Inleiding
De gebeurtenissen in de voorgaande hoofdstukken vonden plaats onder het koningschap van Nebukadnezar. Onder hem groeide het Babylonische rijk en werd het een grote eenheid. Nebukadnezar stierf in het jaar 562 v.Chr. na een regering van drieënveertig jaar. De daarop volgende jaren, tot aan de verovering van Babel door Kores in het jaar 539 v.Chr., werd dit rijk gekenmerkt door een steeds groter verval en moord. Nebukadnezar werd opgevolgd door zijn zoon Evil-Merodach (2Kn 25:27-30; Jr 52:31-34), die slechts twee jaar regeerde, van 562-560 v.Chr. Aan zijn regering kwam een einde omdat hij werd vermoord door de schoonzoon van Nebukadnezar, Nergal-Sarezer (Jr 39:3,13). Deze man regeerde vier jaar.
Volgens de ongewijde geschiedenis werd hij opgevolgd door zijn zoon die na enkele maanden regering werd vermoord. Nabonidus wordt dan koning over Babel. Hij regeerde zeventien jaar, van 556-539 v.Chr. Belsazar was zijn oudste zoon. Hij was de mederegent van zijn vader. Dat verklaart waarom hij in het eerste vers van Daniël 5 ‘koning’ wordt genoemd en koninklijke autoriteit uitoefent, terwijl Nabonidus de eigenlijke koning is. (Dit overzicht van de geschiedenis van Babel is ontleend aan ‘DAS ALTE TESTAMENT erklärt und ausgelegt’ van John F. Walvoord en Roy B. Zuck, Band 3.)
Over Nabonidus wordt nog verhaald dat hij mogelijk enkele jaren in ballingschap is geweest. Belsazar is dan niet slechts mederegent geweest, maar feitelijk ook koning. Naar verluidt, was Nabonidus getrouwd met een dochter van Nebukadnezar. Dat betekent dat Belsazar de kleinzoon van Nebukadnezar is en verklaart waarom over Nebukadnezar wordt gesproken als “zijn vader” (vers 2) en waarom Belsazar over Nebukadnezar spreekt als “mijn vader” (vers 13; vgl. Jr 27:7).
Geschiedkundig hebben we in dit hoofdstuk het einde van het Babylonische rijk. Profetisch zien we in dit hoofdstuk een beeld van het einde van het Romeinse rijk bij de komst van de Heer Jezus. Ook zien we in de persoon Daniël een type van het gelovig overblijfsel van Israël in de eindtijd, bij wie wijsheid en verstand zijn. Wij hebben hierin het voorbeeld dat wij moeten worden gekenmerkt door wijsheid en verstand, want wij leven ook in een eindtijd. Daarin bevinden we ons als enkelingen, een overblijfsel, die trouw willen blijven aan Gods Woord en daarop steunen. Wij kunnen, als het goed is, dat Woord ook uitleggen aan hen die vragen over de eindtijd hebben.
1 - 4 Het feestmaal van Belsazar
1 Koning Belsazar richtte een groot feestmaal aan voor zijn duizend machthebbers, en in tegenwoordigheid van die duizend dronk hij wijn. 2 Onder invloed van de wijn beval Belsazar dat men de gouden en zilveren voorwerpen moest halen die zijn vader Nebukadnezar had weggenomen uit de tempel in Jeruzalem, opdat de koning, zijn machthebbers, zijn vrouwen en bijvrouwen eruit zouden drinken. 3 Toen haalde men de gouden voorwerpen die men uit de tempel, het huis van God, in Jeruzalem had weggenomen, en de koning, zijn machthebbers, zijn vrouwen en bijvrouwen dronken eruit. 4 Zij dronken wijn en prezen [hun] goden van goud, zilver, koper, ijzer, hout en steen.
De neergang van het Babylonische wereldrijk vindt in dit hoofdstuk zijn dieptepunt. Dit dieptepunt hangt samen met het hoogtepunt van opstand tegen God. We vinden in dit hoofdstuk een ongekende vorm van lastering en tarting van God. Daarbij komt dat Babel is omsingeld door de legers van de Meden en Perzen die op het punt staan de stad in te nemen. In het zicht van die doodsdreiging organiseert Belsazar een enorm feest. Hij spot met God en met de dood. Het is de houding van “laten wij eten en drinken, want morgen sterven wij!” (1Ko 15:32b; Js 22:12-13).
De hele houding van Belsazar toont een diepe minachting voor God. Hij sleept daarin zijn hele rijk met zich mee naar de ondergang. Tot meerdere glorie van zichzelf omringt hij zich met een groot aantal machthebbers om juist aan hen te laten zien tot welke waaghalzerij hij in staat is. Hij is de gangmaker in het holle plezier, hij is de grootste lolbroek. Iedereen moet hem volgen en doen als hij. Dat verandert niets aan het feit dat zijn machthebbers allen zelf verantwoordelijk zijn voor hun gedrag. Ze laten zich samen met Belsazar gaan in hun losbandigheid.
Het door de zonde verduisterde verstand van Belsazar komt in nog diepere duisternis door het gebruik van de wijn. In deze totale verduistering wordt de zonde tot een dieptepunt gevoerd. Belsazar gaat zich vergrijpen aan de heilige dingen van God op een manier dat het heilige op de schandelijkste wijze wordt ontheiligd. De heilige vaten die door God bedoeld zijn om Hem te eren, moeten worden opgehaald om te dienen tot bevrediging van de eigen lusten. Bewust kiest hij uit alle buitgemaakte voorwerpen de voorwerpen die komen uit de tempel in Jeruzalem. Hiermee grieft hij en grieven al zijn medefeestgangers God op het diepst. Het is een ongekende belediging.
Het heilige wordt hier door de honden genomen (vgl. Mt 7:6). Daardoor wordt niet alleen het hart van God diep gegriefd. Het gaat ook als een zwaard door de ziel van Zijn volk. Het hart van Zijn volk is zeer gehecht aan deze heilige vaten (Jr 27:18). Als binnenkort de ballingen toestemming krijgen om terug te keren naar hun land, is hun voornaamste zorg dat zij het tempelgerei meenemen (Ea 1:7).
Voor ons is dat ook zo. Voelen we niet een diepe pijn en verontwaardiging als mensen spotten met de Heer Jezus, de Heilige van God? Snijdt het niet door ons heen als een heilige instelling als het huwelijk tussen man en vrouw met de seksualiteit die daarbij hoort door mensen wordt verlaagd tot een walgelijke verbintenis tussen mensen van gelijk geslacht, waarbij de seksualiteit verwordt tot niets anders dan bevrediging van de lusten?
Dit soort praktijken wordt geroemd en gepropageerd. Men schrijft het toe aan de god van de vrijheid. Vrijheid moet er op alle terreinen zijn. Elk terrein heeft weer zijn eigen god. Allerlei goden hebben grip gekregen op het denken van de mens die is losgeslagen van God en God van zich afslaat. De denkbeelden die opkomen in de door en door vervuilde geesten van mensen moeten ruimte krijgen om in het leven uitgeleefd te worden. Beleef je ideaal! Maak waar wat je wilt en voelt! Je leeft nu. Leef daarom het leven dat je wilt leven. Gebruik daarvoor gerust anderen, al gaan ze er ook aan kapot. Misbruik wat voor anderen dierbaar is, ook al kwets je ze daarmee diep. Het gaat toch om jouw ‘geluk’, jouw ‘recht’ op geluk?
Op het feest van Belsazar doet iedereen mee met het minachten van wat van God is. Al de machthebbers en ook de vrouwen en bijvrouwen van de koning doen als hij. We herkennen dit in de wereld van vandaag. Heel wat vooraanstaande mensen, vaak met belangrijke posities in de maatschappij, zijn in de ban van mensen die nog net wat machtiger zijn dan zij. Ze sluiten zich aan bij wat zulke mensen organiseren en wagen te doen. Ze zien wat die machtige en invloedrijke figuren doen en vinden dat prachtig. Dat willen ze ook, indruk maken op anderen. Alles wat enigszins eerbaar is, moet eraan geloven. Brallende, vulgaire taal wordt geuit, de seksuele moraal wordt vermorzeld door een liederlijk, weerzinwekkend gedrag.
Door “[hun] goden van goud, zilver, koper, ijzer, hout en steen” alle lof toe te zwaaien maakt Belsazar er een zaak tussen God en de afgoden van. Het gaat niet meer ‘slechts’ om een voldoen aan vleselijke lusten, het gaat nu om een verering van demonen die achter deze materiële goden schuilgaan. Hij schrijft hun de overwinning toe die zij behaald zouden hebben op de enige ware God aan Wiens voorwerpen hij zich aan het vergrijpen is.
We moeten daarbij bedenken dat een strijd tussen demonen en God geen strijd is tussen goede en boze machten die aan elkaar gewaagd zouden zijn. Demonen kunnen zich slechts bewegen binnen de grenzen die God voor hen bepaalt. Aan demonen een macht toedichten die aan de macht van God gelijk zou zijn, is al dwaasheid, laat staan hun een macht toedichten die groter zou zijn dan die van God.
Op het moment dat de feestvierders hun goden roemen, komt God op verheven wijze en in de geringste vorm bij hen binnen en zegt het oordeel aan. Zijn verschijning is verpletterend en dooft alle feestvreugde.
5 De schrijvende vingers
5 Op hetzelfde ogenblik verschenen er vingers van een mensenhand, die op de gepleisterde wand van het koninklijk paleis schreven, tegenover de kandelaar, en de koning zag het gedeelte van de hand die schreef.
Als Belsazar en het hele feestvierende gezelschap de bekers laten rondgaan, verschijnen er plotseling vingers van een mensenhand die iets op de muur schrijven. Het zal doodstil geworden zijn. De doodse stilte is niet het gevolg van een oorverdovende donderslag of een verblindende bliksemschicht. Er verschijnt ook geen engel met een zwaard om allen te verdelgen. Het zijn slechts “de vingers van een mensenhand” die iets op de gepleisterde muur schrijven, “tegenover de kandelaar”, dat wil zeggen in het volle licht, zodat allen het kunnen lezen.
De vinger waarmee God voor Zijn volk de twee tafelen van de wet heeft geschreven (Ex 31:18; Dt 9:10), schrijft nu het vonnis van Babel en Belsazar op de wand van het koninklijk paleis. Gods geschreven Woord is voldoende om de meest trotse en opstandige zondaars doodsangsten aan te jagen.
De koning ziet het gedeelte van de hand die schrijft, maar hij ziet niet van Wie de hand is, wat het tafereel nog schrikwekkender maakt. We kunnen zeggen dat wij in de schepping een deel van Gods hand zien. Om het met Job te zeggen, zien wij “[nog maar] de uiteinden van Zijn wegen; wat hebben wij [slechts] een fluisterend woord van Hem gehoord!” (Jb 26:14). De vinger van God is de vinger van macht.
We zien Zijn macht in de schepping als we naar de hemel kijken die door David wordt genoemd “het werk van Uw vingers” (Ps 8:4). We zien Gods macht ook in het oordeel als Mozes namens God de derde plaag over Egypte brengt. Hij slaat met zijn staf het stof van de aarde dat daardoor tot muggen wordt in het hele land Egypte. De magiërs zeggen daarvan tot de farao: “Dit is de vinger van God!” (Ex 8:19). “Door [de] vinger van God” drijft de Heer Jezus de demonen uit (Lk 11:20). Met de vinger van God wordt de Heilige Geest bedoeld, wat uit de parallelplaats in Mattheüs 12 blijkt (Mt 12:28).
Terecht is opgemerkt: Als dit allemaal kenmerken van Gods vinger zijn, wat zal er dan gebeuren als Hij Zijn hand en ook Zijn arm in beweging brengt? Zullen we dan niet nog meer onder de indruk komen van Zijn handelen? En als we al zo onder de indruk komen van een klein deel van Zijn Wezen, hoe groot moet Hij dan zijn in Zijn Persoon?
6 - 9 Reactie van Belsazar
6 Toen veranderde de gelaatskleur van de koning, zijn gedachten verschrikten hem, zijn heupgewrichten verslapten en zijn knieën knikten. 7 [En] de koning riep met kracht dat men de bezweerders, de Chaldeeën en de toekomstvoorspellers moest laten komen. De koning nam het woord en zei tegen de wijzen van Babel: Iedereen die dit schrift kan lezen en mij de uitleg ervan te kennen kan geven, zal gekleed worden in purper, met een gouden keten om zijn hals, en hij zal als derde in het koninkrijk heersen. 8 Toen traden al de wijzen van de koning binnen, maar zij waren niet in staat het schrift te lezen of de uitleg ervan aan de koning te laten weten. 9 Toen werd koning Belsazar zeer verschrikt, en zijn gelaatskleur veranderde. Ook zijn machthebbers raakten in verwarring.
Als de koning de vingers ziet, is het ogenblikkelijk gedaan met zijn roes. De joelende menigte, die misschien wel met veel hoerageroep aan het drinken is op de ondergang van Kores en zijn leger, is ineens met stomheid geslagen. De uitzinnige vrolijkheid verandert in uiterste ontzetting. De muziek houdt op met spelen, de danseressen staan bewegingloos, de kelners die met hun bladen vol drank heen en weer rennen tussen de bar en de diverse tafels, verzetten geen stap meer. Ze staren allemaal naar de wand.
Belsazar wordt doodsbang. Waarom eigenlijk? Hij kan niet eens lezen wat er staat, laat staan de betekenis ervan weten. Waarom ziet hij het bijvoorbeeld niet als een gunstig voorteken? Het komt omdat hij geen rustig geweten heeft. Dit is een gebeuren dat volkomen buiten zijn bereik ligt. Hij heeft te doen met een macht waarop hij geen enkele vat heeft. Zijn gezicht verschiet van kleur, wat wel betekent dat alle kleur eruit wegtrekt en het lijkbleek wordt.
Tegelijk verschrikken zijn gedachten hem. Hij wordt direct in zijn geweten aangesproken. Hij weet zich geplaatst tegenover een ver boven hem staande macht met Wie hij nooit rekening heeft willen houden, maar aan Wie hij verantwoording schuldig is. Verderop in dit hoofdstuk houdt Daniël hem voor dat hij een gewaarschuwd man is, maar die de waarschuwingen in de wind heeft geslagen (vers 22).
Wat hij ziet, heeft ook een reactie op zijn lichaam. Niet alleen trekt de kleur uit zijn gezicht weg, ook alle kracht om te gaan en te staan is verdwenen. Al die snoevers die nu nog met een grote mond durven beweren dat ze God wel eens zullen zeggen wat ze ervan vinden als ze voor Hem staan, zal het zo vergaan.
Als hij enigszins is hersteld van de eerste schrik, heeft hij de controle over zijn stem weer terug. Hij roept al zijn demonendienaren bij zich. Hij roept met kracht, omdat de zaak haast heeft. Zij moeten hem vertellen wat er op de wand staat en wat het betekent. Hij stelt een rijke beloning in het vooruitzicht als ze hem de uitleg geven. Dat de uitlegger de derde in het koninkrijk zal zijn, betekent de derde na Nabonidus als koning en Belsazar als mederegent. Dat Belsazar deze hoge post als beloning in het vooruitzicht stelt, laat wel zien hoezeer hij erop gebrand is de uitleg te weten.
Maar het is net als met de twee dromen van Nebukadnezar (Dn 2:2-11; 4:7): wat van God komt, kan niet door afgodendienaars worden uitgelegd. Al de wijzen weten niet wat het schrift betekent. Als zijn wijzen het antwoord niet weten, is dat oorzaak van nieuwe verschrikking en verschieten van kleur. Ook bij de machthebbers slaat de paniek toe. Hun grote aantal – ze zijn met duizend man – geeft hun geen enkele hoop op een overwinning. Voor de macht waar ze zich tegenover geplaatst zien, zijn getallen niets. Wat betekenen aantallen voor Hem door Wie “de volken worden beschouwd als een druppel aan een emmer, als een stofje op de weegschaal” (Js 40:15)?
10 - 12 De koningin herinnert aan Daniël
10 Naar aanleiding van de woorden van de koning en zijn machthebbers trad de koningin het huis binnen [waar] de maaltijd [plaatsvond]. De koningin antwoordde en zei: O koning, leef in eeuwigheid. Laten uw gedachten u niet verschrikken en laat uw gelaatskleur niet veranderen. 11 Er is een man in uw koninkrijk in wie de geest van de heilige goden is, want in de dagen van uw vader is bij hem licht, verstand en wijsheid gevonden, zoals de wijsheid van goden. Daarom stelde koning Nebukadnezar, uw vader, hem aan als hoofd van de magiërs, de bezweerders, de Chaldeeën [en] de toekomstvoorspellers – uw [eigen] vader, o koning! 12 Want er werd een uitzonderlijke geest, kennis en verstand om dromen uit te leggen, onthulling van raadsels en ontwarring van knopen in hem gevonden, [namelijk] in Daniël, die de koning de naam Beltsazar had gegeven. Laat nu Daniël geroepen worden, zodat hij de uitleg [ervan] te kennen zal geven.
De verschrikking van de koning en zijn machthebbers dringt door tot de koningin, waarschijnlijk de koningin-moeder. Zij is in elk geval niet een van zijn vrouwen, want die zijn allemaal in de feestzaal aanwezig (vers 2). Als we horen hoe zij Belsazar aanspreekt, versterkt het de gedachte dat we met de koningin-moeder te maken hebben. Alleen zij kan de koning aanspreken zoals ze doet. Ze is waarschijnlijk de dochter van Nebukadnezar.
Zij begroet hem met de gebruikelijke groet. De begroeting “leef in eeuwigheid” klinkt hier wel extra wrang. Belsazar heeft immers nog slechts enkele uren te leven. Vervolgens stelt ze hem gerust. Hij hoeft niet bang te zijn, want zij kent iemand die hem kan helpen. Dan vertelt ze over Daniël en hoe deze van groot nut is geweest voor Nebukadnezar. Ze vertelt hem ook van de achting die Nebukadnezar voor hem had. Als Nebukadnezar zo’n waardering voor Daniël had, dan is dat toch wel een bijzondere aanbeveling hem te laten halen.
Vervolgens geeft ze een indrukwekkend getuigenis van de bijzondere kwaliteiten van Daniël. Het is voor iedereen duidelijk geworden dat in hem “een uitzonderlijke geest, kennis en verstand om dromen uit te leggen” aanwezig zijn. Deze kwaliteiten kun je niet zien, maar moeten blijken uit wat iemand zegt of doet. Hij is een man die raadsels kan onthullen en knopen kan ontwarren.
Alles wat ze van Daniël zegt, is niet overdreven. Daniël heeft een uitmuntende staat van dienst. Ze kan hem alleen maar van harte bij de koning aanbevelen. Als hij deze man laat halen, zal deze hem de uitleg van het schrift te kennen geven. Ze twijfelt er niet aan, maar stelt het als een zekerheid. Daarvoor kent ze hem te goed.
Het getuigenis dat de koningin van Daniël geeft, heeft ons wel iets te zeggen. Kennen de mensen die in de wereld leven en in paniek zijn over bepaalde gebeurtenissen ons als gelovigen die aan de hand van Gods Woord die gebeurtenissen kunnen uitleggen? Kan men mensen naar ons verwijzen? Zolang er mensen als Daniël zijn, hoeven anderen niet te wanhopen. Wij kennen Gods gedachten en kunnen die bekendmaken. In alle wanhoop kunnen wij op God wijzen en we kunnen vertellen hoe het zal gaan in de wereld. Zolang er mensen als Daniël in de wereld zijn, is er hoop voor de enkeling.
13 - 16 Belsazar laat Daniël komen
13 Toen werd Daniël bij de koning gebracht. De koning nam het woord en zei tegen Daniël: Bent u die Daniël, een van de ballingen uit Juda, die de koning, mijn vader, uit Juda [hierheen] heeft gebracht? 14 Ik heb namelijk over u gehoord dat de geest van goden in u is, en dat in u licht, verstand en uitzonderlijke wijsheid gevonden worden. 15 Welnu, de wijzen [en] de bezweerders zijn bij mij gebracht om dit schrift te lezen en mij de uitleg ervan te laten weten, maar zij zijn niet in staat de uitleg van deze woorden te kennen te geven. 16 Ik echter, ik heb over u gehoord dat u uitleggingen kunt geven en knopen kunt ontwarren. Nu, als u het schrift kunt lezen en mij de uitleg ervan laat weten, zult u gekleed worden in purper, een gouden keten om uw hals [gehangen krijgen], en zult u als derde heersen in het koninkrijk.
Belsazar volgt de raad van zijn moeder op en laat Daniël halen. Daniël moet hier tegen de negentig jaar oud zijn. Als een eerbiedwaardige grijsaard verschijnt hij voor de koning. Het lijkt erop dat deze hem voor het eerst ontmoet. We horen geen begroeting uit de mond van Daniël. Hij staat daar zwijgend voor de koning. Dan neemt de koning het woord en vraagt hem of hij de Daniël is die door Nebukadnezar uit Juda naar Babel is gebracht. Zonder dat we een bevestiging uit de mond van Daniël horen – misschien heeft hij ‘ja’ geknikt –, gaat de koning verder en vertelt wat hij over Daniël heeft gehoord.
Met een “welnu” begint Belsazar te verklaren waarom hij Daniël heeft laten halen. Eerder zijn de wijzen en bezweerders bij hem gebracht om “dit schrift” – mogelijk wijst hij daarbij naar de wand waarop het schrift staat – te lezen en hem de uitleg ervan te laten weten. Maar, zo moet hij bekennen, ze waren er niet toe in staat. Nu heeft hij echter gehoord dat Daniël het wel kan. Daarom heeft hij hem laten halen. Als het waar is wat hij heeft gehoord en Daniël leest het schrift en legt het uit, zal hij de beloning krijgen die hij eerder aan zijn wijzen heeft beloofd.
17 - 21 Daniël wijst Belsazar op Nebukadnezar
17 Toen antwoordde Daniël en zei in de tegenwoordigheid van de koning: Houd uw geschenken voor uzelf, en geef uw beloningen aan een ander. Toch zal ik [nu] het schrift voor de koning lezen en de uitleg [ervan] zal ik hem laten weten. 18 Wat u, o koning, betreft, de allerhoogste God heeft uw vader Nebukadnezar het koningschap, grootheid, eer en majesteit gegeven. 19 Vanwege de grootheid die Hij hem had gegeven, beefden en sidderden alle volken, natiën en talen voor hem. Hij doodde wie hij wilde en hij liet in leven wie hij wilde. Hij verhoogde wie hij wilde en hij vernederde wie hij wilde. 20 Maar toen zijn hart zich verhief en zijn geest zich verhardde in hoogmoed, werd hij van zijn koninklijke troon gestoten en heeft men hem [zijn] eer ontnomen. 21 Hij werd uit de mensen[wereld] verstoten, zijn hart werd gelijk aan dat van de dieren, zijn verblijf was bij de wilde ezels, men gaf hem gras te eten zoals runderen, zijn lichaam werd bevochtigd door de dauw van de hemel, totdat hij erkende dat God, de Allerhoogste, Heerser is over het koningschap van de mensen en daarover aanstelt wie Hij wil.
De houding die Daniël tegenover Belsazar aanneemt, is heel gereserveerd. Hij heeft ook niet het respect voor deze man dat hij voor Nebukadnezar had. Nebukadnezar was immers het gouden hoofd. Van Belsazar weigert hij alle eerbetoon, terwijl hij dat wel van Nebukadnezar heeft aangenomen. Het zou trouwens ook geen zin hebben enige belofte van Belsazar te aanvaarden. Diens rijk zal binnen enkele uren veroverd zijn, terwijl hij zelf zal worden gedood. Belsazar kan het bevel voor de beloning nog wel uitspreken (vers 30), maar van de realisering ervan komt niets terecht. Daarbij komt ook nog dat Daniël zelf een leeftijd heeft bereikt die een lang genot van een eventuele beloning niet waarschijnlijk maakt.
De manier waarop Daniël de beloning afwijst, houdt een les voor ons in. Op deze manier zouden wij ook alle beloningen van de wereld moeten afwijzen als deze ons worden aangeboden omdat de wereld iets van ons verwacht. Laat de wereld de wereld maar betalen voor prestaties die de wereld iets waard zijn. Wij moeten onomkoopbaar zijn en op de goede, dat wil zeggen geestelijke manier kunnen inschatten wat de wereld aanbiedt. We mogen erop vertrouwen dat we een Heer in de hemel hebben die elke trouwe dienst die voor Hem gebeurt, rijk zal belonen (Ko 3:23-24).
Toch is Daniël genegen het schrift voor de koning te lezen en hem de uitleg ervan te laten weten. Hij wil zijn plicht tegenover deze man vervullen. Maar voordat hij dat doet, heeft hij een woord van vermaning voor de koning. Wat hij tegen hem zegt, is tegelijk de inleiding op de verklaring van het schrift waarin het oordeel over Belsazar wordt gegeven. Wat Daniël als inleiding zegt, is dus feitelijk de aanklacht, terwijl de uitleg van het schrift de veroordeling is.
Hij begint zijn aanklacht met Belsazar te herinneren aan zijn voorvader Nebukadnezar. Daarbij wijst hij er in de eerste plaats op dat Nebukadnezar zijn koningschap en wat daarbij hoort niet aan zichzelf maar aan “de allerhoogste God” te danken had. Zijn algemene heerschappij, met zelfs macht over het leven, deed zijn onderdanen in vrees en beven voor hem leven. Zijn macht was absoluut.
Maar Nebukadnezar mocht nog zo machtig zijn, God stond boven hem en dat is ook gebleken. Toen hij namelijk vergat aan Wie hij zijn macht te danken had en zijn heerlijkheid als eigen verdienste beschouwde, verhief zijn hart zich en werd hij hoogmoedig. Hij waande zich God. Als gevolg daarvan werd hij van de troon gestoten. Hij raakte zijn koningschap en de daarbij behorende eer kwijt (Dn 4:29-33).
Daarbij bleef het niet. Daniël schildert Belsazar de diepe vernedering voor ogen die Nebukadnezar moest ondergaan: Nebukadnezar werd zelfs uit de gemeenschap van de mensen verstoten en werd het gezelschap van dieren, terwijl zijn hart veranderd werd in dat van een dier.
Daniël zegt dat de dieren die zijn gezelschap vormden, wilde ezels waren. De wilde ezel is het treffende beeld van de mens die eigenwillig handelt en zich van God niets aantrekt. Van Ismaël wordt gezegd dat hij “een wilde ezel [van een] mens” (Gn 16:12) zou zijn. Deze toestand van dier-zijn van Nebukadnezar duurde, zo besluit Daniël zijn verhaal over Nebukadnezar, “totdat hij erkende dat God, de Allerhoogste, Heerser is over het koningschap van de mensen en daarover aanstelt wie Hij wil”.
22 - 24 De aanklacht tegen Belsazar
22 Wat u, Belsazar, zijn zoon, betreft, u hebt uw hart niet vernederd, hoewel u dit alles wist. 23 U hebt zich verheven tegenover de Heere van de hemel, want de voorwerpen van Zijn huis heeft men bij u gebracht. En u, uw machthebbers, uw vrouwen en bijvrouwen hebben wijn eruit gedronken, en u hebt [uw] goden van zilver en goud, koper, ijzer, hout en steen geprezen, die niet kunnen zien en niet kunnen horen en geen kennis hebben. U hebt echter de God in Wiens hand uw adem is en aan Wie al uw wegen toebehoren, niet verheerlijkt. 24 Daarom is door Hem het gedeelte van de hand gezonden en dit schrift geschreven.
Als Daniël het voorbeeld van Nebukadnezar aan Belsazar heeft voorgehouden, richt hij zich direct en confronterend tot hem. We zien als het ware dat zijn vinger in de richting van de koning priemt en horen hoe zijn stem zich verheft. De boodschap die hij tot Belsazar spreekt, liegt er niet om. Met zijn verhaal over Nebukadnezar heeft hij Belsazar niets nieuws verteld. Hij zegt tegen hem: “Hoewel u dit alles wist.”
Zo zal ieder mens die zich niet heeft bekeerd, het oordeel horen uit de mond van de Heer Jezus. Ieder mens heeft geweten dat hij zich moest bekeren, dat hij zich moest vernederen onder de krachtige hand van God. Wie zich niet laat waarschuwen, maar “na bestraffingen halsstarrig is, zal opeens gebroken worden, en er zal geen genezing [meer] zijn” (Sp 29:1).
In plaats van zich te vernederen heeft hij zich verheven tegen “de Heere van de hemel”. Zijn opstand tegen Hem is gebleken uit het gebruik van de voorwerpen uit Gods huis om er “de Heere van de hemel” – “Heere” is Adonai, dat is ‘Gebieder’, ‘Heerser’ – mee te bespotten en de toost uit te brengen op zijn afgoden, die geen goden zijn. Daniël sneert met zijn woorden over de waardeloosheid van de goden die door Belsazar zijn geprezen. Met de enig ware God aan wie hij zijn leven te danken heeft, heeft hij geen rekening gehouden en Hem geen eer bewezen.
Dat zijn adem in Gods hand is, wil zeggen dat hij voor elke ademtocht volkomen afhankelijk is van God. Als God Zijn hand terugtrekt, houdt het leven van een mens op. Belsazar heeft die hand als het ware weggeslagen. Dat is wat in feite ieder mens doet die niets met God te maken wil hebben. Wie echter Gods trekkende hand wegslaat, krijgt met Zijn hand in oordeel te maken.
God maakt Zich bekend in Zijn werken, ook in werken van oordeel. Dat oordeel komt ook omdat Belsazar zijn eigen weg is gegaan, zonder eraan te denken dat zijn wegen Hem, de Heere van de hemel, toebehoren. De mens is geschapen om voor God te leven en Zijn wil te doen. Als hij God echter aan de kant zet als Iemand Die er niet toe doet, Hem als het ware voor dood verklaart en zijn leven naar eigen believen inricht, komt het moment van de afrekening. Zo iemand moet het oordeel worden aangezegd, met de oproep dat hij zich moet bekeren om aan het oordeel te ontkomen.
God heeft Belsazar het oordeel aangezegd door het gedeelte van de hand te zenden en dit schrift te schrijven. We horen Daniël niet tegen hem zeggen dat hij zich moet bekeren, zoals hij dat wel tegen Nebukadnezar heeft gezegd (Dn 4:27). Voor Belsazar is de tijd voorbij. Hij heeft zich tegen beter weten in vergrepen aan de heilige dingen van God om Hem te tarten. Dan komt het oordeel zonder mogelijkheid tot bekering. “Vreselijk is het te vallen in [de] handen van [de] levende God” (Hb 10:31).
25 - 28 Het schrift en de betekenis ervan
25 Dit is het schrift dat werd geschreven: MENE, MENE, TEKEL, UFARSIN. 26 Dit is de uitleg van deze woorden. MENE: God heeft [de dagen van] uw koningschap geteld en Hij heeft er een einde aan gemaakt. 27 TEKEL: u bent gewogen in de weegschaal en u bent te licht bevonden. 28 PERES: uw koninkrijk is verdeeld en het is aan de Meden en de Perzen gegeven.
Daniël is eraan toe te vertellen wat er op de wand geschreven staat. Er staan vier woorden die de wijzen niet konden lezen, die hij voor de koning uitspreekt. De vertaling van de woorden is: ‘geteld’, ‘geteld’, ‘gewogen’, ‘en gebroken’ (of: ‘en gedeeld’). Het laatste woord is ‘farsin’. De beginletter ‘u’ betekent ‘en’. Zelfs als de wijzen de woorden hadden kunnen uitspreken en de vertaling ervan hadden gekend, zouden ze nog niet hebben geweten welke betekenis die woorden hebben. Deze woorden hebben namelijk een betekenis, niet in de zin van een vertaling, maar in de zin van een boodschap. Wat die betekenis is, gaat Daniël uitleggen.
“Mene” bevat de boodschap dat God de dagen van het koningschap van Belsazar geteld heeft, dat wil zeggen het aantal ervan heeft bepaald. De dagen van Belsazar zitten erop. Zijn dagen zijn om. Door het woord “mene” te herhalen worden de zekerheid en de ernst van dit gegeven onderstreept. Zo worden de dagen van het leven van ieder mens door God geteld, zowel van ongelovigen als gelovigen. Voor ieder mens komt onherroepelijk de laatste dag, waarbij de gelovige mag uitzien naar de komst van de Heer Jezus die elk moment kan plaatsvinden en hij door Hem wordt opgenomen om bij Hem te zijn. God weet als de Alwetende van ieder mens de dag en het uur van zijn dood.
Toch is er ook een andere kant en dat is de kant van de verantwoordelijkheid van de mens. De mens kan de dag van zijn dood bespoedigen door bijvoorbeeld ongezond te leven of met zijn leven te spotten door gevaarlijke dingen te doen. Ook het tarten van God, zoals Belsazar heeft gedaan, kan hem een vroegtijdige en ook voortijdige dood bezorgen.
De uitleg van “tekel”, ‘gewogen’, is dat God het leven van Belsazar heeft gewogen, in de zin van beoordeeld, en dat Hij het te licht heeft bevonden, dat wil zeggen dat Belsazar heeft gefaald. Het gaat niet om het afwegen van goede daden aan de ene kant tegen kwade daden aan de andere kant, maar om de persoon. Daniël heeft het over de persoon, hij spreekt over “u”. Het gaat om de persoon en hoe het hart is tegenover God. Niet alleen de vruchten worden beoordeeld, ook de boom wordt beoordeeld. Te licht bevonden wil zeggen dat zijn leven ijdel was, leeg, zonder gewicht, er was niets in voor God.
In de uitleg verandert Daniël het laatste woord ‘farsin’ in ‘peres’. Volgens kenners is dat geen verandering van de betekenis van het woord, maar een verandering van meervoud (‘farsin’) in enkelvoud (‘peres’). “Peres” betekent ‘gebroken’. Deze verandering lijkt Daniël te doen vanwege een woordspeling. Het woord ‘peres’ doet denken aan Perzië. In zijn uitleg zegt Daniël dat het koninkrijk van Belsazar verdeeld of gebroken is en dat het gegeven is aan de Meden en Perzen.
Dit moet Belsazar als het laatste oordeel in de oren hebben geklonken. Hij is helemaal terug in de realiteit. Mocht hij nog enige gedachte hebben gehad aan dit oordeel te ontkomen of het eenvoudig hebben willen loochenen, dan hoort hij het nu duidelijk uitspreken. De Meden en Perzen liggen voor de stad om een einde aan zijn koninkrijk te maken.
29 - 30 Belsazar gedood
29 Toen gaf Belsazar bevel dat zij Daniël in purper moesten kleden, met een gouden keten om zijn hals, en dat zij van hem moesten uitroepen dat hij de derde heerser in het koninkrijk zou zijn. 30 In diezelfde nacht werd Belsazar, de koning van de Chaldeeën, gedood.
Als Daniël is uitgesproken, doet Belsazar wat hij heeft beloofd, maar het is in hoogmoed. Hij lijkt niet onder de indruk te zijn gekomen van wat hij heeft gehoord en vernedert zich niet. Hij houdt de eer aan zichzelf. De beloning is slechts voor enkele uren en betreft alleen de versierselen.
Kort en krachtig staat er dat Belsazar in diezelfde nacht wordt gedood. We vernemen in dit bericht van zijn dood niets over de manier waarop het gebeurt. Het wordt eenvoudig als een mededeling gegeven. Wie hem doodt, doet niet ter zake. Het is een werktuig in Gods hand dat Zijn oordeel uitvoert (vgl. Dn 8:25). Hij, de koning van de Chaldeeën, hoe groot en hoog ook, wordt gedood. Zo komen ook de laatste wereldheersers aan hun einde. Zonder dat er een strijd wordt beschreven, worden zij door de Heer Jezus zonder vorm van proces in de poel van vuur geworpen (Op 19:19-20).
De ongewijde geschiedenis vertelt dat in de nacht dat Belsazar wordt gedood, Babel door Kores wordt veroverd. Om toegang tot de stad te krijgen hebben de Meden en Perzen de rivier die om de stad loopt en als een natuurlijke bescherming dient, omgeleid. Zodoende is een deel van de rivier droog komen te liggen. Door de droge rivierbedding zijn de legers de stad binnengedrongen die ze zonder strijd hebben ingenomen.