Inleiding
De laatste drie hoofdstukken vormen een geheel. We vinden daarin historische feiten over de handelingen van heidense machten met Gods aardse volk vanaf de tijd van de heerschappij van de Meden en Perzen tot de uiteindelijke bevrijding onder de regering van Christus. Het sleutelvers is: “Ik ben gekomen om u inzicht te laten krijgen in wat uw volk in later tijd zal overkomen, want er is nog een visioen voor die dagen” (Dn 10:14). Hieruit blijkt dat het gaat om wat Israël “in later tijd zal overkomen”. We zullen zien dat die “later tijd” voor Daniël zowel de nabije als verre toekomst betreft.
1. Daniël 10 is de inleiding. In dit hoofdstuk wordt ons verteld over de tijd waarin Daniël de mededelingen ontvangt, de omstandigheden waarin hij verkeert en wat de uitwerking ervan op hemzelf is, wat het met hem doet.
2. In Daniël 11 wordt een profetische schets gegeven van de gebeurtenissen die plaatsvinden in verbinding met de koningen van de landen noordelijk en zuidelijk van het heilige land. De gebieden ten noorden en ten zuiden van Israël zijn de twee belangrijkste gebieden van de vier waarin het Grieks-Macedonische wereldrijk uiteen is gevallen.
3. Daniël 12 laat Gods handelingen zien met een getrouw overblijfsel van de Joden in de tijd dat het volk door de grote verdrukking van drieënhalf jaar gaat. Deze periode gaat direct aan de vestiging van het koninkrijk van Christus vooraf.
1 Een woord geopenbaard
1 In het derde jaar van Kores, koning van Perzië, werd er een woord geopenbaard aan Daniël, die de naam Beltsazar gegeven is. Dit woord was waarheid en [ging over] grote strijd. Hij begreep het woord en hij kreeg inzicht in het visioen.
We bevinden ons “in het derde jaar van Kores, koning van Perzië”, dat is het jaar 536 v.Chr. Het is de tijd dat een eerste gedeelte van het volk, een overblijfsel, is teruggekeerd naar het land. Dat is gebeurd in het eerste jaar van Kores (Ea 1:1-3,5). Daniël is echter niet meegegaan. Dat zal ongetwijfeld zijn omdat God hem heeft opgedragen in Babel te blijven. Maar zijn hart is bij de teruggekeerden. Ondanks zijn hoge leeftijd zijn zijn belangstelling en betrokkenheid bij het wel en wee van Gods volk niet verdwenen, maar nog net zo groot als vroeger.
Aan hem wordt “een woord geopenbaard”. Bij de blijdschap die bij hem aanwezig geweest zal zijn over de terugkeer van (een klein deel van) het volk, is er bij hem ook inzicht in hoe het met het volk zal gaan. Hij weet dat de terugkeer niet de beloofde zegen voor het land zal brengen. Het herstel van altaar, tempel en stad zal slechts voor een klein deel van het volk gelden en ook slechts tijdelijk zijn.
De opmerking “dit woord was waarheid”, toont de diepe overtuiging dat het woord dat wordt geopenbaard absoluut zal gebeuren. Er is geen enkele twijfel in zijn gedachten dat dit zo is, hoewel de tijd van de vervulling lang op zich zal laten wachten en pas lang na zijn dood zal plaatsvinden. Deze zekerheid zal van groot nut zijn tot vertroosting van de Joden die door de voorzegde tijd van grote strijd die over het volk zal komen, heen moeten gaan.
Anders dan bij andere visioenen, waarover hij vragen heeft en die ook stelt, begrijpt hij wat hem nu wordt geopenbaard. Wat hem wordt voorgesteld, is duidelijk.
2 - 3 Daniël rouwt
2 In die dagen was ik, Daniël, drie volle weken aan het rouwen. 3 Smakelijk voedsel at ik niet, vlees of wijn kwam niet in mijn mond, en mijzelf zalven deed ik helemaal niet, totdat [die] drie volle weken voorbij waren.
Daniël krijgt deze openbaring van het woord, terwijl hij zich verootmoedigt (vers 12). Waarom doet hij dat? Is er geen reden om blij te zijn vanwege de gedeeltelijke terugkeer van Gods volk naar het beloofde land? Het betekent toch een nieuwe start in hun geestelijke geschiedenis? Zijn uitingen van vreugde en feestvieren niet meer op hun plaats? Maar de man van God voelt het zondige verleden en de tegenwoordige zwakheid en hij voorziet ook de grote ellende die in de toekomst nog over Gods volk zal komen.
Onder hen die zijn teruggekeerd, hebben de jongeren inderdaad hun vreugde geuit over het herbouwde altaar. Die vreugde is voor hen volledig op zijn plaats. Tegelijk huilen de ouderen, omdat zij de herinnering hebben aan de vroegere heerlijkheid van Gods huis, waarbij het herstelde altaar schril afsteekt (Ea 3:12; vgl. Hg 2:4).
Het is goed wanneer een opwekking die door Gods genade plaatsvindt, ruimte biedt aan beide gevoelsuitingen. De jongeren zullen een opwekking als een verkwikking beleven en de ouderen evenzo. Bij ouderen zal er echter het extra besef zijn dat de volmaaktheid van het eren en prijzen van God pas bij de komst van Christus werkelijkheid zal zijn. Zij zullen bij elke opwekking daarom ook meer worden gekenmerkt door gebed en belijdenis dan door vreugde, hoewel er ook bij hen plaats voor vreugde zal zijn.
De gevoelens van Daniël laten zien dat hij het volk kent. Hij kent ook het teruggekeerde volk en tevens wat dat volk nog zal meemaken. Dat heeft nu bij hem de overhand. Dat brengt hem tot rouwen. Zijn verootmoediging is niet alleen een zaak van zijn geest. Ook zijn lichaam deelt daarin. Drie weken lang neemt hij niets wat smakelijk is. Wij zouden zeggen, hij neemt niets wat lekker is. Hij neemt alleen het noodzakelijke. Zelfs de verzorging van zijn lichaam laat hij achterwege. Hij is zozeer bezig met Gods volk, waarmee hij zich zozeer verbonden voelt, dat al het aangename, toelaatbare en ook noodzakelijke van het leven naar de achtergrond wordt gedrongen.
4 - 6 Daniël ziet de Heer Jezus
4 Op de vierentwintigste dag van de eerste maand bevond ik mij aan de oever van de grote rivier, dat is de Tigris. 5 Ik sloeg mijn ogen op en zag, en zie, er was een Man, gekleed in linnen, Zijn heupen omgord met het fijnste goud uit Ufaz. 6 Zijn lichaam was als turkoois, Zijn gezicht als het uiterlijk van de bliksem, Zijn ogen als vuurfakkels, Zijn armen en Zijn voeten als de glans van gepolijst brons en het geluid van Zijn woorden als het geluid van een menigte.
Door de gezindheid en houding die Daniël heeft, is hij in staat om mededelingen van God te ontvangen. Hij krijgt zelfs in een visioen een verschijning van de Heer Jezus te zien. De beschrijving die hier wordt gegeven, doet in elk geval aan Hem denken. Deze beschrijving lijkt namelijk op de beschrijving van de Zoon des mensen in Openbaring 1 (Op 1:13-15). Om Hem gaat het in de profetie en Hij zal alles vervullen.
Zijn hele verschijning straalt overweldigende heerlijkheid, heiligheid, majesteit, kracht en gezag uit:
1. Hij is “gekleed in linnen”, wat spreekt van zuiverheid en reinheid, van volkomen gerechtigheid (vgl. Op 19:8).
2. “Zijn heupen”, een beeld van de kracht van de wandel, zijn omgord “met het fijnste goud”, wat spreekt van Goddelijke heerlijkheid.
De verschillende kenmerken van Zijn Persoon worden verder telkens met een element uit de natuur vergeleken, wat wordt aangegeven door het woord ”als”.
3. “Zijn lichaam”, Zijn gestalte, doet denken aan turkoois, een edelsteen met een goudgele, blauwe of groenblauwe kleur.
4. “Zijn gezicht” en “Zijn ogen” hebben een uitstraling van bliksem en vuur. Het spreekt van Zijn allesdoordringende en oordelende vermogens, waarbij niets aan Zijn aandacht ontsnappen kan.
5. “Zijn armen en Zijn voeten”, die spreken van Zijn handel en wandel, zijn als gepolijst koper, wat spreekt van een onkreukbare uitoefening van het recht. Zijn oordeel is volmaakt rechtvaardig.
6. Ten slotte doet Zijn stem denken aan een menigte die spreekt. “Zijn woorden” die Hij uitspreekt, overstemmen elk ander geluid.
7 - 11 Krachteloos
7 Ik, Daniël, ik alleen zag dat visioen, maar de mannen die bij mij waren, zagen dat visioen niet. Er viel echter een grote verschrikking op hen en zij sloegen op de vlucht om zich te verbergen. 8 Ik echter, ik bleef alleen achter. Toen ik dat grote visioen zag, bleef er in mij geen kracht over. Mijn [gezonde] uitstraling werd aan mij veranderd in verval en ik had geen kracht meer over. 9 Toen hoorde ik het geluid van Zijn woorden. En toen ik het geluid van Zijn woorden hoorde, viel ik in een diepe slaap op mijn gezicht, en met mijn gezicht op de grond. 10 En zie, een hand raakte mij aan en maakte dat ik bevend op [mijn] handen en knieën [steunde]. 11 Hij zei tegen mij: Daniël, zeer gewenste man, let op de woorden die ik tot u spreken zal en ga staan waar u stond, want nú ben ik tot u gezonden. Toen hij dat woord tot mij sprak, ging ik bevend staan.
Wat Daniël ziet, maakt grote indruk op hem en ontneemt hem zijn kracht. We zien iets dergelijks bij Johannes op Patmos als hij de Zoon des mensen ziet (Op 1:17a). Zo vertoont de Heer Zich ook aan ons als we ons met Zijn toekomst en die van Zijn volk bezighouden. Als we Hem zien in Zijn majesteit en we bedenken dat Hij de toekomst in Zijn hand heeft en bestuurt, zullen ook wij, vervuld van ontzag, voor Hem neervallen.
De verschijning van de Heer Jezus is aan Daniël persoonlijk. De mannen die bij hem zijn, zien Hem niet. Toch heeft Zijn verschijning aan Daniël ook op hen effect. Ze voelen de aanwezigheid van een indrukwekkende hemelse Gestalte, zonder dat ze iets kunnen tasten of zien of horen. Dat vervult hen met verschrikking. Ze slaan op de vlucht en verbergen zich. Het lijkt op wat Saulus en zijn metgezellen overkomt, wanneer de Heer Jezus aan Saulus verschijnt (Hd 22:7-9).
Daniël blijft alleen achter, terwijl alle kracht uit hem is weggevloeid. Hij voelt zich totaal zonder kracht. Het staat er twee keer. Ook is alle kleur uit zijn gezicht weggetrokken. Als hij het geluid van de woorden van de Heer Jezus hoort, valt hij in een diepe slaap. Hij is zo uitgeput, zowel lichamelijk door het vasten als geestelijk door wat hij ziet en hoort, dat hij buiten bewustzijn raakt. Hij ligt met zijn gezicht op de grond, wat aangeeft dat hij niet op de gebruikelijke manier in slaap is gevallen.
We zien bij Daniël wat de uitwerking op een mens is als het Woord van God met kracht op hem afkomt en bij hem binnenkomt. De woorden van de Heer Jezus en Zijn verschijning hebben dezelfde uitwerking. Het Woord van God en de Heer Jezus worden vereenzelvigd. Het spreken van de Heer Jezus openbaart Wie Hij is. Zijn woorden geven Zijn Persoon weer.
Dan raakt een hand Daniël aan. Dat is niet de hand van de Heer Jezus, maar van een engel. Uit het vervolg blijkt dat niet meer de Heer Jezus handelt en aan het woord is, maar een engel. Maar er is wel kracht in de aanraking, want daardoor komt Daniël, hoewel nog bevend, op handen en voeten overeind van zijn liggende houding. Vervolgens bemoedigt de engel hem door zijn naam te noemen en daaraan toe te voegen dat hij “een zeer gewenste man” is.
Dat zegt hem dat hij in de gunst van God staat (Dn 9:23). Hij is daardoor in staat te letten op de woorden die de engel zal spreken. Daarvoor moet hij gaan staan. De staande houding is de gepaste houding om aandachtig te kunnen luisteren naar wat de engel te zeggen heeft, want daarvoor was hij op dit moment gekomen. Daniël doet wat de engel zegt en gaat bevend staan. Hij is nog steeds onder de indruk van alles wat hij meemaakt.
Ook hier zien we dat profeten gewone mensen zijn. Ze zijn niet altijd direct hersteld van een schokkende ervaring, ook al worden ze nog zo bemoedigd. Het gaat niet om angst voor God, maar om de reactie van lichaam en geest op wat ze meemaken. Profeten zijn geen supermensen die onaangedaan mededelingen ontvangen en doorgeven. Hun hele wezen is betrokken bij de dienst die ze doen.
Zo zal het ook bij ons zijn als we Gods Woord lezen en horen en als we in gebed zijn. Wat ons daarbij voor de aandacht komt, doet iets met ons als we er werkelijk naar verlangen de betekenis van Gods Woord te kennen en we het welzijn van Zijn volk, de gemeente, op het oog hebben.
12 - 13 De strijd achter de schermen
12 Toen zei hij tegen mij: Wees niet bevreesd, Daniël, want vanaf de eerste dag dat u zich met [heel] uw hart erop toelegde om inzicht te krijgen en om u te verootmoedigen voor het aangezicht van uw God, zijn uw woorden gehoord, en omwille van uw woorden ben ik gekomen. 13 De vorst van het koninkrijk Perzië stond eenentwintig dagen tegenover mij, maar zie, Michaël, een van de voornaamste vorsten, kwam om mij te helpen, toen ik daar achterbleef bij de koningen van Perzië.
Als speciale vertroosting wordt tegen Daniël gezegd dat hij niet bevreesd hoeft te zijn. De woorden “wees niet bevreesd”, zijn door de eeuwen heen voor veel gelovigen een grote bemoediging geweest in moeilijke omstandigheden. Het lijkt erop dat Daniël bevreesd is geworden dat zijn gebed niet zou worden gehoord. Dat valt op te maken uit het woord “want” dat erop volgt. Het duurde zolang voordat er antwoord kwam.
Maar zijn vrees is ongegrond, “want”, zo krijgt hij nu te horen, zijn gebed is al vanaf de eerste dag voor Gods aangezicht gekomen. Het heeft God ook direct tot handelen gebracht, want Hij heeft een engel gestuurd om op de woorden van Daniël in te gaan. Dat het toch zolang heeft geduurd voordat er antwoord kwam, heeft een andere oorzaak dan dat God zijn gebed niet gehoord zou hebben of er niet op zou willen antwoorden.
Wat hier tegen Daniël wordt gezegd, mag ook ons bemoedigen met betrekking tot onze gebeden. We mogen weten dat onze gebeden door God worden gehoord op hetzelfde moment dat we ze uitspreken. Ook als we moeten wachten op antwoord, mogen we weten dat ons gebed is ‘aangekomen’ bij God en van Hem de volle aandacht krijgt.
Als we moeten wachten, is dat een aansporing om volhardend voor een zaak bidden. Tegelijk mogen we weten dat al vanaf de eerste keer dat we voor een zaak bidden, God ermee bezig is ons een antwoord te geven. Het oponthoud in het antwoord is een test voor ons geloof en stelt onze volharding in het vertrouwen op Hem op de proef. Als de zaak waarvoor we bidden werkelijk op ons hart ligt, zullen we het woord ter harte nemen: “Bidt onophoudelijk” (1Th 5:17).
Voordat de engel Daniël het antwoord meedeelt dat hij komt brengen, licht de engel de sluier op van een gebeurtenis in de onzichtbare wereld. Wat hij daarover zegt, is uniek en buitengewoon leerrijk voor ons. We krijgen daardoor inzicht in de strijd die in de hemelse gewesten wordt gevoerd. We kijken hier achter de schermen. Door wat de engel zegt, wordt duidelijk dat achter de aardse machten geestelijke machten schuilgaan. Het is alsof Paulus tot ons spreekt over de werkelijke macht waarmee we te doen hebben. Dat is niet vlees en bloed, maar dat zijn de geestelijke machten, de overheden, de wereldbeheersers in de hemelse oorden, dus niet op aarde, maar in de lucht (Ef 6:12).
Elke oorlog op aarde is het gevolg van een overeenkomst in de onzichtbare wereld tussen duivelse machten. In de onzichtbare wereld zijn de onderscheidingen tussen rivaliserende partijen er niet. De krachtsverhoudingen in de wereld bijvoorbeeld tussen oost en west worden niet bepaald door de partijen of landen op aarde, maar in de geestelijke wereld. In de geestelijke wereld zijn onder de machten van de duisternis geen tegenstellingen, daar is geen strijd, maar volkomen demonische eensgezindheid. De duistere machten werken samen om de mensheid te verderven, waarbij ze zich bovenal op Gods volk richten.
De vorst van het koninkrijk Perzië is niet de aardse vorst, maar een engelenvorst. Een aardse vorst zou nooit tegenstand kunnen bieden tegen een engel die met een boodschap van God onderweg is naar een van de Zijnen. Demonische vorsten zijn echter zo machtig, dat zij zelfs in staat zijn om een engel van God zolang tegen te houden. Deze demonische vorst die speciaal het koninkrijk van Perzië beïnvloedt, is zo machtig, dat de aartsengel Michaël eraan te pas moet komen. Michaël is de vorst van Israël. In vers 21 wordt tegen Daniël gezegd dat Michaël “uw vorst” is. Het volk van God heeft zijn eigen engel. Michaël wordt hier “een van de voornaamste vorsten” genoemd en in het laatste hoofdstuk wordt hij “de grote vorst” genoemd (Dn 12:1).
We weten dat engelen op een speciale manier door God worden gebruikt voor de bescherming van de Zijnen (Hb 1:14). Hier leren we verder dat zij de uitvoerders van de wil van God zijn in Zijn voorzienige handelingen met mensen. Zij delen mee aan mensen wat God hun opdraagt. We zien hier ook dat uitverkoren engelen elkaar helpen in hun strijd tegen de afvallige engelen. Michaël is gezonden om de engel te helpen die naar Daniël was gestuurd. Deze was tegengehouden door de engelenvorst van Perzië, waardoor hij zijn opdracht niet kon uitvoeren. Hij bleef achter en stond tegenover nog andere engelenvorsten die Perzië onder hun invloedssfeer hadden. Deze boze machten ging het erom Gods werk in Perzië tegen te werken.
14 De inhoud van de profetie
14 Ik ben gekomen om u inzicht te laten krijgen in wat uw volk in later tijd zal overkomen, want er is nog een visioen voor die dagen.
Dit vers geeft ons een belangrijke aanwijzing over het voornaamste doel van de profetie. We kunnen het wel een sleutelvers noemen, want het opent de deur naar de inhoud en bedoeling van de profetie. De engel zegt dat hij is gekomen om Daniël “inzicht te laten krijgen in wat uw volk in later tijd zal overkomen”. Het gaat hier dus over het volk van Daniël, dat is het volk van de Joden. Alle plannen van God met de aarde staan in verband met Zijn aardse volk, de Joden. Ook het volgende hoofdstuk moeten we in dit licht zien. Dan worden we bewaard voor allerlei verkeerde verklaringen.
Het hoofddoel van deze profetie is te laten zien wat Gods aardse volk, Israël, in “later tijd” zal overkomen. Zoals aan het begin van dit hoofdstuk is opgemerkt, worden met “later tijd” zowel gebeurtenissen in de nabije toekomst als gebeurtenissen in de verre toekomst bedoeld. In het vervolg van de mededelingen die de engel daarover doet, zullen we gebeurtenissen voor de aandacht krijgen die zijn voorzegd en die vrij spoedig daarna zijn vervuld. Er zijn echter andere gebeurtenissen die vooruit wijzen naar de verre toekomst en ook nu nog toekomst zijn. We moeten daarbij denken aan de openbaring van de antichrist en de grote verdrukking die over heel de aarde zal komen.
De gedachten en plannen van God hebben als doel en middelpunt Israël, en wel in verbinding met hun Messias, het ware middelpunt van al Gods plannen. Bij de volken gaat het in de eerste en enige plaats om Israël en niet om de koningen van het noorden of van het zuiden. Alle spelers op het eindtoneel zijn in zekere zin figuranten om alle licht op de hoofdrolspeler te laten vallen. Dan zal blijken dat de hoofdrolspeler, Israël, zal schitteren, omdat dit volk de schittering van de Regisseur weergeeft.
15 - 19 Daniël wordt gesterkt
15 Toen hij in deze bewoordingen met mij sprak, hield ik mijn gezicht naar de aarde gericht en verstomde. 16 Maar zie, [Iemand,] Die leek op de mensenkinderen, raakte mijn lippen aan. Toen opende ik mijn mond en ging spreken. Ik zei tegen Hem Die tegenover mij stond: Mijn Heere, vanwege het visioen hebben mij weeën overvallen, zodat ik geen kracht meer over heb. 17 Hoe kan de knecht van deze mijn Heere dan spreken met U, mijn Heere? Want wat mij betreft, van nu af aan is er geen kracht [meer] in mij aanwezig en is er geen adem in mij overgebleven. 18 Toen raakte Hij Die het uiterlijk had als van een mens, mij opnieuw aan en Hij versterkte mij. 19 Hij zei: Wees niet bevreesd, zeer gewenste man! Vrede zij u. Wees sterk, ja, wees sterk. Terwijl Hij met mij sprak, werd ik versterkt en ik zei: Laat mijn Heere spreken, want U hebt mij versterkt.
Daniël is opnieuw overweldigd door wat hij heeft gehoord. Hij buigt zijn hoofd en kan geen woord meer uitbrengen. In het licht van de mededelingen die hem zijn gedaan, voelt hij zijn onwaardigheid en onmacht. Hij voelt als het ware het hele gewicht van de toekomst op zich rusten en weet niet wat hij moet zeggen. Het is alsof weeën hem zijn overvallen bij het zien van het visioen, zoals hij zegt nadat zijn lippen zijn aangeraakt en hij weer kan spreken.
Zijn lippen worden aangeraakt door “[Iemand,] Die leek op de mensenkinderen”. Dat lijkt iemand anders te zijn dan de engel die tot nu toe tot hem heeft gesproken. Als dat zo is, is er veel voor te zeggen dat we hier een verschijning van de Heer Jezus hebben. Hij raakt de lippen van Daniël aan, waardoor hij weer kan spreken (vgl. Js 6:6-7). Maar het kan ook zijn dat het de engel is die met hem heeft gesproken. Daniël richt zich op eerbiedige wijze tot hem en spreekt hem aan met “Heere”, dat is gebieder, heerser. Hij erkent in de engel zijn meerdere. Hij belijdt tegenover hem ook zijn krachteloosheid vanwege alles wat hij heeft gezien.
Dat alle kracht uit hem is weggevloeid, heeft als oorzaak dat Daniël zich volledig in het visioen heeft ingeleefd. Hij is er volledig bij betrokken geweest en het heeft hem al zijn kracht ontnomen. Hij heeft zelfs geen kracht meer over om te spreken met deze machtige engelenvorst. Een onderwerp waarbij iemands hele persoonlijkheid betrokken is, kan niet slechts intellectueel besproken worden. Ook de emoties worden aangesproken. Een onderwerp kan zo heftig zijn, dat iemand zich volkomen onbekwaam voelt daarover iets te zeggen. De adem kan iemand benomen worden als hij aan iets aangrijpends denkt en nog meer als hij eraan denkt er iets over te moeten zeggen.
Dan raakt het hemelse wezen Daniël voor de tweede keer aan en versterkt hem. Dit lijkt er weer op te duiden dat we toch te maken hebben met de engel die tot Daniël is gekomen. Toen de Heer Jezus in Gethsémané in zware gebedsstrijd was, verscheen er ook “een engel uit [de] hemel die Hem [lichamelijk] sterkte” (Lk 22:43). Weer hoort Daniël de bemoedigende woorden dat hij “niet bevreesd” hoeft te zijn (vers 12) en dat hij een “zeer gewenste man” is (vers 11). Vervolgens krijgt hij het prachtige woord “vrede zij u” te horen.
Er is niet veel wat groter is dan met de vrede van God in het hart te leven. Als de vrede van God in onze harten is, zullen we niet door de omstandigheden ontmoedigd raken omdat we weten dat God die in Zijn hand heeft. En wordt Hij ergens onrustig van? Is er iets in het heelal wat Hem Zijn vrede kan afnemen? Natuurlijk niet. Welnu, als de vrede die Hij heeft in ons is, zal dat onze harten en gedachten bewaren in Christus Jezus Die onze vrede is (Fp 4:6-7).
Het gevolg is dat er kracht is om te doen wat van ons wordt gevraagd. Daarop wordt Daniël dan ook gewezen (vgl. Jz 1:9). Hij is al versterkt door de aanraking (vers 18). Door de vrede kan tegen hem worden gezegd dat hij sterk moet zijn (vers 19a), dat wil zeggen dat hij de verkregen kracht ook moet gebruiken. Nu wordt nog gezegd (vers 19b) dat hij versterkt wordt, terwijl tot hem wordt gesproken. Dat wijst op de uitwerking die goede woorden hebben. Goede woorden geven kracht. Als ons iets wordt verteld wat ons blij maakt, geeft dat nieuwe energie. Tegelijk is er het verlangen om meer van dergelijke versterkende woorden te horen. Dat verlangen spreekt Daniël uit.
20 - 21 Het boek van de waarheid
20 Toen zei hij: Weet u waarom ik naar u toe ben gekomen? Nu zal ik terugkeren om tegen de vorst van Perzië te strijden. En zodra ik vertrokken ben, zie, dan zal de vorst van Griekenland komen. 21 Ik zal u echter vertellen wat is opgetekend in het boek van de waarheid – al maakt niet één zich met mij sterk tegen hen, behalve uw vorst Michaël.
Vanaf dit punt wordt Daniël een luisteraar. De engel informeert hem dat hij binnenkort zal terugkeren om te strijden tegen de satanische engelenvorsten van Perzië en Griekenland. De strijd is altijd die tussen demonen en de engelen van God, met het gelovig overblijfsel als inzet van die strijd. De wisseling van macht op aarde is het gevolg van een strijd in de hemel. Om dat te zien moeten we geopende ogen krijgen (2Kn 6:15-17). Onze werkelijke tegenstanders zijn in de onzichtbare wereld. De werkelijke tegenstand is tegen het volk van God.
Voordat de engel deze nieuwe strijd aanbindt met de geestelijke boosheden, zal hij Daniël vertellen wat in “het boek van de waarheid” is opgetekend. Het boek van de waarheid is wat bekend is bij God. God schrijft de geschiedenis en het verloop van de gebeurtenissen, dat wil zeggen dat het bij Hem vastligt, het staat in Zijn hemelse geschiedschrijving opgetekend. Wat daarin staat opgetekend met betrekking tot de latere tijd, gaat de engel in de twee volgende hoofdstukken vertellen. Voor ons is “het boek van de waarheid” het Woord van God. Daarin staat alles opgetekend. Daarom moeten wij dat boek lezen en bestuderen. Gods Geest wil ons daarin leiden en ons de betekenis duidelijk maken.
Daniël krijgt de verzekering dat “uw vorst Michaël” zich met deze engel sterk zal maken in de taak die de engel is opgedragen. De engel staat tegenover een overmacht. Deze overmacht bestaat uit de vorsten van de wereldrijken Perzië en Griekenland, dat wil zeggen de demonische machten die deze rijken besturen. Deze boze geesten zijn er via deze wereldrijken op uit om Gods volk te verderven. Zij zullen er alles aan doen dat de engel niet aan zijn dienst ten opzichte van Daniël en Gods volk toekomt. Maar met de hulp van Michaël zal de engel zijn taak ten opzichte van Daniël en het volk van Daniël kunnen volbrengen.