1 - 7 De mens gaat naar zijn eeuwig huis
1 Denk aan uw Schepper in de dagen van uw jeugd,
voordat de kwade dagen komen en de jaren naderen
waarvan u zeggen zult:
Ik vind er geen vreugde in;
2 voordat de zon verduisterd wordt, evenals het licht
en de maan en de sterren,
en de wolken terugkeren
na de regen,
3 op die dag, wanneer de bewakers van het huis zullen beven,
de sterke mannen zich zullen krommen,
de maalsters ophouden, omdat ze met weinigen zijn,
en zij die door de vensters kijken, verduisterd worden;
4 wanneer de beide deuren naar de straat gesloten worden,
het geluid van de molen verzwakt,
men opstaat bij het geluid van de vogels,
en alle zangeressen neergebogen zullen worden,
5 men ook gaat vrezen voor de hoogte,
en er verschrikkingen zijn op de weg,
de amandelboom gaat bloeien,
de sprinkhaan zichzelf tot last wordt,
en de kapperbes niet meer helpt
– de mens gaat immers naar zijn eeuwig huis:
rouwklagers doen de ronde in de straat –
6 voordat het zilveren koord verwijderd wordt
en de gouden oliehouder verbrijzeld,
de kruik bij de bron stukgebroken wordt
en het rad bij de waterput verbrijzeld,
7 het stof terugkeert naar de aarde zoals het was,
en de geest terugkeert
tot God, Die hem gegeven heeft.
Vers 1 sluit direct aan bij het voorgaande. Omdat de jonge jaren voorbij zijn voordat hij er erg in heeft (Pr 11:10), houdt de Prediker de jongeman voor: “Denk aan uw Schepper in de dagen van uw jeugd.” De jonge mens moet niet alleen denken aan zijn welzijn, maar vooral ook aan zijn Schepper, zijn Maker. “Denk aan” is niet slechts een herinnering om niet te vergeten, maar een gebod dat een volledige toewijding aan God inhoudt om Hem lief te hebben, te dienen en te vrezen. God wil dit ‘denken aan’ vertaald zien in de praktijk van het leven. Het gaat erom als rentmeesters te leven die verantwoording zullen afleggen aan onze Schepper over wat we met ons leven hebben gedaan.
Het inzicht dat jeugdigheid op zichzelf genomen een lege zaak is, leert jongeren iets hogers en iets blijvends te zoeken, namelijk hun Schepper. Als we het leven aan de Schepper te danken hebben, dan is het niet meer dan juist dat we Hem ervoor danken en ons leven aan Hem toewijden. Hem vergeten heeft tot gevolg dat er slechte keuzes worden gemaakt waarvan de gevolgen het hele leven kunnen blijven.
De oproep aan de jonge mens om aan zijn Schepper te denken in de dagen van zijn jeugd wordt door de Prediker gedaan omdat de dagen van de jeugd dagen bij uitstek zijn om met Hem en Zijn Woord vertrouwd te raken. Alleen gemeenschap met Hem en de kennis van Zijn wil over het leven geven basis aan het leven. Die dagen zijn snel voorbij. En dat niet alleen, er breken “kwade dagen” aan en ook naderen “de jaren” waarvan de jonge mens zal zeggen dat hij “er geen vreugde” in vindt.
“Voordat” het zover is, moet hij ermee vertrouwd zijn geraakt aan zijn Schepper te denken. Het woord ‘voordat’ markeert een wisseling in de levensomstandigheden, een wisseling waarop je je moet voorbereiden (verzen 2,6). Die wisseling – van jong zijn naar oud worden en sterven – komt onherroepelijk.
De verzen die volgen, laten zien hoe snel de dagen van de jeugdtijd voorbijgaan. De Prediker toont nu aan dat waar God wordt genegeerd, de mogelijkheid voor vreugde verloren zal gaan. De komende jaren zullen de niet-oppassende lezer tot de wanhopige belijdenis brengen – dat is de zin van „waarvan u zeggen zult“ – dat er voor hem geen uitzicht meer is.
Dat zon, licht, maan en sterren verduisteren door de wolken (vers 2), wijst op de algemene gedachte dat met het klimmen van de jaren de capaciteit verdwijnt om blij te zijn. Evenzo wijzen terugkerende wolken op een terugkerende opeenvolging van verdrietigheden. Het is als een storm met wolkbreuken die uitgeraasd is, terwijl een andere storm met wolkbreuken zich alweer aandient.
In de verzen 3-7 beschrijft de Prediker het verval van de mens als gevolg van ouderdom. We zien hier de waarheid van het gezegde: ouderdom komt met gebreken. Ook de vereenzaming als gevolg van ouderdom speelt een rol die duidelijk maakt dat de rol is uitgespeeld. Kinderen hebben hun eigen drukke bezigheden, en leeftijdgenoten zijn er nauwelijks meer, en als ze er zijn, hebben ze met dezelfde problemen te maken.
Het gaat met het lichaam net als met een voornaam huis met bewakers, vitale bewoners, gewillig en bedrijvig personeel en mensen die voor verstrooiing zorgen, de entertainers. Het moet goed tot de jongere doordringen dat zoals zo’n huis in verval kan raken, het zo met het lichaam van de mens gaat dat er nu nog zo gaaf en krachtig uitziet.
1. Vers 3. “De bewakers van het huis” zijn de handen en armen. De eens zo krachtige handen en armen beven nu. Dat zie je als ze een kopje thee drinken of hun vork met eten aan de mond brengen.
2. “De sterke mannen“ zijn de benen (vgl. Ps 147:10). De benen die eens als pilaren stonden (vgl. Hl 5:15), zijn gekromd. Het fiere, rechtopstaande, is eruit verdwenen.
3. “De maalsters”, de vrouwen die het koren tot fijn meel malen, zijn de tanden en kiezen, het gebit. Er vallen steeds meer tanden en kiezen uit het gebit. Het eten lekker kauwen, zeker de hardere, smakelijke stukken, is er niet meer bij. Het voedsel moet meer en meer vloeibaar zijn om met een lepel of een rietje naar binnen te worden gewerkt.
4. “Zij die door de vensters kijken”, zijn de ogen. Het scherp zien neemt af. Vaak begint het ermee dat je armen niet meer lang genoeg zijn om een boek te lezen. Er moet een leesbril aan te pas komen.
5. Vers 4. “De beide deuren naar de straat” zijn de oren of de lippen. Voor de oren geldt dat het gehoor afneemt. Je wordt steeds hardhorender, je moet steeds vaker vragen: ‘Wat zeg je?’ Voor de lippen geldt dat je steeds moeilijker uit je woorden komt, misschien wel door dementie. Oren en lippen zijn nodig voor een goede communicatie en dat wordt in de ouderdom steeds moeilijker.
6. ”Het geluid van de molen verzwakt”, kunnen we toepassen op de afnemende interesse in wat er zich in het leven van alledag afspeelt.
7. Dat “men opstaat bij het geluid van de vogels”, kan betekenen dat men vroeg wakker is, dat er geen sprake meer is van een gezonde, lange slaap die je kunt hebben na een dag hard werken.
8. Dat “alle zangeressen neergebogen zullen worden”, ziet op de stembanden. Het zingen met volle, krachtige stem is veranderd in een trillend, krakend geluid, waardoor anderen ons nog moeilijk kunnen verstaan.
9. Vers 5. Ook het “vrezen voor de hoogte” zien we bij een oudere. Hij wordt onzeker op de trap of de ladder en durft er niet meer op.
10. “De verschrikkingen op de weg” zien op de straat met zijn drukte. Hij wordt bang om over te steken. Snel wegspringen voor een aanstormend gevaarte is er niet meer bij.
11. Het “bloeien” van “de amandelboom” is een verwijzing naar het haar dat grijs en wit wordt.
12. Ook zijn gang wordt traag, moeizaam en slepend als die van een oude “sprinkhaan” die niet meer kan springen, maar zichzelf voortsleept. Het geringe gewicht van zijn oude lichaam wordt een zware last.
13. De “kapperbes”, die dient als opwekker van eetlust, helpt niet meer om de eetlust te stimuleren. Hij heeft geen trek meer, er is niets meer wat hem doet watertanden.
14. De beschrijving van de achteruitgang en neergang van het lichaam en de lichamelijke capaciteiten lopen uit op de dood, “zijn eeuwig huis”. Het is hier niet de hoop van de gelovige (2Ko 5:1), maar het eindstation van de mens, zijn eeuwige bestemming. “De mens gaat immers” daarheen, is daarheen op weg. Het proces dat uitloopt op de dood, kan soms vele jaren duren. Het is de weg van “het lichaam van onze vernedering” (Fp 3:21).
15. Met de dood zijn ook rouw en verdriet verbonden. De “rouwklagers” maken melding van het onvermijdelijke einde dat is gekomen. Iedereen hoort ervan, het wordt overal verkondigd.
16. Vers 6. Het woord “voordat” waarmee dit vers begint, sluit aan bij het “voordat” van vers 2. Daar is het om de fase van de ouderdom in te luiden, hier is het de afsluiting ervan, de dood. Dat er van ‘zilver’ en ‘goud’ wordt gesproken, geeft de hoge waarde van het leven van de mens aan. De laatste handelingen die tot de dood voeren, worden beeldend beschreven in vier uitdrukkingen, verdeeld in twee paren. De vier werkwoorden – “verwijderd”, “verbrijzeld”, “stukgebroken”, “verbrijzeld” – onderstrepen de eindigheid van het aardse leven.
In het eerste paar wordt het lichaam in zijn hoge waarde voorgesteld in het beeld van “de gouden oliehouder” die aan “het zilveren koord” hangt. Het zilveren koord stelt de verbinding met boven, de hemel, voor. Ons leven is verbonden met God, ook al willen we niets met Hem te maken hebben. Hij heeft ons onze levensadem gegeven. Als echter het zilveren koord verwijderd wordt, als het breekt, stort de gouden oliehouder ter aarde en wordt onherstelbaar verbrijzeld. Het levenslicht is volledig gedoofd. Verwijderen heeft ook de betekenis van losmaken.
In het tweede paar wordt het lichaam in zijn zwakheid en breekbaarheid voorgesteld in het beeld van “de kruik”. We zien iemand die water put met een kruik die hij aan een touw via een rad in een put laat zakken. De dood is het stukbreken van de kruik. Ook wat de kruik liet zakken, “het rad”, wordt verbrijzeld. Dat het bij “de bron” en “de waterput” gebeurt, die allebei symbolen van leven zijn, maakt de zaak extra dramatisch. Er is geen mogelijkheid meer om van de levensbron te drinken.
Er is een oude fabel over een man die een merkwaardige afspraak met de Dood maakte. Hij zei tegen Magere Hein dat hij hem graag zou vergezellen wanneer de tijd was aangebroken om te sterven, maar onder één voorwaarde: de Dood moest ruim van tevoren een boodschapper sturen om hem te waarschuwen. Weken gingen voorbij en werden maanden en maanden werden jaren.
Toen, op een bittere winteravond, terwijl de man aan al zijn bezittingen dacht, kwam de Dood plotseling de kamer binnen en tikte hem op de schouder. Geschrokken riep de man uit: ‘Je bent hier zo snel en zonder waarschuwing! Ik dacht dat we iets hadden afgesproken.’ De Dood antwoordde: ‘Ik heb meer gedaan dan mij aan mijn deel van de afspraak houden. Ik heb je veel boodschappers gestuurd. Kijk in de spiegel en je zult een aantal van hen zien.’
Terwijl de man dat deed, fluisterde de Dood: ‘Kijk eens naar je haar. Vroeger was het vol en zwart, nu is het dun en wit. Kijk eens naar de manier waarop je je hoofd houdt om naar mij te luisteren omdat je gehoor niet meer goed is. Zie eens hoe dicht je bij de spiegel moet staan om jezelf duidelijk te zien. Ja, ik heb door de jaren heen veel boodschappers gestuurd. Het spijt me dat je niet klaar bent, maar de tijd is gekomen om te vertrekken.’
De les is duidelijk: We moeten leren om aandacht te besteden aan ‘de boodschappers’ die ons laten zien dat we ouder worden, en ons voorbereiden op onze dood.
17. Vers 7. Hier is de dood definitief vastgesteld. De twee aspecten van het mens-zijn komen naar voren. Wat zijn lichaam betreft, dat uit het “stof” van de aarde is gemaakt, dat keert terug naar de aarde, waaruit het ook gemaakt is (Gn 2:7; 3:19; Jb 10:9; Ps 90:3; 103:14). Wat zijn geest betreft, die keert terug tot God, Die hem ook heeft gegeven (Jb 34:14-15). De scheiding tussen lichaam en geest bewijst dat het lichaam dood is, want het lichaam zonder geest is dood (Jk 2:26a).
We zien hier het contrast tussen lichaam en geest (vgl. Pr 3:20). Dit wijst op een voortbestaan van de mens, iets dat voor de Prediker een mysterie was. Dat er een voortbestaan is, wordt pas in het licht van het Nieuwe Testament duidelijk (vgl. 2Tm 1:10).
We zullen allemaal te maken krijgen met de bovenstaande werkelijkheden van de ouderdom, tenzij we jong sterven of Christus komt om ons te halen. Het punt van de Prediker in zijn beeldspraak is voor ons glashelder: in de ouderdom is de tijd van inspannende dienst voor de Heer voorbij. Betekent dit dan dat de ouderdom niet mooi kan zijn? Zeker niet. Een oudere of oude gelovige in Jezus Christus die op weg is naar zijn ‘eeuwig huis’, kan nog volop voor Christus een geweldig leven leiden.
We kunnen de rest van ons leven ‘jong van hart’ leven. We zijn pas echt oud als we ons doel en onze opdracht in het leven niet meer zien. Een prachtig voorbeeld is Kaleb (Jz 14:10-11). Laten wij, net als hij deed, God om een berg vragen. We zijn niet klaar om te leven voordat we klaar zijn om te sterven. Regel de eeuwige zaken en stort je in het ware leven.
8 - 12 De kracht van het Woord van God
8 Een en al vluchtigheid,
zegt de Prediker,
alles is vluchtig.
9 Overigens, Prediker was een wijze: voortdurend onderwees hij het volk in kennis, hij was opmerkzaam en onderzocht, hij stelde vele spreuken op.
10 Prediker zocht aangename woorden te vinden: het geschrevene is oprecht, woorden van waarheid.
11 De woorden van wijzen zijn als prikkels en als spijkers, diep ingeslagen door meesters in het verzamelen. Zij zijn gegeven door één Herder.
12 Wat erbovenuit gaat, mijn zoon, wees gewaarschuwd! Er komt geen einde aan vele boeken te maken, en veel studeren vermoeit het lichaam.
Verval, achteruitgang en dood brengen de Prediker terug naar het begin van zijn boek, waar hij de conclusie van zijn onderzoek al heeft verwoord (vers 8; Pr 1:2). Al zijn onderzoeken, waarvan hij in dit boek verslag doet, hebben de waarheid ervan aangetoond, dat alles vluchtig is. Ieder die in de realiteit van het leven staat, zal volmondig met zijn conclusie instemmen.
De “Prediker was een wijze” (vers 9). Een wijze is iemand die God vreest. Wie God vreest, zal erop uit zijn Gods volk te onderwijzen in de “kennis” van Zijn wil en dat ook “voortdurend” te doen. Dit is de eerste activiteit die een wijze kenmerkt. Het gaat om het onderwijzen van kennis aan de volgende generatie. Het is kennis opgedaan door ervaring.
Een jonge prediker sprak over Psalm 23. Hij deed zijn uiterste best de psalm goed uit te leggen, maar zijn boodschap kwam niet over. Daarna sprak een oude man. Hij boog zijn hoofd, zijn handen beefden en zijn lichaam was getekend door vele jaren van hard werken. Hij begon op te zeggen: ‘De Heer is mijn Herder.’ Toen hij klaar was, was het doodstil, zijn gehoor was diep onder de indruk. Toen de jonge prediker aan de oude man vroeg waarom zijn woorden zo’n verschil hadden gemaakt, zei de oude man eenvoudig: ‘Jij kent de psalm, ik ken de Herder.’ De waarheid is dat sommige dingen alleen door ervaring worden geleerd.
Het doel van het onderwijs van de Prediker is om de volgende generaties ervoor te bewaren dat ze fouten maken. Daarvoor is het nodig om opmerkzaam te zijn en te onderzoeken. Bij de overdracht van kennis moet rekening worden gehouden met de situatie waarin het volk zich bevindt. Er moet opgemerkt en onderzocht worden wat aan kennis nodig is.
De Prediker heeft zijn onderwijs doorgegeven door “vele spreuken” op te stellen (1Kn 4:32). Hij gaf niet impulsief dingen door zodra er wat in hem opkwam. Hij bekeek eerst aandachtig en onderzocht, voordat hij zijn onderwijs doorgaf. Hij dacht eerst na voordat hij wat zei. Hij deed zoals later van Ezra staat: “Ezra had immers zijn hart erop gericht om de wet van de HEERE te onderzoeken, om die te doen en om in Israël de verordeningen en bepalingen te onderwijzen” (Ea 7:10). Eerst onderzoeken, vervolgens doen en dan onderwijzen in Israël, ofwel: studeren, praktiseren, onderwijzen.
Ook de methode van onderwijs is belangrijk (vers 10). Hij geeft zijn onderwijs in woorden, maar die woorden kiest hij met zorg uit. Hij wil ‘effectief communiceren’. Woorden zorgen ervoor dat gedachten kunnen worden meegedeeld. De Prediker heeft bewust gebruikgemaakt van “aangename woorden”. Hij is zich ervan bewust dat hij Gods Woord aan anderen doorgeeft. Daarom gebruikt hij geen stuitende of grove taal, maar taal die door iedereen gemakkelijk te volgen is en die ook uitnodigt om te blijven luisteren. Wat hij zegt, is aangenaam van inhoud. Het is aangenaam om naar hem te luisteren. Je hoeft er geen woordenboek bij te gebruiken of achterdochtig te zijn.
Dat betekent niet dat zijn woorden er ‘lekker’ ingaan, woorden die gemakkelijk in het gehoor liggen, die het gehoor ‘strelen’ (2Tm 4:3). Wie zo spreekt, is niet oprecht. De woorden van de Prediker zijn “in genade”, maar tegelijk “met zout besprengd”, wat wil zeggen dat het bederf wordt geweerd (Ko 4:6). Het zijn woorden “vol van genade en waarheid” (Jh 1:14).
Wat hij heeft opgeschreven, “is oprecht” en zijn “woorden van waarheid”. Het zijn betrouwbare woorden, je kunt ervan op aan, zoals er ook staat van bepaalde dingen die Paulus heeft gezegd dat het “een betrouwbaar woord” is (1Tm 4:9). We leven in een tijd dat Gods Woord wordt gerelativeerd. Er mag niet meer worden gezegd dat iets ‘de waarheid’ is, hoogstens dat het ‘mijn waarheid’ is en dat zo iedereen zijn eigen waarheid heeft. Aan deze relativering doet de Prediker niet mee en daaraan zal niemand meedoen die erkent dat hij “woorden van waarheid” heeft meegedeeld, dat wil zeggen Gods waarheid. Dat hij zijn woorden heeft geschreven, betekent dat ze hun waarde behouden voor de komende generaties.
Aandacht voor de vorm gaat niet ten koste van de inhoud. Hij vervalst het Woord van God niet (vgl. 2Ko 4:2). Nergens verbuigt hij de waarheid of doet die geweld aan. Hij voegt er niets aan toe en doet er niets van af. Steeds meer mensen zien het Woord van God als een lopend buffet, waarvan je kunt nemen wat je lekker vindt, terwijl je gewoon laat liggen wat niet naar je smaak is. Dat mag een ander dan opeten, iemand die er wel van houdt.
“De woorden van wijzen” werken “als prikkels en als spijkers” (vers 11). De ‘wijzen’ zijn hier de door God gegeven instrumenten door wie Hij Zijn woorden doorgeeft. Daarom is het van groot belang naar hun woorden te luisteren. Deze mensen kennen het leven in de praktijk, ze hebben dingen ervaren, waardoor hun kennis is verdiept en verhelderd. Zij behandelen geen theorie, maar waarheden die ze zelf in de praktijk hebben geleerd.
Woorden van wijzen hebben een tweevoudig effect, vergelijkbaar met de werking of het nut van “prikkels” en “spijkers”. Prikkels worden gebruikt om ploegende dieren in de rechte baan te houden, zodat de ploeg rechte voren trekt (vgl. Ri 3:31; Hd 26:14). Het effect van prikkels is dat ze de wil prikkelen en stimuleren om in beweging te komen. Prikkels kunnen wel eens pijn doen, maar ze sporen je wel tot activiteit aan en houden je ook in het rechte spoor, het spoor van de gerechtigheid, omwille van de Naam van God (Ps 23:3).
De woorden van wijzen zijn ook te vergelijken met spijkers die “diep ingeslagen” zijn. Diep ingeslagen spijkers blijven onwrikbaar vastzitten en houden iets onbeweeglijk op zijn plaats (vgl. Jr 10:4). Zo worden woorden van wijzen in het geheugen gegrift, ze zitten daar muurvast en verdwijnen er nooit meer uit.
“Meesters in het verzamelen” zijn mensen die spreuken hebben verzameld, of in verzameling hebben bijeengebracht om anderen daardoor te onderwijzen. Zo’n verzameling hebben we in het boek Spreuken (Sp 1:1; 10:1; 25:1; 22:17; 24:23; 30:1). Wij kunnen – als toepassing – ook ‘meesters in het verzamelen’ worden door zoveel mogelijk bijbelverzen uit het hoofd te leren.
Met “één Herder” wordt niemand anders dan God bedoeld (Gn 49:24; Ps 23:1; 80:2). Het is ook de Heer Jezus (Jh 10:11). Hij heeft die woorden gegeven. Hoewel de woorden van de Prediker het resultaat zijn van zijn overdenking, moet hij zich niet verbeelden, en dat geldt voor iedere wijze, dat hij de wijsheid aan zichzelf te danken heeft. Die wijsheid is hem door Christus gegeven.
Hier hebben we een voorbeeld van de leer van de inspiratie in de praktijk van de Prediker. De Prediker is zich bewust van zijn eigen activiteit (vers 10), zowel met betrekking tot de vorm van zijn woorden (vers 9) als tot de inhoud ervan (vers 10). Toch constateert hij dat het uiteindelijk resultaat van God komt (vers 11). Inspiratie is het werk van de Geest in de persoonlijkheid en in de persoonlijke overdenking van de schrijver (2Pt 1:21).
“Wat erbovenuit gaat” (vers 12) wil zeggen ‘wat uitgaat boven wat door die ene Herder is gegeven’ (vers 11) en verwijst naar de wijsheidsliteratuur waarvoor hij vervolgens waarschuwt. Hij spreekt zijn waarschuwing niet algemeen, maar aan iemand specifiek uit. Het is iemand met wie hij een bijzondere band heeft en die hij “mijn zoon” noemt. De Prediker spreekt een vergadering toe, maar maakt het hier persoonlijk.
Hij ziet de vergadering niet als massa, maar als individuele personen. Zijn zorg gaat naar iedere enkeling uit. Zo horen we Salomo in het boek Spreuken ook vaak “mijn zoon” zeggen. Het benadrukt de persoonlijke band en dat hij de zoon zijn bijzondere aandacht geeft. Hij zegt daarmee dat de zoon belangrijk voor hem is. Wil onze boodschap overkomen, dan moet de individuele luisteraar of lezer merken dat hij belangrijk voor ons is.
De waarschuwing is om, zoals Paulus dat zegt, “niet te denken boven wat er geschreven staat” (1Ko 4:6), dat wil zeggen dat we in ons denken niet moeten uitgaan boven wat in het Woord van God geschreven staat. De vele boeken die geschreven zijn, worden vergeleken met het Woord van God. “Veel studeren” in zulk soort boeken “vermoeit het lichaam” en levert niets op. Het is dwaas en onbegonnen werk om antwoorden op levensvragen te zoeken in wereldse wijsheidsliteratuur. Antwoorden op levensvragen kunnen we alleen in het Woord van God vinden, daarom moeten we ze daar zoeken.
Sinds de schrijfkunst bestaat, is er een eindeloze rij aan publicaties verschenen, eerst op klei, later op leer of papier. Het gaat hier vooral over de wijsheidsliteratuur. Over het ontstaan en de zin van het leven zijn talloze boeken verschenen. Schrijvers hebben er hun mening over gegeven, zonder rekening te houden met God. Het lezen van die boeken is uitermate vermoeiend en slopend voor het lichaam. Je blijft studeren tot je erbij neervalt, maar het is verspilde moeite, want je krijgt nooit een antwoord op je vragen.
De woorden die door één Herder gegeven zijn, zijn niet altijd welkom. Dat is zo voor mensen die zó verslaafd zijn geraakt aan het onderzoek en zó verliefd zijn op moeilijke vragen, dat een antwoord alles zou bederven. Voor hen bestaat er ook niet zoiets als een definitief antwoord. De vrije wereld van het onderzoek moet altijd door je geest waaien, vinden zij. Iemand die in zijn hoogmoed meent dat hij wijs is, maakt van zijn studie een gevangenis en van zijn boeken een bewaker van zijn gevangenis. De vraag is dan ook of mensen wel antwoorden willen. Het zijn mensen die altijd leren, maar nooit tot kennis van de waarheid komen (2Tm 3:7).
Andere boeken zijn geschreven voor onze ‘informatie’, de Bijbel is geschreven voor onze ‘transformatie’. Als we daarvan doordrongen zijn, zal het lezen van de Bijbel boven het lezen van allerlei andere boeken gaan. Wat lezen we het eerst als we wakker worden: berichten op sociale media en het nieuws of het Woord van God?
13 - 14 De slotsom
13 De slotsom van al wat [door u] gehoord is, [is dit]:
Vrees God,
en houd u aan Zijn geboden,
want dit [geldt voor] alle mensen.
14 God zal namelijk elke daad
in het gericht brengen,
met alles wat verborgen is,
hetzij goed, hetzij kwaad.
De Prediker besluit met een samenvatting of “de slotsom” van zijn onderwijs, “van al wat [door u] gehoord is” en door hem in dit boek is neergeschreven (vers 13). Hij vat zijn onderwijs samen in twee punten: eerbiedig ontzag voor God hebben en dat laten zien door uit te leven wat Hij in Zijn Woord zegt. Alles is samengevat in wat niet te scheiden is: God en Zijn Woord. Deze slotsom geldt dan ook niet alleen voor dit boek Prediker, maar voor het hele Woord van God.
In het Hebreeuws krijgen de woorden God en geboden nadruk. God vrezen en zich aan Zijn geboden houden zijn geen opties, maar bevelen. Het komt erop neer dat we God serieus nemen en doen wat Hij zegt. Hij is de God Die te vrezen is: “Vreselijk is het om te vallen in de handen van de levende God” (Hb 10:31). Als we daar rekening mee houden, als dat besef diep tot ons is doorgedrongen, bevrijdt dat van slechtheid en eigen gerechtigheid en voert het tot een haten van de zonde. God vrezen is het begin van de wijsheid en tevens het einde ofwel de conclusie ervan.
Deze conclusie geldt voor “alle mensen” en niet alleen voor Israël. “Zijn geboden” is hier ook niet beperkt tot de wet van Mozes, maar verwijst naar alles waarover Gods wil gekend moet worden, dat is het hele leven en de hele schepping. Gehoorzaamheid gaat samen met het vrezen van God. Onder “alle mensen” vallen zowel vervolgers als vervolgden en zowel rijken als armen.
Waarom het raadzaam is te luisteren naar het bevel van vers 13 – God vrezen en Hem gehoorzamen – zegt de Prediker in vers 14: “God zal namelijk elke daad in het gericht brengen.” De slotsom wordt door de Prediker onderstreept door te verwijzen naar het uiteindelijke oordeel van God over alles wat de mens heeft gedaan, of dat nu in het openbaar of in het verborgene is geweest (1Ko 4:5; 2Ko 5:10).
God is te vrezen en wel omdat Hij alles oordeelt (Hd 17:31). Daar is geen ontkomen aan. Er is geen enkele daad of gedachte die aan Hem zal ontsnappen. Ieder mens zal rekenschap moeten afleggen van wat hij heeft gedaan, gezegd en gedacht, waarbij God bepaalt wat goed is geweest en wat kwaad is geweest.
De maatstaf daarvoor is het leven van Christus. Wie Christus in zijn leven heeft laten zien, zal het eeuwige leven ingaan. Wie dat niet heeft gedaan, zal de eeuwige dood ingaan. Wie Christus heeft laten zien, heeft dat kunnen doen omdat hij zich met belijdenis van zijn zonden tot God heeft bekeerd en in het geloof Christus als het zoenoffer voor zijn zonden heeft aangenomen. Daardoor is Christus zijn leven geworden. Wie zichzelf niet als zondaar in Gods licht heeft veroordeeld, heeft Christus niet in zijn leven laten zien. Hij heeft Christus afgewezen en zal door God geoordeeld worden naar zijn werken (Op 20:11-15).
God zal de rechtvaardige die op aarde zo vaak onrecht heeft geleden, recht doen. De goddeloze die zo vaak op aarde de macht had, zal Hij vergelden naar zijn daden. Het recht zal volkomen zegevieren en het kwaad voorgoed geoordeeld worden.
De slotboodschap van het boek is dat de vrees voor God ons leven corrigeert. Deze vrees leidt naar het leven. Wie God vreest, leidt een leven in deze wereld dat tot Zijn eer is en uitmondt in het leven in de komende wereld waar alles tot Gods eer is. Wie nu geniet van het leven zonder God te vrezen, moet nog maar eens goed over de waarnemingen van dit boek nadenken.