Inleiding
In het boek Daniël worden twee thema’s behandeld. Het eerste thema is de geschiedenis van de vier wereldrijken tijdens “de tijden van de volken” (Lk 21:24). Deze tijden zijn begonnen toen Israël niet meer het volk van God was. Ze duren tot het moment dat Israël weer Gods volk zal zijn. Over die tijd wordt gesproken in Daniël 2 en Daniël 7. Dat is de tijd van het vijfde wereldrijk, het rijk waarover de Zoon des mensen, de Heer Jezus zal regeren. Dan zal Israël het middelpunt van de aarde zijn, dat is in het vrederijk.
Het tweede thema is wat het volk van God zal doormaken in de tijd dat God Zijn volk niet openlijk als Zijn volk kan erkennen. In die tijd hebben de volken de heerschappij over Zijn volk en wordt het door de volken verdrukt. Dat zal in de grote verdrukking op de hevigste wijze gebeuren (Mt 24:21). Het gelovig overblijfsel van Israël zal dan gelouterd worden, terwijl de goddeloze massa van het volk geoordeeld zal worden. In Daniël en zijn vrienden zien we het gelovig overblijfsel. Dat zien we vooral in Daniël 3-6. Daarin hebben we niet alleen met geschiedenis te doen, maar ook met profetische gebeurtenissen van de eindtijd tijdens het vierde wereldrijk.
We kunnen zeggen dat ook wij in de eindtijd leven. De karakters van de heersers van de wereldrijken laten kenmerken zien die we steeds meer om ons heen zien bij de leiders van de wereld en bij de mens in het algemeen. Vanaf het begin dat God de heerschappij in de handen van de volken heeft gelegd, is duidelijk dat de mens geen rekening met Hem houdt en faalt in de verantwoordelijkheid die God hem heeft gegeven.
We zien de toename van goddeloosheid in Daniël 3-6:
1. In Daniël 3 zien we afgoderij en het aan de kant schuiven van God.
2. In Daniël 4 zien we de verheerlijking van de mens.
3. In Daniël 5 komt het bespottelijk maken van God naar voren.
4. In Daniël 6 wordt het toppunt bereikt als de mens de plaats van God inneemt.
We worden door deze geschiedenissen met hun profetische strekking gewaarschuwd dat we in tijden van opperste boosheid leven. Alle door God gegeven grenzen worden overschreden en uitgewist. Niets is meer heilig. De mens heeft de plaats van God ingenomen. Het is tegelijk de tijd dat duidelijker dan ooit getoond kan worden wat Gods rechten zijn. Wie dat doet, kan van de kant van de mens minstens op onbegrip, maar vaak meer op meedogenloze haat rekenen. Wie dat doet, mag echter nog veel meer rekenen op de waardering en bijstand van God. Hij wil Zichzelf verheerlijken in hen die als een klein en trouw overblijfsel Hem erkennen tegenover de afvallige massa.
Kort gezegd hebben we in
1. Daniël 1 de gehoorzaamheid van het overblijfsel.
2. Daniël 2 het inzicht van het overblijfsel.
3. Daniël 3 het lijden en de vervolging van het overblijfsel in de grote verdrukking.
4. Daniël 4 het oordeel over de heerser.
5. Daniël 5 het einde van het Babylonische rijk.
6. Daniël 6 de bewaring van het overblijfsel voor de macht van de duivel.
1 Het gouden beeld
1 Koning Nebukadnezar maakte een gouden beeld, waarvan de hoogte zestig el was, [en] zijn breedte zes el. Hij richtte het op in het dal Dura, in het gewest Babel.
Nebukadnezar maakt een beeld van goud, mogelijk daartoe geïnspireerd door zijn droom. In zijn droom heeft hij zichzelf als een gouden hoofd gezien. Nu ziet hij niet meer alleen een gouden hoofd, hij ziet alleen zichzelf. Met een verlies van zijn rijk houdt hij geen rekening. Daarom is het een beeld helemaal van goud. Hij maakt dit beeld om daardoor één voorwerp van aanbidding te hebben voor zijn hele rijk met zoveel verschillende culturen en godsdiensten.
Er is niets wat verhoudingen tussen families en volken zo verstoort en vernietigt dan een verschil in godsdienst. Tegelijk is ook het omgekeerde waar: het beste middel dat mensen samenbindt, is een gemeenschappelijke godsdienst. Godsdienstige eenheid bewerkt ook politieke eenheid. Zo krijgt de eenheid van Europa mede gestalte door een gemeenschappelijke afgodendienst, die van de antichrist, waarin de wereldheerser zelf wordt verheerlijkt (Op 13:12).
De maten van het beeld draaien om het getal zes. Het getal zes is kenmerkend voor dit beeld. Het getal zes is ook kenmerkend voor de mens. In de geschiedenis van de mens zijn er drie absolute heersers geweest. Ze worden alle drie gekenmerkt door het getal zes. Adam is de eerste. Hij is geschapen op de zesde dag. De tweede is Nebukadnezar. Hij wordt hier verbonden aan de getallen zestig en zes. De derde zal de dictator van het herstelde West-Romeinse rijk zijn, het beest dat uit de zee opstijgt. “Het getal van zijn naam” is “het getal van het beest”, dat is het “getal van een mens, en zijn getal is zeshonderd zesenzestig” (Op 13:17-18).
2 - 7 De inwijding van het beeld
2 En koning Nebukadnezar stuurde [een boodschap] om de stadhouders, de machthebbers, de landvoogden, de raadsheren, de schatbewaarders, de rechters, de magistraten en al de autoriteiten van de gewesten te verzamelen, om naar de inwijding van het beeld te komen dat koning Nebukadnezar had opgericht. 3 Toen verzamelden zich de stadhouders, de machthebbers, de landvoogden, de raadsheren, de schatbewaarders, de rechters, de magistraten en al de autoriteiten van de gewesten voor de inwijding van het beeld dat koning Nebukadnezar had laten oprichten. En zij stonden voor het beeld dat Nebukadnezar had opgericht. 4 En een heraut riep met kracht: Men zegt u aan, volken, natiën en talen: 5 Op het moment dat u het geluid hoort van de hoorn, fluit, citer, luit, lier, panfluit, en allerlei muziekinstrumenten, moet u neervallen en het gouden beeld aanbidden dat koning Nebukadnezar heeft opgericht. 6 Wie niet neervalt en aanbidt, zal op hetzelfde ogenblik midden in de brandende vuuroven worden geworpen. 7 Daarom, zodra alle volken het geluid hoorden van de hoorn, fluit, citer, luit, lier, en allerlei muziekinstrumenten, vielen op dat tijdstip alle volken, natiën en talen neer, [en] aanbaden het gouden beeld dat Nebukadnezar had opgericht.
Allen die verantwoordelijkheid dragen in het rijk, worden opgeroepen naar de inwijding van het beeld te komen. Al deze verschillende gezagsdragers vertegenwoordigen de volken waar ze vandaan komen. Zo worden ze ook aangesproken (vers 4). We lezen dat “alle volken” zich voor het beeld neerwerpen (vers 7), terwijl dat in werkelijkheid alleen door de aanwezige gezagsdragers gebeurt.
Wat Nebukadnezar heeft bedacht, is dé godsdienst van de mens. Het is tegelijk een wereldgodsdienst, waardoor hij alle mensen over wie hij regeert, tot een eenheid wil samensmelten. Hij plaatst een schitterend gouden beeld voor de aandacht van de mens en geeft opdracht dit beeld te aanbidden.
Om het geheel nog aantrekkelijker te maken wordt de inwijding opgeluisterd met een muzikale bijdrage waarvoor een keur aan muziekinstrumenten wordt gebruikt. Een bijzonder offer of een geldelijke bijdrage wordt niet gevraagd. De godsdienst van Nebukadnezar is gemakkelijk en aangenaam voor het vlees. Je hoeft niets te doen, alleen maar neervallen en aanbidden. Het hoeft niet lang te duren en gebeurt onder het geluid van oorverdovende muziek.
Dat de muziek een belangrijke rol in dit hele gebeuren speelt, is wel duidelijk. Liefst vier keer wordt het hele orkest genoemd (verzen 5,7,10,15). Muziek werkt op de emotie. Oorverdovende muziek brengt mensen in een toestand van trance en willoosheid. Het verstand en het geweten worden uitgeschakeld. Zo zijn mensen een gemakkelijke prooi voor de duivel, voor wie ze in werkelijkheid neervallen.
Het aanbidden van het beeld is overigens geen vrijwillige zaak, maar wordt afgedwongen. Wie niet neervalt en aanbidt, zal zonder vorm van proces en zonder enig voorarrest in de vuuroven worden geworpen. Daarom zien we dat alle volken, gerepresenteerd in hun leiders, neervallen en het beeld aanbidden.
8 - 12 De drie vrienden aangeklaagd
8 Daarom traden op datzelfde tijdstip Chaldeeuwse mannen naar voren, die de Joden openlijk beschuldigden. 9 Zij namen het woord en zeiden tegen koning Nebukadnezar: O koning, leef in eeuwigheid! 10 U, o koning, hebt zelf bevel gegeven dat iedereen die het geluid zou horen van de hoorn, fluit, citer, luit, lier, panfluit, en allerlei muziekinstrumenten, moest neervallen en het gouden beeld aanbidden, 11 en dat wie niet zou neervallen en aanbidden, midden in de brandende vuuroven zou worden geworpen. 12 [Nu] zijn er Joodse mannen die u het bestuur van het gewest Babel hebt opgedragen, [namelijk] Sadrach, Mesach en Abed-Nego. Deze mannen hebben op uw bevel, o koning, geen acht geslagen. Uw goden vereren zij niet, en het gouden beeld dat u hebt opgericht, aanbidden zij niet.
Er zijn drie mannen die blijven staan als allen zijn neergevallen. Enkele toezichthouders van Nebukadnezar zien dat en brengen een openlijke beschuldiging bij de koning tegen hen in. De vrienden worden aangeklaagd omdat zij de goden van Nebukadnezar niet vereren. Hun aanklacht is tegelijk een prachtig getuigenis over de drie vrienden. Zij vereren alleen de ware God, de God van Israël, en geen enkele andere god.
13 - 15 Het ultimatum
13 Toen beval Nebukadnezar in woede en grimmigheid dat men Sadrach, Mesach en Abed-Nego moest brengen. Vervolgens werden deze mannen bij de koning gebracht. 14 Nebukadnezar antwoordde en zei tegen hen: Is het waar, Sadrach, Mesach en Abed-Nego, dat u mijn goden niet vereert en het gouden beeld dat ik heb opgericht, niet aanbidt? 15 Nu dan, als u bereid bent op het ogenblik dat u het geluid van de hoorn, fluit, citer, luit, lier, panfluit, en allerlei muziekinstrumenten hoort, neer te vallen en het beeld te aanbidden dat ik gemaakt heb, [dan is het goed], maar als u het niet aanbidt, dan zult u op hetzelfde ogenblik midden in de brandende vuuroven worden geworpen. En wie is [dan] de god die u uit mijn handen kan verlossen?
Nebukadnezar ziet zich beledigd in zijn absolute autoriteit. Hij laat de vrienden bij zich komen en geeft hun nog een kans zich aan hem te onderwerpen door zijn bevel te gehoorzamen. Als ze dat niet doen, gaan ze onverbiddelijk en direct de brandende vuuroven in. Hij voegt er nog snoevend aan toe wie dan wel de god mag zijn die hen uit zijn handen zal verlossen.
Voor hem is de God van de drie vrienden niet meer dan een afgod. Zijn eerdere belijdenis (Dn 2:47) blijkt slechts van tijdelijke aard te zijn geweest. Hij is even onder de indruk geweest, maar die indruk is vervaagd en verdwenen. Dat is het geval als het geweten niet is geraakt en er geen waarachtige bekering is geweest.
16 - 18 Onbevreesd getuigenis
16 Sadrach, Mesach en Abed-Nego antwoordden en zeiden tegen koning Nebukadnezar: Wij hoeven u hierop geen antwoord te geven. 17 Als het moet, kan onze God, Die wij vereren, ons verlossen uit de brandende vuuroven, en Hij zal ons, o koning, uit uw hand verlossen. 18 En zo niet, het zij u bekend, o koning, dat wij uw goden niet zullen vereren en het gouden beeld dat u hebt opgericht, niet zullen aanbidden.
De jonge mannen worden voor de keus gesteld: buigen voor het beeld of sterven. Het zou niet moeilijk zijn bij zichzelf te overleggen: ‘Iedereen doet het, laten we geen uitzondering zijn.’ Of: ‘Laten we het voor de schijn doen, maar niet in ons hart, want God ziet toch het hart aan.’ Of: ‘Wij kunnen niets aan deze situatie doen, wij zijn hier als gevolg van de ontrouw van onze voorouders, we moeten wel buigen.’ We lezen echter niets van dergelijke overwegingen, die gemakkelijk bij ons opkomen in vaak veel minder moeilijke situaties.
De vrienden verdedigen zich niet, maar leggen een korte, duidelijke verklaring af: ‘Wij zullen niet buigen.’ Hun getuigenis is indrukwekkend. Wij kennen de afloop, maar zij kennen die niet. Ze twijfelen er niet aan dat God hen kan verlossen. Ze weten alleen niet of Hij dat zal doen door hen ervóór te bewaren of hen erdoorheen te bewaren. Het geloof vertrouwt dat God ervoor kan zorgen dat ze niet in de vuuroven komen, maar ook dat Hij hen uit de vuuroven kan verlossen.
Hoe het ook is, voor hen is het duidelijk dat Hij hen uit de hand van de koning zal verlossen. Ze zijn niet in de hand van Nebukadnezar, maar in de hand van God. Wat hen betreft, is de uitkomst zeker. Daarom zullen ze niet buigen voor het beeld, ook niet voor de vorm, en het niet aanbidden. Hun houding is een prachtige illustratie van “de volharding en het geloof van de heiligen” (Op 13:10b).
Er is bij hen geen enkele rebellie tegen de koning te bespeuren. Ze erkennen hem in zijn waardigheid als koning. Maar ze kunnen geen gehoor geven aan zijn bevel zijn goden te vereren. Hierin moeten en willen ze “God meer gehoorzamen dan mensen” (Hd 5:29). Ze spreken in de geest van de discipel van de Heer, want ze zijn “niet bang voor hen die het lichaam doden en daarna niets meer kunnen doen” (Lk 12:4). Voor de christen is het niet aan de orde hoe de koning regeert, maar wat de koning vraagt en hoe hij zich daartegenover als christen moet gedragen (Rm 13:1-7).
19 - 22 Midden in het vuur geworpen
19 Toen werd Nebukadnezar met grimmigheid vervuld, en zijn gelaatsuitdrukking tegenover Sadrach, Mesach en Abed-Nego veranderde. Hij nam het woord en zei dat men de oven zevenmaal heter moest stoken dan men gewoon was hem te stoken. 20 [Enkele] mannen, de sterkste mannen uit zijn leger, beval hij dat zij Sadrach, Mesach en Abed-Nego moesten binden om hen in de brandende vuuroven te werpen. 21 Toen werden deze mannen gebonden in hun mantels, hun broeken, hun mutsen en hun [andere] kleren, en zij wierpen hen midden in de brandende vuuroven. 22 Omdat het woord van de koning [zo] dwingend was en de oven uitzonderlijk heet [gestookt] was, hebben de vlammen van het vuur deze mannen die Sadrach, Mesach en Abed-Nego naar boven brachten, gedood.
Hun gehoorzaamheid aan God heeft niet tot gevolg dat ze niet in de oven worden geworpen. Integendeel. Nebukadnezar is zo woedend, dat hij de oven zevenmaal heter laat stoken. Dit maakt het wonder van de redding echter alleen maar zevenmaal groter.
Hun geloof ’blust’ – niet het vuur, maar – “[de] kracht van [het] vuur” (Hb 11:34). De kracht van het vuur is zo groot, dat Nebukadnezar de sterkste mannen uit leger opdraagt de drie vrienden in de oven te werpen. Maar al worden ze nog zo sterk geacht, zij leggen het af tegen de kracht van het vuur. Terwijl de sterkste mannen de vrienden in de oven werpen, worden deze krachtpatsers door het vuur gedood.
De vrienden blussen de kracht van het vuur niet pas als ze zich in de vurige oven bevinden en het vuur hen niet aantast. Ze hebben de kracht van het vuur al geblust als ze voor Nebukadnezar staan en hij hen op de vuuroven wijst. Hij heeft gedreigd hen daarin te werpen als ze niet voor zijn beeld zouden knielen. Met de vuuroven voor ogen hebben de vrienden in geloof gezegd dat zij op God vertrouwen voor de uitkomst en zijn bij hun weigering gebleven om voor het beeld te knielen.
Op die manier hebben velen die als martelaar op de brandstapel in het vuur zijn omgekomen, de kracht van het vuur geblust. Ze hebben hun belijdenis van de ware God niet herroepen en zijn trouw gebleven aan Hem, ondanks het vuur. De dreiging van het vuur heeft op hen geen vat gehad. Zij hebben “het schild van het geloof opgenomen” en daarmee “de brandende pijlen van de boze” uitgeblust (Ef 6:16).
23 - 25 De vierde Man in het vuur
23 Maar [toen] deze drie mannen – Sadrach, Mesach en Abed-Nego – gebonden midden in de brandende vuuroven gevallen waren, 24 sloeg koning Nebukadnezar de schrik om het hart. Haastig stond hij op, nam het woord en zei tegen zijn raadslieden: Hebben wij niet drie mannen gebonden midden in het vuur geworpen? Zij antwoordden en zeiden tegen de koning: Jazeker, o koning! 25 Hij antwoordde en zei: Zie, ik zie vier mannen midden in het vuur vrij rondlopen! Zij hebben geen letsel en de aanblik van de vierde lijkt op [die van] een zoon van de goden.
Zodra de mannen midden in de brandende vuuroven zijn gevallen, ziet Nebukadnezar iets, waar hij enorm van schrikt. Hij krijgt iets te zien wat een mens normaal niet te zien krijgt: hij ziet een vierde man die “lijkt op [die van] een zoon van de goden”. Dit is de Zoon van God Die bij de vrienden in de oven is (vgl. Js 63:9). Het resultaat van het handelen van Nebukadnezar is dat hij de drie vrienden in het gezelschap van de Zoon van God brengt.
Voordat hij tot zijn uitroep komt, lezen we dat hij haastig opstaat. Dat wil zeggen dat hij van zijn troon komt. Als toepassing kan worden gezegd dat als iemand oog in oog komt te staan met de Heer Jezus, hij van zijn troon af moet komen. De mens zonder God zit zelf op de troon. Daar zal hij van afkomen zodra de Heer Jezus Zich aan hem vertoont.
Het kan nu nog vrijwillig gebeuren dat iemand van zijn eigen troon afkomt, opdat de Heer Jezus op de troon van zijn leven plaats kan nemen. Als Hij op de troon zit, wil dat zeggen dat Hij het gezag heeft. Geven we Hem dat, ook als we Hem al mogen kennen?
De mannen zijn gebonden geworpen in het midden van het vuur van de oven. De beschrijving “midden in de brandende vuuroven” bepaalt ons nog eens extra bij de enorme beproeving voor deze mannen. Ze bevinden zich in het centrum van het vuur. Nebukadnezar is verbijsterd over wat hij ziet en vraagt in zijn vertwijfeling of het wel gebeurd is, zoals hij heeft bevolen. Na het bevestigende antwoord vertelt hij wat hij ziet. Hij ziet de mannen die gebonden in de oven waren geworpen, nu vrij rondlopen.
Hij heeft hen door het vuur willen doden, maar God heeft het vuur een wending gegeven. Wat door Nebukadnezar ten kwade is bedoeld, wordt door God ten goede gebruikt. De enige uitwerking van het vuur is dat de banden van de mannen verteren en dat ze nu vrij rondlopen. Hij merkt ook op dat er geen letsel aan hen is. Ten slotte vertelt hij dat hij een vierde Persoon ziet en waar Deze op lijkt. Zoals gezegd, gaat het om een verschijning van de Heer Jezus.
We zien in dit tafereel iets bemoedigends voor ieder die in beproeving is. Wie in zware omstandigheden verkeert, mag weten dat God niet vanuit de hoge toekijkt bij het lijden van de Zijnen, maar in dat lijden bij hen komt. Hij is niet onverschillig, maar is bij hen in de beproeving (Js 43:5a,2). De Heer Jezus is bij de discipelen in het schip wanneer dat in de storm is (Mk 4:35-41).
We zien het ook in het tafereel van de brandende doornstruik, waar de HEERE aan Mozes verschijnt “in een vuurvlam uit het midden van een doornstruik” (Ex 3:2). God is bij Zijn volk in de doornstruik, Hij woont daar, Hij is er niet slechts op bezoek. De braamstruik is een beeld van Israël dat Hem ontrouw is en daarom brandt. Het vuur is om zo te zeggen nodig om de doornen te verwijderen. Tegelijk verteert de braamstruik niet, want God is altijd bij Zijn volk als het lijdt, zelfs als het lijdt vanwege hun eigen zonden.
Het vuur van de beproeving dient om het geloof te louteren (1Pt 1:7; 4:12). God laat het toe of zendt het zelfs. Het is om weg te nemen wat niet tot Zijn eer is. Het vuur reinigt. Bij de vrienden van Daniël gaat het niet om iets weg te reinigen, maar om het geloof naar buiten toe te tonen. Het geloof wordt aan het licht gebracht door deze beproeving. Het maakt duidelijk wat God in de Zijnen kan bewerken aan toewijding en beslistheid.
Meestal neemt God het vuur van de beproeving in het leven van een gelovige niet weg. Hij neemt het lijden niet weg, maar voegt er iets aan toe en dat is Zijn eigen tegenwoordigheid. In de Geest komt God de Zoon bij ons. De Geest van de Zoon is bij ons en ondersteunt ons als wij beproefd worden. Het resultaat van het vuur van de beproeving is een wandel in vrijheid. Dat neemt Nebukadnezar in letterlijke zin waar bij de drie vrienden.
Het beeld van het vuur met betrekking tot Gods aardse volk zien we ook in Zacharia 13:
“Zwaard, ontwaak tegen Mijn Herder
en tegen de Man Die Mijn Metgezel is,
spreekt de HEERE van de legermachten.
Sla die Herder
en de schapen zullen overal verspreid worden.
[Maar] Ik zal Mijn hand tot de kleinen wenden.
Het zal gebeuren, spreekt de HEERE, dat in heel het land
twee [derde] ervan uitgeroeid zal worden [en] de geest zal geven,
en een derde ervan zal overblijven.
Ik zal dat derde [deel] in het vuur brengen
en het louteren, zoals men zilver loutert.
Ik zal het beproeven, zoals men goud beproeft.
Het zal Mijn Naam aanroepen
en Ík zal het verhoren. Ik zal zeggen: Dit is Mijn volk;
en zij zullen zeggen: De HEERE is mijn God” (Zc 13:7-9).
We lezen hier eerst over het kruis (Zc 13:7), waar God met het zwaard van Zijn gerechtigheid Zijn Messias slaat. Daarna gaat het over het overblijfsel, “de kleinen” die als gevolg van de verwerping van de Messias verstrooid worden, maar tot wie Hij Zich wendt. Vervolgens wordt er in de volgende verzen een sprong gemaakt naar de toekomst (Zc 13:7-8). In de eindtijd zal “twee [derde] ervan uitgeroeid worden”. Het overblijfsel, “een derde ervan”, wordt in het vuur gelouterd. Van hen zegt God “dit is Mijn volk” en uit hen bouwt Hij Zijn volk in het vrederijk.
26 - 27 Uit het vuur
26 Toen kwam Nebukadnezar dichter bij de opening van de brandende vuuroven. Hij nam het woord en zei: Sadrach, Mesach en Abed-Nego, dienaren van de allerhoogste God, ga naar buiten en kom [hier]! Daarop gingen Sadrach, Mesach en Abed-Nego uit het midden van het vuur. 27 Toen kwamen de stadhouders, de machthebbers, de landvoogden en de raadslieden van de koning bijeen. Zij zagen aan deze mannen dat het vuur geen vat had gekregen op hun lichaam: het haar van hun hoofd was niet geschroeid, en hun mantels waren niet verteerd, ja, er hing [zelfs] geen brandlucht aan hen.
Nebukadnezar is al opgestaan van zijn troon, maar komt nu verder in beweging. Hij gaat zo dicht mogelijk naar de opening van de brandende vuuroven om de jonge mannen toe te spreken. Hij begint ermee hun namen te noemen. Het is opvallend hoe vaak de namen van de vrienden in deze geschiedenis worden genoemd. De Geest van God vindt er Zijn vreugde steeds de namen te noemen van mensen die God hebben groot gemaakt. Hij eert hen die Hem eren.
Vervolgens spreekt Nebukadnezar hen aan als “dienaren van de allerhoogste God”. Dit is een openlijk getuigenis van de trouw van de vrienden. Allen die in de loop van de eeuwen tot aan de voleinding van de tijd ooit de gelovigen hebben vervolgd, zullen gedwongen worden dit getuigenis te geven (vgl. Op 3:9). Vervolgde gelovigen die trouw zijn gebleven aan hun belijdenis van de levende God, dwingen dit getuigenis af.
Nebukadnezar beveelt hun naar buiten te komen. Ze zouden al eerder door de opening naar buiten hebben kunnen wandelen en om zich triomfantelijk voor de koning te plaatsen. Ze verlaten de oven echter pas op het bevel van de koning. Daarbij zal ook komen dat het gezelschap van de Zoon van God hen zozeer met vreugde en vrede heeft vervuld, dat ze graag bij Hem in het midden van het vuur zijn gebleven.
Maar op bevel van de koning komen ze uit de oven en gaan voor hem staan. Daar staan ze voor Nebukadnezar, even trouw aan hem nadat ze in de vurige oven zijn geweest als ervoor. Het vuur heeft niets veranderd aan hun uiterlijk, maar ook niet aan hun gedrag.
Dan komen allen die hen bij Nebukadnezar hebben aangeklaagd bij de koning. Ze komen niet met een nieuwe aanklacht. Dat kan ook niet, want het vonnis is voltrokken. Wat ze constateren, is dat het vuur geen enkele vat op de jongemannen heeft gehad, ja, dat er zelfs geen brandlucht aan hen te ruiken is.
Hier is ook een belangrijke toepassing te maken. Gelovigen die in zware beproeving zijn geweest vanwege hun trouw aan de Heer, zullen van hun uitredding daaruit geen ophef maken. Ze zullen er niet mee te koop lopen en er grootse verhalen over rondstrooien. Er zal geen zelfverheerlijking zijn. Als ze er al iets over vertellen, zal dat alleen zijn om de Heer groot te maken, maar aan henzelf zal ‘geen brandlucht hangen’. Hun trouw aan de Heer zal na de beproeving even groot zijn als ervoor.
28 - 30 Het getuigenis van Nebukadnezar
28 Nebukadnezar nam het woord en zei: Geloofd zij de God van Sadrach, Mesach en Abed-Nego, Die Zijn engel heeft gezonden en Zijn dienaren heeft verlost, die op Hem hebben vertrouwd, het woord van de koning hebben weerstaan en hun lichaam hebben overgegeven, omdat zij geen enkele god wilden vereren of aanbidden dan hún God. 29 Daarom wordt door mij een bevel uitgevaardigd dat elk volk, [elke] natie of taal, die lasterlijke dingen zegt over de God van Sadrach, Mesach en Abed-Nego, in stukken zal worden gehouwen en dat zijn huis tot een mesthoop zal worden gemaakt, want er is geen andere god die zo redden kan. 30 Toen maakte de koning Sadrach, Mesach en Abed-Nego voorspoedig in het gewest Babel.
Het getuigenis van de vrienden brengt Nebukadnezar tot een lofprijzing van God, Die hij “de God van Sadrach, Mesach en Abed-Nego” noemt. God verheugt Zich erover als de Zijnen op deze wijze met Hem worden verbonden door de wereld en “schaamt Zich niet voor hen hun God genoemd te worden” (Hb 11:16b). Het gedrag van de vrienden heeft laten zien Wie God is.
De koning erkent de verlossing door God. Hij erkent dat zij op Hem hebben vertrouwd en dat zij in hun vertrouwen niet beschaamd zijn geworden. Zij hebben zijn woord, het woord van hem als koning, de machtigste man op aarde, weerstaan, uit trouw aan God. Hij heeft gezien dat hun trouw aan hun God zo groot is, dat zij zelfs hun lichamen hebben overgegeven. De grootste dreiging en zelfs de uitvoering van het vonnis hebben hen niet kunnen bewegen tot ontrouw aan hun God door een andere god te vereren of te aanbidden. Ze hebben alleen hun God vereerd en aangebeden.
Na deze opmerkelijke verklaring gaat Nebukadnezar nog verder. Hij laat een bevel door zijn hele rijk gaan dat er een algemeen respect moet zijn voor de God van Sadrach, Mesach en Abed-Nego. Wie iets lasterlijks over Hem zegt, zal daarvoor persoonlijk zwaar worden gestraft, terwijl ook zijn huis het zal moeten ontgelden. Zijn huis is de plaats waar de lastering heeft kunnen gebeuren, waardoor die plaats onrein is geworden en niet meer mag worden bewoond. Dat huis wordt een gedenkteken tot waarschuwing.
Dit oordeel is het deel van ieder die lastert. Lasteren is tegen beter weten in kwaad spreken. Wie na dit duidelijke bewijs van God dat Hij een verlossende God is, kwaad van Hem spreekt, is niet te verontschuldigen. En iedereen in het hele rijk van Nebukadnezar zal ervan horen. Alle gezagsdragers hebben het aandachtig bekeken (vers 27) en zullen van deze grote verlossing kunnen getuigen in de landen waaruit ze zijn gekomen en waarnaar ze straks weer zullen terugkeren.
Nebukadnezar verbiedt alleen het zeggen van lasterlijke dingen over God. Hij gaat helaas niet zover dat hij zijn volk oproept die God te vereren en te dienen. Hij moet een nog diepere les leren. Dat laat het volgende hoofdstuk zien.