop van de geschiedenis en de gebeurtenissen. Hij is Degene Die was en is, en ook Degene Die komt, waarin we Zijn handelend optreden zien (Op 1:8).
De rechtszaak spitst zich toe op “de horen” die “grote woorden” spreekt. Die grote woorden worden de reden van zijn veroordeling. Ze zijn de uiting van een totale verwerping en lastering van God. Daarom wordt het dier gedood. Let op de omschakeling van horen naar dier. Het dier en de horen stellen hetzelfde voor. De horen is de heerser, het dier is het Romeinse rijk. In de horen zien we de vertegenwoordiger van dat rijk. Nadat het dier is gedood, wordt zijn lichaam vernietigd en in de vuurzee geworpen. Dat zijn lichaam wordt vernietigd, betekent niet dat deze persoon ophoudt te bestaan. Als eerste levende wezen belandt het dier namelijk, samen met de valse profeet, in de hel (Op 19:20).
Tegelijk met dit oordeel over het dier en het vierde rijk wordt ook de heerschappij van de andere rijken weggenomen. De andere rijken bestonden niet meer als wereldrijk. Ze waren opgenomen in de volgende rijken. Dat wil zeggen dat ze niet volledig hadden opgehouden te bestaan. Ze bestonden nog als rijken, maar zonder (wereld)heerschappij. God heeft de tijd van elk rijk vastgesteld.
In de eindtijd, de tijd waarin wij leven, zien we dat deze rijken hun plaats weer op het wereldtoneel innemen. In het huidige Irak herleeft het vroegere Babylon, Iran is het vroegere Perzië en Griekenland spreekt voor zichzelf.
13 - 14 De Mensenzoon en Zijn heerschappij
13 [Verder] zag ik in de nachtvisioenen,
en zie, er kwam met de wolken van de hemel Iemand
als een Mensenzoon.
Hij kwam tot de Oude van dagen
en men deed Hem voor Zijn aangezicht naderbijkomen.
14 Hem werd gegeven heerschappij, eer en koningschap,
en alle volken, natiën en talen moesten Hem vereren.
Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, die [Hem] niet ontnomen zal worden,
en Zijn koningschap zal niet te gronde gaan.
Gespannen blijft Daniël toekijken. Hij neemt een nieuw verschijnsel waar, of beter een nieuwe verschijning Die hij omschrijft als “Iemand als een Mensenzoon”. Deze Persoon is niemand anders dan de Heer Jezus. De Heer Jezus noemt Zichzelf in de evangeliën regelmatig ‘Zoon des mensen’. Als Hij tot de Raad zegt: “Ik zeg u evenwel: van nu aan zult u de Zoon des mensen zien zitten aan de rechterhand van de kracht en zien komen op de wolken van de hemel”, wordt dat voor de overpriesters en schriftgeleerden dé reden om Hem te veroordelen: “Hij heeft gelasterd; waarom hebben wij nog getuigen nodig? … Hij is [de] dood schuldig” (Mt 26:64-66).
Deze verdorven leidslieden van het volk weten maar al te goed dat Hij dit vers uit Daniël 7 aanhaalt (Dn 7:13). Dat betekent voor hen – en dat is terecht! – dat Hij Zichzelf tot Gods Zoon verklaart. Maar hun verdorvenheid blijkt daaruit, dat ze Hem op grond van dit getuigenis veroordelen. Dat wil zeggen dat de Heer Jezus wordt veroordeeld vanwege het afleggen van het getuigenis aangaande de waarheid van Zijn eigen Persoon.
Dat in Daniël 7 met de Mensenzoon God Zelf wordt bedoeld, zien we ook in Zijn komst “met de wolken van de hemel”. Vaak gaat in het Oude Testament de komst van God tot Zijn volk, of tot een ander volk, gepaard met wolken (Ex 13:21; Dt 33:26; Js 19:1). Dat Hij Zich bedient van en omgeeft met wolken, vergroot de indruk van Zijn majesteit.
Als dan de Zoon des mensen God Zelf is, hoe kan Hij dan tot de Oude van dagen, Die toch ontegenzeglijk ook God is, komen en uit Zijn handen het koninkrijk ontvangen? God kan toch niet tot God komen om iets te ontvangen? Hier hebben we een mysterie dat niet door menselijke logica te verklaren is. Dat heeft te maken met het onverklaarbare wonder van Christus in de heerlijkheid van Zijn Persoon sinds Hij Mens is geworden. Hij is Mens geworden, evenwel zonder op te houden God te zijn.
De evangeliën staan vol met bewijzen van de ondoorgrondelijkheid van Zijn Persoon. Een voorbeeld: Hij Die als waarachtig Mens vermoeid aan boord van een schip ligt te slapen, blijkt, als Hij wakker wordt gemaakt door bange discipelen, de waarachtige en almachtige God te zijn, Die de winden en golven met een machtwoord het zwijgen oplegt (Mk 4:38-39). De aandachtige lezer van de evangeliën zal dit voorbeeld met vele andere kunnen aanvullen. Wat dit wonder aangaande Zijn Persoon betreft, zegt de Heer Jezus: “Niemand kent de Zoon dan de Vader” (Mt 11:27a). Wat door mensen niet is te verklaren, kunnen we wel geloven en aanbidden.
Na het doden van de kleine horen, het vierde dier, en het beëindigen van de heerschappij van de andere dieren, is de weg vrij voor een totaal ander koninkrijk met een totaal andere Heerser. Het vijfde rijk en Hij Die daarover de leiding krijgt, worden aangekondigd. De Heerser over dat rijk wordt in onderscheid met alle eerdere heersers gekenmerkt door twee dingen. Hij is in de eerste plaats Iemand aan Wie God vanwege de waardigheid van Zijn Persoon heerschappij en eer en koninklijke macht geeft. Maar Hij is niet alleen waardig, Hij is in de tweede plaats ook bekwaam om over alle volken te regeren. God onderwerpt alle volken aan Hem (Ps 8:7).
Niet alleen Zijn Persoon, maar ook Zijn heerschappij heeft kenmerken die zich volledig onderscheiden van eerdere heerschappijen. Zo is Zijn heerschappij niet beperkt tot slechts een deel van de aarde, hoe groot dat deel ook zou mogen zijn, maar Hij regeert over de hele aarde én in de hemel. Hem “is gegeven alle macht in hemel en op <de> aarde” (Mt 28:18). Een ander kenmerk van Zijn heerschappij is dat het een eeuwige heerschappij is. In de uitoefening van Zijn regering zal Hij niet falen. Niemand zal Zich tegen Hem verzetten. Daar zal ook geen enkele reden toe zijn. Zijn regering zal een weldaad zijn voor de hele wereld. In alle opzichten vormt Zijn regering een enorm contrast met elke voorgaande menselijke regering!
15 - 16 Daniël wil de juiste betekenis weten
15 Ik, Daniël, was tot in het diepst van mijn geest geraakt, en de visioenen die ik voor ogen kreeg, verschrikten mij. 16 Ik naderde tot een van hen die daar stonden, en vroeg hem naar de juiste betekenis van dit alles. Hij vertelde [die] mij en liet mij de uitleg van deze zaken weten:
Wat Daniël heeft gezien, heeft hem niet onberoerd gelaten. We mogen onszelf wel de vraag stellen: ‘Doet het mij iets als de Heer me laat zien hoe het in de toekomst zal gaan?’ Als Daniël niet eens de betekenis weet, maakt het al grote indruk. Als hij die ook nog weet, trekt alle kleur uit zijn gezicht weg (vers 28). De dingen van God spreken niet in de eerste plaats ons verstand aan, maar ons hart en geweten. God wil dat Zijn mededelingen iets in ons bewerken.
Daniël is aangesproken door wat hij heeft gezien. Hij begrijpt niet wat het allemaal betekent, maar wel dat het van God komt en dat het een betekenis heeft. Hij wil de ware zin weten. Van vragen stellen word je wijs, maar we krijgen alleen antwoord als we onze vragen in de juiste gezindheid stellen. God geeft geen antwoord, als we aan de juistheid van Zijn Woord twijfelen. We krijgen antwoord als we erkennen dat wij zelf niet in staat zijn de bedoeling van Zijn Woord te verklaren. Dit is de houding die we bij Daniël zien.
Daniël gaat tot iemand – het wordt vaag omschreven, maar het moet een engel zijn – om de uitleg te vragen. In de uitleg komt een element naar voren dat niet in het visioen aanwezig was en dat zijn de heiligen van de Allerhoogste (vers 18): Gods volk wordt erin betrokken.
17 - 18 Een eerste uitleg
17 Die grote dieren, die vier [in getal] zijn, zijn vier koningen die uit de aarde zullen opstaan. 18 De heiligen van de Allerhoogste zullen echter het koningschap ontvangen. Zij zullen het koningschap in bezit nemen tot in eeuwigheid, ja, tot in der eeuwen eeuwigheid.
De verklaring van de vier dieren is eenvoudig. Ze stellen vier koningen voor die uit de aarde komen. In vers 3 staat dat ze uit de zee komen. De uitleg bevestigt dat de zee de volkenzee voorstelt. Het gaat om volken op aarde die net als de zee in grote beroering zijn. Elke rust ontbreekt. De engel spreekt over de aarde om de tegenstelling met de heiligen van de Allerhoogste die in de hemel zijn te laten uitkomen. Dat hier over de aarde wordt gesproken als de oorsprong van deze vier koningen of koninkrijken, maakt tevens het contrast met het vijfde koninkrijk duidelijk dat na die vier zal komen. Dat vijfde koninkrijk komt namelijk uit de hemel en wordt door een hemelse regering bestuurd.
In de uitdrukking “heiligen van de Allerhoogste” hebben we een aanwijzing met betrekking tot de heiligen van het Oude Testament in hun toestand na het sterven. Mogelijk dat Paulus aan deze heiligen denkt als hij in de brief aan de Efeziërs vijf keer over “de hemelse [gewesten]” spreekt (Ef 1:3,20; 2:6; 3:10; 6:12). Hij kan spreken over wat er in de hemel is. Er zijn heiligen in de hemelse plaatsen. Zij zullen opstaan bij de opname van de gemeente en bij de verschijning van de Heer Jezus met Hem duizend jaar regeren. Ze missen het rijk niet. Zij maken het mee van de hemelse zijde.
In de verklaring krijgt Daniël vervolgens iets te horen wat niet in directe zin op iets uit zijn droom slaat. In de droom heeft Daniël gezien hoe de Zoon des mensen de heerschappij ontvangt. Hier in de uitleg wordt dat niet gezegd. In plaats daarvan wordt gezegd dat de “heiligen van de Allerhoogste” het koningschap ontvangen. Deze heiligen zijn de gelovigen die hun hart aan de HEERE hebben toegewijd. Zij zullen veel moeten lijden, maar zij zullen ook het koninkrijk ontvangen, ze zullen er een deel in krijgen. Zij gaan het vrederijk van de Messias binnen. Deze veelbetekenende toevoeging houdt in dat de Heer Jezus in Zijn toekomstige heerschappij mederegeerders zal hebben.
19 - 22 Wat is de betekenis van het vierde dier?
19 Toen wilde ik de ware betekenis weten van het vierde dier, dat verschilde van al de andere – uitzonderlijk schrikwekkend, zijn tanden waren van ijzer, zijn klauwen van koper, het at, verbrijzelde en de rest vertrapte het met zijn poten – 20 en van de tien horens die op zijn kop zaten en van die andere, die oprees en waarvoor er drie afgevallen waren, namelijk die horen die ogen had en een mond vol grootspraak en waarvan de verschijning groter was dan zijn metgezellen. 21 Ik had [namelijk] gezien dat die horen oorlog voerde tegen de heiligen en dat hij hen overweldigde, 22 totdat de Oude van dagen kwam, de heiligen van de Allerhoogste recht verschaft werd en het tijdstip was bereikt dat de heiligen het koningschap in bezit namen.
Voordat er meer over de regering van de heiligen wordt gezegd, wil Daniël de ware betekenis weten van het vierde dier, van de tien horens en van de kleine horen. Zijn volle belangstelling gaat uit naar deze buitengewone verschijningen met hun bijzondere kenmerken. Voor de drie andere dieren lijkt hij geen noemenswaardige aandacht te hebben. Maar wat hij in verbinding met het vierde dier heeft gezien, heeft diepe indruk op hem gemaakt. Hij noemt nog een keer uitvoerig de gruwelijke kenmerken ervan.
Het spreekt hem daarom zo aan, omdat hij ziet hoe de kleine horen strijd voert tegen de heiligen. Dit zijn de heiligen op aarde, natuurlijk niet die in de hemel. We hebben al bij de bespreking van de verzen 7-8 gezien dat de kleine horen de machtige heerser van het herstelde Romeinse rijk voorstelt. Deze heerser richt zijn vijandschap tegen de heiligen van het volk van God. De heiligen zullen door de kleine horen worden gedood.
Maar zijn succes duurt net zolang als God het toelaat. Er is sprake van een “totdat” (vers 22). De grens is bereikt als de Oude van dagen, dat is de Heer Jezus, komt. Hij komt om “de heiligen van de Allerhoogste” die door de kleine horen zijn vervolgd en gedood, recht te verschaffen. Eerst leek het alsof zij de verliezers waren. Nu komt het moment van de waarheid. God maakt het recht openbaar. Het grote onrecht dat hun is aangedaan, wordt door God openlijk rechtgezet. De “heiligen” nemen “het koningschap in bezit”, dat betekent dat de vervolgden van toen, nu de regeerders worden. Zij ontvangen een koninkrijk, dat wil zeggen dat zij koninklijke heerschappij krijgen en samen met de Heer Jezus in het vrederijk regeren.
Dit lijkt in tegenspraak te zijn met de verzen 13-14. We hebben daar gezien dat het koningschap aan de Heer Jezus wordt gegeven, terwijl we hier horen dat het koningschap wordt gegeven aan de heiligen. De oplossing is dat de heiligen van de Allerhoogste verheerlijkte heiligen zijn die samen met de Heer Jezus over de aarde zullen regeren. Deze heiligen zijn de gelovigen van de gemeente, de gelovigen van het Oude Testament en de gelovigen die na de opname van de gemeente tijdens de zeventigste jaarweek op aarde zullen zijn.
Er is in die regering met Christus wel een onderscheid tussen de gelovigen van de gemeente en de andere gelovigen. De gelovigen van de gemeente zullen in de nauwste verbinding met Christus als Zijn lichaam regeren (Ef 1:10,22-23). De andere gelovigen zullen met koninklijk gezag op tronen zitten en de aarde besturen als vertegenwoordigers van de grote Koning (Op 20:4).
23 - 26 De betekenis van het vierde dier
23 Hij zei het volgende:
Het vierde dier zal het vierde koninkrijk op aarde zijn,
dat verschillen zal van al de [andere] koninkrijken.
Het zal heel de aarde verslinden,
het zal haar vertrappen en haar verbrijzelen.
24 En de tien horens [duiden aan dat]
uit dat koninkrijk tien koningen zullen opstaan,
en na hen zal een ander opstaan.
Die zal verschillen van die er eerder geweest waren.
Drie koningen zal hij vernederen.
25 Woorden tegen de Allerhoogste zal hij spreken,
de heiligen van de Allerhoogste zal hij te gronde richten.
Hij zal erop uit zijn
[bepaalde] tijden en de wet te veranderen,
en zij zullen in zijn hand worden overgegeven
voor een tijd, tijden en een halve tijd.
26 Daarna zal het gerechtshof zitting houden: men zal hem zijn heerschappij ontnemen,
hem verdelgen en volledig vernietigen.
In de uitleg worden eerst nog eens de kenmerken van het vierde dier opgesomd. Het vierde dier is het vierde koninkrijk, dat is het herstelde West-Romeinse rijk, ofwel het verenigd Europa. In de tien horens op zijn ene kop zien we enerzijds de eenheid van het rijk voorgesteld dat anderzijds uit tien afzonderlijke rijken bestaat. Geen rijk is zo gewelddadig als dit rijk.
Dan staat er nog een horen op. Zoals het vierde rijk verschilt van de voorgaande rijken, zo verschilt de laatste horen van de tien horens. De tien staten, voorgesteld in de tien horens, zullen al hun macht vrijwillig leggen in de hand van één enkele heerser, dat is de kleine horen. Dat is het verschil met de vorige rijken, die allemaal zijn ontstaan door onderwerping van de volken. Het verschil tussen de kleine horen en de tien is dat hij er drie zal uitschakelen en een ongekende macht zal bezitten die hij in ongeëvenaarde boosheid zal uitoefenen.
Met die macht zal hij zich op satanische wijze keren tegen God en Zijn volk dat dan op aarde is. Hij kan alleen met zijn mond iets tegen God doen. Omdat hij God met zijn daden niet kan bereiken, zal hij met satanisch genoegen allen die God toebehoren vervolgen om ze te verdelgen en daarmee ook God te tergen. Voor dit doel zal hij tijden en wetten veranderen op een wijze die de dienst aan de ware God onmogelijk zal maken. Hieruit blijkt overigens dat het niet over de gemeente gaat, want de dienst van de gemeente aan God wordt niet door tijden en wetten geregeld, maar is een dienst in geest en waarheid (Jh 4:21-24). De gemeente is dan trouwens ook al in de hemel.
Ook dit eindtijdelijke gegeven van de verandering van tijden en wetten werpt zijn schaduw vooruit. We kunnen het toepassen op de stemmen die in onze dagen steeds luidruchtiger worden om alles wat aan God en Christus herinnert uit de samenleving te bannen. De onverdraagzaamheid tegen alles wat christelijk is, neemt meer en meer toe.
Omdat God het toelaat, zal de kleine horen zich kunnen keren tegen allen die hem in de weg staan, dat zijn vooral zij die God willen dienen. Daarvoor krijgt hij een zekere, maar afgebakende tijdspanne. God bepaalt de grens (vgl. Jb 1:12a; 2:6). Die wordt hier aangegeven met “een tijd, tijden en een halve tijd”. Deze periode, ook bekend als de tijd van de “grote verdrukking” (Mt 24:21; Op 7:14) of een “tijd van benauwdheid” (Jr 30:7; Dn 12:1), duurt drieënhalf jaar. Dat komt tot uiting in de gebruikte termen, waarbij ‘een tijd’ staat voor één jaar, ‘tijden’ voor twee jaar, en ‘een halve tijd’ voor een half jaar (vgl. Dn 9:27; 12:7; Op 11:2-3; 12:6,14; 13:5).
Ten slotte wordt aan Daniël met opmerkelijke helderheid en zonder omhaal van woorden het einde van de heerschappij van deze antigoddelijke persoon meegedeeld. Van al zijn snoeven en al zijn macht blijft niets over. Hiermee is de weg vrij voor de introductie van een rijk dat totaal anders is, zowel wat betreft zijn Heerser als wat betreft zijn heerschappij.
27 Het eeuwig koninkrijk
27 Maar het koningschap en de heerschappij
en de grootheid van de koninkrijken onder heel de hemel
zullen gegeven worden aan het volk van de heiligen van de Allerhoogste.
Zijn koninkrijk zal een eeuwig koninkrijk zijn,
en alles wat heerschappij heeft, zal Hem eren en gehoorzamen.
Het brallen van de aanmatigende kleine horen, de snoevende vierde wereldheerser, is verstomd. Nu is het de beurt van “het volk van de heiligen van de Allerhoogste”. Zij die zoveel hebben geleden en zolang hebben gewacht, krijgen “het koningschap en de heerschappij en de grootheid van de koninkrijken onder heel de hemel”. Wat een vergoeding voor al het geleden onrecht! Wat een beloning voor het geduld. Wat een zegen van Godswege voor hun vertrouwen op Hem.
God maakt Zijn beloften waar. Hij lost elke toezegging in. Hij doet dat op een overweldigende manier. Zijn volk krijgt de beloofde heerschappij over de aarde. Zijn volk zal het centrum van zegen zijn en het middel waardoor de hele aarde gezegend zal worden. Alle volken zullen Zijn volk daarvoor eren. Alle verachting is voorbij en vergeten.
Zoals al is opgemerkt bij vers 18, horen we over de heerschappij van de heiligen en niet over die van de Zoon des mensen. Dat wil echter niet zeggen dat de heerschappij van de heiligen los staat van die van de Zoon des mensen. Aan het eind van dit vers wordt gesproken over “Zijn koninkrijk”, dat is het koninkrijk van de Heer Jezus. Alleen omdat het Zijn koninkrijk is, is het een eeuwig koninkrijk. Allen die van Hem heerschappij hebben gekregen, zullen Hem eren en gehoorzamen. Als Zijn volk regeert, is dat door Hem. Hij geeft Zijn aanwijzingen, Hij is de Opperbestuurder. Hij is de ware bron van zegen. Alles wat Zijn volk tot zegen aan anderen geeft, is het doorgeven van de zegen die van Hem komt. Hoe groot is Hij! Hij is alle eer en aanbidding waard.
Het is nog belangrijk erop te wijzen dat de volle betekenis van dit vers ons alleen in het licht van het Nieuwe Testament duidelijk wordt. Daar is sprake van een regering van Christus samen met Zijn heiligen (2Tm 2:12; Op 2:26; 3:21; 5:10; 20:4). Er is overigens geen enkele zegen te bedenken die een gelovige zal genieten los van Christus. Elke zegen die een gelovige bezit, heeft hij te danken aan Christus en kan hij alleen werkelijk genieten in gemeenschap met Hem.
Dit geldt op speciale wijze voor de gemeente. Zij is het nieuwtestamentische volk van God. Ieder lid van de gemeente is gezegend “met alle geestelijke zegening in de hemelse [gewesten] in Christus” (Ef 1:3). De gemeente is een gemaakt met Christus zoals een hoofd en een lichaam een zijn (Ef 1:22-23). Een van haar bijzondere zegeningen, die voortvloeien uit haar eenmaking met Hem, is dat zij met Hem mag heersen (Ef 1:10-11). Als Hij regeert, regeert zij als het ware automatisch met Hem. Het kan ook niet anders. Hoe zou het Hoofd kunnen regeren, zonder dat het lichaam regeert?
28 De uitwerking van de uitleg
28 Hier is het einde van [deze] woorden. Wat mij, Daniël, betreft – mijn gedachten verschrikten mij zeer, en mijn gelaatskleur veranderde. [Deze] woorden bewaarde ik echter in mijn hart.
Alles wat Daniël te weten is gekomen, bewaart hij in zijn hart. Het is voor hem geen theoretische kennis, geen wetenschappelijke aardigheid, maar hij is bij alles ten nauwste betrokken, het doordringt zijn wezen. Als het op Daniël al zo’n overstelpende indruk maakt waar het Gods aardse volk betreft, welke indruk zou het dan op ons moeten maken, die de Heer Jezus zoveel beter mogen kennen. De wereldgeschiedenis draait om Christus en Zijn volk. Zijn toekomst en onze verbinding met Hem daarin zou diepe indruk op ons moeten maken en bepalend moeten zijn voor onze visie op de wereldgeschiedenis en ons leven.
Het gaat erom dat wij deze dingen in ons hart bewaren en dat in ons leven zichtbaar wordt dat wij hebben begrepen wat God heeft laten zien over de toekomst van de wereld, van Zijn Zoon en van de Zijnen.