1 - 6 Blijf ijverig en volhardend werken
1 Werp uw brood uit over het water,
want na vele dagen zult u het vinden.
2 Verdeel het in zevenen
of zelfs in achten,
want u weet niet
welk kwaad er over de aarde komen zal.
3 Als de wolken vol zijn geworden,
gieten zij regen uit op de aarde.
Of een boom naar het zuiden valt
of naar het noorden,
op de plaats waar de boom valt,
daar blijft hij liggen.
4 Wie op de wind blijft letten, zal niet zaaien.
Wie naar de wolken blijft kijken, zal niet oogsten.
5 Evenmin als u weet wat de richting van de wind is, [of] hoe het [gaat] met de beenderen in de buik van een zwangere [vrouw], evenmin kent u het werk van God, Die alles maakt.
6 Zaai uw zaad in de morgen en trek uw hand in de avond niet terug. U weet immers niet of dit zal slagen of dat, of dat het allebei goed zal zijn.
Met Prediker 11 begint de Prediker aan zijn slotbetoog. Hij heeft zijn thema, dat het menselijk zwoegen op aarde geen blijvende waarde heeft, afgerond en is toe aan enkele praktische conclusies. Een ervan is dat ondanks de afwezigheid van blijvende waarde van hard werken er aan hard werken wel degelijk loon verbonden is en er voldoening in te vinden is. Daarom spoort hij aan tot hard en volhardend werken.
In vers 1 roept de Prediker op tot een handeling die op het eerste gezicht niet logisch is en zelfs op verkwisting lijkt. De bedoeling is dat we onze middelen, “brood”, met kracht moeten inzetten, “werp”, zonder dat we daarvan direct resultaat zien, maar wel met de verwachting dat het komt, “na vele dagen zult u het vinden”. Aan dit vers kunnen we ook het volgende gezegde verbinden: de kost gaat voor de baat uit. Je moet eerst investeren om op resultaat te kunnen hopen. Waag je niet, dan win je ook niet.
Het resultaat van een actie of handeling kan onzeker zijn, maar het is beslist geen gok. Zo kan kapitaal ingezet worden in de handel, maar het moet wel met overleg gebeuren. We moeten onze capaciteiten inzetten en mogen rekenen op toekomstige beloning. Het element van geduld is ook nadrukkelijk aanwezig, “na vele dagen”, en noodzakelijk om rekening mee te houden. Bij alle gevallen is het belangrijk dat God rekenschap zal vragen van onze daden.
Wie wijs is, vertrouwt op de Schepper en Bestuurder van alle dingen en houdt rekening met de toekomst en het hiernamaals. Daarom gebruikt Salomo het beeld van de zaaier, die zich niet bezighoudt met het hier-en-nu, maar met de toekomst. De zaaier zaait in geloof de korrels en verwacht dat ze zullen groeien tot een oogst, met brood als eindresultaat. Hij houdt de korrels niet voor zichzelf.
De dwaas ziet hoe onzeker alles is en probeert zoveel mogelijk van zijn bezit zeker te stellen en te beveiligen. De wijze ziet hetzelfde en dat brengt hem tot een tegengesteld handelen. Hij stelt zijn hoop niet op de onzekerheid van de rijkdom. Hij geeft ervan weg (1Tm 6:17) in plaats van op te potten wat hij toch niet kan houden.
Geestelijk toegepast kunnen we zeggen dat we voedsel voor de wereld hebben, namelijk de Heer Jezus als het brood van het leven (Jh 6:22-59). Strooi het maar uit. Werp het brood maar op het water als gratis verkrijgbaar (Js 55:1). Zaai het zaad van het evangelie. Het water stelt volken voor (Op 17:15). We kunnen hongerige mensen te eten geven zonder erbij na te denken of het wel resultaat zal hebben. We zullen het vinden na vele dagen. We zaaien in geloof.
Het brood dat uitgeworpen wordt, is de tarwe (Jb 28:5; Js 28:28). Als de akkers nat zijn van de regen, wordt de tarwe erop uitgezaaid. Het brood kan ook alles wat de mens nodig heeft om van te leven voorstellen. Wat de Heer ons heeft toevertrouwd, heeft Hij ons in de eerste plaats toevertrouwd om daarvan uit te strooien (2Ko 9:10). We moeten eerst uitstrooien, daarna krijgen wij wat we nodig hebben. We mogen van wat we hebben, uitdelen aan de armen (Dt 15:10-11). Alles wat we voor een ander doen in de Naam van de Heer, zal ons worden vergolden in de opstanding van de rechtvaardigen (Lk 14:14; Mt 10:42; Gl 6:9).
Het gaat er ook om dat er royaal wordt uitgestrooid en op veel plaatsen, dat wil zeggen in veel harten en levens. We moeten ons hart en bezit openstellen voor hen die in materieel of in geestelijk opzicht behoeftig zijn. We moeten niet spaarzaam zaaien, want de oogst is evenredig aan de hoeveelheid uitgezaaid zaad (2Ko 9:6).
Vers 2 zegt dat we met de nodige voorzichtigheid te werk moeten gaan. De Prediker adviseert om niet alles op één kaart te zetten of niet alles aan één spijker op te hangen. Hij stelt voor om meerdere ijzers in het vuur te doen, ofwel over verschillende projecten te verdelen wat je te investeren hebt. Verspreid je risico’s, want je weet maar nooit “welk kwaad er over de aarde komen zal”, wat wil zeggen dat je nooit weet wat voor tegenslagen je kunnen treffen.
Zeven is het getal van volkomenheid. Misschien staat je een bepaald werk of een groep mensen duidelijk voor de aandacht. Daaraan mag je je volkomen wijden. Wees ook niet bang om met een nieuwe groep te beginnen of een nieuw werk aan te vangen. Daar spreekt het getal acht van. Acht wijst op een nieuw begin nadat een volkomen periode is afgesloten. Zo heeft een week zeven dagen. Als de week is afgelopen begint een nieuwe week, maar je kunt ook zeggen dat er een achtste dag volgt.
De Prediker wist niet “welk kwaad er over de aarde komen zal”, maar wij weten het wel. Wij weten dat het oordeel voor de deur staat. Het oordeel komt over de wereld, want “de hele wereld” ligt “in het boze” (1Jh 5:19). Daarom komt Christus binnenkort om de wereld te oordelen. “Zie, de Rechter staat voor de deur” (Jk 5:9b).
In dit vers zit een aspect van enthousiasme. Het verdelen “in zevenen” of zelfs “in achten” gebeurt niet angstig, maar vol goede moed en met gespannen verwachting van de opbrengst. Het gaat om een zo breed mogelijke investering, al naar gelang de middelen dat toelaten. Deze zaak dringt, “de tijd is kort” (1Ko 7:29), omdat we niet weten wat de toekomst brengt en of deze mogelijkheden om op aarde te handelen er morgen nog zullen zijn.
Vers 3 sluit aan op de laatste woorden van vers 2. De Prediker geeft met zijn voorbeelden van de door God gegeven natuurwetten aan dat we er rekening mee moeten houden dat het kwaad een keer komt. Zo zeker als wolken die vol zijn met water regen uitgieten op de aarde, zo zeker is het dat Gods oordeel komt als de maat van de ongerechtigheid vol is.
We weten ook niet wanneer het leven van iemand wordt afgesneden. We weten wel dat op het moment dat het leven is afgesneden, er geen mogelijkheid meer is om in de situatie die dan is ontstaan, verandering aan te brengen. Het is ermee als met een boom die is omgehakt en gevallen is. De boom is afgesneden van de bron van het leven, van zijn wortels die de sappen uit de grond trekken. Ter plaatse waar de boom valt, daar blijft hij liggen. Het leven is voorbij en verandering is niet meer mogelijk.
In vers 4 wijst de Prediker erop dat we zijn advies over voorzichtigheid met het nemen van risico’s (vers 2) ook weer niet moeten overdrijven. We moeten niet met de armen over elkaar gaan zitten om eindeloos na te denken over en ons te bezinnen op de mogelijkheden of onmogelijkheden. De ideale omstandigheden die, naar onze mening, nodig zijn om te handelen, zullen zich bijna nooit voordoen. De boer die wacht op de ideale weersomstandigheden, zal nooit zaaien en ook nooit oogsten.
We kunnen dit geestelijk toepassen op wat Paulus tegen Timotheüs zegt als het gaat om de prediking van het Woord: “Houd aan gelegen en ongelegen” (2Tm 4:2). Dat geldt ook voor ons. Of het ons nu uitkomt of niet uitkomt, of dat het de ander nu uitkomt of niet uitkomt, laten we aanhouden met het prediken van het Woord. We moeten vaak werken zonder dat we weten wat het in de toekomst uitwerkt. Deze onduidelijkheid mag ons er niet van weerhouden bezig te zijn.
Een christen die niet uit is op het winnen van zielen voor Christus, hetzij die van ongelovigen, hetzij die van gelovigen, verzaakt zijn taak. Zo verzaakt ook een plaatselijke gemeente haar taak als ze niet uit is op het winnen van zielen voor Christus en het verbinden van de zielen aan Christus. In beide gevallen zal zelfonderzoek in het licht van Gods Woord nuttig zijn. Ook kan er eens worden nagegaan of en hoe er in het persoonlijke en gemeenschappelijke gebed een plaats wordt ingeruimd voor de verkondiging van het evangelie in de ruimste zin van het woord.
Het is een van de taken waarvoor we nog op aarde zijn gelaten. Laten we het ons niet te gemakkelijk maken op aarde. We worden omgeven door luxe en zitten te midden van alle weldaad op ons gemak met de armen over elkaar, terwijl zoveel mensen om ons heen op weg zijn naar de plaats van de eeuwige pijn.
Door de voorbeelden die de Prediker in vers 5 gebruikt, wil hij ons ervan doordringen dat wij God in Zijn werk niet kunnen narekenen en zeker niet kunnen aansturen. Als het gaat om “het werk van God, Die alles maakt”, kunnen wij alleen de resultaten ervan zien, maar niet nagaan hoe Hij te werk is gegaan. Dat besef moet ons aansporen hard en volhardend te werken in het vertrouwen dat God voor het resultaat zorgt. Het zal ons er tevens voor bewaren dat we de afwachtende, passieve houding van vers 4 zouden aannemen.
De Prediker verbindt de wind en de ontwikkeling van een kind in de baarmoeder aan elkaar. De wind is in zijn bewegingen niet door ons te controleren. Evenmin weten wij hoe een geboorte tot stand komt. De Heer Jezus gebruikt dit beeld in verbinding met de nieuwe geboorte. Hij zegt tegen Nicodémus: “De wind waait waarheen hij wil en u hoort zijn geluid, maar u weet niet waar hij vandaan komt en waar hij heengaat” (Jh 3:8). De Heer verbindt daaraan het werk van de Geest in het tot stand brengen van een nieuwe geboorte in een ongelovige (Jh 3:7,9).
Wij zien alleen het resultaat. Wij weten niet hoe God, wat wij doen, gaat gebruiken; wij weten niet op welke manier Hij te werk gaat in de zielen van de mensen die wij aanspreken over Christus. “God, Die alles maakt”, brengt die nieuwe schepping tot stand. Alles is uit God. Het zaad van het Woord van God bewerkt de nieuwe geboorte (1Pt 1:23).
Het leven van een baby begint in verborgenheid met de conceptie, met vervolgens de prenatale groei en gaat verder met het mysterie van de werking van het totale plan van God in de moederschoot. Dit is precies de toepassing van de Leraar in Johannes 3 van het plan van God (Jh 3:3-9). Het illustreert ook het hele thema van dit boek Prediker. Wij kunnen niet alle manieren begrijpen waarop God aan Zijn plan werkt, maar we kunnen Gods regels op het dagelijks leven toepassen en zo helpen om Zijn bedoeling met een nieuwe geboorte te vervullen.
Vers 6 stelt als conclusie dat we ijverig en volhardend bezig moeten zijn met ons werk, van de vroege morgen tot de late avond. Juist omdat wij volstrekt onzeker zijn van de toekomst, moeten wij ons met al onze energie aan onze taak wijden. Wij weten nu eenmaal niet of het ene werk of juist het andere werk zal slagen. Misschien zijn beide werken wel succesvol. We mogen werken en het resultaat aan God overlaten.
Bij “zaai uw zaad in de morgen en trek uw hand in de avond niet terug” kunnen we er in de geestelijke toepassing aan denken dat wij van 's morgens vroeg tot 's avonds laat, de hele dag, als evangelist bezig mogen zijn. Of we nu op school zitten of op ons werk zijn of thuis, onze hele instelling behoort te zijn: Christus uitleven in alles wat we doen. Wat zal daar een getuigenis van uitgaan, vaak zonder woorden.
“In de morgen” en “in de avond” kunnen we ook toepassen op onze levensjaren. De morgen van het leven ziet dan op de periode van onze jeugd en de avond wijst op de tijd dat we oud geworden zijn. Dit werk moet doorgaan, onafhankelijk van onze leeftijd. Er is geen pensionering voor de dienaar van God. Zijn of haar werk zal misschien wat anders worden naarmate de jaren vorderen, maar “trek uw hand … niet terug”. Zaaien, doorgaan, dat is de opdracht. Paulus is daarvan diep doordrongen en zegt: “Wee mij als ik het evangelie niet verkondig” (1Ko 9:16).
In het laatste deel van het vers, “u weet immers niet, of dit zal slagen of dat, of dat het allebei goed zal zijn”, ligt een grote bemoediging. Er staat niet dat iets niet goed is. Integendeel, het is: of dit is goed, of dat is goed, of allebei is goed. Het wordt hier zo bezien, dat wij ieder op onze eigen manier in ons leven dit ’zaaiwerk’ mogen doen. Daarin ligt de bemoediging voor ons. Als we op deze manier bezig zijn, zijn we goed bezig. Het resultaat ervan ligt in Gods hand en Hij zal dat aan ons laten zien op Zijn tijd.
7 - 10 Ook de jongeman komt in het gericht
7 Het licht is aangenaam,
en het doet de ogen goed de zon te zien.
8 Ja, indien de mens vele jaren leeft,
laat hij zich dan al die [tijd] verblijden,
maar laat hij ook denken aan de dagen van duisternis,
want die zullen er veel zijn. Al wat [nog] komt, is een zucht.
9 Verblijd u, jongeman, in uw jeugd,
en laat uw hart vrolijk zijn in de dagen van uw jeugd.
Ga in de wegen van uw hart
en [volg] wat uw ogen zien,
maar weet dat God u over dit alles
in het gericht zal brengen.
10 Weer dus de wrevel uit uw hart,
en doe het kwade weg uit uw lichaam.
De jeugd en jonge jaren zijn immers een zucht.
De Prediker heeft er in de verzen 1-6 over gesproken dat we ijverig en volhardend moeten werken, ook al beseffen we dat al ons aardse gezwoeg geen blijvende waarde heeft. We moeten de mogelijkheden benutten, terwijl we onze plannen op een zodanige wijze uitvoeren, dat we niet uit het lood geslagen zijn als er iets onverwachts gebeurt. Tegelijk mag er het besef zijn dat ons gezwoeg toch in elk geval tijdelijke waarde heeft. Dat gaat hij in de komende verzen betogen.
Daar komt nog bij dat al heeft het aardse gezwoeg geen blijvende waarde, dit niet betekent dat er helemaal geen dingen zijn die wel een blijvende waarde hebben. Er zijn namelijk dingen die inderdaad blijvende waarde hebben en die brengt de Prediker aan het einde van zijn boek naar voren. Daar wil hij ons met al zijn waarnemingen waarin hij ons heeft laten delen, laten uitkomen.
De constatering van het zinloze van het leven als we het alleen bezien onder de zon moet ons brengen tot de vraag of er ook iets boven de zon is. Anders gezegd: in het voorgaande heeft hij tot ons gesproken over het tegenwoordige leven op zich, maar nu gaat hij het tegenwoordige leven beschouwen als voorbereiding op het leven na dit leven.
Eerst wil hij nog een aantal waarnemingen met ons delen die we als zekerheid in dit leven kunnen aannemen en waarvan we ook tot op zekere hoogte mogen genieten. Daarom gaat hij vanaf vers 7 spreken over de zekerheid van het opgroeien en ouder worden.
“Licht” en “de zon te zien” typeren hier het leven (vers 7; vgl. Jb 3:16,20; Ps 49:20). Leven in het licht is niet alleen leven, maar leven met vreugde, het tegenovergestelde van leven in bitterheid. Het leven is “aangenaam”. ‘Aangenaam’ geeft aan dat het leven met enthousiasme gesmaakt en genoten wordt, zoals honing gesmaakt en genoten wordt.
We mogen er blij over zijn als ons een lang leven, “vele jaren”, wordt gegeven (vers 8). Die vreugde van het leven mogen we zo intens mogelijk, “al die [tijd]”, genieten. Zeker in het begin, als we jong zijn, lacht het leven ons toe. Het is een tijd in ons leven, dat er veel levenslust en levenskracht is, dat alle dingen mogelijk lijken en de zon de hele tijd schijnt (vers 7; vgl. Pr 12:2).
Toch moeten we ook oog hebben voor de onvermijdelijke beperkingen die de ouderdom met zich meebrengt (vers 8). De Prediker beschrijft die dagen als “de dagen van duisternis”, van afwezigheid van de zon. Daarmee tempert hij de blijdschap van het zien van het licht en het goede niet, maar plaatst die in het juiste perspectief. Hij zal de beperkingen van de ouderdom in het volgende hoofdstuk in beeldende taal beschrijven. Het is met het leven van de oudere mens als met de zon die we naar beneden zien gaan in de richting van de avond en uiteindelijk zien verdwijnen, waardoor de duisternis van de nacht invalt.
Waar hij nu alvast op wil wijzen, is dat we ons moeten blijven realiseren dat het leven wordt geleefd in een wereld van leegheid en vluchtigheid. Een onderdeel van die vluchtigheid is het verouderingsproces. Dit proces is in gang gezet op de dag dat Adam en Eva God ongehoorzaam werden. Toen begonnen hun lichamen te sterven (Gn 2:17; 3:19).
Bij “de dagen van duisternis” moeten we niet denken aan de dood, maar aan de gevolgen van de ouderdom (Pr 12:2-3). Door God gegeven levenslust en levenskracht zijn goed en zijn bedoeld om te worden gebruikt en genoten. Wel moet elke leeftijd erkennen dat de opeenvolgende wisselingen in het ritme van een dag – zonsopgang, middag, namiddag, avond en nacht – worden weerspiegeld in het ritme van het leven.
In de ouderdom kunnen de dagen “veel” zijn en tegelijk zullen ze worden ervaren als “een zucht”. Deze laatste opmerking onderstreept dat met de vele dagen en “al wat [nog] komt” niet de dood bedoeld kan zijn, want de dood is geen zucht, maar een eindeloze situatie.
De Prediker heeft zich georiënteerd. Hij komt tot de conclusie van vers 9. De jongeling wordt opgeroepen tot een najagen van echte blijdschap en wel gedurende de hele tijd van zijn “jeugd”, van het jong-zijn. Zich verblijden wordt niet slechts toegestaan, maar bevolen.
Hij mag “in de wegen van uw hart” gaan. Het zullen goede wegen zijn als in zijn hart “de gebaande wegen” zijn (Ps 84:6), dat wil zeggen dat hij zijn kracht in God vindt. Het hart is het centrum van het leven, de bron van gedachten, gevoelens, beslissingen en karakter. De ogen zijn het instrument van het hart (Jb 31:7). Oriëntatie gebeurt door wat we zien. Waar we naar kijken en hoe we ergens naar kijken, wordt bepaald door ons geloof (Gn 3:6; 2Sm 11:2; Jz 7:21). Wat we zien, mag ons verheugen.
Blijdschap is een doel in het leven. De vraag is alleen over wat voor soort blijdschap de Prediker het heeft. Voor het hebben van de goede blijdschap moet die worden gecontroleerd door het bewustzijn van het oordeel van God. Dat legt nadruk op Gods betrokkenheid bij, Zijn soevereiniteit over en Zijn macht in het leven van de mens.
De waarschuwing “maar weet” verbindt aan het handelen van de mens en aan zijn blijdschap direct het bewustzijn dat er Iemand boven hem staat. ‘Maar weet’ gaat verder dan verstandelijk instemmen met wat hij heeft geleerd. Het is het begrijpen van een waarheid die het leven corrigeert en vorm geeft, het modelleert. Het heeft te maken met kennis, maar ook met het in beweging zetten van de wil.
Voor oudere mensen mag het riskant lijken om een jongere het advies te geven te wandelen in de wegen van zijn hart en te volgen wat zijn ogen zien. Maar, zoals zojuist al is opgemerkt, het advies is gekoppeld aan een herinnering aan verantwoordelijkheid tegenover God. Genieten betekent niet zich eens lekker ‘uitleven’, bandeloos genieten, een tijdelijke genieting van de zonde (Hb 11:25b). Er zijn door God bepaalde grenzen om echt en zinvol te genieten van wat Hij heeft gegeven.
De Prediker zegt dit niet om met de andere hand weg te nemen wat hij met de ene heeft gegeven, maar om duidelijk te maken dat het besef van verantwoordelijkheid net zo goed bij de jeugd hoort als levenslust. Hij heeft daar trouwens al eerder in zijn onderwijs over gesproken (Pr 3:17; 8:12-13). Dit besef van verantwoordelijkheid behoort er te zijn, hoe dat ook in de maatschappij of de hele mensheid is afgebroken of kromgetrokken. Het is iets wat we allemaal op een of ander moment hebben, zodra we wat zeggen of doen of niet zeggen of niet doen.
Jongeren worden persoonlijk aangesproken. Ze horen erbij. Juist het feit dat hij hen wijst op hun verantwoordelijkheid, bewijst dat hij hen serieus neemt. De oude en wijs geworden Prediker weet het jong-zijn te waarderen. Het is naar Gods wil dat ouderen en jongeren samen Hem eren en dienen.
In verschillende brieven in het Nieuwe Testament worden de kinderen en jongeren ook apart toegesproken (Ef 6:1-3; Ko 3:20; 1Jh 2:13-14). Jong zijn heeft niet altijd alleen met leeftijd te maken. Iemand kan ook jong van hart zijn. Dat geldt zeker voor hen die de Heer verwachten (Ps 103:5; Js 40:31).
De Prediker wijst de jongeman erop dat er rovers zijn die hem zijn blijdschap willen afpakken (vers 10). Het gaat hierbij om problemen die hart en lichaam kunnen overvallen en verhinderen om het leven met vreugde te leven, maar die afgeweerd of verwijderd kunnen worden. Het hart is het innerlijk, het lichaam is het uiterlijk. Uit deze twee aspecten bestaat ons menselijk leven.
Het eerste probleem is “wrevel”, of geprikkeldheid, ongenoegen, in het “hart”. Die wrevel kan er zijn door angst of verdriet als gevolg van de zonde in ons of om ons heen. De oorzaak kan ook liggen in stress op school, op het werk of in een vriendschap. Gameverslaving kan ook een oorzaak zijn. Het gevaar is dat wrevel vanwege de raadsels en irritaties van het leven grip krijgt op ons hart waarop desillusie en cynisme volgen. Pas op voor een wortel van bitterheid, om welke reden dan ook. De oproep van de Prediker is om de wrevel uit ons hart te weren, de toegang tot ons hart te ontzeggen. Daarvoor moet dankbaarheid in de plaats komen.
Het tweede probleem is “het kwade” dat ons “lichaam” overvalt. Wat onze lichamelijke blijdschap verhindert, moet als kwaad worden weggedaan. We kunnen ons lichaam misbruiken door er bijvoorbeeld mee te hoereren. Hoererij is een zonde waarbij ons lichaam direct en wel op een uiterst misplaatste manier betrokken is (1Ko 6:18). Is dat bij ons het geval, dan is het over en uit met de blijdschap. Het gaat om een leven in reinheid, niet in uitspattingen van welke aard ook (Rm 13:13-14).
Het is duidelijk dat een jongere wordt geconfronteerd met sterke verleidingen. Als hij daaraan geen weerstand biedt, zal hij daardoor beseffen dat leegheid en frustratie evenzeer een deel van de jeugdigheid zijn als levenslust en levenskracht. Iedere jongere moet zowel ja als nee leren zeggen en moet verwijderen wat geest of lichaam beschadigt (vgl. Ko 3:8-14; 2Ko 7:1). Dan zal hij optimaal van “de jeugd en jonge jaren”, het morgenrood van het leven, kunnen genieten.
De jonge jaren “zijn immers een zucht”, de jeugdtijd vliegt voorbij (vgl. Ps 90:10). Een van de tekenen dat de jonge jaren erop zitten, is het tevoorschijn komen van de eerste grijze haren. Dat is niet tegen te houden, ook niet door het haar te verven.
Wie door ‘wrevel’ en ‘het kwade’ die prachtige tijd van de jonge jaren vergalt, heeft helemaal niets om blij over te zijn. Daarom: geniet het leven nu, en leef voor Christus. Daarover spreekt de Prediker nader in het volgende hoofdstuk.