Inleiding
Het onderwerp van dit hoofdstuk is het gedrag van hen die als gevolg van het oordeel van God over Zijn volk in het vreemde land zijn, waarbij de gunst van God op hen rust. De boodschap is dat gehoorzaamheid aan God inzicht in Zijn gedachten geeft en tevens de kracht om in overeenstemming ermee te handelen. Dit zien we verder uitgewerkt in de volgende hoofdstukken.
Daniël en zijn vrienden zijn een beeld van het gelovig overblijfsel van Israël in de eindtijd. Het is geen overblijfsel in het land van God, maar onder de volken. Zo zal het ook in de grote verdrukking zijn. De ware gelovigen nu zijn ook een overblijfsel voor God, zij leven ook in een eindtijd. Het gaat erom dat God in ons iets terugvindt van kenmerken die bij het hele volk gevonden zouden moeten worden. Dat zien we in Daniël 1.
Het persoonlijke gedrag van Daniël is de basis en introductie om inzicht te krijgen in het hele boek. Bij ons is het hetzelfde. Scheiding van de (christelijke) wereld – een pertinente afwijzing om deel te hebben aan wat deze aanbiedt – plaatst ons in een positie om te ontvangen wat God ons wil meedelen.
1 - 2 De wegvoering naar Babel
1 In het derde regeringsjaar van Jojakim, de koning van Juda, kwam Nebukadnezar, de koning van Babel, naar Jeruzalem en belegerde het. 2 En de Heere gaf Jojakim, de koning van Juda, in zijn hand, en een deel van de voorwerpen van het huis van God. Hij bracht die naar het land Sinear, [naar] het huis van zijn god. Hij bracht de voorwerpen naar de schatkamer van zijn god.
Wat hier wordt beschreven, is door de profeet Jesaja voorzegd: “Zie, er komen dagen dat alles wat er in uw huis is en wat uw vaderen tot op deze dag hebben opgeslagen, naar Babel zal worden weggevoerd. Er zal niets overblijven, zegt de HEERE” (Js 39:6). Deze voorzegging is het oordeel over wat Hizkia heeft gedaan met de schatten van het huis van de HEERE. Hij heeft ze allemaal aan het gezantschap uit Babel laten zien: “Er was niets in zijn huis en in heel zijn koninkrijk dat Hizkia hun niet liet zien” (Js 39:2). Dat gezantschap heeft hem bezocht vanwege zijn ziekte en wonderbare genezing en ook vanwege het wonder van het teruggaan van de zon (Js 39:1; 2Kr 32:31a).
Jojakim is een zoon van koning Josia. Josia heeft hem de naam Eljakim gegeven, maar farao Necho “veranderde zijn naam in Jojakim” (2Kn 23:34). De farao heeft daarvoor de macht omdat Israël door hem is veroverd. Hij maakt Jojakim koning. Jojakim is dan vijfentwintig jaar oud “en hij regeerde elf jaar in Jeruzalem” (2Kn 23:36).
Tijdens zijn regering, in het derde jaar ervan, belegert Nebukadnezar Jeruzalem. Er is geen enkele mogelijkheid om zich aan zijn greep te ontworstelen. Dat is niet omdat Nebukadnezar zo sterk is, maar omdat “de Heere”, Adonai, de Heerser over alles, achter deze belegering staat. Hij moet Zijn volk in de hand van de vijand geven, omdat alle voorgaande middelen om Zijn volk tot inkeer te brengen niets hebben uitgewerkt.
Het derde regeringsjaar van Jojakim is het jaar 606 v.Chr. In dat jaar vindt het transport van een aantal edelen, onder wie Daniël en zijn vrienden, plaats (verzen 3-4,6).
Hierna vinden nog drie wegvoeringen van de bevolking plaats. De eerste daarvan vindt plaats in de dagen van Jojachin (Jechonia, Chonia), een kleinzoon van Josia, die na de dood van Jojakim op de troon is gekomen (2Kn 24:6-17; 2Kr 36:9-10). Wanneer Nebukadnezar in 597 v.Chr. Jeruzalem belegert, gaan Jojachin en een aantal anderen de stad uit naar de koning van Babel, die hen gevangenneemt (2Kn 24:12). Van deze wegvoering maakt Ezechiël deel uit (2Kn 24:14-16; Ez 1:1-2), die dan vijfentwintig jaar oud is.
Nebukadnezar maakt Zedekia (Mattanja), een derde zoon van Josia, koning in de plaats van Jojachin. Zedekia is de laatste koning van Juda (2Kn 24:17-20; 25:1-7; 2Kr 36:10-14), Hij regeert van 597-587 v.Chr. Hij komt aan zijn einde omdat hij in opstand komt tegen Nebukadnezar, die tegen Jeruzalem optrekt en de stad in 586 v.Chr. verwoest. Nebukadnezar voert dan opnieuw een aantal van de bevolking in ballingschap (2Kn 25:11).
Ten slotte vindt rond 582 v.Chr. de laatste wegvoering plaats (Jr 52:30).
Nebukadnezar brengt het buitgemaakte tempelgerei “naar het land Sinear, [naar] het huis van zijn god”. Sinear is het gebied waar de steden van het Babylonische rijk liggen, met Babel als hoofdstad. Nimrod is de oprichter van dat rijk (Gn 10:8-10). De naam van de stad en tevens de oorsprong ervan vinden we bij de spraakverwarring (Gn 11:1-9). Babel betekent ‘verwarring’ of ‘verstrooiing’.
Twee keer wordt er gezegd dat Nebukadnezar de voorwerpen van het huis van God in het huis “van zijn god” brengt. Dit geeft wel aan hoe groot de ontrouw en de afval van het volk van God tegenover de HEERE zijn. Ze hebben nooit gedacht dat dit zou gebeuren. Ze hebben gemeend te kunnen rekenen op de eeuwige aanwezigheid van de HEERE in hun midden in de tempel. De tempel is hun nationale trots. Ze hebben zich erop beroemd (Jr 7:4). Maar een dergelijke hoogmoed moet de HEERE straffen met vernedering. Hij gaat weg uit Zijn volk en geeft Zijn tempel prijs aan de volken.
3 - 4 Onderwijs
3 Toen beval de koning aan Aspenaz, het hoofd van zijn hovelingen, dat hij [enigen] van de Israëlieten moest laten komen, namelijk uit het koninklijk geslacht en uit de edelen, 4 jongemannen zonder enig gebrek, knap van uiterlijk, bedreven in alle wijsheid, ervaren in wetenschap, helder van verstand, en die in staat waren om dienst te doen in het paleis van de koning, en dat men hen moest onderwijzen in de geschriften en de taal van de Chaldeeën.
Nebukadnezar wil een aantal Judese jongemannen laten opleiden om ze aan zijn hof te laten dienen en in de regering van zijn land een belangrijke functie te geven. Hij handelt naar het beginsel ‘wie de jeugd heeft, heeft de toekomst’. In de verzen 3-4 wordt een profielschets van deze jongemannen gegeven. Onder hen die daaraan beantwoorden, bevinden zich Daniël en zijn drie vrienden.
Daniël behoort tot de Judese adel. Hij hoort bij de eerste lichting ballingen die naar Babel is gebracht. De profeet Jesaja heeft de wegvoering van deze mannen naar Babel voorzegd: “[Bovendien] zullen zij [een aantal] van uw zonen meenemen, die uit u zullen voortkomen, die u verwekken zult; zij zullen hovelingen worden in het paleis van de koning van Babel” (Js 39:7). Deze mannen worden uitgekozen om de heerlijkheid van Nebukadnezar groter te maken. Maar God gebruikt deze jongemannen uit Juda om een getuigenis voor Zichzelf in Babel bij de machtigste man op aarde te hebben.
Om hen helemaal van hun eigen denkwereld los te maken en binnen te voeren in de denkwereld van Babel moet een programma met drie hoofdpunten worden gevolgd. Het eerste punt is dat, om goed dienst te kunnen doen, “men hen moest onderwijzen in de geschriften en de taal van de Chaldeeën”. Dit programmaonderdeel richt zich op hun geest, wat ze in hun geest tot zich moeten nemen en hoe ze de verkregen kennis in woorden aan anderen moeten doorgeven.
Dat staat tegenover het onderwezen worden in de “heilige Geschriften” (2Tm 3:15) en het spreken “wat de gezonde leer past” (Tt 2:1). Als actuele toepassing kunnen we eens kijken naar de bijbelvertaling die we gebruiken. Is het een betrouwbare vertaling? We kunnen ook denken aan de liederen die we zingen. Het gebruik van deze middelen vormt onze geest en onze taal. Daarom is het goed ons af te vragen wat we lezen en zingen.
5 Eten en drinken
5 De koning nu stelde een dagelijkse hoeveelheid voor hen vast van de gerechten van de koning en van de wijn die hij dronk, om hen in drie jaar zo op te voeden, dat zij aan het einde daarvan in dienst konden treden bij de koning.
Het tweede programmapunt gaat over het voedsel. De weggevoerde prinsen en edelen krijgen ander voedsel. Ze moeten eten van de koninklijke tafel. De geestelijke betekenis is dat ze de kracht voor hun dienst moeten vinden in de producten van Babel ofwel de methoden van Babel. Wat hun wordt aangeboden, is aantrekkelijk voor hun natuurlijke smaak. De list die erachter zit, is dat het Babylonische voedsel hen zal omvormen tot Babylonische mensen met een Babylonisch gedrag.
Het voedsel dat ze nuttigen, spreekt van wat ze in hun geest opnemen. Het gevolg daarvan zal zijn dat hun hele gedrag, hun hele houding, zal uitstralen wat de mens zonder God aanspreekt. In de toepassing kunnen we zeggen dat ze worden getraind in verkooptechnieken en management waarvan de bedoeling is dat Babel wordt gepromoot en groot gehouden. Het drinken van de wijn van de koning betekent dat zij hun vreugde moeten vinden in de dingen waarin hij zijn vreugde vindt. Het gevolg zal zijn dat hun geestelijk onderscheidingsvermogen verdwijnt.
6 - 7 Andere namen
6 Onder hen waren uit de Judeeërs: Daniël, Hananja, Misaël en Azarja. 7 Het hoofd van de hovelingen gaf hun [andere] namen. Daniël noemde hij Beltsazar, Hananja Sadrach, Misaël Mesach en Azarja Abed-Nego.
Hier worden de namen genoemd van vier van de weggevoerde jongemannen. Gods Geest richt de schijnwerper op hen, omdat in hen de karaktertrekken van het gelovig overblijfsel op duidelijke wijze zichtbaar worden. Nergens blijkt dat zij vanwege hun persoonlijke misdaden delen in het oordeel dat God over Zijn volk heeft gebracht. Maar ook blijkt nergens dat zij zich daarom tegen dit oordeel hebben verzet. We zien juist hoe zij zich buigen onder het oordeel dat het hele volk, inclusief henzelf, treft.
Tegelijk zien we hoe zij trouw blijven aan de HEERE en Zijn inzettingen, van Wie en waarvan zij niet zijn afgeweken. Hun opvoeding in Israël – Daniël is, zo wordt geschat, op dit moment tussen de veertien en achttien jaar oud, een teenager – wordt door hen in het land van hun ballingschap niet verloochend.
Het derde programmapunt in de omscholing betreft hun namen. Van deze vier jonge mannen worden zowel hun oude, Hebreeuwse, namen genoemd als de nieuwe, Babylonische, namen die zij krijgen.
1. Daniël betekent: God is mijn rechter,
2. Hananja: Jahweh is genade,
3. Misaël: Wie is als God? en
4. Azarja: Jahweh is hulp of Jahweh helpt.
De nieuwe namen staan in verbinding met de goden van Babel. De betekenis van die namen is niet altijd even duidelijk.
1. Beltsazar: (mogelijke betekenis) ‘vorst van Bel’, de god van Babel;
2. Sadrach: mogelijk ontleend aan ‘Rach’, een zonnegod;
3. Mesach: (mogelijke betekenis) ‘hij die aan de godin Sesach behoort’;
4. Abed-Nego: ‘slaaf van Nego’, ook een god van Babel.
Deze naamsverandering moeten ze accepteren en dat hebben ze gedaan. Ze komen daartegen niet in verweer.
In de verandering van hun namen kunnen we een proces van ‘hersenspoeling’ zien. In hun Hebreeuwse naam komt bij ieder van hen de naam van God of van de HEERE voor. Dit is te zien aan de lettergreep el of ja. El betekent ‘God’ en Ja is ‘Jahweh’ wat vertaald is met ‘HEERE’. Elke herinnering aan hun afkomst moet plaatsmaken voor hun nieuwe status. Als dit maar lang genoeg consequent gebeurt, zullen ze na verloop van tijd hun afkomst wel vergeten zijn en volledig de leef- en denkwijze van Babel hebben overgenomen.
8 - 9 Een voornemen van het hart
8 Daniël nu nam zich in zijn hart voor om zich niet te verontreinigen met de gerechten van de koning of met de wijn die hij dronk. Daarom verzocht hij het hoofd van de hovelingen of hij zich niet zou hoeven te verontreinigen. 9 God gaf Daniël genade en barmhartigheid bij het hoofd van de hovelingen.
Het veranderen van hun namen hebben ze niet geweigerd, maar het voedsel dat hun wordt voorgezet, nemen ze niet tot zich. Daniël neemt zich voor om zich daarmee niet te verontreinigen. De HEERE heeft vooruit gezegd dat Zijn volk zich zal verontreinigen met het eten van het voedsel van de volken als Hij hen zal hebben laten wegvoeren (Hs 9:3). Maar Daniël gaat daar niet in mee.
Daniël zal die profetie hebben gekend. Maar hij gebruikt geen nuttigheidsredeneringen om zich aan te passen. Hij zegt niet, om het op onszelf toe te passen: ‘Je moet met je tijd meegaan.’ Of: ‘De Bijbel is tijdgebonden.’ Ook zoekt hij geen excuses in de omstandigheden. Voor hem is Gods Woord ook in Babel, als hij ver van huis is, norm, en onderwerpt hij zich aan het gezag ervan.
Hij neemt een besluit “in zijn hart” om zich niet te verontreinigen. Het hart is het centrum van het leven. Daar worden alle beslissingen genomen: “Bescherm je hart boven alles wat te behoeden is, want daaruit zijn de uitingen van het leven” (Sp 4:23). Omdat Daniël zich dat in zijn hart voorneemt, kan God hem gebruiken.
Hij kan niet weigeren om zijn vorming te ondergaan, maar hij kan wel vragen of hij zich als Jood niet hoeft te verontreinigen. Hij komt ervoor uit wat hij is. Hij protesteert niet, maar dient een verzoek in. Hij heeft niet tegen de naamsverandering geprotesteerd, maar het eten van wat verontreinigt, is een andere zaak. Dan moet men God “meer gehoorzamen dan mensen” (Hd 5:29). Hij eist echter niet, maar vraagt.
Als jonge mensen in een andere omgeving komen, bijvoorbeeld om te studeren, wordt duidelijk wat hun opvoeding met hen heeft gedaan. Waar het in zo’n situatie op aankomt, is het voornemen van het hart. Daniël “nam zich in zijn hart voor zich niet te verontreinigen”. Dit uitgangspunt is voor iedere jongere die de Heer Jezus kent van groot belang. Het gaat niet om een christelijk gedrag, het uiterlijk, maar om wat in het hart is.
Daniël heeft zich nooit door de wetenschap van Babel laten beheersen, omdat hij zijn hart op God heeft gericht. Hij heeft de HEERE in alles, ook in de kleinste dingen, willen gehoorzamen. Het gaat erom waarmee wij ons voeden, wat wij geestelijk tot ons nemen, want dat vormt ons. Dat bepaalt ook het antwoord op de vraag of iemand zich aanpast aan de omstandigheden of dat hij zich laat leiden door zijn omgang met de Heer.
Babel stelt overigens niet zozeer de goddeloze wereld voor, maar de christelijke wereld. Staande blijven in Babel betekent voor ons dat wij in de christelijke verwarring – Babel betekent, zoals gezegd, ‘verwarring’ – blijven staan voor de beginselen van God. Als we met een voornemen van het hart bij de Heer blijven (Hd 11:23), zullen we niet meegaan met de trend van een gemakkelijk christendom dat is gebaseerd op een lichtvoetig evangelie.
Er zijn in verbinding met Babel enkele lessen voor ons. We lezen over het vertrek van een overblijfsel uit Babel dat naar Jeruzalem terugkeert (Ea 1:2-3,5). Dat stelt ons het aspect van afzondering binnen de christenheid voor. We moeten ons onttrekken aan de verwarring en op zoek gaan naar de plaats waar de Heer Jezus in het midden is, waar Hij nu de gemeente laat samenkomen. Een ander aspect is dat we ons tegelijkertijd ook nog in ‘Babel’ bevinden, want we kunnen de christenheid niet verlaten. Als we onszelf in dat aspect van Babel bezien, is de les dat we een bepaalde en besliste houding moeten tonen. Die houding zien we in Daniël.
We maken deel uit van de christenheid. Iets anders is dat we ons niet mogen laten beïnvloeden door de beginselen die daar heersen. Die beginselen zijn aantrekkelijk voor het vlees. We zijn, net als Daniël, van koninklijke bloede, we zijn “een koninklijk priesterdom” (1Pt 2:9). Daar spreekt de christenheid ons op aan en vaak met vleiende taal. Maar het programma dat ze heeft klaarliggen, is erop gericht dat we onze afkomst en het doel van ons leven vergeten en ons gaan inzetten voor het vormen van een macht op aarde. Zeker, we hebben aardse verantwoordelijkheden, maar die behoren we te bezien in het licht van ons burgerschap dat in de hemelen is (Fp 3:20).
Daniël richt zich op correcte wijze tot het hoofd van de hovelingen. Hij benadert hem met de verschuldigde eerbied, zich bewust van zijn onderdanige positie. God zegent het voornemen én de houding van Daniël en geeft hem “genade en barmhartigheid” bij het hoofd. Hij werkt in het hart van het hoofd van de hovelingen dat hij naar Daniël luistert.
10 Bezwaren
10 Want het hoofd van de hovelingen zei tegen Daniël: Ik ben bevreesd voor mijn heer de koning, die uw eten en uw drinken heeft vastgesteld. Want waarom zou hij zien dat uw gezichten er slechter uitzien dan die van de [andere] jongemannen van uw groep? U zou bij de koning mijn hoofd met schuld beladen.
Het hoofd van de hovelingen begrijpt niet wat Daniël zegt en is ook bang voor zijn positie. Volgens hem kan wat Daniël voorstelt nooit beter zijn dan wat hij hun wil voorzetten. Dat is immers van de best denkbare kwaliteit? Zo begrijpt de mens van de wereld niets van waarmee de christen zich bezighoudt, waarmee hij zich voedt.
De wereld voedt zich met wat voor God is bestemd. De mens zonder God gebruikt zijn tijd en kracht voor zichzelf en is bezig met wat aan de afgoden is geofferd. Hij meent dat dit ook het beste resultaat oplevert. Maar wat voor de wereld voedsel is, kan voor de gelovige geen voedsel zijn.
11 - 13 Een proefperiode
11 Toen zei Daniël tegen de kamerheer, die het hoofd van de hovelingen had aangesteld over Daniël, Hananja, Misaël en Azarja: 12 Stel uw dienaren toch tien dagen op de proef, en laat men ons plantaardig voedsel geven, zodat wij [dat] eten, en water, zodat we [dat] drinken. 13 En laat [dan] in uw tegenwoordigheid ons uiterlijk en het uiterlijk van de [andere] jongemannen, die de gerechten van de koning eten, bezien worden, en doe [dan] met uw dienaren naar wat u ziet.
Daniël verklaart de zaak. Hij stelt een proefperiode van tien dagen voor. Tien is het getal van verantwoordelijkheid; we zien dat onder andere in de tien geboden. Jonge mensen worden altijd op de proef gesteld als zij op zichzelf komen te staan. Je kunt, net als Daniël hier doet, erom vragen dat je op de proef gesteld wordt om te laten zien voor Wie je leeft. Je kunt ook jezelf erin wagen en denken dat je het wel redt.
Daniël waagt niets, maar handelt in geloof, vanuit een relatie met God. Hij kiest niet voor de wijn, die op zich goed is (Ri 9:13; Ps 104:15), maar voor het water. Voor ons is de keus: de wijn, dat wil zeggen de aardse vreugden, of het water, dat wil zeggen het levende water.
Daniël spreekt niet in hoogmoed, maar met de zekerheid van het geloof. Hij vertrouwt op de uitkomst, dat die door God zal worden bestuurd. Na de proefperiode moet de test worden genomen.
14 - 17 Na de proefperiode
14 Hij luisterde naar hen in deze zaak. Tien dagen stelde hij hen op de proef. 15 Aan het einde van [die] tien dagen zag men dat hun uiterlijk knapper was en [zagen] zij er gezonder [uit] dan al de jongemannen die de gerechten van de koning aten. 16 Toen gebeurde het dat de kamerheer hun gerechten en de wijn die zij moesten drinken, wegnam en dat hij hun plantaardig voedsel gaf. 17 Aan deze vier jongemannen nu gaf God kennis en verstand van alle geschriften, en wijsheid, en Daniël gaf Hij inzicht in alle visioenen en dromen.
Dat de kamerheer het tien dagen wil proberen, is het resultaat van Gods werk in hem. Na de proef van tien dagen blijkt de uitwerking van het voedsel dat Daniël en zijn vrienden hebben gegeten. Ze zijn knapper en gezonder dan alle andere jongemannen. Oprecht vertrouwen op God zal altijd door Hem worden beloond. God geeft de vier vrienden kennis, verstand en wijsheid – en aan Daniël daarbij ook nog inzicht in alle visioenen en dromen.
Het zal de wereld duidelijk worden waarmee wij ons voeden. Dat kan niet verborgen blijven. Dat geldt nu al. Het geldt ook als de tijd komt dat de mens van de wereld zal moeten erkennen dat wat de gelovigen heeft beziggehouden, werkelijke waarde heeft gehad, terwijl wat hen heeft beziggehouden, waardeloos zal blijken te zijn.
Omdat de test positief uitvalt, krijgen de jongemannen plantaardig voedsel in plaats van het voedsel van de tafel van de koning. God ontfermt Zich over de mannen omdat zij Hem trouw zijn gebleven. Hij zegent het onderwijs dat zij aan de ‘universiteit’ in Babel volgen. Zij krijgen in werkelijkheid geen les van de geleerden van Babel, maar van God, want Hij geeft hun inzicht.
Als iemand een studie volgt en zich daarin aan de Heer overgeeft, mag hij erop vertrouwen dat de Heer hem zal duidelijk maken wat hij moet weten. Als het hart op de Heer is gericht, blijft hij bewaard bij Hem. Veel van wat hij moet leren, klopt niet omdat het tegen de Schrift ingaat, maar de Heer zal ervoor zorgen dat hij daarin niet verstrikt raakt.
18 - 20 Bij Nebukadnezar
18 Aan het einde van de dagen waarvan de koning had gezegd dat men hen moest laten komen, liet het hoofd van de hovelingen hen bij koning Nebukadnezar komen. 19 De koning sprak met hen. Maar onder hen allen werd niemand gevonden als Daniël, Hananja, Misaël en Azarja. Zij traden in dienst van de koning. 20 [In] alle zaken [waar het aankomt op] een wijs inzicht, waarover de koning hen ondervroeg, vond hij hen tienmaal beter dan alle magiërs [en] bezweerders die er in heel zijn koninkrijk waren.
Na drie jaar komen de jongemannen bij Nebukadnezar. Zij kunnen hem op al zijn vragen antwoorden omdat ze zijn onderwezen door God. Ze zijn niet slechts een beetje beter dan de andere wijzen in het koninkrijk van Nebukadnezar, maar steken met kop en schouders boven hen uit. Ze zijn “tienmaal beter” dan alle wijzen van Babel. Dat komt omdat ze zich aan Gods Woord hebben gehouden (Ps 119:98-100). Zij hebben ervaren dat de vrees voor de HEERE het begin van de kennis en de wijsheid is (Sp 1:7a; 9:10a), terwijl de wijsheid van de wereld dwaasheid is.
Hun wijsheid, kennis en inzicht maken hen niet trots, maar dienstbaar. Er is geen behoefte aan intelligente jonge mensen, maar aan dienstbare jonge mensen, wat trouwens ook voor ouderen geldt. God bestuurt alles zo, dat de mannen bij de koning in dienst komen. Salomo heeft gezegd: “Hebt u iemand gezien die vaardig is in zijn werk? Hij zal ten dienste [letterlijk: voor het aangezicht] van koningen gesteld worden, [maar] ten dienste van onaanzienlijke lieden zal hij niet gesteld worden” (Sp 22:29). Dat hebben de vrienden ervaren. Ook zien we hier in vervulling gaan, wat de HEERE tegen Eli zegt: “Wie Mij eren, zal Ik eren” (1Sm 2:30).
Zij krijgen deze hoge positie omdat zij zich in hun hart hebben voorgenomen gehoorzaam te zijn aan het Woord. In die positie hebben ze laten zien dat ze de HEERE vertrouwen en zich niet hebben verontreinigd met het verderf dat om hen heen heerst. Dat heeft de HEERE de ruimte gegeven om hen te vullen met de kennis van Zijn gedachten en hen te gebruiken als Zijn getuigen juist in die omgeving waar met Hem geen rekening wordt gehouden.
21 Duur van het verblijf in Babel
21 En Daniël bleef tot het eerste jaar van koning Kores.
Daniël heeft de hele geschiedenis van het nieuw-Babylonische rijk meegemaakt. In “het eerste jaar van koning Kores” is hij ongeveer negentig jaar oud. Hij is dan ruim zeventig jaar in Babel. Deze vermelding aan het einde van dit hoofdstuk geeft aan dat Daniël de hele tijd die hij in Babel heeft doorgebracht dezelfde trouw aan God aan de dag heeft gelegd die we in dit hoofdstuk bij hem zien. Hij is een voorbeeld van het woord: “Oefen de jongeman overeenkomstig zijn levensweg, ook als hij oud geworden is, zal hij daarvan niet afwijken” (Sp 22:6).
Tevens wijst “het eerste jaar van koning Kores” op het einde van de ballingschap in Babel en de bevrijding van het volk van God daaruit (Ea 1:1; 2Kr 36:22; Ea 6:3).