1 - 4 De weg van Gods dienaars (I)
1 Maar als medearbeiders vermanen wij [u] ook, dat u de genade van God niet tevergeefs ontvangt 2 (want Hij zegt: ‘In [de] aangename tijd heb Ik U verhoord en op [de] dag van [de] behoudenis heb Ik U geholpen’: zie, nu is het [de] welaangename tijd, zie, nu is het [de] dag van [de] behoudenis), 3 daar wij in geen enkel opzicht enig struikelblok vormen, opdat de bediening niet gelasterd wordt, 4 maar in alles ons aanbevelen als dienaars van God, in veel volharding, in verdrukkingen, in noden, in benauwdheden,
V1. De laatste verzen van het vorige hoofdstuk houden een vermaning in voor alle mensen die nog zonder God en Christus in de wereld leven. Deze vermaning luidt: “Laat u met God verzoenen.” In het eerste vers van dit hoofdstuk staat een vermaning die aan de gelovigen in Korinthe is gericht en over hun hoofden heen aan allen die zich christen noemen. Die vermaning luidt: “Dat u de genade van God niet tevergeefs ontvangt.” Kan dat dan, de genade van God ontvangen op een manier die niets uitwerkt? Dat kan inderdaad.
Voor een kind van God is de behoudenis vast en zeker. Dat is een absolute waarheid die gegrond is op het geloof in het werk van de Heer Jezus. Dit werk is helemaal buiten jou om volbracht en door God aangenomen. Ieder die er deel aan heeft, is volmaakt gered. Maar er is nog een andere waarheid, namelijk die van de verantwoordelijkheid. Bij de voorstelling van die zijde van de waarheid gaat het erom dat anderen in jouw leven kunnen zien dat jij een kind van God bent. Dat is bijvoorbeeld te zien aan de wijze waarop jij met de Bijbel omgaat. Hoe reageer jij als jou iets uit de Bijbel wordt voorgehouden?
Als iemand echt bekeerd is, zal hij de Bijbel liefhebben en graag willen doen wat daarin staat. Als iemand alleen maar de aangename dingen van het christen-zijn wil horen en doen, kun je wel een vraagteken zetten bij zijn belijdenis dat hij een gelovige is. Van deze kant benadert Paulus de zaak hier. Tussen de ware kinderen van God kunnen ook mensen zitten die alleen maar met het verstand of met het gevoel Gods dingen benaderen, terwijl het hart en het geweten nooit in Gods licht zijn geweest. Zo iemand is nooit met werkelijk berouw over zijn zonden tot God gegaan.
Het is niet voldoende, te weten dat God genadig is. In de brief van Judas wordt zelfs gesproken over mensen “die de genade van onze God veranderen in losbandigheid” (Jd 1:4). Iemand kan op een verkeerde manier met de genade van God omgaan. De genade van God blijft in zo’n geval zonder uitwerking of krijgt een verkeerde uitwerking.
V2. Voor wie echt gelooft, volgt in dit vers een woord dat als een toetssteen dient om te weten of er sprake is van echte bekering. Het eerste deel van dit vers is een aanhaling uit Jesaja 49. Daar gaat het om de verhoring door God van de Knecht van de HEERE, dat is de Heer Jezus. De Heer Jezus zegt daar dat Zijn werk geen resultaat heeft. Dan zegt God dat Hij Zijn zegen aan het werk van Zijn Zoon zal verbinden. De aangename tijd, de tijd van de verhoring, is gekomen toen de Heer Jezus door God uit de doden werd opgewekt.
Een verdere verhoring zal plaatsvinden als de Heer Jezus uit de hemel terugkomt om alles in bezit te nemen wat God Hem als loon op Zijn werk heeft gegeven. Tussen deze twee verhoringen in leven wij. En wat is het schitterend te zien dat er ook voor ons een aangename tijd is en een dag van behoudenis, en dat is nú. Ieder die zijn zonden belijdt en met berouw tot God gaat en Hem vraagt om behouden te worden, wordt verhoord en ontvangt de behoudenis.
Dat heeft Paulus gepredikt en dat hebben de Korinthiërs geloofd, en daaraan herinnert hij hen. Hij zegt als het ware: ‘Denk er wel om dat jullie er blijk van geven dat jullie onze prediking nooit echt geloofd hebben als jullie ons als dienaars laten vallen. Het kon dan wel eens allemaal tevergeefs zijn geweest.’
V3. Paulus heeft reden om de Korinthiërs zo toe te spreken. Er zijn valse apostelen gekomen die Paulus en zijn medewerkers zwart maken, alsof zij op eigen roem en eer uit zijn. In 2 Korinthiërs 10-11 gaat Paulus daar uitvoerig op in. De Korinthiërs zijn geneigd naar deze zogenaamde predikers te luisteren. Deze predikers stellen de zaken van het geloof veel gemakkelijker voor dan Paulus heeft gedaan. En op welke wijze heeft Paulus zich dan een dienaar van God betoond? Zeker niet als iemand die zelf een gemakkelijke weg gaat, terwijl hij aan anderen predikt dat ze nauwgezet moeten leven.
Nee, de manier waarop hij leeft, is helemaal in de lijn van wat hij anderen voorhoudt. Hij doet er zijn uiterste best voor om geen struikelblok te vormen. Hij zou een struikelblok zijn als hij een verschil zou laten zien tussen wat hij zei en wat hij deed. Dat zou pas echt lastering van zijn dienst tot gevolg hebben.
Dat is het juist wat zoveel mensen als kritiek uiten als je met hen spreekt over het evangelie. Ze weten dan altijd wel voorbeelden aan te halen die gaan over ‘mensen die ‘s zondags vooraan in de kerk zitten en ‘s maandags proberen je een poot uit te draaien’. Je woorden zullen nooit effect hebben als je in je leven niet waarmaakt wat je zegt. Betekent dat dan dat je volmaakt moet zijn voordat je kunt getuigen? Nee, als je het maar belijdt wanneer je een fout hebt gemaakt. Bij Paulus kon de vinger niet op een inconsequent gedrag worden gelegd, en ik hoop dat dat bij jou ook het geval is.
V4. Je kunt zeggen dat vers 3 de negatieve kant laat zien: zorgen dat er niets op je aan te merken valt. Dan komt in vers 4 en de volgende verzen de positieve kant, hoe je kunt laten zien dat je een echte dienaar van God bent. Paulus somt in die verzen maar liefst achtentwintig kenmerken op waaruit blijkt dat hij een echte dienaar van God is.
Het begint met “volharding”. Er wordt wel eens gezegd: ‘Een goed begin is het halve werk’, maar er moet wel aan toegevoegd worden dat het daar niet bij mag blijven. De andere helft moet wel volgen.
Volharding blijkt als ze op de proef wordt gesteld. De apostel noemt de dingen op waardoor dat allemaal kan plaatsvinden. Voordat je die lijst op je laat inwerken, mag je eraan denken dat God genoemd wordt “de God van de volharding” (Rm 15:5). Hij wil je helpen om ondanks alle beproevingen toch vol te houden. Kijk ook maar eens welke bemoedigingen er staan in 2 Thessalonicenzen 3 en Openbaring 3 (2Th 3:5; Op 3:10).
De eerste beproeving is “verdrukking”. Dat wil zeggen dat je onder druk komt te staan. Je mag denken aan gelovigen die vervolgd worden, maar je mag ook denken aan je eigen situatie. Hoe gemakkelijk kom je niet onder druk te staan omdat je weet dat er in allerlei situaties op je houding en reactie als christen wordt gelet. Luister naar wat de Heer Jezus tegen je zegt in Johannes 16: “In de wereld hebt u verdrukking, maar hebt goede moed, Ik heb de wereld overwonnen” (Jh 16:33b).
Het tweede, “noden”, heeft meer te maken met dingen die je ontbreken en die je toch nodig hebt. Je mag erop rekenen dat God in je nood zal voorzien.
Bij “benauwdheden” mag je denken aan ‘geen ruimte hebben om je te bewegen’, je in een situatie bevinden waarin je niet goed weet hoe je je moet opstellen om de eer van de Heer hoog te houden. Je voelt je dan enorm afhankelijk van de Heer. Hij zal ervoor zorgen dat je Hem niet verloochent.
Deze eerste drie beproevingen zijn algemeen van aard. Ze horen bij elkaar en God gebruikt ze als middelen waardoor jij je volharding kunt laten zien, terwijl je bij Hem terecht kunt voor wat je nodig hebt.
Lees nog eens 2 Korinthiërs 6:1-4.
Verwerking: Hoe heb jij de genade van God ontvangen?
5 - 13 De weg van Gods dienaars (II)
5 in slagen, in gevangenissen, in oproeren, in arbeid, in waken, in vasten; 6 in reinheid, in kennis, in lankmoedigheid, in goedertierenheid, in [de] Heilige Geest, in ongeveinsde liefde, 7 in [het] woord van [de] waarheid, in [de] kracht van God; door de wapens van de gerechtigheid in de rechterhand en linkerhand; 8 door heerlijkheid en oneer, door kwaad gerucht en goed gerucht; als verleiders en [toch] waarachtigen; 9 als onbekenden en [toch] bekenden; als stervend, en zie, wij leven; als getuchtigd en [toch] niet gedood; 10 als bedroefd, maar altijd blij; als arm, maar velen rijk makend; als niets hebbend en [toch] alles bezittend. 11 Onze mond heeft zich voor u ontsloten, Korinthiërs, ons hart staat wijd open. 12 U hebt geen enge plaats in ons, maar u bent zelf enghartig. 13 Maar stelt ook u, als een zelfde vergelding (ik spreek als tot kinderen), [uw hart] wijd open.
V5. We gaan door met de manieren waarop volharding getest wordt. De eerste drie onderdelen hebben we gehad. De volgende drie horen ook bij elkaar, dat zie je zo: “slagen”, “gevangenissen”, “oproeren”. Het zijn dingen die Paulus door andere mensen zijn aangedaan en die betrekking hebben op het lichaam. Dat zijn echt geen onschuldige plagerijtjes. In het boek Handelingen lees je hoe hij is geslagen en in de gevangenis is gegooid (Hd 16:19-24). Je leest daar ook hoe hij verschillende keren het middelpunt van een oproerige volksmenigte is geweest (Hd 19:29-31; 21:27-36).
Dan volgt er opnieuw een drietal dat bij elkaar hoort: “In arbeid, in waken, in vasten.” Er is wel een verschil met de vorige beproevingen. De vorige zijn niet-vrijwillige beproevingen. Een leven waaruit blijkt dat iemand een getuige is voor de Heer Jezus, lokt vaak een negatieve reactie uit bij andere mensen. Arbeid, waken en vasten zijn echter situaties die de dienaar om zo te zeggen zichzelf oplegt. Het zijn zaken waarin hij zich vrijwillig begeeft of die hij vrijwillig ondergaat.
Er zijn genoeg christenen die het fijn vinden dat ze gered zijn van de hel, maar die de ‘arbeid’ van het uitdragen van hun christen-zijn ontlopen. Het woord ‘arbeid’ betekent ‘ingespannen werken’.
‘Waken’ is ervoor zorgen dat je niet in slaap valt omdat je weet dat er gevaren dreigen. Geestelijk op jou en mij toegepast betekent het dat we onze ogen goed openhouden en scherp erop toezien van welke kant de geestelijke gevaren kunnen komen die ertoe leiden dat we ons christen-zijn op een laag pitje zetten. Je laat je dan niet in slaap sussen door allerlei gepraat van mensen die je vertellen dat je het niet zo nauw hoeft te nemen en dat alles vanzelf wel goed komt.
Voor ‘vasten’ geldt hetzelfde. Het wil zeggen dat je geen voedsel gebruikt. Heb jij wel eens enige tijd niets gegeten vanwege een geestelijke nood in jouw leven of in dat van een ander? Als je vast, is dat om voor die nood intensief te bidden. Voor die tijd van gebed zie je af van lichamelijke behoeften. Vasten is geen doel op zichzelf, maar een ondersteuning in een geestelijke strijd.
Je kunt deze drie vrijwillige dingen ontlopen. De echte dienaar van God doet dat niet en bewijst daardoor dat hij goed begrijpt waar het in zijn leven als dienaar om gaat.
V6. Wat in de verzen 6-10 verder volgt, zijn kenmerken waarnaar God bij Zijn dienaars zoekt en die door de voorgaande omstandigheden duidelijk naar voren zullen komen.
1. “Reinheid” staat op de eerste plaats. Reinheid wil zeggen dat je jezelf onbesmet van de wereld bewaart, er geen vriendschap mee sluit.
2. Dan volgt “kennis”. Kennis betekent dat je God kent en dat je weet wat Hij van je vraagt. Daarvoor heb je de Bijbel.
3. “Lankmoedigheid” is het geduld dat je kunt opbrengen in de contacten die je hebt.
4. “Goedertierenheid” wil zeggen dat je door goedertieren te zijn anderen iets laat voelen van de goedheid van God.
5. De kracht om je zo te kunnen openbaren heb je niet van jezelf, maar door de “Heilige Geest”.
6. “Ongeveinsde liefde” is oprechte, ongehuichelde liefde. Liefde is de natuur van God en die mag je laten zien. Dat wil niet zeggen dat je het verkeerde goed praat of doet alsof het er niet is.
7. V7. Daarom moet de dienaar “[het] woord van [de] waarheid” kunnen hanteren en toepassen op allerlei situaties.
8. Als hij dat doet in afhankelijkheid van God en niet met menselijke wijsheid, zal “[de] kracht van God” gevoeld worden.
9. “De wapens van de gerechtigheid” zien op het praktische leven van de dienaar. Wanneer hij niet van onrechtvaardige praktijken te beschuldigen is omdat hij aan ieder geeft waarop hij recht heeft, dan is dat een wapen waarmee hij beschuldigingen die van alle kanten geuit kunnen worden, kan afslaan. Een dienaar staat altijd aan kritiek bloot, zowel van de rechterkant als van de linkerkant. Vandaar dat hij naar beide zijden evenwichtig moet zijn om zich naar beide zijden te kunnen verdedigen.
Kritiek en tegenstand zijn zaken waarmee je gewoon rekening moet houden als je voor de Heer wilt leven en werken. Niet, dat je je boven alle kritiek verheven moet voelen. Dat zou hoogmoed betekenen.
10. V8. Het gaat hier om een dienaar die in alles zijn Meester wil behagen. In dat geval ga je door “heerlijkheid en oneer”, soms word je bejubeld en een andere keer juist verguisd.
11. Hoe groter dienaar iemand is, des te meer wordt er over hem gepraat, in negatieve en in positieve zin. Hij gaat “door kwaad gerucht en goed gerucht” heen;
12. Hij wordt afgespiegeld als een verleider, maar hij is toch waarachtig.
13. V9. In de wereld is hij onbekend, maar hij is bekend bij God.
14. Wat de wereld betreft, is hij stervend, de wereld heeft niets aan hem. Dat komt omdat hij niet voor de wereld, maar voor God leeft.
15. Alles wat hem overkomt, neemt hij als tuchtiging uit Gods hand aan. Tucht is geen straf en zeker zal hij er niet door gedood worden. Tucht is altijd bedoeld als opvoeding. Voor die opvoeding gebruikt God allerlei middelen, zoals die welke je in de verzen 4-5 hebt gelezen.
Het doel dat God ermee heeft, is je ertoe te brengen het verkeerde uit je leven weg te doen zodat je meer op Hem gaat lijken. Daarom is het gevolg van tucht niet dat je erdoor gedood wordt.
16. V10. Tuchtiging zelf is niet fijn om te ondergaan, ze kan je “bedroefd” maken (vgl. Hb 12:11). Maar wat je erin ervaart van de liefde en de zorg van God, maakt je “blij”.
17. Een dienaar heeft geen rijkdommen in deze wereld. Wat dat betreft, is hij “arm”. Zijn ware rijkdom is in Christus en daardoor kan hij iemand zijn die velen rijk maakt.
18. Ten slotte is de dienaar iemand die in deze wereld niets heeft. Zijn ware bezit is Christus. Daardoor bezit hij alles. Wie Hem heeft, heeft alles, want alles is van Hem.
Je ziet dat het geen kleinigheid is om je voor dienaar van God uit te geven. Ik hoop dat je er niet door ontmoedigd bent, maar er juist door aangemoedigd wordt. Er liggen toch wel heel wat rijke beloften in opgesloten.
V11. Misschien kun je je een beetje voorstellen welk een diepe indruk deze verzen op de Korinthiërs moeten hebben gemaakt. Paulus heeft zijn hart voor hen ontsloten. Hij heeft zich niet ingehouden, maar zijn hart voor hen uitgestort. Ze mogen weten wat daarin voor hen is. Hij heeft hen lief met zijn hele hart. Alles waarover hij in de vorige verzen heeft gesproken en wat hij heeft meegemaakt, heeft hij meegemaakt en beleefd ter wille van hen om aan hen het evangelie te kunnen brengen.
Zie je hoe hij hen persoonlijk aanspreekt als “Korinthiërs”? In nog twee brieven spreekt hij de geadresseerden zo persoonlijk aan. Hij doet dat ook bij de Galaten (Gl 3:1) en bij de Filippenzen (Fp 4:15). In alle drie gevallen spreekt hij vanuit een overvol hart.
V12. Hier in Korinthe wil hij weer die speciale plaats in hun hart hebben die hij vroeger had. Nee, zij hebben beslist geen enge plaats in hem, maar zelf zijn ze wel enghartig. Zij hebben maar een klein plekje in hun hart voor Paulus. Zij kunnen hem niet meer zo erg waarderen.
V13. Hij doet hun dan het verzoek om hun hart weer ruim open te stellen voor hem en zijn dienst. Hij vraagt dat als een soort vergelding, als iets wat hij aan hen heeft verdiend. Hij heeft zich immers met zijn hele leven voor hen ingezet? Zullen ze hem dan niet met een speciale liefde liefhebben? Zij zijn toch zijn “kinderen”?
Je merkt aan de hele manier van schrijven dat Paulus zijn best doet om hun harten weer te winnen. Hij verlangt ernaar dat de verhouding tussen de Korinthiërs en hem weer goed is en zij weer naar zijn wijze raad gaan luisteren. Hij heeft daarbij alleen de eer van de Heer en het welzijn van de gelovigen op het oog.
Lees nog eens 2 Korinthiërs 6:5-13.
Verwerking: Wat is er in jouw leven te vinden van de opsomming in de verzen 4-10?
14 - 16 Het ongelijke juk
14 Gaat niet met ongelovigen onder een ongelijk juk. Want welk deelgenootschap hebben gerechtigheid en wetteloosheid? Of welke gemeenschap heeft licht met duisternis? 15 En welke overeenstemming heeft Christus met Belial? En welk deel heeft een gelovige met een ongelovige? 16 En welke overeenkomst heeft Gods tempel met afgoden? Want wij zijn [de] tempel van [de] levende God, zoals God gezegd heeft: ‘Ik zal onder hen wonen en wandelen, en Ik zal hun God zijn en zij zullen Mijn volk zijn’.
V14. Over deze verzen is al heel wat gezegd en geschreven. En dat is niet voor niets. Ze zijn namelijk van groot belang voor je praktische geloofsleven. Je moet letten op het grote contrast tussen deze verzen en de verzen hiervoor. In de verzen hiervoor heeft Paulus een beschrijving gegeven van het leven van een echte dienaar van God. Heb je daarin iets kunnen ontdekken wat je eer en aanzien in de wereld kan opleveren? Nee toch? Maar daarop zijn de Korinthiërs juist uit. Ze willen ook van de wereld profiteren.
Als het om Paulus en zijn dienst gaat, zijn ze eng van hart. Maar o, wat zijn ze ruimhartig als het om hun omgang met de wereld gaat. Daar kunnen ze gemakkelijk mee samengaan. Daar kun je veel voordeel van hebben en het bespaart je ook dat nare, enghartige leven met al zijn ontberingen zoals Paulus dat meemaakt.
Helaas zijn er ook nu nog christenen, zowel jonge als oudere, die zo redeneren. Natuurlijk worden die dingen niet hardop gezegd, maar in hun leven blijkt dat nog niet alle banden met de wereld zijn doorgesneden. Het gaat hier om alle samenwerkingsverbanden waardoor de gelovige niet meer het rechte pad van gehoorzaamheid aan Gods Woord kan volgen.
Dat betekent niet dat je helemaal niet met ongelovigen mag omgaan. Wanneer je bijvoorbeeld denkt aan je werk- of schoolsituatie, ligt dat anders. Met je collega’s en medescholieren leef je niet per definitie onder een ongelijk juk. Het is je plicht om naar je werk en naar school te gaan. Het is verkeerd om daar onderuit te willen.
Het gaat om verbintenissen die tot ongehoorzaamheid leiden. Deze kunnen zakelijk zijn, of betrekking hebben op vriendschappen. Het geldt zeker ook, hoewel het daar niet in eerste instantie over gaat, voor het huwelijk. Begin daarom nooit aan een relatie met een ongelovige, dan zal er ook van een huwelijk nooit sprake kunnen zijn.
In het Oude Testament vind je dat God met het oog op een verbinding tussen Zijn volk en de omliggende volken op dezelfde wijze spreekt. In beeld heeft Hij dat laten zien in het voorschrift in Deuteronomium 22: “U mag niet ploegen met een rund en een ezel tegelijk” (Dt 22:10). Een rund is een rein dier; het kon aan God geofferd worden. Een ezel is een onrein dier; het moest de nek worden gebroken of worden gelost met een lam (Ex 13:13a). Net zomin als deze twee dieren samen konden ploegen, kunnen een gelovige en een ongelovige samengaan. Met dit beeld voor ogen laat Paulus de messcherpe scheiding zien die er bestaat tussen gelovigen en ongelovigen.
Voordat ik verder op deze verzen inga, wil ik je alvast wijzen op de verzen 17-18, waar een machtige belofte staat voor iedereen die de wereld vaarwel zegt. Heb jij het er op dit moment moeilijk mee om iets los te laten wat jou nog steeds aan de wereld verbindt? Heb je geen kracht om ermee te breken? Lees dan die verzen. Dat is om je vooraf te bemoedigen.
Nu terug naar vers 14. Daar worden de Korinthiërs aangesproken om niet met ongelovigen onder een ongelijk juk te gaan. Weet je, als je leven niet helemaal voor de Heer Jezus is, is het automatische gevolg dat er verbindingen met de wereld komen. Om goed te laten zien waarom dit onmogelijk is, volgen enkele vergelijkingen die aantonen waarom het niet kan. Hierdoor wordt duidelijk dat een ongelovige zich door totaal andere motieven en gevoelens laat leiden dan een gelovige.
Het uitgangspunt en het doel van ieders leven is volkomen verschillend. Een ongelovige leeft vanuit een volledig andere bron dan een gelovige. Er is het grootst denkbare verschil tussen hen. Paulus laat de uitersten zien, niet om te overdrijven, maar omdat de zaken zo liggen en niet anders. Elke andere voorstelling van zaken vertroebelt de feiten.
Dit zijn de feiten:
1. “Gerechtigheid” is doen wat in overeenstemming is met het recht van God. “Wetteloosheid” is het doen van je eigen wil, zonder dat je enig gezag boven je erkent. Wat voor “deelgenootschap” hebben die twee met elkaar? ‘Deelgenootschap’ wil zeggen dat je samen ergens een gelijk aandeel in hebt. Gerechtigheid hoort bij het nieuwe leven van de gelovige. De ongelovige heeft dit nieuwe leven niet en luistert daarom niet naar God. Hij erkent Zijn gezag ook niet. Die twee uitingen in het leven van de een en van de ander liggen ver uit elkaar.
2. “Licht” en “duisternis” geven de sfeer aan waarin beide partijen zich bevinden. Op de eerste bladzijde van de Bijbel brengt God direct, nadat Hij het licht tevoorschijn heeft geroepen, een scheiding aan tussen licht en duisternis. Nog duidelijker dan bij het eerste feit zie je bij dit feit dat het absoluut ondenkbaar is dat er enige vorm van “gemeenschap” is tussen een gelovige en een ongelovige. ‘Gemeenschap’ wil zeggen dat er iets gemeenschappelijks is, een gemeenschappelijke belangstelling. In het licht geniet een gelovige van de omgang met God. In de duisternis geniet de ongelovige van de zonde.
3. V15. “Christus” en “Belial” geven aan bij wie van de twee iemand hoort. De gelovige hoort bij Christus en de ongelovige bij Belial. Wie ‘Christus’ is, weet je. Hij is de Man naar Wie Gods hart uitgaat en naar Wie sinds je bekering ook jouw hart uitgaat. De naam ‘Belial’ komt in het Nieuwe Testament alleen hier voor. In het Oude Testament komt hij vaker voor. Oorspronkelijk betekende deze naam ‘waardeloosheid’ of ‘hopeloze puinhoop’; ‘opperste boosaardigheid’; ‘verwoesting’. Het is duidelijk een naam voor de satan. Kun jij ook maar één ding bedenken waarin Christus en Belial overeenstemmen?
4. “Gelovige” is de benaming voor de volgeling van Christus en “ongelovige” is de benaming voor een navolger van Belial. Een gelovige is iemand die zijn volle vertrouwen op Christus heeft gesteld, niet alleen voor de eeuwigheid, maar ook voor het dagelijkse leven. Een ongelovige kijkt niet naar Christus om. Het “deel” van de gelovige is Christus, en dat van de ongelovige is de satan.
5. V16. In “Gods tempel” wordt God door de gelovige vereerd en gediend. Daar is geen plaats voor “afgoden”. Afgoden vullen het leven van de ongelovige. Paulus zegt van de tempel van God: “Wij zijn de tempel van de levende God.” Dat wil zeggen dat de gemeente de woonplaats van God is.
Je merkt het verlangen van God om bij de gelovigen als Zijn volk te wonen en te wandelen. Hij wil hun God zijn en Hij wil hen als Zijn volk kunnen erkennen. Met eerbied gesproken: God wil Zich bij hen thuis voelen, Zich vrij bij hen kunnen bewegen. Dat kan alleen als er geen storende elementen zijn. Die zijn er wel als de gelovigen zich verbinden met de wereld. In Psalm 93 staat treffend: “De heiligheid is een sieraad voor Uw huis, HEERE, tot in lengte van dagen” (Ps 93:5b).
Het logische gevolg van de opgesomde feiten kan niet anders zijn dan de oproep van vers 17. Daarmee zullen we in het volgende stukje verdergaan.
Lees nog eens 2 Korinthiërs 6:14-16.
Verwerking: In welk opzicht is er in jouw leven (misschien) nog sprake van een ongelijk juk?
17 - 18 Afzondering, waarvan en waartoe
17 Daarom, ‘gaat weg uit hun midden en scheidt u af, zegt [de] Heer, en raakt niet aan wat onrein is, 18 en Ik zal u aannemen; en Ik zal u tot Vader zijn, en u zult Mij tot zonen en dochters zijn, zegt [de] Heer, [de] Almachtige’.
V17. Het woord “daarom” is veelzeggend. God wil te midden van Zijn volk wonen en wandelen en dáárom kan Zijn volk zich niet verbinden met de wereld. Zijn volk moet zich radicaal gescheiden houden van de wereld en alles wat daar gevonden wordt. De voorgaande verzen hebben aangetoond dat die scheiding er is, maar Gods volk moet dat ook in de praktijk laten zien. Een gelovige moet elke verbinding verbreken waarin God geen plaats heeft, waarin geen rekening met Hem wordt gehouden.
Dit geldt in de eerste plaats voor relaties die een gelovige op vrijwillige basis is aangegaan. Het gaat om relaties waarin een gelovige met een ongelovige verantwoordelijkheid draagt en waarin compromissen moeten worden gesloten. Een ongelovige laat zich door totaal andere motieven leiden dan een gelovige. Een gelovige moet water bij de wijn doen. Josafat, een Godvrezende koning van Juda in het Oude Testament, gaat onder een “ongelijk juk” met Achab, een goddeloze koning van Israël (2Kr 18:3). Hoe God daarover denkt, lees je in 2 Kronieken 19 (2Kr 19:2). Helaas valt hij nog een keer in die fout. Lees maar na in 2 Kronieken 20 (2Kr 20:35-37). Je ziet dat daar de gevolgen ernstiger zijn dan bij de eerste keer.
Het kan ook anders. Ik ken jongens die in een muziekband hebben gespeeld. Daar zijn ze na hun bekering uitgestapt. Ze maken nog muziek, maar nu met gelovigen en voor de Heer. Ik ken gelovigen die verkering hadden met een ongelovige. Toen ze het verkeerde hiervan inzagen en voor God als zonde beleden, hebben ze die relatie verbroken. Soms heeft de Heer bewerkt dat de ander later tot bekering kwam en de relatie weer aangeknoopt kon worden.
In verbinding hiermee nog een enkel woord over het huwelijk. Wanneer er eenmaal een huwelijk is gesloten, mag dat niet verbroken worden. God haat de echtscheiding (Ml 2:16). De opdracht ‘gaat weg uit hun midden’ geldt niet voor een eenmaal gesloten huwelijk (1Ko 7:10-11). Al die andere verbindingen, waarin je je samen met ongelovigen inspant om een gemeenschappelijk doel te bereiken en waarin je God niet de eerste plaats kunt geven, moet je opgeven en loslaten. Je kunt daarbij denken aan een zaak die je samen met iemand anders zou willen opzetten, waarbij je samen verantwoordelijk bent voor de bedrijfsvoering. Die ander met wie je dat wilt doen, mag op grond van wat hier staat geen ongelovige zijn.
Gehoorzaamheid aan wat hier staat, heeft menigeen veel moeite gekost. Het kan pijnlijk zijn om je af te zonderen. Het kan ook pijnlijk zijn voor die ander van wie jij je afzondert omdat die de indruk kan krijgen dat jij je beter voelt. Dat mag nooit de reden zijn. Probeer de ander duidelijk te maken waarom je in de betreffende situatie niet met hem of haar kunt samengaan. Of je begrepen zult worden, kan ik niet zeggen, maar het is je verantwoordelijkheid tegenover de Heer om je aan Zijn Woord te houden.
V18. Je zondert je ergens van af. Als het daarbij zou blijven, zou het niet meer zijn dan farizeïsme, een soort heiligingsleer die aangeeft dat je je boven anderen verheven voelt. Afzondering heeft echter geen negatief, maar een positief doel. God wil dat jij afgezonderd bent voor Hém. Om je zover te brengen doet Hij een grote belofte, waarin Hij laat zien wat Hij met je doet en wat Hij voor je wil zijn.
1. “Ik zal u aannemen.” Misschien zeg je: ‘Maar ik was toch al aangenomen?’ Ja, dat is zo, maar in dit vers gaat het erover dat je daar in de praktijk ook het genot van hebt. Wanneer jij je niet afzondert, kan God je niet laten voelen dat Hij je heeft aangenomen. Dat geldt ook voor het volgende.
2. “Ik zal u tot Vader zijn, en u zult Mij tot zonen en dochters zijn.” Ook hier kun je zeggen: ‘Dat was toch al zo?’ Ja, maar Hij kan je niet laten voelen dat je waardevol voor Hem bent. Een voorbeeld: Mijn kinderen zijn en blijven mijn kinderen, wat ze ook doen. Toch kan ik ze mijn vaderliefde niet laten voelen als ze ongehoorzaam zijn. Zo is het ook met de Vader in de hemel. Hij kan kinderen van Hem die zich als wereldse mensen gedragen, niet als Zijn kinderen erkennen. Hij schaamt Zich voor hen. Hij wil graag dat Zijn kinderen Zijn eigenschappen laten zien.
De kracht om je af te zonderen ligt in “[de] Heer, [de] Almachtige”. ‘De Heer’ ziet op de verbinding die God had met Israël en op de beloften die Hij dat volk heeft gedaan. Al die beloften zullen worden vervuld. ‘De Almachtige’ is de naam van God waarmee Hij Zich aan Abraham bekendmaakte. Abraham is een goed voorbeeld van iemand die zich heeft afgezonderd van zijn familie en die als een afgezonderde heeft geleefd in een heidens land. Hij heeft zijn geloofsvertrouwen op God gesteld. God was voor hem Degene Die alles wat Hij beloofd heeft, ook zal waarmaken. Voor zo iemand schaamt God Zich niet om zijn God genoemd te worden (Hb 11:16).
En wat heeft God Abraham gezegend! In Jesaja 51 staat een mooi vers: “Aanschouw Abraham, uw vader, … Want toen hij [nog] alleen was, riep Ik hem” (Js 51:2). Wanneer jij je afzondert, kan dat tot gevolg hebben dat je alleen komt te staan. Denk dan aan Abraham en zie wat God met hem heeft gedaan. Als je gehoorzaam bent, zul je de zegen ervan ervaren. Je zult God al wel zó goed kennen, dat je weet dat Hij alles wat jij voor Hem opgeeft, dubbel en dwars teruggeeft. God zal nooit iemand iets schuldig blijven.
Lees nog eens 2 Korinthiërs 6:17-18.
Verwerking: Wat is het resultaat als je een verkeerde verbinding verbreekt?