Inleiding
In Daniël 2 wordt in de droom van het statenbeeld aan Nebukadnezar de geschiedenis van de wereldrijken geopenbaard. Daniël 7 geeft die geschiedenis ook, maar wordt daar in een droom aan Daniël geopenbaard en voorgesteld in dieren. Dieren zijn schepselen zonder inzicht en zonder bewuste verbinding met God. Het statenbeeld in de droom van Nebukadnezar beantwoordt aan zijn voorstelling van macht en heerschappij, hoe de mens die rijken ziet. De dieren in de droom van Daniël tonen aan hoe God over deze rijken denkt, hoe Hij ze ziet.
Daniël 2 is van fundamenteel belang voor het begrijpen van de profetie. Het bevat een sleutel voor veel andere profetieën. De droom van Nebukadnezar is zo veelzeggend, omdat hier in kort bestek de hele wereldgeschiedenis wordt voorgesteld met als sluitstuk – en daar gaat het om – de oprichting van het rijk van de Heer Jezus.
1 Nebukadnezar droomt
1 In het tweede regeringsjaar van Nebukadnezar had Nebukadnezar dromen. Daardoor werd zijn geest verontrust en was het met zijn slaap gedaan.
In de droom die Nebukadnezar heeft, laat God hem de wereldgeschiedenis zien. De manier waarop die wordt bekendgemaakt, maakt duidelijk dat de machtigste man op aarde voor de uitleg ervan afhankelijk is van de profeet van God. Dit hoofdstuk toont drie kenmerken met betrekking tot Nebukadnezar:
1. Hij heeft zijn gezag van boven gekregen.
2. Hij heeft zijn gezag voor een bepaalde tijd gekregen.
3. Voor inzicht is hij afhankelijk van trouwe mensen.
2 - 12 Nebukadnezar en zijn raadgevers
2 Toen zei de koning dat men de magiërs, de bezweerders, de tovenaars en de Chaldeeën moest roepen om de koning zijn dromen bekend te maken. Zij nu kwamen en gingen vóór de koning staan. 3 De koning zei tegen hen: Ik heb een droom gehad, en mijn geest is [zo] verontrust dat ik die droom wil weten. 4 Toen spraken de Chaldeeën tot de koning, [in het] Aramees: O koning, leef in eeuwigheid! Vertel uw dienaren de droom, dan zullen wij de uitleg [ervan] te kennen geven. 5 De koning antwoordde en zei tegen de Chaldeeën: De zaak staat wat mij betreft vast. Als u mij de droom en de uitleg ervan niet laat weten, zult u in stukken worden gehouwen, en zullen uw huizen tot een mesthoop worden gemaakt. 6 Maar als u de droom en de uitleg ervan [wel] te kennen geeft, zult u geschenken, een beloning en bijzondere eer van mij ontvangen. Daarom, geef mij de droom en de uitleg ervan te kennen. 7 Zij antwoordden voor de tweede keer en zeiden: Laat de koning zijn dienaren de droom vertellen, dan geven wij de uitleg [ervan] te kennen. 8 De koning antwoordde en zei: Ik weet zeker dat u tijd probeert te winnen, omdat u ziet dat de zaak wat mij betreft vaststaat. 9 Als u mij de droom niet laat weten, dan is er voor u één vonnis! U hebt met elkaar afgesproken om een leugenachtig en bedrieglijk woord tegen mij te zeggen, totdat de tijd zou veranderen. Daarom, vertel mij de droom, dan weet ik dat u mij [ook] de uitleg ervan te kennen kunt geven. 10 De Chaldeeën antwoordden in de tegenwoordigheid van de koning en zeiden: Er is geen mens op de aardbodem die de zaak van de koning te kennen zou kunnen geven. Daarom is er ook geen koning, hoe groot of machtig ook, die een zaak als deze gevraagd heeft van welke magiër, bezweerder of Chaldeeër dan ook. 11 Want de zaak waar de koning om vraagt, is te moeilijk. Er is niemand anders die het in de tegenwoordigheid van de koning te kennen kan geven dan de goden, die hun verblijf niet bij de schepselen hebben. 12 Hierdoor werd de koning woedend en zeer verbolgen, en hij beval dat men al de wijzen in Babel om moest brengen.
In deze verzen ontvouwt zich een tafereel dat de tragiek toont van het zoeken naar verklaringen over toekomstige dingen zonder te vragen naar God. We zien de geleerdheid van de raadgevers van Nebukadnezar en zijn eigen macht op ontluisterende wijze tot uiting komen. Zo gaat het altijd. Als de wijsheid en de macht van de wereld op de proef worden gesteld, blijkt de wijsheid aangematigd te zijn en de macht blijkt volledig tekort te schieten om het begeerde te verkrijgen. Eerst zal de mens proberen met alle middelen die hem ter beschikking staan de raadsels van het leven en de toekomst op te lossen. Pas als is gebleken dat op deze manier er geen bevredigend antwoord komt, is men geneigd naar God te luisteren. Het falen van de mens baant de weg voor de openbaring van de wijsheid en de macht van God.
Nebukadnezar wil de betekenis van zijn droom weten. Hij laat zijn hele staf raadgevers aanrukken, allemaal specialisten op het gebied van droomverklaringen, ieder vanuit een eigen invalshoek. Laat de koning zijn droom maar vertellen en zij zullen hem de uitleg leveren. Uit de tekst wordt niet duidelijk of de koning de droom inderdaad vergeten is of dat hij hem gewoon niet wil vertellen. Van belang is dit ook niet. Het gaat erom dat Nebukadnezar hun de droom vertelt en dat zij daar wel een betekenis voor klaar hebben.
Het is niet ondenkbaar dat hij hun gedraai met uitleggingen kent en dat hij weet hoe ze de uitleg van zijn droom zullen manipuleren. Zolang hem dat zelf goed is uitgekomen, heeft hij hun gedraai en gemanipuleer verdragen. Maar omdat God aan het werk is, neemt hij ditmaal geen genoegen met een aannemelijke verklaring. Hij wil de juiste betekenis weten. Wie de droom kan vertellen, kan ook vertrouwd worden wat de uitleg betreft.
God gebruikt de eis van de koning om de dwaasheid en het onvermogen van diens raadslieden aan het licht te brengen. Ze antwoorden dat ze niet in staat zijn de koning zijn droom te vertellen. In de verzen 10-11 geven ze onbewust het juiste antwoord: geen schepsel kan aan de eis van de koning voldoen. Daarmee erkennen ze hun afgang. Alleen de goden kunnen de droom te kennen geven, maar die laten het afweten. Dit keer kunnen de geleerden hun pretenties, dat zij met de hogere wereld in contact staan, niet waarmaken. Alleen de ware God kan deze droom bekendmaken omdat de droom van Hem komt. Door de ontmaskering van deze lieden maakt Hij daarvoor Zelf de weg vrij.
Niet alleen de geleerden van Nebukadnezar worden ontluisterd, maar ook Nebukadnezar zelf wordt in zijn macht ontluisterd. Zijn ergste dreigingen zijn machteloos als drukmiddel om te weten te komen wat hij absoluut wil weten. In machteloze woede laat hij zijn dreigementen uitvoeren. Hij geeft bevel al de wijzen in Babel om te brengen.
13 - 18 Reactie van Daniël
13 Het bevel ging dan uit dat de wijzen ter dood gebracht moesten worden. En men zocht [ook] Daniël en zijn metgezellen om ter dood gebracht te worden. 14 Toen wendde Daniël zich met raad en verstandige woorden tot Arioch, het hoofd van de lijfwacht van de koning, die was uitgetrokken om de wijzen van Babel ter dood te brengen. 15 Hij nam het woord en zei tegen Arioch, de bevelhebber van de koning: Waarom is [dit] bevel van de koning zo overhaast uit[gegaan]? Toen liet Arioch Daniël de zaak weten. 16 Toen trad Daniël binnen en verzocht de koning of hij hem een [bepaalde] tijd wilde gunnen om aan de koning de uitleg [ervan] te kennen te geven. 17 Daarop vertrok Daniël naar zijn huis en liet hij de zaak aan zijn metgezellen Hananja, Misaël en Azarja weten, 18 opdat zij het aangezicht van de God van de hemel zouden zoeken om barmhartigheid met betrekking tot deze verborgenheid, opdat men Daniël en zijn metgezellen niet met de rest van de wijzen van Babel zou doen omkomen.
Als Daniël hoort van de dreiging gedood te worden, gaat hij het probleem niet uit de weg. Hij informeert eerst wat er aan de hand is dat er zo overhaast te werk wordt gegaan. Daniël laat zich daardoor niet zelf tot een overhaast handelen verleiden. Hij gaat naar de koning en vraagt om uitstel. Dat is moedig, want de koning heeft al het bevel gegeven dat de wijzen moeten worden gedood.
De manier waarop Daniël zich tot de koning richt, getuigt van geloof. Hij zegt de koning toe dat hij hem de uitleg te kennen zal geven. In vers 28 getuigt hij ervan dat de uitleg niet van hemzelf komt, maar dat God de uitleg bekendgemaakt heeft. Hier weet Daniël echter nog niets van de droom, maar hij is zich bewust dat er een God is Die “diepe en verborgen dingen” openbaart (vers 22). Omdat Daniël een levend geloof in God heeft en Hem onvoorwaardelijk vertrouwt, kan hij zo tot de koning spreken.
In zijn spreken klinkt geen aanmatiging door. Hij is niet zelfverzekerd, maar vraagt uitstel. Hij vraagt geen uitstel om allerlei spitsvondige mogelijkheden te onderzoeken en plannen te beramen om aan het dreigende gevaar te ontkomen. Hij gebruikt het uitstel om zijn nood met zijn vrienden te delen en daarvoor samen te bidden (vgl. Hd 4:23-31). Geloof brengt tot afhankelijkheid van God. In dit gebed, een gemeenschappelijk gebed, bidden ze tot “de God van de hemel”. Ze naderen God in de juiste gezindheid, zonder de aanmatiging Zijn volk te zijn. Ze vragen van Hem barmhartigheid, opdat ze niet ter dood gebracht zullen worden.
19 - 23 Verhoring en lofprijzing
19 Toen werd aan Daniël in een nachtvisioen de verborgenheid geopenbaard. Daarop loofde Daniël de God van de hemel.
20 Daniël nam het woord en zei:
De Naam van God zij geloofd
van eeuwigheid tot in eeuwigheid,
want van Hem is de wijsheid en de kracht.
21 Hij verandert de tijden en gelegenheden,
Hij zet koningen af en stelt koningen aan,
Hij geeft de wijsheid aan wijzen,
de kennis aan wie verstand hebben.
22 Hij openbaart diepe en verborgen dingen,
Hij weet wat in het duister is,
want het licht woont bij Hem.
23 U, God van mijn vaderen, dank en prijs ik,
omdat U mij wijsheid en kracht hebt gegeven,
en mij nu hebt laten weten wat wij van U hebben verzocht,
want U hebt ons de zaak van de koning laten weten.
Het gebed van Daniël en zijn vrienden wordt op indrukwekkende wijze verhoord. Daniël krijgt in een nachtgezicht precies hetzelfde te zien wat Nebukadnezar in zijn droom heeft gezien. Tevens wordt hem de uitleg gegeven. Hier wordt het woord ervaren: “Vertrouwelijk gaat de HEERE om met wie Hem vrezen, Zijn verbond maakt Hij hun bekend” (Ps 25:14). Wat Daniël hier beleeft, komt in een aantal opzichten overeen met wat Jozef heeft meegemaakt, die ook meerdere keren een droom uitlegt (Gn 40:4-8,12,18; 41:15-16,25). Alleen krijgt Daniël ook de droom zelf geopenbaard en niet slechts de uitleg. Er bestaat bij Daniël en zijn vrienden geen twijfel over dit antwoord van God.
De eerste reactie van Daniël is niet dat hij spoorslags naar de koning gaat om hem de droom te vertellen, maar een dankzegging aan God. Hij roemt God om Wie Hij is en wat Hij doet en waartoe Hij in staat is. Alle verandering komt van Hem. Het is belangrijk dat te zien en te beseffen. Alle gezag komt van Hem. Hij zet koningen af en stelt ze aan. Ook geeft Hij aan mensen wat ze nodig hebben aan wijsheid en kennis.
Daniël is niet trots dat de droom aan hem is geopenbaard en niet aan zijn vrienden. Hij spreekt over een antwoord van God aan hem en zijn vrienden (“ons”) op een gebed van hem en zijn vrienden (“wij”). Er is geen enkele waarheid die we ons privébezit kunnen noemen. Wat we hebben ontvangen, behoort toe aan allen die geloven. Dat zal ons ervoor bewaren ons te beroemen op wat we van de Heer aan inzicht hebben gekregen (vgl. 1Ko 4:7).
24 - 30 Daniël voor de koning
24 Daarom ging Daniël naar Arioch, die de koning had aangesteld om de wijzen van Babel om te brengen. Hij ging naar [hem] toe en zei het volgende tegen hem: Breng de wijzen van Babel niet om. Breng mij bij de koning, zodat ik de koning de uitleg [ervan] te kennen kan geven. 25 Toen bracht Arioch Daniël met spoed bij de koning en zei het volgende tegen hem: Ik heb onder de ballingen uit Juda een man gevonden die de koning de uitleg [ervan] zal laten weten. 26 De koning antwoordde en zei tegen Daniël – zijn naam was Beltsazar –: Bent u in staat mij de droom te laten weten die ik gezien heb, en de uitleg ervan? 27 Daniël antwoordde in de tegenwoordigheid van de koning en zei: De verborgenheid die de koning vraagt, kunnen wijzen, bezweerders, magiërs en toekomstvoorspellers de koning niet te kennen geven. 28 Maar er is een God in de hemel Die verborgenheden openbaart. Hij heeft koning Nebukadnezar laten weten wat er in later tijd gebeuren zal. Uw droom en de visioenen die u voor ogen kreeg op uw bed, zijn deze: 29 [Terwijl] u, o koning, op uw bed [lag], kwamen er gedachten [in] u op over wat hierna gebeuren zal. En Hij Die de verborgenheden openbaart, heeft u laten weten wat er gebeuren zal. 30 Mij nu, aan mij is deze verborgenheid geopenbaard, niet door een wijsheid die in mij is boven alle levenden, maar daarom dat men de koning de uitleg [ervan] zou laten weten en dat u de gedachten van uw hart zou weten.
De omstandigheden, die allemaal in Gods hand zijn, zorgen ervoor dat Daniël uitstel vraagt en krijgt. Hij gaat onverschrokken naar Arioch en zegt tegen hem dat hij de wijzen niet ter dood moet brengen. Dit keer lijkt het meer op een bevel dan op een verzoek. Als God iets heeft bekendgemaakt, is elke aarzeling om dat te aanvaarden of te doen een smet op Zijn geloofwaardigheid. Als Daniël optreedt in de zekerheid van het geloof in wat God heeft bekendgemaakt, bevestigt God Zijn tegenwoordigheid door voor Daniël de weg tot de koning te banen. Arioch brengt Daniël met spoed naar de koning.
Arioch introduceert Daniël bij de koning als een van de “ballingen uit Juda”. Dat legt er de nadruk op dat alleen bij dat volk kennis van de ware God aanwezig is en dat God alleen aan de leden van dat volk Zijn gedachten openbaart. Het legt er ook de nadruk op dat het hoofd van de volken voor het kennen van de openbaring van God van dat volk afhankelijk is. De koning moet weten dat de wijsheid te vinden is bij de getrouwen van dat volk, die een overblijfsel vormen, hoezeer het volk als geheel ook heeft gefaald.
We zien hierin een algemeen beginsel dat ook vandaag geldt. De waarheid aangaande God geopenbaard in Christus is alleen in het christendom te vinden. Om de waarheid te leren kennen Wie God is, moet men bij “[de] gemeente van [de] levende God” zijn, want die is “[de] pilaar en grondslag van de waarheid” (1Tm 3:15), hoezeer de gemeente ook heeft gefaald. In de praktijk moet men zijn bij hen die erkennen gefaald te hebben en die als een overblijfsel trouw willen zijn aan Gods Woord. Buiten de gemeente van de levende God om kan men niet tot kennis van de waarheid komen. Dat stelt elke andere wereldgodsdienst als leugen aan de kaak.
Het gevaar is altijd groot dat een mens zich verheft op zijn kennis van wat God heeft bekendgemaakt. Daarom is de houding van Daniël zo waardevol en voorbeeldig. We zien bij hem dat werkelijke, diepe kennis van de wegen van God niet opblaast, maar nederig maakt. Hij schrijft zichzelf geen enkele eer toe. Hij verklaart dat hij niet slimmer is dan welk ander mens ook. Alles wat hij weet, komt van God en hij geeft Hem dan ook alle eer.
Het ware doel van wat God heeft laten zien, is Nebukadnezar bekend te maken “wat in later tijd gebeuren zal” en ”wat hierna gebeuren zal” (verzen 28,29). Het gaat daarbij niet zozeer om gebeurtenissen in direct aanstaande dagen, maar vooral om wat er in de eindtijd zal plaatsvinden. Zeker zegt de droom ook iets over de voor Nebukadnezar nabije toekomst. Maar het gaat in het bijzonder om de eindtijd. Nebukadnezar ziet namelijk niet een beeld dat groeit, maar een kant-en-klaar beeld. En vervolgens ziet hij de vernietiging van het beeld door een steen. Die steen ziet hij groeien en tot een grote berg worden (verzen 34,35,44,45). De nadruk ligt op wat de steen doet en wordt. Als we aan de bespreking van de betreffende verzen toe zijn, zullen we de grote betekenis daarvan zien.
Het lijkt erop dat Nebukadnezar in zijn gedachten veel is bezig geweest met de toekomst van zijn rijk en dat God door de droom antwoord geeft op de gedachten van zijn hart (vers 30; vgl. Pr 5:2a). God heeft Nebukadnezar in de droom persoonlijk toegesproken: “Hij heeft u laten weten” (vers 29). In tegenstelling tot wat Elihu constateert over het negeren van Gods spreken door dromen (Jb 33:14-15), geeft Nebukadnezar wel acht op de droom en wil hij de betekenis ervan weten. Hij mag dan wel een heidense vorst zijn, hij is niet zoals zoveel mensen vandaag die zich om de toekomst en hun eigen toekomst niet bekommeren.
31 De droom van Nebukadnezar
31 U, o koning, zag, en zie: een groot beeld. Dit beeld was hoog, de glans ervan uitzonderlijk. Het stond voor u. De aanblik ervan was schrikwekkend.
In zijn droom heeft Nebukadnezar een beeld gezien. Volgens de beschrijving die wordt gegeven, is het niet zomaar een beeld, maar een “groot” beeld. Verder is het een “hoog” beeld en is “de glans ervan uitzonderlijk”. Het heeft een buitengewone uitstraling. Het geheel is zowel imponerend door zijn schoonheid als angstaanjagend door zijn geweldige grootheid. Wie het ziet, komt er diep van onder de indruk. Er gaat een grote dreiging van het beeld uit.
Zo heeft Nebukadnezar het beeld gezien. Het beantwoordt aan zijn kijk op een wereldrijk. Zoals al in de inleiding is opgemerkt, is dat anders dan in Daniël 7. Daar worden de wereldrijken aan Daniël getoond. En hoe ziet hij ze? Als verscheurende dieren. Daniël ziet het karakter van de wereldrijken, zoals God dat ziet, terwijl Nebukadnezar alleen het uiterlijk ervan ziet.
Nebukadnezar ziet het beeld in de vorm van een standbeeld van de mens. Aan deze mens behoort de aarde toe, het is de aardse mens. In het beeld komt de zelfverheerlijking van de mens tot uitdrukking. Nebukadnezar krijgt de wereldrijken te zien zoals de mens daar graag naar kijkt. Daarin staat de mens centraal die zich beroemt op de resultaten van zijn eigen inspanningen.
32 - 33 De onderdelen van het beeld
32 Het hoofd van dit beeld was van goed goud, zijn borst en zijn armen waren van zilver, zijn buik en zijn dijen van koper, 33 zijn benen van ijzer, zijn voeten gedeeltelijk van ijzer, gedeeltelijk van leem.
Het beeld bestaat uit vier onderdelen van verschillend materiaal. Het stelt de geschiedenis van vier elkaar opvolgende wereldrijken voor. Toch is het maar één beeld. De rijken kunnen elkaar wel afwisselen, maar de hoofdgedachte is dat het gezag bij de volken berust, ongeacht het volk dat aan de macht is.
De beschrijving van het beeld begint bij het hoofd en eindigt bij de voeten. De materialen waaruit de lichaamsdelen bestaan, nemen in waarde af. Ze lopen van het duurste tot het goedkoopste materiaal: van goud via zilver en koper naar ijzer, waarbij dit ijzer ten slotte wordt vermengd met leem. Dat ze aflopen in waarde, wil niet zeggen dat ze afnemen in omvang, maar in macht. Dat zullen we bij de uitleg zien.
Het is opmerkelijk dat het laatste rijk niet alleen in de benen van ijzer wordt voorgesteld, maar dat het nog lager, in de voeten, wordt gezien, die zijn samengesteld uit ijzer en leem. Dit betekent dat het vierde rijk aan het einde van zijn bestaan (“zijn voeten”) een ander karakter zal hebben dan aan het begin (“zijn benen”). In het begin is het alleen ijzer, dat wil zeggen dat er een samenhangend geheel is dat hard is als ijzer. Het einde echter zal onsamenhangend zijn, zoals we zien in de voeten.
Bij de verklaring van het beeld horen we plotseling ook nog over “de tenen van de voeten” (verzen 41-42). Dan wordt duidelijk dat de laatste verschijningsvorm van dit rijk uit tien rijken zal bestaan die tot één rijk verbonden zijn, zoals de tenen aan de voeten zijn verbonden.
34 - 35 Het einde van het beeld
34 [Dit] zag u totdat er, niet door [mensen]handen, een steen werd afgehouwen. Die trof dat beeld aan zijn voeten van ijzer en leem, en verbrijzelde die. 35 Toen werden het ijzer, het leem, het koper, het zilver en het goud tegelijk verbrijzeld. Ze werden als kaf op een zomerdorsvloer. De wind voerde ze weg, zodat er geen spoor van [terug]gevonden werd. Maar de steen die het beeld getroffen had, werd tot een grote berg en vulde de hele aarde.
Het hele beeld rust op een constructie van ijzer en leem. Dat geeft aan hoe onstabiel het is. Het bewijs daarvan wordt geleverd als onder het toeziend oog van Nebukadnezar een steen losraakt die het beeld aan de voeten treft. Van de afgehouwen steen wordt als bijzonder kenmerk gegeven dat hij “niet door [mensen]handen” wordt “afgehouwen”. Dat wil zeggen dat hier geen mens of menselijke inspanning aan te pas komt, maar dat God Zelf deze steen afhouwt en dit resultaat bewerkt (vgl. Jb 34:20; Ko 2:11).
Als gevolg van de botsing van de steen met het beeld valt het beeld niet slechts om, nee, het hele beeld wordt door de steen verbrijzeld, er blijft niets van over. Alle materialen worden door de wind weggeblazen alsof het om kaf op een zomerdorsvloer gaat. Het beeld wordt zo grondig verbrijzeld, dat er geen spoortje meer van terug te vinden is.
Als laatste onderdeel van zijn droom ziet Nebukadnezar de enorme tegenstelling tussen het spoorloos verdwijnen van het beeld en wat er met de steen gebeurt. De steen groeit zozeer, dat hij ten slotte de hele aarde vult. Wat met het beeld gebeurt, vindt zijn vervulling vlak voor de oprichting van het vrederijk waar Christus duizend jaar zal regeren. Vlak voor het aanbreken van de eeuwigheid vindt iets dergelijks plaats. Dan vluchten namelijk de hemel en de aarde weg voor het aangezicht van Christus, Die op de grote, witte troon zit, “en geen plaats werd voor hen gevonden” (Op 20:11).
De verwoesting van het beeld houdt ook nog een les in. Wanneer aan het einde van de tijd, in de laatste dagen, het beeld wordt verwoest, betreft deze verwoesting het hele beeld, dus alle rijken, en niet slechts het laatste rijk. Elk rijk dat het voorgaande rijk heeft veroverd, heeft van het veroverde rijk elementen in zich opgenomen. Daardoor is er, na de verwoesting, toch iets van blijven voortbestaan. Daarom worden alle wereldrijken in wat ervan is overgebleven, tegelijk vernietigd.
Wat er ook van de steen is gezegd, welke verklaring men er ook voor heeft gegeven, het is duidelijk dat deze steen nog nooit de hele aarde heeft gevuld en dat deze steen de aarde nog steeds niet vult. De verdelging van de wereldrijken moet nog gebeuren. Dat betekent – en dat is de les – dat wij nog altijd in de geschiedenis van de vier wereldrijken leven.
We zijn nu aan de uitleg toe. Daarbij is het goed te bedenken dat we niet de geschiedenis nodig hebben om te verklaren wat we in Gods Woord lezen, maar dat het omgekeerd is. We hebben Gods Woord nodig om de geschiedenis te verklaren. Achteraf blijkt de geschiedenis altijd te bevestigen wat God van tevoren in Zijn Woord heeft gezegd over hoe het zal gaan.
36 - 38 Het eerste rijk
36 Dit is de droom. [Nu] zullen wij de uitleg ervan in de tegenwoordigheid van de koning vertellen: 37 U, o koning, bent een koning der koningen, want de God van de hemel heeft u het koningschap, macht, sterkte en eer gegeven. 38 Overal waar de mensenkinderen wonen, heeft Hij de dieren van het veld en de vogels in de lucht in uw hand gegeven. Hij heeft u aangesteld tot heerser over dit alles. U bent dat gouden hoofd.
Daniël heeft de droom nauwkeurig weergegeven. Daarmee is aan de eerste voorwaarde van Nebukadnezar voldaan. Nu kan hij ook gerust zijn wat betreft de uitleg. Daniël begint met het gouden hoofd. Met de verschuldigde eerbied spreekt hij Nebukadnezar aan. Dan zegt hij dat de machthebber in de droom te zien heeft gekregen Wie hem zijn macht heeft gegeven. Alles wat hij is en bezit, heeft hij slechts aan God te danken.
Daniël laat er geen twijfel over bestaan wie het gouden hoofd voorstelt. Hij zegt tegen Nebukadnezar: “U bent dat gouden hoofd.” God maakt, door de uitleg die Daniël geeft, bekend dat Hij aan Nebukadnezar als hoofd van de volken de heerschappij heeft overgedragen.
Met de aanstelling van Nebukadnezar als hoofd van de volken zijn “[de] tijden van [de] volken” (Lk 21:24) aangebroken. Israël is niet meer in het land, God woont er niet meer, de tempel is leeg. Israël is vanaf het moment dat de heerlijkheid van de HEERE de tempel en het land heeft verlaten niet langer het centrum van de aarde en de geschiedenis. Een heel nieuwe periode is begonnen, waarin het volk “Lo-Ammi”, dat betekent ‘niet-Mijn volk’ (Hs 1:9), is geworden.
God heeft vervolgens Zijn gezag aan het hoofd van de volken gegeven. God gaat de geschiedenis rekenen naar de hoofden van de volken. Het rijk van Nebukadnezar is het eerste grote wereldrijk nadat Israël terzijde is gesteld. Het grote verschil met de tijd dat Assyrië en Egypte wereldrijken zijn, is dat Israël in die tijd nog door God wordt erkend als Zijn volk.
Maar hoewel God Israël niet meer als Zijn volk kan erkennen, staat Hij nog wel in verbinding met een overblijfsel. Het eerste kenmerk van dit overblijfsel is trouw. En wie trouw is, krijgt inzicht in de gedachten van God, in Zijn verborgenheid. Alleen bij hen die bij het Woord van God willen leven, is kennis van Gods gedachten te vinden.
Het licht dat zij bezitten, is ook niet van henzelf, maar is hun door God geschonken. De wereld kan Gods gedachten alleen vinden bij hen die trouw aan Zijn Woord vasthouden. God maakt door de droom via de uitleg van Daniël duidelijk hoe de geschiedenis van de wereld zal verlopen na de terzijdestelling van Israël.
39 Het tweede en het derde rijk
39 Na u zal een ander koninkrijk opkomen, lager [van waarde] dan het uwe. Daarna [nog] een ander, het derde koninkrijk, van koper, dat heersen zal over de hele aarde.
Nebukadnezar wordt ook te verstaan gegeven dat zijn macht slechts voor een bepaalde tijd geldt. Jeremia stelt de duur van zijn koninkrijk vast: drie generaties zullen regeren (Jr 27:7). Daarna zal zijn rijk door andere rijken worden opgevolgd. Ook die andere rijken zullen aan hun einde komen. Alleen het laatste rijk, het vijfde, zal een eeuwig rijk zijn. Dat is dan ook een bijzonder rijk.
Het eerste rijk is dus Babel, vertegenwoordigd in Nebukadnezar. Maar er volgen nog drie rijken. Als Nebukadnezar zichzelf al gevleid heeft met de gedachte dat zijn rijk tot in eeuwigheid zal bestaan, iets wat iedere heerser in zich heeft, dan wordt hij door zijn droom uit die droom geholpen. Zijn rijk zal worden opgevolgd door een rijk dat “lager [van waarde]” dan het zijne is, zoals zilver een lagere waarde heeft dan goud. Met het zilver wordt het Medisch-Perzische rijk bedoeld (Dn 5:28). Het is een dubbel rijk, wat wordt weergegeven in de twee armen.
Maar ook aan het Medisch-Perzische rijk zal een einde komen. Er zal een derde wereldmacht opstaan die de tweede wereldmacht zal overmeesteren. De strijd tussen deze beide wereldrijken wordt beschreven in Daniël 8. Daar vernemen we ook dat dit derde wereldrijk het Griekse rijk is (Dn 8:21). In slechts enkele jaren verovert Alexander de Grote het reusachtige voorgaande rijk en nog meer. Van dit derde rijk wordt extra vermeld dat het een rijk is “dat zal heersen over de hele aarde”. Alexander moet geklaagd hebben dat er geen andere wereld meer te veroveren is. Als hij drieëndertig jaar is, sterft hij. Daarna hebben zijn vier generaals het rijk onder elkaar gedeeld.
In het afnemen van de waarde van de metalen wordt symbolisch het afnemen van de macht van de elkaar opvolgende koningen weergegeven. Deze gang van zaken strookt niet met wat de mens beweert. Volgens de mens wordt het allemaal steeds beter. Maar de Schrift zegt dat er neergang is. Die neergang zit hem, zoals gezegd, niet in de grootte van de rijken, maar in de uit te oefenen macht door de heersers van die rijken:
1. Nebukadnezar is een absolute dictator. Hij is heerser over alles (vers 38; Jr 28:14; 27:5-6).
2. Bij de Meden en Perzen is het gezag van de koning niet absoluut. De heersers zijn zelf gebonden aan de wetten van dat rijk (Dn 6:9,16).
3. Bij het derde rijk is het gezag van de heerser nog minder. Alexander is afhankelijk van de steun van zijn generaals.
4. Het vierde rijk, het Romeinse, is het minst absoluut in zijn heerschappij. De keizers regeren bij de gratie van het volk. Hoe belangrijk de stem van het volk is, zien we in de angst van Pilatus dat het volk dreigt om hem bij de keizer aan te klagen (Jh 19:12-13).
40 - 43 Het vierde rijk
40 En het vierde koninkrijk zal sterk zijn als ijzer, want het ijzer verbrijzelt en vergruist alles. Juist zoals het ijzer alles verplettert, zo verbrijzelt en verplettert dit [koninkrijk] alles. 41 Dat u verder de voeten en de tenen, gedeeltelijk van leem van een pottenbakker en gedeeltelijk van ijzer, gezien hebt – dat zal een verdeeld koninkrijk zijn. Het zal [iets] hebben van de hardheid van ijzer – juist daarom zag u ijzer vermengd met modderig leem. 42 En de tenen van de voeten, gedeeltelijk van ijzer en gedeeltelijk van leem – dat koninkrijk zal gedeeltelijk sterk zijn en gedeeltelijk broos. 43 Dat u gezien hebt ijzer vermengd met modderig leem – ze zullen zich door menselijk zaad vermengen, maar ze zullen zich niet aan elkaar hechten, zoals ijzer zich niet vermengt met leem.
Het vierde rijk is het Romeinse rijk
Het bewijs dat het vierde rijk het Romeinse rijk is, vinden we vooral in Openbaring 17. We zullen daar zo dadelijk nader op ingaan. Eerst moeten we de aandacht vestigen op een ander bewijs. Dat bewijs ligt in de verhouding waarin de wereldrijken tot Israël staan. Opmerkelijk genoeg heeft elk van de drie tot nu toe genoemde wereldrijken over Israël geheerst. Dat is feitelijk ook de reden dat ze genoemd worden. Een volk heeft alleen een plaats in de Bijbel als het op de een of andere manier betrokken is bij de geschiedenis van Gods volk.
De Schrift bevestigt dat ook het vierde rijk, het Romeinse rijk, over Israël heeft geheerst. We lezen over de regering van de Romeinse keizer Augustus over Judéa (Lk 2:1) en over de regering van de Romeinse keizer Tiberius (Lk 3:1). Ook andere plaatsen in de evangeliën bewijzen de heerschappij van Rome over het land Israël (Lk 20:22-24; Jh 11:48; 19:10,11,15). Het hoeft ons niet te verbazen dat we dit terugvinden in de geschiedenis. In het jaar 63 v.Chr. heeft Pompejus Judéa veroverd dat daarna een Romeinse provincie wordt.
De drie voorgaande rijken worden betrekkelijk kort beschreven. De beschrijving van het Romeinse rijk is daarbij vergeleken uitvoerig. Deze beschrijving met de uitleg geeft enkele bijzonderheden die aantonen dat juist dit rijk buitengewoon belangwekkend is. En als we zien dat ons in dit rijk de geschiedenis van Europa wordt gegeven, boeien de gegevens ons des te meer.
Twee fasen
In de ontwikkeling van Romeinse rijk zijn twee fasen te onderscheiden die verband houden met de verdeling van het rijk in een oostelijk en een westelijk deel. Het West-Romeinse rijk houdt op te bestaan als in het jaar 476 Rome wordt verwoest. Pas in het jaar 1453 komt er een einde aan het Oost-Romeinse rijk, wanneer de Turken het veroveren. Van deze twee rijken valt het West-Romeinse rijk binnen het kader van de profetie.
Dit brengt ons tot de bespreking van een probleem waarmee we ons eerst moeten bezighouden, voordat we verdergaan: Hoe kan de steen het beeld aan de voeten, dus het Romeinse rijk, treffen, als het niet meer bestaat? Als oplossing daarvoor is wel bedacht dat de steen het christendom, dat door Christus is ontstaan, voorstelt. Dan moet met de komst van het christendom de droom van Nebukadnezar in vervulling zijn gegaan.
Maar de komst van Christus, en met Hem het christendom, heeft het rijk niet verwoest. Wat Christus betreft, is het tegendeel het geval. Dat rijk heeft Christus omgebracht. Maar ook het christendom kan niet de vervulling zijn. De droom toont de vergruizeling van het beeld als een plotselinge zaak, waarna de steen de hele aarde vult. Wie durft te beweren dat het christendom het Romeinse rijk plotseling heeft overvallen en daarna een algehele heerschappij over de wereld heeft gekregen?
Het vierde rijk komt nog
Dit betekent dat dit vierde rijk nog altijd moet komen. Maar hoe is dat mogelijk? Het heeft toch al bestaan en nu bestaat het toch niet meer? De oplossing van dit probleem vinden we in het al genoemde Openbaring 17. Daar lezen we van het beest, dat het Romeinse rijk voorstelt (Dn 7:7-8; Op 13:1-11): het “was, en is niet en zal uit de afgrond opstijgen” (Op 17:8). Niet alleen het rijk zelf is in twee delen verdeeld, oost en west, ook de geschiedenis van het rijk bestaat uit twee delen, dat wil zeggen twee fasen. De eerste fase van het rijk is verleden tijd, het “was”. En nu bestaat het rijk niet, “en is niet”. De tweede fase is nog toekomst, “en zal uit de afgrond opstijgen”.
Het mag duidelijk zijn dat er voor de vervulling van de profetie een herstel van het eens verdwenen West-Romeinse rijk moet plaatsvinden. Dit herstel is nog steeds toekomst, maar die toekomst is wel heel dichtbij gekomen! In de loop van de geschiedenis hebben verschillende personen geprobeerd dit rijk in zijn oude glorie te herstellen. Machtige heersers als Karel de Grote, Karel de Vijfde, Napoleon en Hitler hebben allen door geweld getracht dit rijk te doen herleven. Het is niet gelukt. Het rijk zal dan ook niet door geweld en verovering worden opgericht, maar doordat tien koningen hun macht vrijwillig aan een alleenheerser zullen geven (Op 17:12-13).
De benen, de voeten en de tenen
Die tien koningen vinden we al symbolisch in het beeld aangeduid. Als we nog even naar het deel van het beeld kijken dat het Romeinse rijk voorstelt, de benen en de voeten, kunnen we in de twee benen en de twee voeten met de tien tenen de twee fasen van het Romeinse rijk zien. De twee benen zijn een beeld van de twee delen van het vroegere Romeinse rijk, dat is het West-Romeinse rijk en het Oost-Romeinse rijk. De tien tenen stellen de indeling van het rijk in de toekomst voor.
Het wijst erop dat dit rijk in zijn eindfase een samenstelling van tien rijken, naar de tien tenen, zal zijn (vgl. Dn 7:24). Het toekomstige rijk zal uit tien delen bestaan met elk een koning, een situatie die het rijk in zijn vroegere bestaan nooit heeft gekend. Als deze tien delen van Europa zich vrijwillig hebben aaneengesloten, zal dat rijk vernietigd worden door de komst van Christus, want Hij, en niemand anders, wordt voorgesteld in de steen die van de berg rolt.
De tenen bestaan niet alleen uit ijzer, maar uit ijzer en leem. Dit duidt op een verbinding van iets wat hard is als ijzer met iets wat broos is als leem. IJzer en leem zijn twee elementen die naar hun aard niet met elkaar te vermengen zijn. Ze behouden beide hun eigen kenmerken. Het is een hard en tevens broos koninkrijk. Het optreden is hard, maar het is geen compacte eenheid. We kunnen denken aan het democratische beginsel dat onverenigbaar is met autoritaire staatsmacht die met militaire kracht wil optreden. Deze dingen zien we terug in het huidige streven naar één Europa.
Leem of klei stelt ook de mens voor, waarbij we dan kunnen denken aan het individualisme, het eigenbelang, de persoonlijke vrijheid en medezeggenschap. Dat zien we ook duidelijk aanwezig in Europa. We zien enerzijds de macht van het grote geheel en anderzijds het handhaven van nationale belangen.
Historie
Overigens is het verval en ten slotte de val van het eens zo machtige Romeinse rijk onderwerp van bestudering van heel wat historici geweest. Hun verbazing ligt op een ander niveau dan dat van Johannes. Over een van de geopperde oorzaken van de val van het Romeinse rijk, het christendom, hebben we het al gehad. Enkele andere oorzaken worden genoemd in een boekje geredigeerd door Donald Kagan, ‘Decline and Fall of the Roman Empire Why Did it Collapse?’ (‘Verval en Val van het Romeinse rijk Waarom stortte het in?’). Daarin komt een aantal historici aan het woord. Ieder komt na onderzoek tot een eigen conclusie. En die conclusies zijn zeer divers.
De een wijt de ondergang aan een klassenstrijd, een strijd van de slaven tegen de heersende klasse. Een ander meent dat klimatologische omstandigheden de oorzaak ervan zijn. Daardoor zou er een zekere periode geen regen zijn gevallen met als gevolg misoogsten en het wegtrekken van de bevolking. Dat zou dan ook weer effect hebben gehad op de kracht van het leger, want de aanwas van rekruten is gestaakt door het wegtrekken van de bevolking. Weer een ander acht het mogelijk dat rassenvermenging het verval heeft bewerkt. (Tegen dit laatste aspect heeft Hitler zich misschien wel willen wapenen als we zijn maatregelen in ogenschouw nemen voor de handhaving en bevordering van een zuiver Germaans of Arisch ras. Het idee van het kweken van een superras is van Heinrich Himmler gekomen, een naaste medewerker van Hitler.)
Al deze historici zitten er met hun veronderstellingen naast. De Schrift is de enige betrouwbare bron voor de geschiedenis. De Schrift beschrijft de geschiedenis ook als alles nog moet gebeuren. Dat is omdat de Schrift het spreken van God is (Rm 9:17) en God verkondigt vanaf het begin het einde (Js 46:10).
44 - 45 Het vijfde rijk
44 In de dagen van die koningen zal de God van de hemel echter een Koninkrijk doen opkomen dat voor eeuwig niet te gronde zal gaan en waarvan de heerschappij niet op een ander volk zal overgaan. Het zal al die [andere] koninkrijken verbrijzelen en tenietdoen, maar zelf zal het voor eeuwig standhouden. 45 Daarom hebt u gezien dat niet door [mensen]handen uit de berg een steen werd afgehouwen, die het ijzer, koper, leem, zilver en goud verbrijzelde. De grote God heeft de koning laten weten wat hierna geschieden zal. De droom is waar en de uitleg ervan betrouwbaar.
Hoewel Daniël het getal tien niet noemt – dat doet Johannes (Op 17:12) –, spreekt hij wel van “koningen” (vers 44). Aan de rijken van al die koningen komt een einde, doordat “de God van de hemel” een koninkrijk opricht dat eeuwig is. Dit vijfde rijk is een totale vervanging van het vierde en zal niet worden opgevolgd. De vorige rijken hebben steeds een einde gevonden. Dit rijk kent geen einde. Het maakt een einde aan alle voorgaande rijken en blijft zelf eeuwig bestaan. Niets en niemand is in staat dit rijk te overwinnen. Het behoort niet tot het beeld en neemt niets ervan in zich op, zoals de vorige rijken wel deden met de door hen veroverde rijken.
De steen, het laatste rijk, vernietigt het beeld volkomen en groeit dan uit tot een berg. Dit rijk wordt niet door een mens, “niet door [mensen]handen”, maar door God opgericht (vgl. Hb 9:24a; 2Ko 5:1). Dit rijk vindt zijn oorsprong bij God in de hemel. Als Jezus Christus Zijn rijk vestigt, zal Hij eerst alle macht van de mens oordelen. De steen is een beeld van Christus (Lk 20:17-18). In Daniël 7 zullen we zien dat het afhouwen van de steen overeenkomt met de wederkomst van Jezus Christus.
Keer op keer gebruikt Daniël in zijn uitleg de woorden “daarom hebt u gezien”. Hiermee herinnert hij de koning aan wat deze met eigen ogen heeft aanschouwd. Het is een extra beklemtoning van de waarheid van de droom en de uitleg. Daniël sluit zijn uitleg af met te wijzen op “de grote God” als de Oorsprong van de droom en met de verklaring dat de “droom waar en de uitleg betrouwbaar” is. Alles wat van God komt, geeft houvast, daar kun je op vertrouwen.
46 - 49 Eerbetoon van Nebukadnezar
46 Toen wierp koning Nebukadnezar zich met het gezicht [ter aarde] en hij aanbad Daniël. En hij beval dat men hem een offergave en aangenaam [reukwerk] zou brengen. 47 De koning antwoordde Daniël en zei: Waarlijk, uw God is de God der goden en de Heere der koningen. Hij openbaart verborgenheden, zodat u déze verborgenheid kon openbaren. 48 Toen bevorderde de koning Daniël. Hij gaf hem vele grote geschenken en stelde hem aan als heerser over heel het gewest Babel en als hoofd van alle machthebbers over alle wijzen van Babel. 49 Omdat Daniël de koning [daarom] verzocht, droeg hij Sadrach, Mesach en Abed-Nego het bestuur op van het gewest Babel. Daniël [bleef] echter binnen de poort van de koning.
Nebukadnezar is diep onder de indruk van de uitleg door Daniël. Hij heeft hem zonder hem te onderbreken laten uitspreken. Er is geen enkele twijfel bij hem over de juistheid ervan. Hij voelt dat hij met een macht te maken heeft die zijn macht volledig in de schaduw stelt. De grote, machtige koning valt voor Daniël neer en aanbidt hem. Het gouden hoofd bewijst een arme banneling goddelijke eer!
Het is niet voor te stellen dat Daniël die goddelijke eerbetuiging heeft aangenomen, evenmin als de offers. Dat is in strijd met zijn karakter en zijn vroomheid. Petrus weigert die eer ook wanneer Cornelius hem huldigt, evenals Paulus en Barnabas wanneer de menigten aan hen willen offeren alsof zij goden zijn (Hd 10:25-26; 14:14-15).
Door wat Nebukadnezar over God zegt, zien we dat hij niet waarlijk innerlijk tot berouw en bekering is gekomen. Hij prijst de God van Daniël. Dat die God ook zijn God is geworden, blijkt helaas niet.
Hij bewijst Daniël grote eer en overlaadt hem met geschenken. Daniël laat zijn vrienden in de eer delen. Hij heeft hun gevraagd om voor en met hem te bidden om uitkomst met betrekking tot de droom van Nebukadnezar. Nu hij door Nebukadnezar tot hoofd over alle wijzen is gemaakt, maakt hij van zijn positie gebruik om ook zijn vrienden van bepaalde voorrechten te voorzien. Geloof deelt in nood en in voorspoed (vgl. 1Ko 12:26).