1 Een benauwde tijd
1 In die tijd zal Michaël opstaan,
de grote vorst,
hij die stáát voor uw volksgenoten.
Het zal een benauwde tijd zijn,
zoals er niet geweest is sinds er een volk is geweest
tot op die tijd.
In die tijd zal uw volk ontkomen,
ieder die gevonden wordt, opgeschreven in het boek.
De woorden aan het begin van het vers, “in die tijd”, maken duidelijk dat we ons nog in dezelfde tijd bevinden van de vorige verzen, dat is de tijd van het einde of de eindtijd. We hebben aan het eind van het vorige hoofdstuk gezien hoezeer “uw volksgenoten”, de volksgenoten van Daniël, het gelovig overblijfsel, in verdrukking zullen zijn. Enerzijds worden ze heftig vervolgd door hun afvallige volksgenoten in het land, dat zijn de antichrist en de ongelovige massa. Anderzijds wordt hun het leven ondraaglijk gemaakt door een vijand buiten het volk, de koning van het noorden, die Jeruzalem belaagt en benauwt.
Die verdrukking wordt hier genoemd “een benauwde tijd … zoals er niet geweest is sinds er een volk is geweest tot op die tijd”. Het zal een tijd van ongekende nood zijn. De Heer Jezus, Die deze tijd de tijd van “een grote verdrukking” noemt, spreekt er ook over dat deze tijd zijn weerga in de wereldgeschiedenis niet kent (Mt 24:21; Jr 30:7).
Terwijl de benauwdheid van het gelovig overblijfsel groot is vanwege de belegering, krijgt dat overblijfsel steun uit de onzichtbare wereld. Tot zijn bemoediging krijgt Daniël te horen dat zijn zwaar beproefde volksgenoten iemand toegewezen krijgen die voor hen “stáát”. Dat hij er ‘stáát’, wil zeggen dat op hem staatgemaakt kan worden, hij is betrouwbaar en maakt hun zaak tot de zijne. Hij is er voor hen en zet zich voor hen in. Ze staan er niet alleen voor. Met deze mededeling wordt duidelijk dat het gelovig overblijfsel geen speelbal van de boze machten is, al kan dat wel eens zo lijken. De werkelijke oorlogsvoering vindt in de hemelse gewesten plaats, zoals we in Daniël 10 hebben gezien (Dn 10:12-13).
De uitkomst voor “uw volk” wordt ook gegeven: zij zullen ontkomen. Ook dat is een grote bemoediging. De uitredding uit alle ellende zal gebeuren. Die uitredding geldt echter niet voor allen die uiterlijk tot Gods aardse volk behoren. De goddeloze massa zal omkomen. De uitredding, de verlossing, is alleen het deel van “ieder die gevonden wordt, opgeschreven in het boek”. Dit zijn zij die bij God bekend zijn als de Zijnen en van wie de “namen staan ingeschreven in de hemelen” (Lk 10:20), “in het boek van het leven van het Lam” (Op 21:27; 13:8).
2 De opstanding
2 En velen van hen die slapen
in het stof van de aarde, zullen ontwaken,
sommigen tot eeuwig leven,
anderen tot smaad, tot eeuwig afgrijzen.
In het vorige vers gaat het over het volk van God in het land in de eindtijd en dan in het bijzonder over het gelovig overblijfsel. Het gaat daar over de Israëlieten in het land die zijn ontkomen aan de vervolgingen en die levend het vrederijk zullen binnengaan. Tevens is aangegeven dat zij door God gekend zijn. Hij heeft ze in Zijn boek geschreven. Dat grenst hen af van allen die niet in Zijn boek zijn geschreven, dat is de ongelovige, afvallige massa.
In vers 2 gaat het over hen van Gods volk die buiten het beloofde land “slapen in het stof van de aarde”, dat wil zeggen dat ze gestorven zijn (Gn 3:19; Ps 22:16b). Hier staat “velen”, omdat het niet gaat om alle gestorven mensen, maar om de gestorvenen van Israël. Zij zullen allen ontwaken. Maar we zien in die groep ook een tweedeling. Die tweedeling blijkt wanneer zij “ontwaken”, dat wil zeggen wanneer zij opstaan. Er zijn “sommigen” die opstaan “tot eeuwig leven” en er zijn “anderen” die opstaan “tot smaad, tot eeuwig afgrijzen” (vgl. Mt 25:46).
Zij die opstaan tot eeuwig leven, zullen deel hebben aan de zegen van het vrederijk (vgl. Ps 133:3b). Het eeuwige leven is hier de sfeer van leven, het leven in een angstloze heerlijkheid, zonder pijn en verdriet, met alleen maar genot in gemeenschap met de Heer Jezus, de regerende Vredevorst. Deze ontwaakten zijn niet in het aardse deel van het vrederijk – dat is voor hen die levend het vrederijk ingaan –, maar in het hemelse deel (Mt 13:43a).
Door het deel van de ongelovigen te omschrijven als “tot smaad, tot eeuwig afgrijzen” wordt het contrast met die heerlijkheid op de scherpste en meest schrijnende wijze voorgesteld. Het lot van de verlorenen is even eeuwig als dat van hen die behouden zijn. En zo heerlijk als het lot van de uitverkorenen is, zo vreselijk is het lot van de verlorenen. Op grond van dit vers is zowel de leer van de alverzoening als die van de vernietiging van de ziel duidelijk in strijd met Gods Woord en daarom verwerpelijk.
Van belang is nog erop te wijzen dat de opstanding tot eeuwig leven en de opstanding tot eeuwig afgrijzen niet op hetzelfde moment zullen plaatsvinden. De Schrift kent niet zoiets als een algemene opstanding van gelovigen en ongelovigen samen. Integendeel, de Schrift spreekt over een “eerste opstanding” (Op 20:5b), waardoor duidelijk wordt dat er nog een opstanding is.
De eerste opstanding verloopt in fasen: eerst Christus, “daarna die van Christus zijn, bij Zijn komst” (1Ko 15:23). Ook de komst van Christus verloopt in fasen. Hij komt eerst om de Zijnen tot Zich te nemen in de lucht (1Th 4:15-18). Bij die gelegenheid worden alle sinds Abel ontslapen gelovigen opgewekt en de levende gelovigen veranderd. Vervolgens vindt de bruiloft van het Lam plaats (Op 19:7). Daarna komt de Heer Jezus voor de tweede keer uit de hemel, samen met de gemeente en de andere gelovigen, om Zijn vijanden te verslaan en Zijn koninkrijk te vestigen. Dat is het moment dat de martelaren die tijdens de laatste jaarweek zijn gedood, zullen opstaan om ook deel te nemen aan de regering van Christus (Op 20:4). Dan is de eerste opstanding voltooid. De ongelovigen zullen pas na het vrederijk levend worden en voor de grote, witte troon, waar alleen ongelovigen voor staan, geoordeeld worden (Op 20:5a,11-15).
Er zijn twee opstandingen. Zo zegt Paulus tegen Felix, “dat er een opstanding zal zijn zowel van rechtvaardigen als van onrechtvaardigen” (Hd 24:15; Lk 14:14). Tussen beide opstandingen ligt een periode van duizend jaar. Hetzelfde is van toepassing op wat de Heer Jezus noemt ”[de] opstanding van [het] leven” en “[de] opstanding van [het] oordeel” (Jh 5:29).
3 De verstandigen
3 De verstandigen zullen blinken als de glans van het [hemel]gewelf,
en zij die er velen rechtvaardigen, als de sterren,
voor eeuwig en altijd.
Onder hen die het trouwe, Godvrezende overblijfsel vormen, nemen “de verstandigen” een speciale plaats in (Dn 11:33,35). Die plaats hebben ze tijdens hun leven ingenomen onder het volk en die plaats nemen ze in het hemelse deel van het vrederijk in wanneer dat is aangebroken. Dat kunnen we opmaken uit de manier waarop ze worden voorgesteld. Zij “blinken als de glans van het [hemel]gewelf” en “als de sterren”. Deze plaats zullen ze krijgen als beloning voor hun dienst op aarde. Ze zullen ook in het vrederijk wegwijzers aan het firmament zijn die aanwijzingen geven voor het leven op aarde.
“De verstandigen” hebben door hun dienst op aarde “velen” tot “rechtvaardigen” gemaakt. Zij hebben geleerd bij en van de Heer Jezus en zijn daardoor verstandig en wijs geworden. Dit verstand en die wijsheid zijn van groot belang geweest in een tijd van enorme beproeving en verzoekingen van allerlei aard. Zij hebben de gelovigen kunnen onderwijzen over de rechte weg, dat is de weg van de rechtvaardige. Het ‘rechtvaardigen van velen’ betekent dat zij velen hebben geleerd hoe ze rechtvaardig moeten leven.
Het zal duidelijk zijn dat met het rechtvaardigen van anderen niet is bedoeld het les geven in de manier waarop iemand voor God gerechtvaardigd kan worden. Hoe een mens rechtvaardig kan zijn bij God, wordt uitvoerig behandeld in de brief aan de Romeinen. Maar de leer van de rechtvaardigheid voor God stopt niet bij de kennis die iemand heeft dat God geen zonden meer in hem ziet. Dit laatste is een belangrijke en noodzakelijke leer en moet eerst worden gekend en aanvaard. Maar het moet gevolgd worden door een rechtvaardig leven, dat is een leven waarin God het Zijne krijgt en waarin de mensen het hunne krijgen. Het gaat erom dat de verstandige onderwijs geeft en laat zien hoe je in een wereld waarin het bedrijven van ongerechtigheid de meest vanzelfsprekende zaak is, moet leven als iemand voor wie het doen van gerechtigheid de meest vanzelfsprekende zaak is.
Verstand en wijsheid zijn speciaal nodig in de eindtijd, dat is de tijd waarin wij leven. Daarom is het ook voor ons belangrijk dat wij ons verstand laten vormen door en onderwijs krijgen in wijsheid. Dat is alleen mogelijk aan de voeten van de Heer Jezus. Hij is de volmaakt Verstandige en Wijze. Verstandigen zijn ook zij die anderen kunnen onderwijzen, die hun wijsheid kunnen doorgeven aan anderen. Paulus schrijft in zijn tweede brief aan Timotheüs, een brief die over de eindtijd gaat, dat er mensen nodig zijn die bekwaam zijn om anderen te onderwijzen (2Tm 2:2).
Verstandigen zijn mensen die onderwezen zijn en zelf ook onderwijzen. De eindtijd is zo verdorven, dat we meer dan ooit Godvrezende mensen nodig hebben die onderscheid kunnen maken tussen goed en kwaad. In de eindtijd waarin wij leven worden deze zaken namelijk omgedraaid. Het kwade wordt goed genoemd en het goede wordt kwaad genoemd (Js 5:20). Als we menen dat we dit zelf wel kunnen uitmaken, zijn we al door deze omkering van zaken aangetast (Js 5:21). Dat verschil moet ons duidelijk gemaakt worden. We leren dat alleen in de tegenwoordigheid van God.
Met deze mededeling over de verstandigen is de uitleg aan Daniël over de toekomstige dingen tot een einde gekomen. Het vrederijk als zodanig is geen deel van wat aan Daniël is verteld. Hij is de profeet in de tijden van de volken. Wat hem bezighoudt, is hoe het zijn volk tijdens die tijden zal vergaan. Dat is wat hem is verteld en dat is wat wij van hem te horen hebben gekregen. De opmerkingen die nog volgen, zijn aanwijzingen voor Daniël over wat hij moet doen met wat hem bekend is gemaakt. Daar vloeien nog enkele vragen uit voort en daar komt ook nog een antwoord op.
4 Het boek moet verzegeld worden
4 Maar u, Daniël, houd deze woorden geheim en verzegel dit boek tot de tijd van het einde. Velen zullen het onderzoeken en de kennis zal toenemen.
Daniël krijgt de opdracht om wat hij heeft gehoord geheim te houden en het boek te verzegelen. Dat betekent dat de tijd van de vervulling van deze dingen nog niet is aangebroken. De vervulling zal gebeuren in de eindtijd. Dan zullen velen onderzoeken wat hier tegen Daniël is gezegd. Ze zullen daardoor in kennis toenemen en inzicht krijgen in de omstandigheden van de eindtijd. Dit boek zal hun enorme steun geven in de tijd van het einde.
Voor ons, nieuwtestamentische gelovigen, is het boek niet verzegeld. Wij leven in de eindtijd (2Tm 3:1; 1Jh 2:18a). Daarbij komt dat de Heilige Geest is gekomen, Die ons de toekomstige dingen verkondigt (Jh 16:13). De toekomstige dingen worden ons uit de doeken gedaan in het boek Openbaring. Voor ons zijn de woorden over de toekomst niet verzegeld. Uit het boek Openbaring weten wij dat de tijd nabij is (Op 22:10), terwijl het voor Daniël en Zijn volk nog lang zal duren.
5 - 7 Hoelang nog?
5 En ik, Daniël, zag, en zie, er stonden twee anderen, de één hier op de oever van de rivier, en de ander aan de overkant op de oever van de rivier. 6 De [één] zei tegen de Man, gekleed in linnen, Die Zich boven het water van de rivier bevond: Hoelang duurt het [nog] voordat er een einde [komt aan] deze wonderlijke dingen? 7 Toen hoorde ik de Man, gekleed in linnen, Die Zich boven het water van de rivier bevond, en Hij hief Zijn rechter- en Zijn linkerhand op naar de hemel en zwoer bij Hem Die eeuwig leeft: Na een vastgestelde tijd, vastgestelde tijden en een helft, wanneer Hij er een einde aan gemaakt zal hebben om de macht van het heilige volk stuk te slaan, zal er aan al deze [dingen] een einde komen.
Als de engel klaar is met zijn mededelingen aan Daniël, ziet Daniël twee andere engelen samen met de Man over Wie al eerder is bericht (Dn 10:5-8). Een van de engelen stelt de Man de vraag naar de duur van de geschiedenis die in het visioen is getoond. Hij spreekt daarmee hoogstwaarschijnlijk de vraag uit die in het hart van Daniël leeft. Hij spreekt over “deze wonderlijke dingen”. Alles wat in het visioen is getoond, is een wonderlijke ontwikkeling van de gebeurtenissen. Deze gebeurtenissen voeren immers tot het invoeren in de beloofde zegen van Gods volk, nadat het de uitredding uit de tijd van grote benauwdheid heeft ervaren.
De Man aan Wie de vraag wordt gesteld, kan niemand anders zijn dan de Heer Jezus. Hij weet het antwoord en geeft het. Voordat Hij dat doet, wordt nog van Hem vermeld dat Hij “Zich boven het water van de rivier bevond”. Deze plaats lijkt symbolisch aan te geven dat Hij boven alle omstandigheden staat en ze ook bestuurt. Hij zal op de bestemde tijd, na verloop van de door Hem vastgestelde periode, aan alle leed van Zijn volk een einde maken. Hij zal dat doen door Zijn vijanden te oordelen, waarna Hij een heerlijk rijk van vrede en gerechtigheid en blijdschap zal oprichten.
De duur van de tijd van het lijden tot aan de bevrijding is vastgesteld op drieënhalf jaar: “een vastgestelde tijd” is een jaar, “vastgestelde tijden” is twee jaar en “een helft” is een half jaar. Die tijd zal niet worden overschreden. Het is eerder zo, dat die tijd is ingekort tot drieënhalf jaar, want anders zou niemand het overleven (Mt 24:22).
Dat dit zo is, bevestigt Hij met een eed. Dat doet Hij om de grootste verzekering aan de Zijnen te geven dat het zolang, en geen dag langer, zal duren. Hij zweert bij Hem Die eeuwig leeft en niet aan tijd gebonden is, maar Die tegelijk de tijd in de hand houdt. Aan het einde van de grote verdrukking komt Hij, Die hier Zijn rechter- en Zijn linkerhand naar de hemel heft, terug. Zijn terugkeer naar de aarde zal veel gevolgen hebben.
Maar hier staat Zijn komst vooral in verband met de plaats die Hij Zijn volk altijd al heeft willen geven in het wereldbestel. Hij zal hen “tot een hoofd maken en niet tot een staart” (Dt 28:13). Dat het omgekeerde het geval is geworden, komt door de ontrouw van het volk (Dt 28:44). Hij zal Zijn plan vervullen in het “heilige volk”, dat is het Godvrezende overblijfsel. Zij vormen heel Israël, zoals geschreven staat: “En zó zal heel Israël behouden worden” (Rm 11:26).
Alle haat van de omliggende volken is er altijd op gericht geweest en zal erop gericht zijn om “de macht van het heilige volk stuk te slaan”. Door Zijn tussenkomst zal Hij Zijn volk, “het heilige volk”, het volk dat Hem toebehoort en toegewijd is aan Hem, tot hoofd van de volken maken. Israël wordt vanwege zijn macht door alle omringende volken met haat bejegend. Die macht is in het verleden keer op keer stukgeslagen, nu eens door de koning van het noorden, dan weer door de koning van het zuiden. In de tijd van het einde wordt zijn macht nog eenmaal door de koning van het noorden stukgeslagen. Maar als deze vijandige macht door de Heer Jezus is geoordeeld, is “aan al deze [dingen] een einde” gekomen.
8 - 12 Het laatste onderwijs
8 Ik echter, ik hoorde [het wel], maar ik begreep het niet. En ik zei: Mijn Heere, wat zal het einde hiervan zijn? 9 Toen zei Hij: Ga heen, Daniël, want deze woorden blijven geheim en verzegeld tot de tijd van het einde. 10 Velen zullen gereinigd, [zuiver] wit gemaakt en gelouterd worden. De goddelozen echter zullen goddeloos handelen en geen enkele van de goddelozen zal het begrijpen, maar de verstandigen zullen het begrijpen. 11 Van de tijd af dat het steeds [terugkerende offer] weggenomen zal worden en de verwoestende gruwel opgesteld zal zijn, zijn het duizend tweehonderdnegentig dagen. 12 Welzalig is hij die blijft verwachten en duizend driehonderdvijfendertig dagen bereikt.
Het is Daniël nog niet helemaal duidelijk. Hij wil graag een nadere toelichting. Hij heeft nog niet begrepen, wat wij wel mogen begrijpen, hoe het zit met die vastgestelde tijden. Ook is hem niet duidelijk hoe het verder zal gaan. We zien hier weer hoe onbeschroomd Daniël vraagt naar de betekenis van wat hem niet duidelijk is.
Dat is een voorbeeld voor ons. Wij mogen met al onze vragen naar de Heer gaan, of ze nu met onze dagelijkse behoeften te maken hebben of met Gods plan met de wereld. Als ons hart naar gemeenschap met God verlangt, zullen we al onze vragen aan Hem voorleggen en uitzien naar Zijn antwoord (Hk 2:1). Het hart dat leeft in gemeenschap met God, stelt belang in alle dingen waar God belang in stelt.
Daniël krijgt het antwoord dat deze mededelingen niet voor hem zijn bedoeld (vgl. 1Pt 1:12). Hij zal die tijd niet meemaken, althans niet bij zijn leven. Hij zal een van de verstandigen zijn die glanzen aan het hemelgewelf. Het zal voor hem nog lang duren voor het einde werkelijk gekomen zal zijn. Als die tijd gekomen zal zijn, zal het een tijd van reiniging, wit maken en loutering zijn (Dn 11:35).
Tijdens deze tijd van beproeving, die een reinigend, witmakend en louterend effect op het overblijfsel heeft, zullen de goddelozen in toenemende mate goddeloos handelen (vgl. Op 22:11). Met de goddelozen lijken hier de afvallige Joden te zijn bedoeld. Zij hebben geen begrip van de ernst van de tijd waarin ze leven: dat de komst van Christus aanstaande is en dat dit voor hen het oordeel betekent. De verstandigen echter hebben inzicht in de tijd waarin ze leven en weten dat wanneer Christus komt, dit het oordeel over hun vijanden betekent en dat dit hun bevrijding tot gevolg heeft. Dit vooruitzicht zal hen brengen tot een leven van reinheid en heiligheid (vgl. 1Jh 3:3).
Dan krijgt Daniël nog een aanvullende mededeling over de tijdsduur die zal verlopen vanaf de helft van de laatste jaarweek. Als tijdstip vanaf wanneer moet worden gerekend, worden twee gebeurtenissen genoemd: het wegnemen van het dagelijkse brandoffer en het in de plaats daarvan opstellen van een afgodsbeeld. Het eerste is het verwijderen van wat God toekomt en op grond waarvan Hij bij Zijn volk kan wonen. Maar een mens kan niet zonder een voorwerp van verering. Daarin wordt voorzien door de tweede gebeurtenis: het plaatsen van een afgodsbeeld. Daarmee wordt God niet alleen verwijderd, maar vervangen, zodat er geen gedachte meer aan Hem zal zijn.
Deze twee gebeurtenissen zijn we al eerder tegengekomen (Dn 8:11; 11:31). Ze luiden de tijd van de grote verdrukking in, waarvan we hebben gezien dat die drieënhalf jaar zal duren, ofwel “tweeënveertig maanden” (Op 13:5), ofwel “twaalfhonderd zestig dagen” (Op 12:6), dat is tweeënveertig maanden keer dertig dagen. Nu lezen we hier over een periode die dertig dagen langer duurt, terwijl wordt uitgegaan van hetzelfde tijdstip. Dit betekent dat, nadat de drieënhalf jaar van grote verdrukking voorbij zijn, er nog dertig dagen volgen die een speciaal doel hebben.
De grote verdrukking is voorbij wanneer de antichrist en de koning van het noorden door de komst van de Heer Jezus zijn geoordeeld. Dat betekent bevrijding van het volk. Maar het betekent niet dat alle vijanden al overwonnen zijn. Er zijn nog vijanden, in het bijzonder de vijand uit het uiterste noorden met zijn bondgenoten, die zo vermetel zijn om Israël aan te vallen als het in de beloofde rust van de Messias is ingevoerd (Ez 38:2-6,15-16). Maar dat zal tot hun eigen verderf zijn (Ez 39:1-4). “De macht van het heilige volk” (vers 7) kan niet meer worden verbroken, omdat de Heer Jezus hun Koning is.
We zien een voorbeeld van deze dingen in de regering van Salomo, de vredevorst. Tijdens de eerste dagen van zijn regering als vredevorst worden de laatste ergernissen uit zijn koninkrijk door hem in oordeel verwijderd.
Dan is er nog sprake van een extra aanvullende periode van vijfenveertig dagen. Mogelijk gaat het hier om de afronding van het herstel van het hele volk na afloop van de grote verdrukking. Dan zal er met alle vijanden zijn afgerekend en zal het hele volk in rust in het land wonen en God dienen. Dat is waar de getrouwe Jood naar uitziet. Dat is de gelukzaligheid die het deel is van ieder die volhardt. Volharding is het bewijs van geloof dat zwaar op de proef wordt gesteld (Op 13:10; 14:12). Die volharding zal rijk beloond worden.
13 Een woord voor Daniël persoonlijk
13 Maar u, ga heen tot het einde, want u zult rusten, en u zult opstaan in uw bestemming, aan het einde van de dagen.
Daniël is aan het einde van zijn leven gekomen. Hij mag de rust van God binnengaan. Tegelijk krijgt hij, als een persoonlijke belofte, de verzekering dat hij zal opstaan aan het einde van de dagen en de beloning van de HEERE krijgen: de vervulling van de beloften die aan de vaderen zijn gedaan. Over de tussentoestand weet hij niets. Wij weten dat de gelovigen die ontslapen zijn bij de Heer Jezus zijn (Lk 23:43; Fp 1:23b).
Daniël zal bij de komst van de Heer Jezus opstaan als een van “de doden in Christus” en met al de ontslapen en levende gelovigen “de Heer tegemoet” gaan “in [de] lucht” (1Th 4:16-17). Hij zal erbij zijn wanneer de Heer “komt om op die dag verheerlijkt te worden in Zijn heiligen en bewonderd te worden in allen die hebben geloofd” (2Th 1:10). Hij is een van “Zijn heiligen” en een van “allen die hebben geloofd”.
Als Christus verschijnt als “de Zon der gerechtigheid” (Ml 4:2), zal Daniël glanzen aan het hemelgewelf en schitteren als een van de sterren (vers 3). Hij zal bijdragen aan de weerspiegeling van de heerlijkheid van Hem om Wie alles gaat: Christus, Gods Gezalfde.