Inleiding
In Daniël 4 horen we niets over het gelovig overblijfsel. Het gaat in dit hoofdstuk over de heerser van het wereldrijk. Het sluit wel aan op Daniël 3, waar we, in wat de drie vrienden van Daniël is overkomen, de lotgevallen van het overblijfsel zien. Een ‘gelovig overblijfsel’ is dat waarin God het ware geloof vindt; de kenmerken van het hele volk worden daar gevonden. Samen met Daniël 3 beschrijft dit hoofdstuk de lotgevallen van de twee hoofdrolspelers in de eindtijd, het gelovig overblijfsel en de wereldheerser.
Zoals al eerder is opgemerkt, is er met het aantreden van Nebukadnezar een keerpunt in Gods handelen met Zijn volk en de volken gekomen. God heeft de heerschappij over de wereld, die Hij aanvankelijk aan Israël heeft toebedeeld, gelegd in de handen van een heidense vorst en een heidens rijk. Hiermee zijn “de tijden van de volken” begonnen (Lk 21:24). Aan die tijden van de volken komt een einde bij de bevrijding van Jeruzalem. Die bevrijding komt vanwege de verzoening door en de komst van de Messias. We zullen dat zien in Daniël 9.
Dat God de heerschappij in handen van een heidense heerser heeft gelegd en Zijn handen van Zijn volk heeft afgetrokken, betekent niet dat Hij de wereld aan zichzelf overlaat. In zekere zin is dat wel het geval, want de wereld gaat zijn eigen gang en daarmee zijn ondergang tegemoet. Tegelijk is het zo, dat God het opperbestuur houdt. Dat zien we in wat met Nebukadnezar gebeurt.
Het onderwerp van Daniël 4 is de hoogmoed van de heerser en hoe God daarmee handelt. Hoogmoed is de oerzonde (1Tm 3:6). Elke andere zonde vloeit daaruit voort. Tegen deze zonde wordt vaak gewaarschuwd en ook wij moeten in ons leven oog hebben voor het gevaar van hoogmoed (Jk 4:6; 1Pt 5:5; Sp 3:34; 16:18; 18:12).
1 Aanhef van de proclamatie
1 Koning Nebukadnezar aan alle volken, natiën en talen die op de hele aarde wonen: Moge uw vrede groot worden.
Het is wel opmerkelijk dat het getuigenis over de vernedering van Nebukadnezar niet uit de mond van Daniël, maar uit de mond van Nebukadnezar zelf komt. Net zo opmerkelijk is dat hij zijn ervaringen niet ergens in een binnenkamertje aan enkele vertrouwelingen vertelt, maar dat hij wat er met hem is gebeurd aan alle volken meedeelt.
We hebben hier een voorbeeld van een heidens man die onder de werking van Gods Geest dingen meedeelt die hij van nature nooit zou vertellen. Maar als God wil dat deze machtige vorst tegenover de hele wereld getuigenis aflegt van het feit dat Hij de Allerhoogste is en dat Nebukadnezar als machtige vorst niets tegen Hem heeft in te brengen, dan gebeurt dat ook.
Zo zal het ook in de eindtijd gebeuren. Alle volken en vooral hun koningen zullen zich voor de Heer Jezus buigen. Hij, de Messias, is allerhoogste God (vers 2). Dat zal worden erkend door allen “die op de hele aarde wonen”. Zij ‘die op de aarde wonen’, zijn zij die hun ziel en zaligheid aan de aarde verbonden hebben. Zij kijken niet verder dan de aarde en leven alleen daarvoor (Op 3:10; 6:10; 8:13; 11:10; 13:8,12,14; 14:6; 17:2,8). Met “de hele aarde” wordt hier bedoeld het deel van de aarde dat bekend is en waarover Nebukadnezar regeert (vgl. Dn 2:39; Lk 2:1).
Het is niet duidelijk wanneer Nebukadnezar deze proclamatie heeft uitgesproken. Het lijkt erop dat hij op het toppunt van zijn macht is en er vrede in zijn rijk heerst (vers 4). Als goed heerser en bestuurder wenst hij al zijn onderdanen vergroting van de vrede toe. Ook mensen die geen rekening houden met God, zien vaak de grote zegen van vrede en wensen dat anderen toe.
2 - 3 Nebukadnezar eert God
2 Het behaagt mij de tekenen en wonderen die de allerhoogste God aan mij gedaan heeft, te kennen te geven.
3 Hoe groot zijn Zijn tekenen
en hoe machtig Zijn wonderen!
Zijn Koninkrijk is een eeuwig Koninkrijk
en Zijn heerschappij is van geslacht tot geslacht.
Door te beginnen met “het behaagt mij”, maakt hij duidelijk dat hij als hoofd van zijn rijk niet handelt op bevel van iemand anders. Hij zegt niet dat hij zijn getuigenis geeft omdat God hem daartoe de opdracht heeft gegeven. Hij vindt het goed om dat te doen en daarom doet hij het ook. Dat God hem ertoe aanzet, is hij zich niet bewust.
Hij spreekt echter wel over God als Degene Die door “Zijn tekenen en … Zijn wonderen” met hem heeft gehandeld. Tekenen en wonderen worden vaker in de Schrift samen genoemd (Ex 7:3; Dt 4:34; 13:1; 34:11; Js 8:18; Jr 32:20). Niet elk teken is een wonder, maar elk wonder is wel een teken. Tekenen zijn gebeurtenissen of dingen met een bepaalde betekenis.
Een teken hoeft niet iets buitengewoons of bovennatuurlijks te zijn. Als de Heer Jezus geboren is, wordt tegen de herders gezegd dat dit “het teken” voor hen zal zijn: “U zult een Kindje vinden in doeken gewikkeld en liggend in een kribbe” (Lk 2:12). Een kind in een kribbe en in doeken gewikkeld is geen wonder, het is niets buitengewoons. Maar dit Kind en de wijze waarop Hij in de wereld is gekomen, is wel een teken. Zijn komst op aarde heeft een diepe betekenis.
In een teken toont God Zijn aanwezigheid en macht. Een wonder is iets wat grote verbazing bewerkt, vanwege het onbegrijpelijke en onnavolgbare voor de mens. Een wonder toont Gods aanwezigheid en macht in een bovennatuurlijk handelen met de bedoeling dat de mens tot de erkenning komt dat God handelt.
Nebukadnezar noemt God hier “de allerhoogste God”. Daarmee erkent hij dat God boven alle dingen staat en ook boven zijn eigen goden. Tot deze conclusie komt hij, nadat hij door God op de diepste wijze is vernederd. Een mens erkent pas Gods verhevenheid boven alle dingen als hij heeft ervaren hoe gering hij zelf is. Die ervaring moet God de mens laten opdoen omdat hij zich verheft en beroemt op zijn eigen persoon en werken.
Nebukadnezar is diep onder de indruk van de tekenen en wonderen die de Allerhoogste aan hem heeft gedaan. Hij geeft uiting aan zijn verbazing daarover door te spreken over “hoe groot” en “hoe machtig” ze zijn. Dat houdt in dat hij die tekenen en wonderen ziet als niet te omvatten of te beschrijven of uit te leggen. Ze zijn uniek en met niets te vergelijken. In het leven van Nebukadnezar is dat zichtbaar geworden zowel in zijn vernedering tot de staat van een dier als in zijn herstel, waarbij hij zelfs meer grootheid en heerlijkheid krijgt dan hij vóór zijn vernedering heeft (vers 36).
Opmerkelijk is zijn belijdenis dat het koninkrijk van God “een eeuwig Koninkrijk” is (Dn 2:44; 7:14,27; Ps 145:13). Het betekent dat hij zijn eigen koninkrijk als voorbijgaand beziet. Zijn hoge dunk is weg en hij geeft God alle eer, zowel in Zijn Persoon als in Zijn koninkrijk. Met dat koninkrijk verbindt Nebukadnezar een heerschappij die is “van generatie tot generatie”. Dat houdt in dat hij het opperbestuur van God erkent door de tijden heen, van het begin van de schepping tot nu toe en ook verder.
Ook voor ons is het belangrijk daaraan vast te houden. De heerschappij van de Heer Jezus in de hele geschiedenis van de mensheid mag ons bemoedigen door eraan te denken dat Hij ook alle heerschappij heeft in ons persoonlijk leven. Er loopt Hem niets uit de hand. Nebukadnezar wordt tot die erkenning gedwongen. Soms moet dat ook wel eens in ons leven gebeuren. Maar het resultaat van die erkenning is dat we ons leven met een gerust hart en met vreugde aan Hem toevertrouwen.
4 - 5 Nebukadnezar krijgt een droom
4 Ik, Nebukadnezar, leefde zorgeloos in mijn huis en in welstand in mijn paleis. 5 Ik zag [echter] een droom, die mij bevreesd maakte, en de gedachten die ik op mijn bed kreeg en de visioenen die ik voor ogen kreeg, verschrikten mij.
Na zijn inleidende proclamatie over de grootheid van God vertelt Nebukadnezar wat er met hem is gebeurd. Hij gaat terug naar het moment dat hij zorgeloos in zijn huis en in welstand in zijn paleis leeft. Hij lijkt alles onder controle te hebben. Van zijn vijanden heeft hij niets te vrezen, want die zijn overwonnen. In zijn paleis, dat wil zeggen zijn regering, loopt alles voorspoedig. Ook intern is alles in orde. Zijn heerschappij is goed gevestigd. Hij is op het hoogtepunt van zijn macht.
Tegelijk is een toestand van rust een gevaarlijke toestand (vgl. Ez 16:49; 2Sm 11:1-4) als die rust wordt toegekend aan eigen inspanning. Dan moet God laten zien dat Hij er is. Dat doet Hij door een droom. Nebukadnezar wordt in zijn zorgeloze rust en voorspoed gestoord. Dat gebeurt niet door een vijand van buiten die hij over het hoofd heeft gezien of door een vertrouweling die een paleisrevolutie ontketent, maar door Iemand met Wie hij helemaal geen rekening heeft gehouden.
Een mens kan alles onder controle hebben, maar op zijn geest in onbewuste toestand heeft hij noch een ander mens vat. De Enige Die de geest van een mens tegen diens wil in kan benaderen, is God. Hij kan dat op verschillende manieren doen. Hier doet Hij dat door een droom. Vaak is het zo, dat “de droom komt door veel bezigheid” (Pr 5:2a). Dat is hier niet het geval. God komt opnieuw door een droom zijn leven binnen. De vorige droom, die in Daniël 2, gaat over zijn rijk. De droom die hij nu krijgt, gaat over hem persoonlijk.
De man die voor geen kleintje vervaard is, wordt bevangen door schrik vanwege de visioenen die hij voor ogen krijgt. Op zijn zachte bed, dat wel goed bewaakt zal zijn, dringt Iemand tot hem door Die hem iets te vertellen heeft. Als God een mens wil benaderen, dringt Hij door tot het meest innerlijke van de mens, hoezeer die mens zich ook heeft voorzien van afweermechanismen om te voorkomen dat God hem ‘lastig valt’.
6 - 9 Wie weet de uitleg van de droom?
6 Daarom werd door mij bevel gegeven al de wijzen van Babel bij mij te brengen, opdat zij mij de uitleg van de droom zouden laten weten. 7 Toen traden de magiërs, de bezweerders, de Chaldeeën en de toekomstvoorspellers binnen, en ik vertelde de droom in hun tegenwoordigheid, maar zij konden mij de uitleg ervan niet laten weten. 8 Totdat ten slotte Daniël – zijn naam is Beltsazar, naar de naam van mijn god – bij mij binnentrad, en in wie de geest van de heilige goden is. Ik vertelde in tegenwoordigheid van hem de droom: 9 Beltsazar, hoofd van de magiërs, aangezien ik zelf weet dat de geest van de heilige goden in u is en dat geen verborgenheid voor u te moeilijk is, vertel mij de visioenen van mijn droom, die ik gezien heb, te weten de uitleg ervan.
Evenals bij de eerste droom is het bij deze tweede droom voor Nebukadnezar duidelijk dat het niet zomaar een droom is. Hij beseft dat het een droom met een boodschap is. Die boodschap wil hij weten. Om achter de betekenis van de droom te komen laat hij alle wijzen van Babel aantreden. Ze staan als een grote groep om hem heen. In tegenstelling tot de eerste droom (Dn 2:4-11), die hij mogelijk werkelijk vergeten was, vertelt hij nu wel wat hij heeft gedroomd.
Maar al zijn geleerden schieten tekort; ze kunnen hem de uitleg niet vertellen. Toen ze waren geroepen naar aanleiding van zijn eerste droom, hebben ze nog beweerd dat Nebukadnezar de droom maar hoefde te vertellen en dat zij hem dan de uitleg zouden vertellen (Dn 2:4,7). Het is duidelijk waarom ze ook nu de droom niet kunnen uitleggen al heeft hij die nu wel verteld. De droom is namelijk van God afkomstig en alleen God kan dan ook de uitleg geven, want niemand kent het innerlijk van God dan de Geest van God (1Ko 2:11).
Ten slotte komt Daniël. Is hij Daniël vergeten? Of is het zijn eer te na om weer door een Joodse balling geholpen te moeten worden? In elk geval kan hij niet om hem heen. Daniël verschijnt op het toneel als alle wereldse wijsheid heeft gefaald en geen oplossing heeft kunnen geven. Na zijn eerdere ervaring met het uitleggen van dromen zou het begrijpelijk zijn geweest als de koning het eerst aan Daniël had gedacht. Maar zo snel vergeet de mens, en zeker de mens die niet met God leeft, het vroegere handelen van God in zijn leven. De les moet opnieuw worden geleerd.
De laatsten aan wie de wereld denkt, zullen de eersten zijn die door God worden erkend. We zien dat ook bij de vrouw die voor haar ziekte alles heeft uitgegeven aan dokters. Als er niemand is die haar heeft kunnen helpen, als alle hulpbronnen die zij heeft aangeboord, geen resultaat hebben opgeleverd, gaat ze ten slotte naar de Heer Jezus. Bij Hem vindt ze de zo lang gezochte en begeerde genezing (Mk 5:25-34). Zo nemen veel mensen pas hun toevlucht tot de Bijbel als alle andere boeken niet hebben gegeven wat ze zochten. Gods Woord is de laatste toevlucht.
Als Nebukadnezar over Daniël spreekt en ook als hij hem aanspreekt, blijkt hij nog steeds een afgodendienaar te zijn. Hij verbindt Daniël met zijn god, ziet Daniël als iemand in wie de geest van de heilige goden is en spreekt hem aan als “hoofd van de magiërs”. Hij twijfelt er niet aan dat Daniël inzicht heeft in de meest verborgen dingen. Vol vertrouwen in de ‘vakkundigheid’ van Daniël om dromen uit te leggen, vertelt hij hem zijn droom.
10 - 12 De boom
10 De visioenen nu die ik voor ogen kreeg op mijn bed, waren [deze]:
Ik zag,
en zie, een boom,
midden op de aarde,
groot was zijn hoogte.
11 De boom werd groot en sterk,
zijn hoogte reikte tot de hemel
en hij was te zien tot aan het einde van heel de aarde.
12 Zijn loof was prachtig en zijn vruchten waren talrijk,
er zat voedsel aan voor allen.
Onder hem vonden de dieren van het veld schaduw
en de vogels in de lucht woonden in zijn takken.
Alle schepselen werden door hem gevoed.
Nebukadnezar ziet een boom. Eerst noemt hij de plaats waar deze boom staat, “midden op de aarde”. Dan spreekt hij over de hoogte ervan, het is een boom van grote hoogte. Maar er zit ook nog groei in de boom. Hij neemt toe in grootte en sterkte. Hij wordt zo hoog, dat hij tot de hemel reikt. Vanwege zijn enorme hoogte is hij “te zien tot aan het einde van heel de aarde”. Overal waar mensen wonen, kunnen ze de boom zien.
Het is ook nog eens een prachtige boom om te zien. Tevens levert de boom talrijke vruchten die als “voedsel … voor allen” dienen. Ten slotte blijkt de boom schaduw voor de dieren op aarde en een woonplaats voor de vogels in de lucht te bieden. Zo is deze boom voor alle schepselen een weldaad.
In de uitleg wordt duidelijk dat deze boom Nebukadnezar voorstelt. Bomen worden wel vaker gebruikt als een beeld van een mens (Ez 17:22-23; 31:3,18; Ps 1:3; 92:13). In het beeld dat hem in de boom wordt geschetst, zien we Nebukadnezar als het centrum van de aarde. Hij is de wereldheerser. Zijn macht neemt nog meer toe. Tegelijk zien we dat zijn macht tot de hemel reikt, wat aangeeft dat hij zijn macht zelfs tot in de hemel wil uitbreiden.
Het herinnert aan de torenbouw van Babel (Gn 11:4). Die toren moet ook tot aan de hemel reiken en over de hele aarde zichtbaar zijn. Het is een uiting van de hoogmoed van de mens en van zijn opstand tegen God. We zien dat ook hier bij Nebukadnezar, de koning van Babel. Babel is het zinnebeeld van hoogmoed en ongehoorzaamheid gekoppeld aan afgoderij.
De heerschappij van Nebukadnezar heeft voor zijn rijk aanzien gebracht en ook een goed leven voor al zijn onderdanen die zich naar zijn heerschappij schikken. Tegelijk echter zien we hoe er in zijn rijk ook plaats is voor allerlei gedierte, zowel voor dieren op aarde als dieren die in het luchtruim leven, de vogels. De vogels van de lucht stellen vaak demonische machten en invloeden voor die een verderfelijke invloed op de geest van de mens uitoefenen (Op 18:2; Mt 13:32).
13 - 16 Wat met de boom gebeurt
13 Ik zag [verder] in de visioenen die ik voor ogen kreeg op mijn bed, en zie, een wachter, namelijk een heilige, daalde neer uit de hemel.
14 Hij riep met kracht en sprak als volgt:
Houw die boom om, kap zijn takken,
stroop zijn loof af, verstrooi zijn vruchten,
zodat de dieren er vanonder wegvluchten
en de vogels van zijn takken.
15 Maar laat de stam
[met] zijn wortels in de aarde,
en [wel] in een ijzeren en koperen band,
in het jonge gras van het veld.
Laat hem bevochtigd worden door de dauw van de hemel
en laat zijn deel, samen met de dieren, in het gras van de aarde zijn.
16 Laat zijn hart worden veranderd, zodat het niet meer dat van een mens is,
laat hem het hart van een dier worden gegeven.
Laten er zeven tijden over hem voorbijgaan.
Het is alsof Nebukadnezar na de beschrijving van de boom even ademhaalt. Er komt nog meer. Er zal namelijk iets met de boom gebeuren. Dat wordt hem bekendgemaakt in het vervolg van zijn visioen of droom. Hij vertelt Daniël dat hij in zijn droom ziet dat “een wachter, namelijk een heilige”, uit de hemel neerdaalt. Het lijkt erop dat we hierbij aan een engel moeten denken. De engel zegt wat met de boom moet gebeuren. Dat gebeurt niet met zachte stem, maar met een krachtige uitroep.
De kracht waarmee wordt gesproken, past bij de inhoud van wat wordt gezegd. Er moet met kracht met de boom worden afgerekend. De boom moet worden omgehouwen, en aan elke zegen die aan de boom is verbonden, moet een einde worden gemaakt. Er mag niets meer overblijven van zijn indrukwekkende gestalte die overal op aarde zichtbaar is. Alles wat de boom biedt aan schaduw, woonplaats en voedsel, moet verdwijnen. Zo zal het met alle voorspoed gaan waarop de mens vertrouwt.
Maar het afhouwen van de boom betekent niet het definitieve einde van de boom. Dat blijkt uit het bevel dat de stam met zijn wortels in de aarde moeten blijven. Hierin ligt de belofte opgesloten van een toekomstig herstel (vgl. Jb 14:7-9; Js 6:13; 11:1). Tot die tijd wordt de stam door een “ijzeren en koperen band” in bedwang gehouden om voortijdige opbloei te voorkomen. Tot dat ogenblik staat de stam “in het jonge gras van het veld”. Van de boom die zich ver boven het gras verheft, is niets meer over. Hij is gelijk geworden aan het gras en voor de voortzetting van het leven net zo afhankelijk van de dauw als het tere, vergankelijke gras.
De stam is daarmee teruggebracht tot zijn oorspronkelijke nietigheid. “Alle vlees is als gras en al zijn heerlijkheid als een bloem van [het] gras. Het gras verdort en de bloem valt af, maar het Woord van [de] Heer blijft tot in eeuwigheid” (1Pt 1:24-25). Dat maakt de overstap in vers 16 van het beeld van de boom naar een mens en een dier minder vreemd. De boom, die de mens Nebukadnezar voorstelt, heeft een hart. Maar omdat zijn hart niet op God is gericht, moet zijn hart veranderen in het hart van een dier.
De omgehouwen boom, waarvan alleen de stam is overgebleven, is vergelijkbaar met een dier. Een boom is verbonden met de aarde. Een boom heeft ook geen enkel besef van God. Zo is het ook met een dier. Een dier is verbonden met de aarde en heeft geen enkel besef van God. Dat moet Nebukadnezar aan den lijve gaan ervaren (Pr 3:18).
In die situatie zal hij zeven tijden, dat zijn zeven jaren, blijven. Er zal een volkomen – het getal zeven is het getal van volkomenheid – periode verstrijken, voordat Nebukadnezar weer hersteld zal zijn. De tucht van God moet een volkomen uitwerking hebben.
17 Doel van het bevel
17 Dit bevel berust op het besluit van de wachters
en dit verzoek op het woord van de heiligen,
opdat de levenden erkennen dat de Allerhoogste Heerser is over het koningschap van mensen en dat geeft aan wie Hij wil, en daarin zelfs de laagste onder de mensen aanstelt.
De droom eindigt met de vermelding dat het besluit vastligt in de hemel. Engelen stemmen ermee in. Elk besluit dat God neemt, krijgt altijd de instemming van alle hemelingen. Wat met Nebukadnezar zal gebeuren, is de inwilliging van een “verzoek op het woord van de heiligen”. Het kan zijn dat hier met andere woorden hetzelfde wordt gezegd als in het eerste deel van de zin. Een aanwijzing daarvoor zien we in het gebruik van het woord “wachters” in het eerste deel van de zin en het gebruik van het woord “heiligen” in het tweede deel van de zin.
In vers 13 is sprake van “een wachter, namelijk een heilige” waaruit duidelijk blijkt dat met ‘wachter’ en ‘heilige’ een en dezelfde persoon worden bedoeld. Nog een aanwijzing dat het om hemelse wezens lijkt te gaan, is het contrast met “de levenden” die in de volgende zin worden genoemd. Daarmee worden alle op aarde levende mensen bedoeld.
Het doel van Gods handelen met Nebukadnezar is dat alle mensen op aarde tot de erkenning komen dat Hij regeert. Dat geldt niet alleen voor de mensen in het algemeen, maar zeker ook voor alle hooggeplaatsten (vgl. 1Tm 2:1-2). Het gaat hier immers over Nebukadnezar en het koningschap dat God geeft aan wie Hij wil. Voor Gods kinderen is dit een bemoediging, omdat zij vaak te maken hebben met regeringen die zich niets van God aantrekken en hun verbieden naar Gods wil te leven.
Regeerders kunnen alleen macht uitoefenen binnen de ruimte die God hun daarvoor geeft. Het is zelfs zo, dat Hij bepaalt aan wie Hij regeringsmacht geeft (Dn 2:21; Rm 13:1b). Hij kan “zelfs de laagste onder de mensen” een positie van eer geven (1Sm 2:8a; Jb 5:11; Ps 113:7-8; 75:7-8). David, die de laagste onder zijn broers is, is daarvan een mooi voorbeeld.
18 - 19 Daniël moet de droom uitleggen
18 Deze droom heb ík, koning Nebukadnezar, gezien. En u, Beltsazar, vertel de uitleg ervan, omdat geen van al de [andere] wijzen van mijn koninkrijk mij de uitleg [ervan] heeft kunnen laten weten. U bent er [wel] toe in staat, want de geest van de heilige goden is in u. 19 Toen stond Daniël – zijn naam is Beltsazar – een enkel ogenblik verbijsterd. Zijn gedachten verschrikten hem. De koning antwoordde en zei: Beltsazar, laten de droom en de uitleg ervan u niet verschrikken. Beltsazar antwoordde en zei: Mijn heer, moge de droom [overkomen] wie u haten en de uitleg ervan uw tegenstanders.
Nadat Nebukadnezar de droom heeft verteld die hij heeft gezien, zegt hij tegen Daniël hem de uitleg ervan te vertellen. Hij zegt erbij dat al zijn wijzen in gebreke zijn gebleven hem de uitleg te vertellen. Enerzijds is Daniël zijn laatste hoop, anderzijds twijfelt hij er niet aan dat Daniël hem de uitleg zal geven. Hij schrijft dat weer toe aan de heilige goden. Tegelijk beseft hij dat het niet Daniels goden zijn.
Als Daniël de droom heeft gehoord, weet hij direct de uitleg. Daarover raakt hij verbijsterd. Hoe lang die verbijstering duurt, waardoor hij niet in staat is een woord te spreken, is niet duidelijk. Het is in elk geval zo lang, dat de koning aan hem ziet dat de uitleg van de droom Daniël verschrikt en dat hij hem moet aansporen de uitleg te vertellen.
Het kan ons misschien verbazen dat Daniël van de droom is geschrokken. De droom maakt toch bekend dat Nebukadnezar een geduchte les te leren krijgt? Zou hij niet juist blij mogen zijn? Dit is even een mooie gelegenheid om Nebukadnezar sarcastisch te vertellen wat er met hem zou gebeuren. Die man heeft immers zijn volk, dat is Gods volk, zoveel kwaad gedaan. En hij is zelf door hem uit het land van God weggevoerd. Maar van enig wraakgevoel of leedvermaak is geen spoor te vinden. Integendeel, Daniël schrikt van het oordeel dat over de koning zal komen.
Dat brengt ons wel tot de vraag hoe het is met onze bewogenheid over al die mensen die regelrecht naar de hel op weg zijn en daar ook zullen komen als ze zich niet bekeren. In zijn algemeenheid hebben we die bewogenheid misschien wel en roepen wij, gedrongen door de liefde van Christus, de mensen op om zich te bekeren. Maar is die bewogenheid er ook voor hen onder wie wij lijden, die ons het leven moeilijk of misschien wel bijna ondraaglijk maken?
Door Gods genade voelt Daniël geen haat tegen Nebukadnezar, maar medelijden. Paulus roept op om te bidden voor alle mensen en speciaal voor hen die in hoogheid zijn, zoals de wrede keizer van Rome (1Tm 2:1-2). Als we harten hebben als Daniël en Paulus, zullen we voor zulke heersers bidden. We zullen hun niet de hel toewensen, maar voor hen wensen dat ze behouden worden (Hd 26:29).
20 - 26 De uitleg van de droom
20 De boom die u gezien hebt – hij was groot en sterk geworden, zijn hoogte reikte tot aan de hemel en hij was te zien over heel de aarde, 21 zijn loof was prachtig en zijn vruchten talrijk, er zat voedsel aan voor allen, de dieren van het veld verbleven eronder en de vogels in de lucht nestelden in zijn takken – 22 dat bent u, o koning, u die groot en sterk bent geworden. Want uw grootheid is [zo] toegenomen dat ze reikt tot de hemel, en uw heerschappij [reikt] tot het einde van de aarde. 23 Dat nu de koning een wachter, namelijk een heilige, heeft zien neerdalen uit de hemel, die zei: Houw deze boom om, vernietig hem, maar laat de stam [met] zijn wortels in de aarde, en [wel] met een ijzeren en koperen band in het jonge gras van het veld; laat hem bevochtigd worden door de dauw van de hemel en laat zijn deel met de dieren van het veld zijn, totdat er zeven tijden over hem voorbij zijn gegaan – 24 dit is de uitleg [ervan], o koning, en het is een besluit van de Allerhoogste dat mijn heer de koning overkomt: 25 Men zal u namelijk uit de mensen[wereld] verstoten, en u zult uw verblijf hebben bij de dieren van het veld. Men zal u gras te eten geven, zoals runderen, en u zult bevochtigd worden door de dauw van de hemel. Zeven tijden zullen over u voorbijgaan, totdat u erkent dat de Allerhoogste Heerser is over het koningschap van de mensen en dat geeft aan wie Hij wil. 26 Dat er ook gezegd is dat men de stam [met] de wortels van de boom moest laten [staan] – uw koningschap zal bestendig zijn nadat u erkend zult hebben dat de [God van] de hemel de Heerser is.
In zijn uitleg van de droom begint Daniël met een bijna woordelijke herhaling van het eerste deel van de droom. Hierdoor laat hij Nebukadnezar merken dat hij de droom goed heeft gehoord en begrepen. Door de droom nog eens te herhalen zal de koning nog sterker de toepassing ervan ondergaan. Direct na zijn herhaling van dit deel van de droom zegt Daniël van de boom: “Dat bent u, o koning.”
Zo heeft hij het Daniël bij de uitleg van de eerste droom ook horen zeggen: “U bent dat gouden hoofd” (Dn 2:38). Dat zal hem hebben gevleid. Ook de toepassing van de boom op hem zou hij met genoegen hebben gehoord als er niet meer zou volgen. Zijn grootheid is overweldigend, zowel in de hoogte – die “reikte tot aan de hemel” – als in de breedte – “hij was te zien over heel de aarde”.
Dan herhaalt Daniël het gedeelte van de droom dat over de wachter gaat en wat deze heeft gezegd. Hij doet dat in wat sterkere bewoordingen dan in de weergave van Nebukadnezar. Zo spreekt Daniël over “vernietig hem”. In wat de wachter zegt, zien we wat de hemel denkt over deze geweldige boom, over deze geweldige Nebukadnezar, die van zichzelf onder de indruk is en van wie mensen onder de indruk zijn.
De hemel zegt: “Wat hoog is bij mensen, is een gruwel voor God” (Lk 16:15). Daarom klinkt de stem uit de hemel: ‘Omhouwen die zaak, en van alle uiterlijke schijn mag niets overblijven.’ Van de boom moet echter de stam blijven staan. Er wordt geen definitief einde aan het leven van Nebukadnezar gemaakt. Dat wordt aangegeven door het woord “totdat”. Het betreft een tijdelijke vernedering en wel voor de duur van zeven tijden.
Na de herhaling van het tweede deel van de droom legt Daniël uit wat de betekenis is. Hij leidt de uitleg in met de ernstige verzekering dat wat Nebukadnezar volgens de uitleg overkomt, “een besluit van de Allerhoogste is”. Hiermee plaatst hij de koning, die hij met gepaste eerbied aanspreekt met “mijn heer de koning”, in de tegenwoordigheid van God als de Allerhoogste. Het gaat erom dat Nebukadnezar wordt overtuigd van Zijn bestaan en Zijn soevereiniteit. Wat hem zal overkomen, is een besluit van de Allerhoogste en daarom niet door een mens aan te passen of te negeren.
De inhoud van het besluit is dat Nebukadnezar uit het woongebied van de mensen zal worden verstoten en te midden van de dieren zal verblijven. Zijn plaats tussen de mensen zal hij kwijtraken en hij zal zich begeven in het gezelschap van de dieren en zich gedragen als een van hen. Zijn woning, zijn voedsel, zijn kleding, zijn waardigheid, alles wat zijn grootheid als mens uitmaakt, verliest hij. In plaats daarvan zal hij in het open veld zijn, zonder bedekking, en zal hij gras eten als een rund. Hij zal zijn dorst niet meer lessen met uitgelezen wijnen, maar genoegen moeten nemen met de dauw van de hemel.
De vernedering is voltooid en eindigt als hij “erkent dat de Allerhoogste Heerser is over het koningschap van de mensen en dat geeft aan wie Hij wil”. Voordat hij zover is, zullen er zeven tijden zijn voorbijgegaan, een volkomen periode. Dat er een einde aan die periode van vernedering komt, ligt opgesloten in de woorden “dat men de stam [met] de wortels van de boom moest laten [staan]”, woorden die Nebukadnezar ook heeft gehoord. Daniël voegt eraan toe dat na zijn erkenning “dat [de God] van de hemel de Heerser is”, zijn koningschap bestendig zal zijn.
Voor ieder mens geldt dat er pas een verbinding met God kan komen, wanneer hij erkent dat God de Allerhoogste Heerser is over alles. God is soeverein. Het erkennen daarvan geeft rust aan het gemoed. Dat moeten wij ook als gelovigen regelmatig leren in ons leven, waarin zoveel dingen kunnen gebeuren waaruit blijkt dat we dit vergeten zijn.
27 Raad van Daniël
27 Daarom, o koning, laat mijn raad u welgevallig zijn: breek met uw zonden door gerechtigheid [te betrachten] en met uw ongerechtigheden door genade te bewijzen aan de ellendigen. Misschien zal er [dan] verlenging van uw voorspoed zijn.
Als Daniël de droom heeft uitgelegd, voegt hij er nog een persoonlijk woord aan toe. Hij geeft Nebukadnezar ongevraagd, maar uit pure bewogenheid, de raad om met zijn zonden te breken. De heerschappij van Nebukadnezar die door allen die zich aan hem onderwerpen als een weldaad wordt ervaren, betekent niet dat hij geen zondaar is en geen ongerechtigheden doet. Zijn heerschappij is geen rechtvaardige heerschappij. Hij leeft voor zichzelf. Daniël wijst hem erop dat hij de ellendigen geen genade bewijst. Wil hij verlenging van zijn voorspoed, dan moet hij daar verandering in aanbrengen. Dat kan alleen als hij zich bekeert en met zijn hart God als de Heerser over alles erkent.
Wat Daniël zegt, betekent niet dat Nebukadnezar door nu rechtvaardig te gaan handelen en genade te gaan bewijzen, zijn zonden ongedaan kan maken. Het is niet mogelijk op grond van goede werken van zonden gereinigd te worden. Een mens raakt zijn zonden alleen kwijt door ze te belijden en te geloven in het verzoenend sterven van Christus. In de tijd dat de Heer Jezus nog niet is gekomen, kan God zonden vergeven met het oog op het offer dat Christus zal brengen (Rm 3:23-26). Voor de mens is er voor en na het kruis niets veranderd. God vergeeft zonden alleen op grond van belijdenis (1Jh 1:9), waarbij de grondslag voor de vergeving het offer van Christus is (Hb 9:22b).
28 - 33 Vervulling van de droom
28 Dit alles overkwam koning Nebukadnezar. 29 Na verloop van twaalf maanden was hij aan het wandelen op [het dak van] het koninklijk paleis van Babel. 30 De koning nam het woord en zei: Is dit niet het grote Babel dat ík als een huis voor het koninkrijk gebouwd heb, door mijn sterke macht en ter ere van mijn majesteit? 31 Dit woord was nog in de mond van de koning [of] er klonk een stem vanuit de hemel: U, koning Nebukadnezar, wordt aangezegd: Het koningschap is van u weggegaan! 32 Men zal u uit de mensen[wereld] verstoten en u zult uw verblijf hebben bij de dieren van het veld. Men zal u gras te eten geven zoals aan de runderen, en er zullen zeven tijden over u voorbijgaan, totdat u erkent dat de Allerhoogste Heerser is over het koningschap van de mensen en dat geeft aan wie Hij wil. 33 Op hetzelfde moment werd dat woord over Nebukadnezar voltrokken. Hij werd uit de mensen[wereld] verstoten, hij at gras zoals runderen, en zijn lichaam werd bevochtigd door de dauw van de hemel, totdat zijn haar zo lang werd als [de veren] van arenden en zijn nagels als [die] van vogels.
Het besluit staat vast, zo heeft Nebukadnezar te horen gekregen. Maar hij heeft ook de raad van Daniël te horen gekregen. Als het besluit van God vaststaat dat een zondaar naar de hel gaat, maar de zondaar laat zich waarschuwen, dan komt er een keer in zijn lot. Zo had ook het voorzegde niet over Nebukadnezar hoeven te komen als hij zich had laten waarschuwen. Hij heeft de waarschuwing echter niet ter harte genomen. Na verloop van tijd, dat wil zeggen na een jaar, wordt openbaar wat er in het hart van Nebukadnezar is en gebeurt er wat hem is aangezegd in zijn droom die hem is uitgelegd door Daniël.
Hij wandelt in grote zelfvoldaanheid op het dak van zijn paleis en kijkt naar Babel. Zijn hart zwelt op van trots. Hij geeft uiting aan zijn trots door het woord te nemen en zichzelf te eren. Alles wat hij ziet, is aan hem te danken, hij heeft het eigenmachtig, in eigen kracht gedaan en hem komt daarvoor alle eer toe.
Er is bij hem geen enkele gedachte aan God, hij negeert God eenvoudig, noemt Hem niet, rekent niet met Hem. Hij erkent niet dat hij zijn macht aan God te danken heeft. Al zijn bouwwerken verkondigen zijn heerlijkheid. Hij ziet zijn eigen naam op alles wat Babel is. Hier zien we een staaltje van hoogmoed. De hoogmoed is de zonde van de duivel (1Tm 3:6). Het is de eerste zonde in de schepping.
Heel wat mensen hebben een eigen koninkrijkje, bijvoorbeeld in een bedrijf met verschillende afdelingen waar iedere chef zijn afdeling bestuurt als een eigen koninkrijk. Het kan ook opgaan voor een vader die zijn gezin als een eigen koninkrijk beziet en alles wat er aan fraais wordt gevonden aan zijn eigen verdienste toeschrijft. Misschien hebben we zelf wel iets waarvan we vinden dat we daarin net wat beter zijn dan een ander. Als we ons daarop beroemen, is dat hoogmoed.
We moeten leren dat het woord waar is: “Wat hebt u, dat u niet hebt ontvangen? En als u het dan hebt ontvangen, waarom beroemt u zich, alsof u het niet had ontvangen?” (1Ko 4:7). De Heer Jezus is onder Zijn discipelen als Eén Die dient. Hij heeft nooit ergens over opgeschept. Integendeel, Hij heeft Zichzelf vernederd. Nebukadnezar ervaart de waarheid van het woord: “God weerstaat hoogmoedigen” (Jk 4:6). Dat zullen wij ook ervaren als we hoogmoedig zijn.
De koning is nog niet uitgesproken, de klank van de woorden is nog niet weggestorven, of er klinkt een andere stem, een stem uit de hemel. Die stem laat een proclamatie horen: “Het koningschap is van u weggegaan!” Vanaf het ogenblik dat hij zich beroemt op zijn prestaties, is hij zijn koningschap kwijt. Een gelovige die zich op eigen werken beroemt, verliest ook zijn koninklijke waardigheid en krijgt de hemel tegen zich. Wat een contrast met de Heer Jezus. Boven Hem klinkt uit de hemel de stem van “God [de] Vader” Die van Hem getuigt: “Deze is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik welbehagen heb gevonden” (2Pt 1:17).
Alles wat over Nebukadnezar is gezegd, komt over hem. Hij wordt op hetzelfde ogenblik van zijn verstand beroofd. Hij is plotseling krankzinnig en wordt in zijn gedrag gelijk “aan de dieren, [die] vergaan” (Ps 49:21). Zoals is aangekondigd, wordt hij door de mensen verstoten en neemt als een rund zijn plaats in tussen de runderen. Daar staat hij in het open veld en eet gras. Zo gaan zeven tijden over hem heen.
Aan de beschrijving van de droom door Nebukadnezar en de herhaling daarvan door Daniël wordt nu nog toegevoegd dat zijn haar en zijn nagels al die tijd doorgroeien. Van enige lichamelijke verzorging is geen sprake. Het beeld van de eens zo machtige heerser vervaagt steeds meer.
Zo nietig is zelfs de machtigste man op aarde als hij zich verheft tegen God door zichzelf op de plaats van God te stellen. Een dier heeft geen bewustzijn van zijn Schepper. Als een mens de verbinding met God opzegt, wordt hij gelijk aan een dier. Dit is de situatie van ieder mens die niet God, maar slechts zichzelf voor ogen heeft.
34 - 37 Nebukadnezar krijgt zijn verstand terug
34 Na verloop van die dagen sloeg ík, Nebukadnezar, mijn ogen op naar de hemel, want mijn verstand kwam in mij terug, en ik loofde de Allerhoogste en prees en verheerlijkte [Hem] Die eeuwig leeft,
Zijn heerschappij is immers een eeuwige heerschappij,
en Zijn Koninkrijk is van geslacht tot geslacht.
35 Al de bewoners van de aarde worden als niets geacht.
Hij doet naar Zijn wil met de legermacht in de hemel
en de bewoners van de aarde.
Er is niemand die Zijn hand kan wegslaan
of tegen Hem kan zeggen: Wat doet U?
36 Tegelijkertijd kwam mijn verstand weer in mij terug. Ook kwamen, tot eer van mijn koninkrijk, mijn majesteit en mijn waardigheid weer op mij terug. Mijn raadslieden en machthebbers maakten hun opwachting bij mij. Ik ben in mijn koningschap hersteld. Mij werd [zelfs] meer grootheid verleend.
37 Nu prijs en roem en verheerlijk ik, Nebukadnezar, de Hemelkoning, omdat al Zijn daden waarheid zijn en Zijn paden gerechtigheid: Hij is in staat te vernederen wie in hoogmoed [hun weg] gaan.
Als de dagen dat Nebukadnezar een dier is, voorbij zijn, slaat hij zijn ogen op naar de hemel. Een dier kijkt alleen naar de aarde en heeft geen bewustzijn van de Schepper. Als Nebukadnezar opkijkt naar de hemel, is dat omdat hij weer bij zijn verstand is. God heeft hem het verstand ontnomen en geeft het hem weer terug. Hij heeft met Zijn tucht Zijn doel bereikt. Dat blijkt uit de eerste woorden die Nebukadnezar uitspreekt. Het zijn woorden van lof en prijs aan het adres van de Allerhoogste. Hem verheerlijkt hij.
De naam ‘Allerhoogste’ is de naam van God in het vrederijk. De eerste keer komt die naam voor als Melchizedek Abraham tegemoet gaat die door strijd zijn neef Lot heeft bevrijd uit de macht van enkele koningen. Melchizedek is een priester van “God, de Allerhoogste” en zegent Abraham namens “God, de Allerhoogste” (Gn 14:18-20). Die situatie doet denken aan de bevrijding door de Heer Jezus van het gelovig overblijfsel van Israël in de toekomst. Na Zijn overwinning is Hij de ware Melchizedek Die brood en wijn uitdeelt tot versterking en tot vreugde. Daarvan zal het vrederijk vol zijn.
Nebukadnezar erkent God ook als de eeuwig Levende Wiens regering eeuwig is. Hij regeert niet alleen tot in alle eeuwigheid, Hij regeert ook vanaf het moment dat er iets is om over te regeren, dat is vanaf het moment dat Hij iets heeft geschapen. Er is nooit een tijd geweest dat Hij niet de heerschappij heeft gehad en zo’n tijd zal er ook nooit komen.
Tegenover die grootheid erkent Nebukadnezar de nietigheid van de mens, niet alleen als individu, maar als totale mensheid. Alle mensen samen vermogen niets tegen Hem. Ook alle hemelbewoners staan onder Zijn gezag, net als alle aardbewoners. Niemand is sterk genoeg om Zijn hand weg te slaan en zich daarmee aan Zijn gezag te onttrekken. Welk mens is zo vermetel het woord tegen Hem op te nemen en Hem ter verantwoording te roepen (vgl. Rm 9:20)? Wie dit doet, zondigt tegen zijn leven.
Na deze erkenning, die het gevolg is van het terugkeren van zijn verstand, krijgt hij ook het koningschap weer terug. Zijn machthebbers zoeken hem weer op. Hij krijgt daarbij meer grootheid dan hij voor die tijd heeft bezeten (Sp 29:23). Vaak is het zo, dat we meer verliezen dan winnen wanneer we een weg gaan die niet goed is. Maar het is ook wel eens zo, dat God meer geeft dan we hadden.
We zien dat bij Petrus. Na zijn herstel krijgt hij een grote taak onder de gelovigen. Zijn twee brieven zijn daarvan een bewijs. Iemand die waarachtig tot berouw is gekomen over een verkeerde weg of een verkeerde daad, oogst soms meer lof dan in het leven dat hij voor die tijd heeft geleefd.
Nebukadnezar besluit zijn proclamatie met een nieuwe lofprijzing. Hij noemt God de “Hemelkoning”, Hij Die alle gezag in de hemel heeft. Met die positie verbindt hij Zijn daden en paden op aarde. Alles wat Hij doet, is waarheid en in overeenstemming met de hemel waar alles waarheid is. Elke weg die Hij gaat, hetzij met een mens, hetzij met een volk, is een weg in gerechtigheid, dat is de gerechtigheid van de hemel. Alles in de hemel beantwoordt aan Zijn Wezen van waarheid en gerechtigheid. De uitvloeisels daarvan zien we op aarde.
Als de Heer Jezus op aarde regeert, zijn alle daden en paden op aarde een weerspiegeling van de hemel. Hij Die in de hemel regeert, Wiens troon in de hemel staat, zal dan op aarde regeren en Zijn troon zal op aarde staan. Dan zal de bede in vervulling gaan: “Moge … Uw wil gebeuren, zoals in de hemel, zo ook op aarde” (Mt 6:10). Met het oog op die tijd mag het ons gebed zijn dat dit nu al in ons persoonlijk leven zichtbaar wordt.