Inleiding
Hosea krijgt van God de opdracht te trouwen met een vrouw die hem ontrouw zal worden. Daardoor leert hij Gods gevoelens kennen ten aanzien van Israël, dat Hem ontrouw geworden is. God kan Israël niet langer als Zijn volk erkennen. In de namen die Hosea zijn kinderen moet geven, komt dit tot uiting:
1. “Jizreël” (vers 4) betekent ‘God verstrooit’,
2. “Lo-Ruchama” (vers 6) betekent ‘niet ontfermen’ en
3. “Lo-Ammi” (vers 9) betekent ‘niet Mijn volk’.
Toch heeft het volk niet voorgoed afgedaan. Vanaf vers 10 laat God merken dat Hij Zijn voornemens met het volk in genade zal vervullen, een genade waarin ook de volken zullen delen.
Hosea 1 is als volgt in te delen:
1. Inleiding (vers 1).
2. Het volk verlaat God en wordt daarvoor geoordeeld (verzen 2-5).
3. God verbreekt de betrekkingen met Zijn volk en houdt op Zich over hen te ontfermen (verzen 6-9).
4. Israël én de volken buiten Israël krijgen deel aan de zegeningen van het nieuwe verbond (vers 10).
5. God hervat Zijn betrekkingen met Israël en Christus wordt als Hoofd erkend (vers 11).
6. Een overblijfsel tekent zich af (vers 12).
1 Het woord van de HEERE tot Hosea
1 Het woord van de HEERE dat gekomen is tot Hosea, de zoon van Beëri, in de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz, Hizkia, de koningen van Juda, en in de dagen van Jerobeam, de zoon van Joas, de koning van Israël.
De profeet brengt niet zijn eigen woord, maar dat van de HEERE. Er staat niet ‘de woorden (meervoud) van de HEERE’, maar “het woord van de HEERE”. Dit geeft aan dat al de woorden van God een innerlijke eenheid vormen. Elk afzonderlijk woord in “het woord van de HEERE” vormt met alle andere gesproken woorden een volmaakt geheel.
De tijd waarin dit woord tot Hosea komt, wordt hoofdzakelijk aangeduid naar de koningen van Juda. Van het tienstammenrijk, waar hij toch profeteert, noemt hij slechts Jerobeam, terwijl hij na Jerobeam nog zes koningen heeft meegemaakt. Algemeen wordt aangenomen dat hij met het noemen van de koningen van Juda erkent dat, naar Gods verkiezing, de koningen van het geslacht van David recht hebben op de troon van Israël. God heeft David beloofd dat zijn nageslacht voortdurend zal regeren (2Sm 7:12-13). De koningen van Israël, het tienstammenrijk, zijn geen nageslacht van David en kunnen op deze belofte dan ook geen aanspraak maken.
Van het tienstammenrijk noemt Hosea alleen Jerobeam omdat hij de laatste koning van Israël is door wie God handelt en hulp verschaft tegenover de vijand. Hij wordt door de HEERE gebruikt om Zijn volk te verlossen (2Kn 14:27). Na Jerobeam is er slechts wanorde, doodslag en anarchie (Hs 8:4). Daarom vermeldt Hosea geen van de zes opvolgers van Jerobeam, dat zijn Zacharia, Sallum, Menahem, Pekahia, Pekah en Hosea. Het is alsof hij zich ervoor schaamt. Hij zou hun door het noemen van hun namen ook te veel eer aandoen.
Jerobeam is de derde generatie na Jehu, over wie het in vers 4 gaat. Aan Jehu is beloofd dat hij tot in de vierde generatie iemand op de troon zal hebben. De vierde zal Jerobeams zoon Zacharia zijn. Jerobeam heeft lang geregeerd, eenenveertig jaar (2Kn 14:23). Zijn zoon Zacharia heeft maar heel kort geregeerd, slechts zes maanden (2Kn 15:8). Na de korte regering van Zacharia volgt de ene koning de andere in snel tempo op, vaak door moord. Door de lange regering van Jerobeam laat God zien dat Hij geduld heeft met het huis van Jehu.
Tijdens de dienst van de profeet Hosea worden vier koningen vermoord. Deze tijd wordt gekenmerkt door grote politieke instabiliteit. Ook zijn er diverse politieke partijen. De ene partij zoekt haar heil bij het noordelijke buurland Assyrië, de andere partij maakt zich sterk voor een bondgenootschap met het zuidelijk gelegen Egypte. Maar waar zijn de mensen die hun vertrouwen op God stellen?
Vandaag wordt in de christenheid ook meer verwacht van het als kerken samen op weg gaan, van overeenkomsten en verdragen, alles naar het model van de gangbare wereldlijke politiek, dan van een terugkeer naar de Heer en Zijn Woord. En hoe staat het met het vertrouwen op God in het persoonlijke leven van de christen? Is het niet vaak zo, dat we meer steunen op de verzekeringen die we hebben afgesloten, de sociale voorzieningen die we als verworven rechten beschouwen, invloedrijke mensen die een goed woordje voor ons kunnen doen, dan dat we vertrouwen op God? Laten we onszelf maar eens kritisch onder de loep nemen. Wanneer we dan ontdekken dat we inderdaad meer op andere mensen en zaken vertrouwen dan op God, moeten we dat als zonde voor God erkennen en kunnen we een nieuwe start maken.
Dat in vers 1 Juda en Israël als afzonderlijke rijken worden genoemd, herinnert aan de trieste scheuring die zich binnen Gods volk heeft voltrokken. Door de ontrouw van Salomo heeft God dit oordeel moeten brengen (1Kn 11:11; 12:16-19).
De grote verdeeldheid in de christenheid is ook het gevolg van de ontrouw van de christenen. Heel vroeg al in de geschiedenis van de christelijke kerk zijn christenen in groepen uiteengevallen. De hoofdoorzaak daarvan ligt wel in het ontstaan van een speciale klasse gelovigen die het Woord van God kan uitleggen aan de ‘gewone’ gelovigen. Hierdoor heeft die speciale klasse een heersende positie in de gemeente gekregen. Het verschil tussen ‘geestelijken’ en ‘leken’ was geboren.
Het kon niet uitblijven of ook onder hen die de heersende klasse, de geestelijkheid, vormden, traden verschillen op. Hierdoor viel het geheel uiteen in groepen. Paulus wijst de Korinthiërs op dit kwaad als hij het denken in termen van verschillende groepen kwalificeert als ‘menselijk denken en handelen’ (1Ko 1:11-12; 3:4). De resultaten van de verdeeldheid zien we in de christenheid om ons heen.
God houdt de weg open om naar Zijn gedachten als Zijn volk te leven. Overal waar verootmoediging over de toestand te midden van Gods volk wordt gevonden en waar men gaat vragen naar Zijn wil, zal Hij die weg tonen. Zijn Woord is nog even waar en waard om gehoorzaamd te worden als ten tijde van Hosea. Wie zich daardoor laat gezeggen, zal in praktijk mogen brengen, ook al gebeurt dat in grote zwakheid, wat God met de gemeente op aarde heeft bedoeld.
God wil Hosea gebruiken, ook vandaag nog, om christenen wakker te schudden, opdat ze opnieuw en alleen hun vertrouwen zullen stellen op God en Zijn Woord. Paulus heeft de dagen waarin wij leven haarscherp getekend in zijn afscheidsrede tot de oudsten van de gemeente te Efeze. Hij wijst hen en ons op de enige steun die voor de gemeente blijft gelden: “En nu draag ik u op aan God en aan het Woord van Zijn genade, dat machtig is op te bouwen en het erfdeel te geven onder alle geheiligden” (Hd 20:32).
2 De vrouw van Hosea
2 Het begin van het spreken van de HEERE door Hosea.
De HEERE zei tegen Hosea:
Ga! Neem voor u een vrouw van de hoererijen
en kinderen van de hoererijen,
want het land wendt zich in schandelijke hoererij
van de HEERE af.
De wijze waarop de HEERE door Hosea begint te spreken is merkwaardig. De taal die Hij gebruikt, wijst op een huwelijks- en familiedrama. Het is alsof God zegt: ‘Ik heb genoeg woorden gesproken; nu zal Ik op een andere manier gaan spreken. Het huwelijk en de kinderen van Hosea zullen een symbolische betekenis hebben. Als het volk nog oren heeft om te horen, zullen ze daarnaar luisteren.’
Wat moet Hosea doen? Hij moet trouwen met een vrouw van wie hij van de HEERE te horen krijgt dat ze hem ontrouw zal worden. “Een vrouw van de hoererijen” wil zeggen een door hoererij gebrandmerkte vrouw. Kinderen die uit dat huwelijk geboren worden, zullen “kinderen van de hoererijen” zijn, dat wil zeggen dat die kinderen door hoererij gebrandmerkt zullen zijn.
Hierdoor zal Hosea gaan begrijpen wat God voelt bij de ontrouw van Zijn volk Israël. Door de tragedie van zijn eigen huwelijk zal hij iets gaan voelen van wat de zonde van het volk voor het hart van God is. Hij zal daardoor ontdekken wat ontrouw betekent voor liefde. Zonder deze ervaring zou zijn profeteren heel anders geweest zijn.
Ook wij mogen God leren kennen door middel van onze ervaringen, zodat we beter in staat zijn in bepaalde omstandigheden Zijn gevoelens te vertolken. Dat gebeurt dan echt op een andere manier dan wanneer we die ervaring niet hadden opgedaan.
Dat het huwelijk van Hosea een afschaduwing moet zijn van Gods verhouding tot Zijn volk en andersom, blijkt duidelijk uit de reden die God voor de opdracht tot dit bijzondere huwelijk geeft: “Want het land wendt zich in schandelijke hoererij van de HEERE af.” God heeft een verhouding met Zijn volk, zoals Hosea die met zijn vrouw zal hebben. Ook zou zijn huwelijk het volk ertoe moeten brengen hun ontrouw tegenover de HEERE in te zien. Zo is Hosea door de omstandigheden van zijn eigen leven een praktische illustratie van wat God wil zeggen.
Er is heel wat te doen geweest over dit huwelijk. Sommigen menen dat het niet een echt huwelijk is geweest, maar dat Hosea het alleen in een visioen heeft beleefd. Anderen menen dat dit huwelijk figuurlijk moet worden gezien, als een soort fabel. Maar er is geen enkele reden om het niet als een werkelijk gesloten huwelijk te beschouwen.
God weet alle dingen van tevoren. Als Hij het nodig vindt, kan Hij toekomstige gebeurtenissen bekendmaken die in iemands leven zullen plaatsvinden. Zo zegt Hij bijvoorbeeld tegen Ananias wat Paulus voor Hem zal moeten lijden en wat zijn dienst zal zijn (Hd 9:15-16).
Zo doet Hij dat ook bij Hosea. Er is m.i. veel voor te zeggen dat de vrouw die Hosea neemt, nog geen overspel heeft gepleegd als zij met hem trouwt. Zij moet immers de houding van Israël tegenover God uitbeelden? Toen God Zich Zijn volk tot vrouw nam, was dat Hem ook niet direct ontrouw. Hij spreekt over de begintijd van de omgang van Zijn volk met Hem als volgt: “Ik denk aan u, aan de genegenheid van uw jeugd, aan de liefde van uw bruidsdagen, toen u achter Mij aan ging in de woestijn, in een land [waarin] niet wordt gezaaid” (Jr 2:2).
Hosea is niet de enige profeet die door zijn huwelijk een boodschap doorgeeft aan het volk. We vinden dit nog bij drie andere profeten. God spreekt tot Ezechiël dat Hij diens vrouw plotseling zal wegnemen (Ez 24:16a). De vrouw van Ezechiël is de lust van zijn ogen. Zo is Gods heiligdom en eigenlijk het hele volk de lust van Zijn ogen. In de boodschap die God daaraan koppelt, lezen we hoe Hij Zijn heiligdom en Zijn volk zal prijsgeven aan het zwaard (Ez 24:17-27).
Bij de profeet Jesaja, die getrouwd is met een profetes (Js 8:3), zit de boodschap in de bijzondere namen die hij zijn beide kinderen moet geven. De HEERE zegt tegen hem dat hij met zijn zoon Sjear-Jasjub naar Achaz moet gaan (Js 7:3). Door de naam Sjear-Jasjub, die betekent ‘een overblijfsel zal terugkeren’, geeft Jesaja zijn boodschap aan Achaz. Die naam houdt de waarschuwing in dat het volk bij volhardende ontrouw als geheel in ballingschap zal worden weggevoerd en dat slechts ‘een overblijfsel zal terugkeren’. De andere zoon moest hij Maher Sjalal Chasj Baz noemen, wat betekent ‘spoedig roof haastig buit’ (Js 8:1-3). Hierin ligt de voorzegging dat het land spoedig ten prooi aan de vijand zal vallen.
Nog een profeet bij wie er iets bijzonders ten aanzien van het huwelijk is, is Jeremia. Hij mag niet trouwen. Ieder die hem zal vragen waarom hij ongetrouwd blijft, moet hij antwoorden dat hij geen kinderen wil verwekken omdat die anders, door het oordeel dat God over Juda moet brengen, in handen van de vijand zullen vallen (Jr 16:2-4).
De ontrouw die door Hosea in de illustratie van zijn huwelijk aan de kaak moet worden gesteld, is niet een zaak die maar eens af en toe plaatsvindt. Er is niet slechts hier en daar een ontrouwe Israëliet, maar het hele land ”bedrijft hoererend hoererij”, zoals er letterlijk staat, wat wil zeggen dat het land zich volledig aan de hoererij heeft overgegeven. Het is een nationale zonde geworden. De ontrouw van het volk blijkt uit de vele afgoden die het bezit en vereert. God noemt dat hoererij. Hierdoor heeft het volk zich van de HEERE afgewend. Het is van achter de HEERE weggegaan en volgt Hem niet meer na.
De ontrouw in de christenheid wordt door God op dezelfde manier betiteld: “Overspeligen, weet u niet dat de vriendschap jegens de wereld vijandschap is jegens God?” (Jk 4:4). Christenen die in hun denken, hun houding en gedrag de wereld als norm nemen, plegen geestelijk overspel.
God en Zijn Woord behoren de norm te zijn voor het denken, de houding en het gedrag in woord en daad van de christen. Dat de christenheid zich richt naar wat gangbaar is in de wereld, is een gruwel in Gods oog. God is een jaloers God. Hij kan het niet uitstaan dat zij die met Hem verbonden zijn, hun liefde en aandacht geven aan wat in vijandschap met Hem leeft (vgl. 2Ko 11:2-3).
Voor de christen is de toetssteen van zijn leven te vinden bij het kruis van de Heer Jezus Christus. Het kruis is de plaats waaraan de christen al zijn doen en laten moet toetsen. In de verwerping van Christus heeft de wereld haar ware karakter laten zien. Johannes schrijft daarom in zijn eerste brief dat “de hele wereld in het boze ligt” (1Jh 5:19).
Als het de duivel lukt om dit bewustzijn bij de christenen te vervagen of weg te nemen, zal een steeds verder opschuiven naar de normen van de wereld plaatsvinden. Dat lukt hem onder andere door van het kruis een ereteken te maken en zo de smaad ervan weg te nemen. Je kunt het in ‘christelijke’ landen opspelden of ermee in een processie door de straten lopen. De mensen zullen het waarderen. Als je er maar niet de exclusieve betekenis aan hecht die het in de Bijbel heeft. Het is noodzakelijk om het kruis in ons leven opnieuw de plaats te geven van opperste schande en smaad. Het is de plaats waar, toen Christus stierf, Gods oordeel over de wereld en de zonde is voltrokken.
3 Gomer en Hosea’s eerste zoon
3 Hij ging en nam Gomer, een dochter van Diblaïm; zij werd zwanger en baarde hem een zoon.
Hosea doet wat God hem heeft opgedragen. Het is niet duidelijk of hij al eerder als profeet is opgetreden en het volk hem daardoor al als zodanig kent. Het lijkt er niet op, omdat van zijn huwelijk gezegd wordt dat dit “het begin van het spreken van de HEERE door Hosea” (vers 2) is. Daarom zal zijn huwelijk aanvankelijk niets opzienbarends zijn geweest.
Het eerste kind dat geboren wordt, lijkt geen buitenechtelijk kind te zijn. Er staat dat zij “hem” een zoon baarde. Dat lezen we niet van de volgende kinderen die Gomer krijgt. Die zijn door een daad van overspel verwekt. Toen zijn de praatjes gekomen. Hosea is een man met precies dezelfde gevoelens die iedere man heeft voor zijn vrouw. Er is geen enkele reden te bedenken dat hij niet van haar zal hebben gehouden. Hij is met haar getrouwd omdat hij van haar houdt. Maar zal hij niet met angst het moment hebben afgewacht dat ze hem zal vertellen dat ze zwanger is van een andere man?
4 Het eerste kind van Hosea: Jizreël
4 Toen zei de HEERE tegen hem: Geef hem de naam Jizreël, want nog even en Ik zal de bloedschulden van Jizreël vergelden aan het huis van Jehu, en Ik zal het koningschap van het huis van Israël wegdoen.
Het eerste kind van Hosea is een zoon. Hij krijgt de opdracht hem “Jizreël” te noemen. Dat is niet zonder reden. De betekenis van die naam houdt een boodschap in. Wat van de kinderen van Jesaja gezegd is, kan ook van de kinderen van Hosea gezegd worden (Js 8:18). De naam Jizreël, in samenhang met de naam Jehu, verwijst naar de stad waar Jehu het huis van Achab heeft uitgeroeid. Daartoe heeft hij van God bevel gekregen (2Kn 9:7-10). Die geschiedenis wordt hier door God in herinnering geroepen als iets waarvoor vergelding moet plaatsvinden. Hoe zit dat nu?
Jehu heeft gehandeld in opdracht van God. God heeft er, nadat Jehu zijn opdracht heeft uitgevoerd, Zijn goedkeuring aan gegeven. Er is zelfs een beloning aan gekoppeld (2Kn 10:30). Toch wordt hier zijn handelwijze afgekeurd en spreekt God over een bloedschuld, die aan het huis van Jehu wordt bezocht. En dat niet alleen, want met het oordeel over Jehu en zijn huis wordt het oordeel over het hele koningschap uitgesproken. Israël zal ophouden een zelfstandig koninkrijk te zijn. Wat na de regering van Jerobeam II volgt, zijn slechts de stuiptrekkingen van een ten dode opgeschreven rijk.
De naam ‘Jizreël’ spreekt van het oordeel dat God gaat voltrekken. Jizreël betekent namelijk ‘God zal verstrooien’ of ‘God zal zaaien’. Deze naam, Jizreël, geeft het spoedige einde van Israël aan. Het volk zal verstrooid worden onder de volken vanwege zijn hoererij.
Dat moet hun hard in de oren hebben geklonken, maar ze zullen er vast ook hard om hebben gelachen. Ze beleven immers een tijd van voorspoed? Maar het lachen zal hun vergaan als in het jaar 722 v.Chr. de Assyriërs Israël wegvoeren uit zijn land en, zoals de Assyriërs gewoon zijn, de gevangengenomen Israëlieten als het ware over diverse andere landen verstrooien. Daarmee schakelt de vijand het gevaar van hergroepering uit en wordt Israëls kracht gebroken.
Maar nu de vraag nog waaruit Jehu’s bloedschuld dan wel bestaat. De oplossing van dit probleem is waarschijnlijk als volgt. Hoewel Jehu Gods wil ten uitvoer heeft gebracht, zondigt hij door meer mensen te doden dan God heeft gezegd. Hij heeft namelijk Ahazia, de koning van Juda en zijn tweeënveertig broers vermoord en daartoe heeft God hem geen opdracht gegeven (2Kn 9:27; 10:14). In Gods openbare regering krijgt Jehu Zijn goedkeuring en beloning voor wat hij heeft gedaan. Maar de verborgen overleggingen van Jehu tijdens het vervullen van zijn opdracht zijn niet zuiver. Hier laat God zien hoe Hij er echt over denkt: Jehu heeft zich eerzuchtig en wreed getoond.
Niets van wat de mens zelf inbrengt in het werk van God, is voor Hem verborgen. Wat van de mens zelf is, zal God rechtvaardig oordelen, vooral daar waar het onder Zijn grote Naam ‘HEERE’ gebeurt. Jehu wordt verworpen om wat hij meer heeft gedaan dan God hem had opgedragen.
Opmerkelijk is ook nog dat het al ongeveer tachtig jaar geleden is dat Jehu deze moorden heeft gepleegd. Maar God vergeet niets. Zo komt God ook vele jaren later terug op iets wat Saul had gedaan en waarvoor nog geen genoegdoening heeft plaatsgevonden (2Sm 21:1). Bij God verjaart misdaad nooit. Hij zal iedereen op een gegeven moment met daden confronteren waarvoor geen verzoening is geschied. Er is slechts één mogelijkheid om aan Gods vergelding te ontkomen en dat is oprechte belijdenis van de zonde. Dan kan er een beroep worden gedaan op het werk dat Jezus Christus heeft volbracht op het kruis van Golgotha. Daar heeft Hij voor de berouwvolle zondaar de verzoening met de heilige en rechtvaardige God tot stand gebracht.
5 Israëls boog verbroken
5 Op die dag zal het gebeuren dat Ik de boog van Israël zal breken in het dal van Jizreël.
Een boog is een symbool van kracht en een belangrijk wapen in de oorlogsvoering. Een verbroken boog spreekt van het verlies van die kracht. Evenals in vers 7, waar het bedekt van Juda wordt gezegd, vinden we ook hier de gedachte dat Israël in de strijd vertrouwt op eigen kracht.
Het dal van Jizreël is een vlakte waar veel oorlogen zijn gevoerd en waar binnenkort de grote eindstrijd zal plaatsvinden. Het dal is dan bekend onder de naam Harmagedon (Op 16:13-16). Daar verschijnt dan de Heer Jezus (Op 17:14) en vernietigt de vijandelijke legers.
6 Het tweede kind van Hosea: Lo-Ruchama
6 Zij werd opnieuw zwanger, en zij baarde een dochter. Daarop zei Hij tegen hem: Geef haar de naam Lo-Ruchama, want Ik zal Mij voortaan niet meer ontfermen over het huis van Israël, want Ik zal hen zeker wegvoeren.
Misschien is Hosea door zijn werk als profeet regelmatig niet thuis geweest. De praktijk laat zien dat zo’n situatie sommige vrouwen in de verleiding kan brengen om hun ‘geluk’ bij andere mannen te zoeken. Huwelijksontrouw wordt niet alleen gevonden in gevallen waarin een man wordt opgeslokt door zijn drukke maatschappelijke bezigheden. Ook in huwelijken van drukbezette voorgangers in de christenheid is huwelijksontrouw helaas geen onbekende zonde. En zeker niet alleen van de kant van de vrouw.
Er is geen reden om aan te nemen dat Hosea niet goed voor zijn vrouw is geweest. Integendeel, als zijn huwelijk symbolisch de verhouding tussen God en Zijn volk moet voorstellen, is het zeer waarschijnlijk dat hij alles heeft gedaan om haar te bewijzen dat hij veel van haar houdt. Ondanks dat wordt ze hem toch ontrouw.
Heel wat vrouwen hebben aanleiding gevonden in het gedrag van hun man om hem ontrouw te worden. Hoewel op het gedrag van mannen soms heel wat is aan te merken, kan daarin voor een vrouw nooit één enkele rechtvaardiging worden gevonden voor haar ontrouw. Ze zal haar daad van ontrouw dan ook als zonde moeten belijden. Maar ook de man zal zijn zonden, waarin zijn vrouw een aanleiding heeft gevonden hem ontrouw te worden, moeten belijden. Op die wijze kan er worden gewerkt aan herstel van de verbroken relatie.
In het omgekeerde geval, de ontrouw van de man, geldt uiteraard hetzelfde. Vaker is daarbij zelfs geen duidelijk verkeerd gedrag van de vrouw aanwezig. Vrouwen van wie de man overspel pleegt, voelen zich in het algemeen wel schuldig. Ze vragen zich vertwijfeld af hoe zij het hadden kunnen voorkomen. Maar het is vaak de man die zich openstelt voor andere vrouwen, zelfs ondanks het feit dat hij met zijn eigen vrouw een goede huwelijksrelatie heeft.
De oorzaak daarvan ligt in de begeerte van de man die hij niet onder controle houdt. De Heer Jezus richt Zich niet voor niets tot de man, als Hij zegt: “Maar Ik zeg u, dat ieder die een vrouw aanziet om haar te begeren, al overspel met haar gepleegd heeft in zijn hart” (Mt 5:28). Hij geeft in de volgende verzen aan dat met die begeerte korte metten moet worden gemaakt (Mt 5:29-30).
Wees radicaal. Draai je om als je iets ziet waardoor er begeerte kan ontstaan. Eruit met die dvd, dat boek, gooi weg dat spul waar dingen in voorkomen die je gedachten vervuilen. Laat je niet verleiden om op internet pornografische sites te bezoeken. Alles, ook de verderfelijkste zonde, ligt tegenwoordig letterlijk binnen handbereik: met een enkele vingerbeweging, een druk op de (muis)knop, zie je de wereld en al zijn aantrekkelijkheid en verdorvenheid.
Als hier een verzoeking voor de lezer ligt, beantwoord deze verzoeking dan met de woorden van de Heer Jezus: “Ga weg, satan, want er staat geschreven: ‘[De] Heer, uw God, zult u aanbidden en Hem alleen dienen’” (Mt 4:10).
Na een zoon krijgt de vrouw van Hosea nu een dochter. Dit zal zeker bedoeld zijn om aan te geven dat Israël uit zonen en dochters bestaat (vgl. vers 12). Dit kind is bij Gomer verwekt in een buitenechtelijke relatie. Gomer is Hosea ontrouw geworden. Wat er in vers 3 bij staat, dat Gomer “hem”, dat is Hosea, een zoon baart, staat er in dit vers niet bij. Toch wordt het kind Hosea toegerekend. Hij krijgt de verantwoordelijkheid ervoor. De HEERE geeft hem de opdracht het kind de naam “Lo-Ruchama”, wat betekent ‘niet ontfermen’, te geven.
De mensen hebben vast gehoord dat de vrouw van Hosea hem ontrouw is geworden en dat dit kind niet van Hosea is. Wat zullen ze erover gepraat hebben, zoals dat ook in onze tijd gebeurt als zoiets bekend wordt. Met verhalen van ontrouw worden hele roddelbladen gevuld en wat wordt ervan gesmuld. Dit soort bladen mag zich in een behoorlijke oplage verheugen, waarmee maar bewezen is dat mensen er graag in lezen. Maar de lezers zijn blind voor hun eigen ontrouw. Wie graag zulke verhalen hoort of leest, is moreel afgestompt en heeft geen enkel gevoel voor de zondigheid die er in het eigen hart aanwezig is. Praten over de zonden van anderen is nu eenmaal ‘heerlijk’.
Het praatje zal als een lopend vuurtje door de stad zijn gegaan en onderweg stevig zijn aangedikt. Zo gaat dat meestal met het ‘doorgeven’ van zulk soort gebeurtenissen. Maar Hosea kan daarop inspelen en zeggen: ‘Zoals mijn vrouw is, zo zijn jullie allemaal!’ Zijn prediking moet de gewetens raken en die in Gods licht plaatsen. Ze moeten zien dat zij precies dezelfde dingen doen waarvan ze anderen beschuldigen (Rm 2:1), al zijn die beschuldigingen soms nog zo terecht.
Zo vergaat het ook de farizeeën die een overspelige vrouw bij de Heer Jezus brengen (Jh 8:3-11). Ze willen wel eens zien wat Hij met dit geval zal doen. Zeker, ze heeft overspel gepleegd en het bewijs is niet tegen te spreken. Ze is op heterdaad betrapt. Als Hij haar veroordeelt, kan Hij niet de Heiland zijn. Dan is Hij alleen een Wetshandhaver en dat zijn zij ook. Als Hij haar vrijspreekt, dan kan Hij niet van God komen, want dan doet Hij geen recht aan Gods wet. Wat doet de Heer Jezus? Door het stellen van een vraag maakt hij duidelijk dat de zonde waarvan ze de vrouw beschuldigen in hun eigen hart aanwezig is: “Wie van u zonder zonde is, laat die het eerst een steen op haar werpen” (Jh 8:7). Als Hij dit heeft gezegd, gaan ze weg. Ze druipen af “een voor een, te beginnen bij de oudsten tot de laatsten toe” (Jh 8:9).
Kijk, dat is wat ook wij moeten leren. Wat hebben we vlug de mond vol over de zonden van anderen, terwijl we vergeten hoe we zelf zijn. Het gaat er niet om de zonde goed te praten, maar om deze allereerst bij onszelf te herkennen. Hoeveel christenen kijken niet avond aan avond naar vunzige programma’s of zoeken bewust naar porno op internet, terwijl ze gemakkelijk iets zeggen over de ontrouw van anderen?
Hosea had kunnen zeggen: ‘Het aangaan van dit huwelijk is de fout van mijn leven geweest. Kijk eens, wat een ellende ik over me heb gehaald, wat een smaad voor de kinderen.’ Hij zou ook God de schuld hebben kunnen geven, net als Adam: ‘De vrouw die U mij hebt gegeven’ (Gn 3:12). Dat doet hij niet. Als hij deze woorden schrijft, is het alsof hij terugkijkt en zegt: ‘Zo heeft God mij geleid.’
Deze visie geeft hem de kracht om van haar te blijven houden en zelf niet ontrouw te worden. Ook al loopt ze bij hem weg, hij blijft haar trouw. Ze komt zelfs bij hem terug, zoals we zullen we zien in Hosea 3. Hosea ervaart hierdoor tevens Gods trouw ten aanzien van Zijn volk. Ook al moet Hij Israël verstoten vanwege ontrouw, het is niet voorgoed. Er komt een tijd dat Hij Zijn volk weer zal aannemen.
In deze tijd, waarin zoveel wordt gedaan vanuit het gevoel, is het goed om ook nog op deze houding van Hosea te wijzen. Je hoort wel eens: ‘We kunnen maar beter uit elkaar gaan, want ik voel niets meer voor haar’, of: ‘We voelen niets meer voor elkaar.’ Alsof de afwezigheid van bepaalde gevoelens een geldige reden tot ontbinding van een huwelijk zou kunnen zijn. Wie bedenkt zoiets? Dat komt alleen maar voort uit de leugenkoker van de satan.
De opdracht voor mannen luidt: “Hebt uw vrouwen lief, evenals Christus de gemeente heeft liefgehad en Zichzelf voor haar heeft overgegeven” (Ef 5:25). Duidelijk toch? Niks geen praatjes als ‘niets meer voelen voor’ of ‘je moest maar eens in mijn schoenen staan’. Gewoon doen.
De enige kracht voor het beste én voor het moeilijkste huwelijk ligt in het voorbeeld van de Heer Jezus. Hij heeft de gemeente lief. Hij heeft haar lief, als ze in het prille begin van haar bestaan op aarde helemaal aan Hem is toegewijd. Hij heeft haar ook lief, nu ze tegen het einde van haar aanwezigheid op aarde Hem zo ontrouw is. Die liefde is volmaakt te zien op het kruis. Daar is Hij uit liefde voor Zijn gemeente, Zijn hemelse bruid, gestorven om haar eeuwig voor Zich tot vrouw te verwerven.
Als Hosea de opmerkingen over zijn ontrouwe vrouw hoort, wijst hij op de naam die hij dit kind heeft moeten geven. Deze naam is veelzeggend. Opnieuw moet het zijn volksgenoten hard in de oren hebben geklonken en mogelijk hebben ze weer gelachen. Maar God zal ermee ophouden Zijn ontfermingen aan hen te bewijzen. Als God Zijn ontfermingen terugtrekt, is dat een afschuwelijke zaak. Hij moet Israël echter laten voelen wat de uitwerking is als Hij Zich niet langer ontfermt. Een kind zonder ontferming is gedoemd te sterven of wordt een monster. Een mens of een volk kan niet zonder ontferming. Die ontfermingen zijn voor Zijn volk toen, Israël, en voor Zijn volk nu, de gemeente, de basis van hun bestaan. Als God Zijn ontfermingen niet meer kan bewijzen, betekent dat het einde.
Voor God is het een vreselijke zaak dat Hij Zich zo moet opstellen. David zegt van Hem: “Zoals een vader zich ontfermt over [zijn] kinderen, [zo] ontfermt de HEERE Zich over wie Hem vrezen” (Ps 103:13). En heeft Israël die ontfermingen niet onlangs nog ondervonden? Nog maar enkele jaren geleden, ten tijde van de regering van Joas, de vader van Jerobeam, hebben ze het ervaren: “Maar de HEERE was hun genadig. Hij ontfermde Zich over hen en keerde Zich tot hen” (2Kn 13:23). En nog korter geleden, onder Jerobeams regering, heeft de HEERE gezien “dat de ellende van Israël zeer bitter was, dat het met de gebondene en de vrije gedaan was en dat Israël geen helper had”. En dan lezen we: “Maar Hij verloste hen” (2Kn 14:26-27).
God doet Zich kennen als een God Die Zich ontfermt over mensen in nood. Zo leren we God ook kennen in de geschiedenis van Job: “U hebt van de volharding van Job gehoord en hebt uit [het] einde van [de] Heer gezien dat de Heer vol genegenheid en ontfermend is” (Jk 5:11).
Er bestaat geen grotere aansporing om God lief te hebben en te dienen, dan nadat we ontferming hebben ervaren. In Romeinen 12 worden de christenen aangesproken als mensen die Gods ontfermingen kennen. Die ontfermingen zijn in Romeinen 1-8 breed uitgemeten. In Romeinen 9-11 worden die ontfermingen getoond ten aanzien van Israël. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Paulus direct in aansluiting daarop zegt: “Ik vermaan u dan, broeders, door de ontfermingen van God, dat u uw lichamen stelt tot een levende offerande, heilig, voor God welbehaaglijk, [dat is] uw redelijke dienst” (Rm 12:1). Vanwege alles wat God voor ons heeft gedaan in Christus, mag Hij van ons verwachten dat we Hem zullen dienen met alles wat we zijn en hebben.
Het getuigt van grote ondankbaarheid als we Gods ontfermingen beantwoorden met ontrouw, het doen van de eigen wil en het volgen van eigen begeerten. Als we consequent Zijn ontfermingen negeren, als we doen alsof die niets betekenen, komt het moment dat Hij Zijn ontfermingen niet langer kan laten voelen. Binnenkort zal dat moment voor Israël aanbreken. Dat zal blijken wanneer Hij “hen zeker wegvoeren” zal.
Een andere vertaalmogelijkheid is “dat Ik hun vergevend vergeve”, wat zoveel wil zeggen als ‘dat Ik hun hoe dan ook vergeef’, wat erop neerkomt dat Hij hun niets meer vergeeft. Zijn ontferming wordt namelijk het duidelijkst zichtbaar in de vergeving die Hij schenkt. Als God niet meer vergeeft, omdat er geen berouw meer is bij Zijn volk, zakt het volk steeds verder weg in hun zonden. Dan móet Hij het definitieve oordeel wel voltrekken. Dat zal gebeuren als de tien stammen uit hun land worden weggevoerd. Dit is het oordeel dat het volk wacht.
7 Een woord over Juda
7 Maar over het huis van Juda zal Ik Mij ontfermen, en Ik zal hen verlossen door de HEERE, hun God. Ik zal hen echter niet verlossen door boog, door zwaard, door strijd, door paarden of door ruiters.
Als God zover moet gaan dat Hij Israël Zijn ontfermingen moet ontzeggen, verbindt Hij daaraan een boodschap voor Juda. Hoewel Hosea zich hoofdzakelijk richt tot Israël, het tienstammenrijk, zegt hij af en toe ook iets over Juda. Dat wil niet zeggen dat Israël dan even niet hoeft te luisteren. Het gezegde bevat ook een boodschap voor hen.
Als we in Gods Woord lezen, spreekt Hij – zoals ook de Heer Jezus doet in de evangeliën – een heel volk, een groep mensen of slechts één persoon aan. We weten ons aangesproken, omdat wat geldt voor de direct aangesprokene(n), ook voor ons geldt. Wij moeten ons steeds afvragen wat de boodschap die tot de ander wordt gesproken, voor ons inhoudt. De aanleiding van wat God of de Heer Jezus opmerkt, kan een bepaald gedrag zijn. Herkennen wij zulk gedrag bij onszelf, dan doen we er goed aan terdege te luisteren naar het Woord van God.
Als Israël als geheel niet meer aan het oordeel kan ontkomen, kan het woord dat tot Juda wordt gezegd voor de enkeling in Israël die zich onder Gods oordeel buigt, toch een uitweg betekenen. Wie tot Juda de toevlucht neemt, kan nog rekenen op de ontferming van God. Ook vandaag, waar het oordeel over de christenheid als geheel onafwendbaar is, is er zo’n vluchtweg. Die vluchtweg is afzondering van het kwaad met daarbij de toezegging van de ontfermingen van God (2Ko 6:17-18).
Voor Juda betekent dit woord een grote bemoediging. De HEERE noemt Zich hier “hun God”. Hij staat nog met hen in verbinding. Zij zullen Zijn ontferming ervaren in de verlossing die Hij zal geven (2Kn 19:35). God heeft de koning van Assyrië toegestaan de tien stammen weg te voeren. In zijn vermetelheid wil deze koning ook het rijk van de twee stammen veroveren. Hij is genaderd tot Jeruzalem en heeft het belegerd. Maar God staat hem niet toe Zijn stad in te nemen (2Kn 19:33-36).
De verlossing komt niet door eigen kracht en inspanning of het volgen van een knap uitgedachte tactiek. Er is geen wapengekletter van Juda aan te pas gekomen. Het is een verlossing die duidelijk alleen “door de HEERE, hun God” tot stand is gebracht, zonder van enig mens gebruik te maken. Die verlossing is tot stand gekomen op grond van Wie God is in Zichzelf, “omwille van Mijzelf”, en op grond van wie David is, Zijn uitverkoren dienaar, “omwille van David, Mijn dienaar” (2Kn 19:34). In David zien we een beeld van de Heer Jezus, de ware Knecht van God. De verlossing, elke verlossing, is gegrond op pure genade van God die Hij kan betonen om Wie de Heer Jezus voor Hem is en wat Hij gedaan heeft op het kruis.
8 - 9 Het derde kind van Hosea: Lo-Ammi
8 Toen zij Lo-Ruchama niet meer de borst gaf, werd zij weer zwanger, en zij baarde een zoon.
9 En Hij zei:
Geef hem de naam Lo-Ammi,
want u bent niet Mijn volk
en Ík zal er voor u niet zijn.
Lo-Ruchama is nauwelijks los van de moederborst of Gomer gaat weer het slechte pad op. Ze is snel in haar ontrouw, waarvan het gevolg zich ook weer snel toont. Hoe diep moet Hosea gegriefd zijn door deze hernieuwde ontrouw. Zou hij niet gehoopt hebben dat ze, na haar eerste overspelige daad, hem nu trouw zou blijven? Zou ze, omdat ze gezien moet hebben hoe hij voor haar en de kinderen zorgt, niet door zijn liefde gewonnen moeten zijn? Nee, zodra ze geen verantwoordelijkheid meer voelt voor het kind dat ze heeft gebaard, gaat ze weer het slechte pad op. Ondanks alle liefde die Hosea haar heeft bewezen nadat ze bij hem is teruggekomen, wordt ze zwanger van een andere man.
Maar ook nu, als ze voor de tweede keer terugkomt, opnieuw zwanger van een andere man, laat hij haar weer binnen. Opnieuw neemt hij haar op, met haar buitenechtelijke kind. Opnieuw krijgt Hosea van de HEERE de opdracht dit kind een naam te geven. Opnieuw komt in die naam het oordeel van God over Zijn volk tot uitdrukking.
Ook deze keer zal er weer het nodige geroddel zijn geweest over de ontrouw van Gomer. En weer heeft Hosea de gelegenheid aangegrepen om naar aanleiding van de betekenis van de naam van het kind Gods oordeel over het volk aan te kondigen vanwege hun ontrouw. Terwijl er in de vorige naam alleen sprake van is dat God Zijn ontferming aan Zijn volk onttrekt, wordt in de naam die hij dit derde kind moet geven, de definitieve breuk tussen God Zelf en Zijn volk aangegeven. “Lo-Ammi” betekent ‘niet Mijn volk’. Elke band tussen God en Zijn volk wordt verbroken.
Het opgeven van Zijn verbinding met Israël is een nog hardere klap dan het niet meer liefhebben. God trekt Zich terug. Er is geen openlijke erkenning meer dat Israël Zijn volk is. Hij zal met hen gaan handelen zoals dat in het boek Esther wordt beschreven. De Naam van God wordt in dat boek niet genoemd. Toch blijkt God er achter de schermen voor te zorgen dat Zijn volk niet tot de laatste man wordt uitgeroeid. In Zijn voorzienigheid – dat wil zeggen niet openlijk, maar op een verborgen manier – blijft Hij voor Israël bezig, tot op vandaag. Hij zal dat blijven doen tot op de dag van Israëls herstel. Dat herstel is het onderwerp van het volgende vers.
10 Talrijk en kinderen van de levende God
10 Toch zal het aantal Israëlieten zijn als het zand van de zee, dat niet gemeten en niet geteld kan worden. En het zal gebeuren dat in de plaats waar tegen hen gezegd is: U bent niet Mijn volk, tegen hen gezegd zal worden: Kinderen van de levende God.
Een heldere lichtstraal van hoop komt in het eerste woord van dit vers, “toch”, tot uitdrukking. Na de waarschuwingen van het komende oordeel komt hier de soevereine genade van God naar voren. Als Hij vanwege Israëls ontrouw elke band met hen heeft moeten doorsnijden, geldt dit niet voor altijd. Er komt een tijd dat God de draad met Zijn volk weer zal opnemen. Dan zal Hij alle aan Abraham, Izak en Jakob gedane beloften vervullen.
De uitdrukking “het zand van de zee” herinnert aan de belofte van God aan Abraham dat zijn nageslacht zal zijn “als het zand dat aan de oever van de zee is” (Gn 22:17). God doet die belofte, nadat Abraham door geloof zijn zoon heeft geofferd (Hb 11:17-18). In die gebeurtenis is duidelijk het beeld te zien van God Die Zijn Zoon Jezus Christus offert op het kruis. Het is alleen op grond van het offer van Christus dat God al Zijn beloften ten aanzien van Israël zal vervullen.
Het volk heeft alle rechten op herstel en alle aanspraken op vervulling van de beloften verspeeld. God zou hen zegenen als zij Hem trouw zouden blijven. Zij stemmen met die voorwaarde in als zij bij de Sinaï het tot drie keer toe uitspreken: “Alles wat de HEERE gesproken heeft, zullen wij doen!” (Ex 19:8; 24:3,7). Maar ze hebben in de loop van hun geschiedenis laten zien hoe ze al Gods rechtvaardige geboden en inzettingen hebben geminacht en vertrapt. Op grond daarvan moet God Zijn oordelen uitspreken, zoals Hij dat in dit eerste hoofdstuk van Hosea doet. Die oordelen brengt Hij ook daadwerkelijk ten uitvoer. Dit wil echter niet zeggen dat daarmee Zijn beloften vervallen zijn (Rm 9:6).
Hij zal Zijn beloften waarmaken aan een overblijfsel dat Hij Zelf heeft uitverkoren, een rest van het volk. Hoe dat zal gaan, staat uitvoerig beschreven in Romeinen 9-11. Er blijft een toekomst voor Israël. Die toekomst is er, niet naar de verdienste van het volk, maar naar de verdienste van Jezus Christus. Waar Israël heeft gefaald, heeft Hij volmaakt alles gedaan wat God van de mens vraagt. Hij heeft de vervulling van de beloften verdiend.
Wanneer het huidige tijdperk, dat van de gemeente, is afgelopen – dat is als de Heer Jezus de gemeente tot Zich heeft genomen (1Th 4:15-18) –, zal Hij weer met Israël aan het werk gaan. Dan zal Hij over hen “de Geest van genade en gebeden uitstorten” (Zc 12:10). Dan komt Hij terug naar de aarde en zullen ze zien op Hem Die zij doorstoken hebben (Op 1:7). Allen die dan tot berouw zullen komen, zullen met Hem mogen delen in de vervulling van de beloften. De massa zal worden geoordeeld, omdat die de antichrist, die zich dan zal openbaren, heeft aangenomen.
De uitverkorenen zullen niet met de massa worden meegesleept in hun aanbidding van het beeld van het beest dat door de antichrist in de tempel is gezet (Op 13:14-15). Zij zullen, ondanks heftige vervolging, trouw blijven uitzien naar de komst van de Messias. Van hun kant is dat geen verdienste. Alleen genade zal hen trouw doen blijven. Alles gaat van God uit.
In het vrederijk zal deze rest, dit overblijfsel, uitgroeien tot een enorme menigte en worden “als het zand van de zee, dat … niet geteld kan worden”. In de uitdrukking “zand van de zee” ligt een aanwijzing dat het gaat om Gods aardse volk, Israël. Dit in tegenstelling tot de uitdrukking “sterren aan de hemel” (Gn 22:17) die op het hemelse volk van God slaat.
Er zal echter niet alleen een grote verandering in aantal plaatsvinden. Er zal ook, en dat is nog belangrijker, een verandering plaatsvinden in hun verhouding tot de HEERE. In plaats van afgodendienaars zullen ze, na hun herstel, door God Zijn ‘kinderen’ worden genoemd. Deze verandering kan alleen door de genade van God worden bewerkt.
Maar als alles alleen op genade gegrond is, kan die genade niet beperkt blijven tot de Joden, maar wordt de deur ook opengezet voor de volken. Daarom haalt Paulus in Romeinen 9 dit vers uit Hosea ook aan (Rm 9:26). Hij toont daarmee aan dat God niet verplicht is Zijn genade tot de Joden te beperken. Romeinen 9 is een hoofdstuk dat laat zien dat God soeverein is, ook in het betonen van genade aan wie Hij wil. Hij heeft het recht mensen uit de volken te roepen en hen op grond van geloof te rechtvaardigen (Rm 9:30).
Dat Paulus dit vers uit Hosea aanhaalt, komt ook doordat hier gesproken wordt over “kinderen van de levende God”. Dit is typisch een uitdrukking van de relatie tussen God en de christen. God kan niet langer in verbinding staan met de Jood, zoals dat altijd al voor de heiden heeft gegolden. Van allebei heeft Hij moeten zeggen: ‘Jullie zijn Mijn volk niet.’ Voor de Joden geldt dit sinds God, als gevolg van hun ontrouw, Zijn verbinding met hen heeft moeten verbreken. Voor de heidenen heeft altijd al gegolden dat God hen op hun eigen wegen heeft laten gaan. En nu haalt Paulus, de apostel van de volken, dit vers aan als een bewijs dat allen die door God geroepen zijn, zowel uit de Joden als uit de volken, door Hem “kinderen van de levende God” worden genoemd.
God wordt hier “de levende God” genoemd. Hiermee staat Hij in scherp contrast met de dode afgoden. Die tegenstelling komt bij de bekering van de Thessalonicenzen, en als het goed is bij ieder mens die zich bekeert, prachtig tot uiting (1Th 1:9-10). Dat Hij de levende God is, geeft niet alleen aan dat Hij leeft, maar ook dat alle leven zijn oorsprong in Hem vindt (Jh 1:4; 5:26).
Als Petrus de vraag van de Heer Jezus: “U echter, Wie zegt u dat Ik ben?” beantwoordt met: “U bent de Christus, de Zoon van de levende God” (Mt 16:15-16), geeft hij aan dat het leven in Christus Zelf aanwezig is. Daarom kan de Heer aan deze belijdenis van Petrus over de waarheid van Zijn Persoon de prachtige belofte van de bouw van de gemeente verbinden. Op Hem, de Zoon van de levende God, wordt de gemeente gebouwd, een gemeente die niet door de dood kan worden aangetast (Mt 16:18).
11 Eén volk, één Hoofd
11 Dan zullen de Judeeërs bijeengebracht worden samen met de Israëlieten. Zij zullen voor zich één Hoofd aanstellen en uit het land oprukken; want groot zal de dag van Jizreël zijn.
Na de zegen voor de tien stammen in vers 10 – en voor de volken, zoals dat in het licht van het Nieuwe Testament duidelijk wordt (Rm 9:26,30) – spreekt Hosea in dit vers over de zegen voor heel Israël. Die zegen ligt in de toekomst. Er zal dan sprake zijn van een hereniging van de twee en de tien stammen, die sinds de dagen van Rehabeam en Jerobeam I van elkaar gescheurd zijn (1Kn 12:16-19). Jeremia heeft daar ook over gesproken (Jr 31:31).
Als die tijd is aangebroken, zullen zij zich als één volk achter hun Messias scharen. Dan zullen het niet meer twee volken zijn met elk een eigen heerser. Nee, het zal zijn één volk met “één Hoofd” (vgl. Ez 37:24). Ze zullen in de verworpen Jezus van Nazareth de hun door God gegeven Koning erkennen. Vanuit het hele land zullen ze optrekken naar Jeruzalem, de woonplaats van God, om Hem te eren.
Het is mogelijk dat “uit het land oprukken” ook slaat op hun terugkeer uit de verstrooiing. “Het land” stelt dan het land Egypte voor als een symbool van alle naties waarheen de Israëlieten zijn verstrooid (vgl. Hs 2:13-14; Dt 28:68). Zo zijn er in de loop van de tijd al heel wat Israëlieten naar hun land teruggekeerd.
Het is niet mogelijk dit vers te laten slaan op de terugkeer van Gods volk uit Babel onder Ezra en Nehemia. Dat betreft slechts een rest. Bovendien staan ze dan nog onder het gezag van de volken waaronder God hen, in de persoon van Nebukadnezar, heeft gesteld. Ze hebben niet zelf een ‘hoofd’ kunnen kiezen. Tot het jaar 1948 zijn ze zelfs nooit meer zelfstandig geweest.
Als de dag of de tijd waarover Hosea spreekt, is aangebroken, kan terecht worden gezegd dat die dag “groot” is. Waarvan niemand heeft durven dromen, waaraan geen vijand van Israël denkt, zal dan gebeuren. Al Gods toezeggingen worden in die dag en aan dat volk waargemaakt door Hem Die hun Hoofd is. Die dag wordt genoemd “de dag van Jizreël”. Jizreël betekent, zoals al bij vers 4 is gezegd, ‘God zal verstrooien’ of ‘God zal zaaien’. De eerste betekenis wordt waar als de Assyriërs de tien stammen wegvoeren en hen verstrooien over al de landen die zij hebben veroverd. Maar als Israël zich onder zijn ene Hoofd heeft geschaard, zal God Zijn volk in het land zaaien. Dan zal het nooit meer verstrooid worden.
Het is geen dag van vernedering, maar van openbare heerlijkheid. Ieder zal in het land zijn eigen erfdeel bezitten en mogen genieten van de zegeningen die God dan rijkelijk zal schenken. Hoe groot die zegen is en op welke wijze God die laat komen, zullen we aan het eind van het volgende hoofdstuk zien, waar opnieuw over Jizreël wordt gesproken (Hs 2:21).
Inderdaad, “groot zal de dag van Jizreël zijn”. De tijd die beantwoordt aan die dag, is het duizendjarig vrederijk. Dan zal de ongedeelde, zelfstandige natie een tijd van ongekende, herboren heerlijkheid beleven, onder Christus als de erkende Leider (vgl. Js 2:1-5; 11:1-14; Op 20:1-6).
12 Een overblijfsel en het kenmerk ervan
12 Zeg tegen uw broeders: Ammi,
en tegen uw zusters: Ruchama.
Na het schitterende vergezicht dat in de vorige verzen is ontvouwd, krijgt de profeet de opdracht iets tot een nader omschreven gezelschap te zeggen. Het betreft een woord gesproken tot mensen die door God “uw broeders” en “uw zusters” worden genoemd. God ziet deze mensen in verbinding met Hosea. Hij beschouwt ze als zijn familie. Niet het hele volk wordt aangesproken, maar die leden ervan die delen in de gevoelens van Hosea ten aanzien van heel Israël en dus ook in de gevoelens van God.
Luisteren naar God, naar wat Hij zegt in Zijn Woord, is het ware kenmerk in die tijd en is het ware kenmerk nu van iedereen die Hij erkent als een lid van Zijn ‘familie’. Op dezelfde wijze spreekt de Heer Jezus als Hij hen die de wil van Zijn Vader doen, Zijn broeders en zusters noemt (Mt 12:48-50).
Het gaat hier om wat genoemd kan worden ‘een overblijfsel’ dat door het hart van God wordt erkend. Dat overblijfsel is een voorwerp van barmhartigheid, terwijl de natie als geheel door Hem verworpen moet worden. Dat overblijfsel noemt Hij, nadat Hij Zijn volk een tijdlang Lo-Ammi, niet Mijn volk, heeft moeten noemen, nu weer “Ammi”, Mijn volk. Datzelfde volk heeft Hij Lo-Ruchama, die geen ontferming heeft gekregen, moeten noemen. Maar nu noemt Hij het weer “Ruchama”, die ontferming heeft gekregen.
Ook vandaag, te midden van een christenheid waar voor de Christus van de Schriften geen plaats is en het Woord van God van alle kanten wordt aangevallen, is liefde voor de Heer Jezus het eenvoudige kenmerk van iemand die trouw wil zijn. Die liefde wordt zichtbaar in de gehoorzaamheid aan het Woord van God.