1 - 5 Inleiding, lofprijzing en verdrukking
1 Paulus, apostel van Christus Jezus door [de] wil van God, en Timotheüs, de broeder, aan de gemeente van God die in Korinthe is, met alle heiligen die in heel Achaje zijn; 2 genade zij u en vrede van God onze Vader en van de Heer Jezus Christus. 3 Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, de Vader der ontfermingen en [de] God van alle vertroosting, 4 Die ons vertroost in al onze verdrukking, opdat wij hen kunnen vertroosten die in allerlei verdrukking zijn, door de vertroosting waarmee wijzelf door God vertroost worden. 5 Want zoals het lijden van Christus overvloedig over ons komt, zo is door Christus ook onze vertroosting overvloedig.
Je kunt deze brief eigenlijk alleen goed begrijpen als je ook de eerste brief hebt gelezen. Paulus heeft in zijn eerste brief aan de Korinthiërs veel moeten schrijven over dingen die bij hen niet deugden. Nu is hij benieuwd hoe zij zijn eerste brief hebben opgevat. Hebben ze geluisterd naar wat hij daarin heeft geschreven of hebben ze de brief boos verscheurd? Hij wist het niet en zat daarover in spanning. Gelukkig is er bericht gekomen dat zijn brief goed is overgekomen. Niet dat alle problemen al opgelost zijn, maar ze hebben zijn brief wel ter harte genomen en ze willen meewerken aan een verbetering van de verkeerde dingen.
Als Paulus dat hoort, wordt hij blij. Daarom pakt hij opnieuw zijn pen en gaat hun schrijven op een manier die harten en gevoelens raakt. Hij legt daarin zijn hart bloot, hij houdt zich niet meer in, er zijn geen reserves meer. Soms lijkt het alsof hij van de hak op de tak springt omdat zijn hart zo vol is en hij hun zoveel te vertellen heeft. Toch is dat maar schijn. Ook al zul je in deze brief veel verschillende onderwerpen aantreffen, je zult er ook een duidelijke ordening in kunnen ontdekken.
Wat de brief zo indrukwekkend maakt, is dat het net is alsof hij voor jou persoonlijk is geschreven. Je zult niet in alle situaties zijn geweest (of nog komen) waarin Paulus is geweest, maar je kunt wel veel hebben aan het voorbeeld van Paulus, zoals hij zich in al die situaties heeft gedragen. Dat zal je tot steun zijn. Iedereen die in zijn leven Christus wil dienen, zal moeilijke dingen moeten meemaken. Als jij verlangt Christus te dienen, zal dat bij jou ook het geval zijn.
Veel in deze brief gaat er juist over hoe iemand die een dienaar van God wil zijn, te maken zal krijgen met allerlei moeilijkheden en beproevingen. Maar moeilijkheden en beproevingen hebben nooit het laatste woord. God zal het allemaal gebruiken om je te laten zien dat Hij er ook nog is. Als je het allemaal niet meer ziet zitten en er misschien zelfs over denkt maar te stoppen met je leven voor de Heer, komt Hij bij je om je te troosten en te bemoedigen. Echt, dat zijn momenten die je later voor geen goud had willen missen.
V1. Laten we de eerste vijf verzen maar eens van wat dichterbij bekijken. Daar kun je al zien dat opgaat wat ik je zojuist heb verteld. Eerst stelt Paulus zich weer voor. Hij presenteert zich als “apostel”. Dat doet hij om indruk te maken, om zijn gezag als apostel te onderstrepen. Alleen gaat hij daarbij niet te werk op de manier waarop dat in de wereld om je heen gebeurt. Daar willen mensen indruk maken om door anderen bewonderd te worden. Paulus doet het omdat hij weet dat hij iemand is die door een Ander is gestuurd.
Het woord apostel betekent ‘gezondene’. Paulus spreekt hier niet voor zichzelf, maar namens een Ander. Wie dat is, staat er direct achter. Het is Christus Jezus. Paulus heeft dit apostelschap niet zelf naar zich toegetrokken, maar hij is apostel “door [de] wil van God”.
Samen met Timotheüs richt hij zich in deze brief zowel tot de Korinthiërs als tot de andere gelovigen die in de provincie Achaje wonen. En, zoals je dat ook hebt met de andere brieven, over hun hoofden heen word ook jij aangesproken.
V2. Dan wenst hij hun, zoals hij in veel brieven doet, genade en vrede toe. Zo’n zegenwens is geen holle formule, geen nietszeggende uiting. Integendeel, hij legt er zijn hele hart in. Het is prachtig om je op deze manier tot iemand te richten en zo de aandacht te vragen voor wat er verder volgt.
V3. Zoals gezegd, staat er in deze brief veel over het lijden dat iemand kan overkomen die God en Christus wil dienen. Wat is eigenlijk het nut van het lijden? Waarom laat God het toe? Of zelfs: Waarom brengt God lijden over Zijn kinderen? Het is opmerkelijk dat het bijbelboek dat waarschijnlijk het eerst geschreven is, nog voordat het boek Genesis door Mozes werd geschreven, het boek Job is. Het opmerkelijke is, dat het boek Job als thema ‘het lijden’ heeft. Je ziet dat lijden deel uitmaakt van het menselijk bestaan sinds de zondeval. Er is geen mens die niet op de een of andere manier in zijn eigen leven met lijden te maken heeft. Jij zult daar, denk ik, mee kunnen instemmen.
Dan komt de vraag: Hoe ga je met dat lijden om? Op deze vraag zijn verschillende antwoorden denkbaar. Je kunt ook een andere vraag stellen: Hoe ziet God het lijden? Ik denk dat Paulus in de verzen die je nu voor je hebt, daar een mooi antwoord op geeft. Zo’n antwoord kun je niet nakauwen, dat moet je meebeleven.
Hij begint ermee God te prijzen en te loven. Denk je eens in. Hij is in de grootste nood geweest, zelfs de dood nabij, en daarvoor begint hij God te loven! Dat dit geen mooipraterij is, kun je lezen in Handelingen 16 (Hd 16:19-25). In de nood leer je God kennen op een manier die je je niet kunt voorstellen als je nooit in nood bent geweest.
Paulus noemt God “de Vader der ontfermingen”. Je ziet het voor je: een Vader Die Zijn armen om Zijn pijnlijdend kind heenslaat. Hij noemt God ook de “God van alle vertroosting”. Heb je het goed gelezen? Er staat: van alle vertroosting, dat is niet zomaar een klein beetje en ook niet met uitsluiting van bepaalde situaties.
V4. Die troost van God is er “in al onze verdrukking”. Ook hier moet je goed lezen. God troost ons niet door de verdrukking weg te nemen, maar door in de verdrukking bij ons te komen en ons als het ware erdoorheen te dragen. In Jesaja 63 staat dat zó mooi: “In al hun benauwdheid was Hij benauwd” (Js 63:9). Zie je het? God komt naast je staan in je ellende, slaat Zijn arm om je heen en spreekt “goede woorden, troostrijke woorden” (Zc 1:13). Woorden van troost, daaraan is behoefte in een wereld vol lijden. Spreek jij ook wel eens zulke woorden?
V5. Een van de redenen waarom God ons laat lijden, is dat wij Zijn ontferming en troost zullen ervaren. De uitwerking daarvan zal zijn, dat wij op onze beurt weer anderen kunnen troosten die het ook moeilijk hebben. Zo werkte dat bij Paulus en zo kan dat ook bij ons werken.
Nog iets. Als je soms denkt dat je het niet meer haalt, dat het lijden in de dienst van Christus zo overvloedig is dat je denkt dat je er onderdoor gaat, denk er dan ook aan dat de troost door Christus altijd overal bovenuit gaat.
Lees nog eens 2 Korinthiërs 1:1-5.
Verwerking: Vers 3 lijkt op Efeziërs 1:3 en 1 Petrus 1:3. Welke verschillen vallen je op?
6 - 11 Troost voor anderen
6 Hetzij wij dan verdrukt worden, het is tot uw vertroosting en behoudenis; hetzij wij vertroost worden, het is tot uw vertroosting, gewerkt in [het] volharden onder hetzelfde lijden dat ook wij lijden 7 (en onze hoop aangaande u is vast), daar wij weten dat u, zoals u deelgenoten bent van het lijden, het zo ook van de vertroosting bent. 8 Want wij willen niet, broeders, dat u onbekend bent met onze verdrukking die [ons] in Asia is overkomen, dat wij uitermate bezwaard zijn geworden boven vermogen, zodat wij zelfs aan het leven wanhoopten. 9 Ja, wijzelf hadden het doodvonnis [al] in onszelf, opdat wij geen vertrouwen zouden hebben op onszelf, maar op God Die de doden opwekt, 10 Die ons uit een zo grote dood heeft verlost en zal verlossen; op Hem hebben wij onze hoop gevestigd dat Hij ons ook verder zal verlossen; 11 terwijl ook u voor ons meewerkt door het gebed, opdat voor de genadegave die ons door vele personen [geschonken] is, door velen dankzegging voor ons gedaan wordt.
V6. Is het echt waar dat iemands lijden en verdrukking voor een ander vertroosting kan betekenen? Wanneer je dat aan Paulus zou vragen, zou hij daar volmondig ‘ja’ op zeggen. Nu hebben jij en ik niet te maken met het soort lijden waar Paulus mee te maken had. Dat is ook niet het belangrijkste. Je hoeft niet per se precies eenzelfde soort lijden te ondergaan om met iemand anders mee te kunnen voelen. Het gaat erom dat wat jij meemaakt, voor een ander een bemoediging betekent omdat die ander het ook niet zo gemakkelijk heeft.
‘Gedeelde smart is halve smart’ zegt een spreekwoord. Werkt het ook niet zo bij jou? Wanneer jou iets verdrietigs overkomt, kun je zó in je verdriet opgaan, dat je denkt de enige te zijn die zo’n verdriet heeft en dat er niemand is die jou kan begrijpen. Als je er dan aan denkt dat er nog anderen zijn die ook ergens verdriet over hebben, dan kan je dat goed doen (vgl. 1Pt 5:9). Dan kun je daardoor troost ervaren. Te weten dat je niet alleen staat, geeft moed en kracht om door te gaan, ondanks de moeiten en zorgen. En de troost die je ervaart, mag je ook doorgeven en delen met anderen.
V7. Het soort lijden waarover Paulus het hier heeft, heeft te maken met zijn dienst voor de Heer. Hij ondervond in zijn dienst voor de Heer veel vijandschap en haat. Maar hij hield vol, hij gaf niet op. Daarom deed hij steeds nieuwe ervaringen op met de vertroosting in het lijden. Hij is ervan overtuigd dat het bij de Korinthiërs op dezelfde manier werkt. Het is een gulden regel: wie deelheeft aan het lijden, zal ook deelhebben aan de vertroosting. Dat geldt ook voor jou.
V8. Nu de situatie in de gemeente in Korinthe verbeterd is en er dingen zijn beleden, kan Paulus iets over zichzelf gaan vertellen, wat hij heeft meegemaakt en heeft gevoeld. Zulke dingen vertel je alleen aan een ander als er bij die ander echte belangstelling is. Dingen waar je het echt moeilijk mee hebt, vertel je niet aan iedereen. Die vertel je alleen aan mensen van wie je weet dat ze oprecht met je meeleven.
Iets blootgeven van jezelf aan een ander kan voor die ander veel betekenis hebben. Voor die ander blijkt daaruit dat je op zijn medeleven rekent. Het geeft die ander het gevoel van waarde te zijn. Zo stelt Paulus zich op tegenover de Korinthiërs.
De verdrukking die hem in Asia is overkomen, is geen kleinigheid geweest. We weten niet precies waarop de apostel duidt. Sommigen hebben gedacht aan het tumult in Efeze (Hd 19:23-31), maar toen werd Paulus geen haar gekrenkt en toonde hij zich ook allerminst wanhopig, maar juist moedig en vastberaden. Wat het ook geweest is, het was een zware en moeilijke ervaring.
V9. Juist in zulke omstandigheden, als er geen uitzicht meer is, blijft er niets en niemand anders over dan God. Alleen Hij kan dan nog uitkomst geven. En dat doet Hij ook. Daarom laat God in ons leven dingen toe waar wij geen uitweg meer in zien. Hij wil dat wij leren vertrouwen op Hem alleen. In Psalm 107 wordt indringend beschreven hoe al de wijsheid van de mens niets baat als de stormen in zijn leven losbarsten (Ps 107:23-32). Roepen tot de Heer en vertrouwen op Hem is het enige wat overblijft. Dan komt de uitkomst.
In Psalm 68 staat nog zo’n mooi vers dat hierop aansluit: “Die God is ons een God van volkomen zaligheid; bij de HEERE, de Heere, zijn uitkomsten tegen de dood” (Ps 68:21). Dat heeft Paulus ervaren; dat mag jij ook ervaren.
V10. Paulus verzette zich niet tegen de weg die God met hem ging en tegen de moeilijkheden waarin hij daardoor terechtkwam. Hij wist van elke moeilijkheid een gelegenheid te maken om God beter te leren kennen. God wil alle moeiten in ons leven gebruiken om ons steeds meer vrij te maken van onze eigen pogingen onszelf te redden of zelf te proberen uit de moeilijkheden te komen. Hij wil juist dat wij leren alles aan Hem over te laten en erop te vertrouwen dat Hij in staat is om uitkomst te geven waar wij geen uitkomst meer zien.
God wil dat wij Hem steeds beter leren kennen als de God van de verlossing uit de nood, als de God van de opstanding en het leven. Elke ervaring waardoor wij God op deze wijze leren kennen, is tegelijk een bemoediging voor toekomstige moeilijkheden. Wat God al eens gedaan heeft, kan Hij ook een andere keer doen.
V11. Wanneer je van iemand weet met wie God zo bezig is, mag je voor zo iemand gaan bidden dat God dit doel met hem bereikt. Paulus is blij dat de Korinthiërs voor hem bidden. In andere brieven lees je ook hoezeer hij de voorbede van de gelovigen op prijs stelt. Hij noemt het hier ‘meewerken door het gebed’. Je zou het misschien niet zeggen, maar bidden is werken. En het is nog zwaar werk ook. Daarom gebeurt het waarschijnlijk zo weinig.
Paulus rekent ook op de verhoring van de gebeden. Hij ziet zijn leven, waaraan hij heeft gewanhoopt, als iets dat hij heeft teruggekregen als antwoord op de gebeden van vele personen. Dat maakt zijn leven tot een genadegave die hij van God heeft gekregen. En wat is het gevolg van een verhoord gebed? Dankzegging toch? Door velen kan er gedankt worden dat hij in leven is gebleven. God heeft daarvoor gezorgd en het gebed van de gelovigen ervoor gebruikt.
Zoals je ziet, is Paulus geen individualist, iemand die alleen zijn weg gaat en zich van de andere gelovigen niets aantrekt. Nee, de andere gelovigen, ook die in Korinthe, zijn belangrijk voor hem. Hij weet dat hij hen nodig heeft. Het is mooi om dat te zien bij deze grote dienaar van de Heer.
Lees nog eens 2 Korinthiërs 1:6-11.
Verwerking: Waarin heb jij de vertroosting van God wel eens ervaren? Heb je die gedeeld met anderen?
12 - 17 Paulus’ bezoek uitgesteld
12 Want dit is onze roem: het getuigenis van ons geweten, dat wij in eenvoudigheid en oprechtheid voor God, <en> niet in vleselijke wijsheid maar in [de] genade van God, hebben verkeerd in de wereld en in het bijzonder bij u. 13 Want wij schrijven u niets anders dan wat u weet of ook erkent; en ik hoop dat u dat tot [het] einde toe zult erkennen, 14 zoals u ook ten dele ons hebt erkend dat wij uw roem zijn, evenals u ook de onze bent op de dag van <onze> Heer Jezus. 15 En in dit vertrouwen wilde ik [al] eerder tot u komen, opdat u een tweede genade zou hebben, 16 en ik wilde via u naar Macedonië doorreizen en van Macedonië weer naar u toe komen en door u voortgeholpen worden naar Judéa. 17 Heb ik dan soms door mij dit voor te nemen lichtvaardig gehandeld? Of wat ik mij voorneem, neem ik mij dat naar [het] vlees voor, zodat er bij mij zou zijn het ja, ja en het nee, nee?
Nadat de apostel in de vorige verzen zijn hart voor de Korinthiërs heeft geopend en hen heeft laten delen in de grote nood waarin hij geweest is, moet hij nu een misverstand uit de weg ruimen. Dat misverstand is een gevolg van een wijziging van zijn plan om hen te bezoeken. Hij heeft dat eerst wel gewild en dat heeft hij hun ook verteld, maar later heeft hij ervan afgezien (vgl. vers 23). Kwade tongen beweren nu dat Paulus een man is van wie je niet op aan kunt. Daarom gaat hij in de verdediging.
Het is geen zelfverdediging, maar een verdediging van zijn dienst, waarvan de Korinthiërs zelf een ‘vrucht’ zijn. Het is een verdediging van het werk van Christus in de harten van de Korinthiërs. Dit werk komt op het spel te staan als hij niet krachtig stelling neemt tegen de valse beschuldigingen die onder de gelovigen circuleren. Je vindt het overal, in de wereld en in de gemeente. Als de geruchtenmachine eenmaal op volle toeren draait, ontstaat er binnen de kortste tijd een oorlogssituatie. De vrede is dan weg. Zo staat ook de goede verhouding tussen Paulus en de Korinthiërs op het spel.
V12. Om dit gevaar de kop in te drukken wijst Paulus allereerst op het getuigenis van zijn geweten. Wanneer hij iets op zijn geweten zou hebben, zou hij zich nooit op zo’n eenvoudige en oprechte manier hebben kunnen gedragen. God zou dat beslist niet hebben toegelaten. Iemand die onoprechte bedoelingen heeft, valt op een zeker moment door de mand.
Paulus heeft niet via allerlei handigheidjes geprobeerd zijn boodschap aan de Korinthiërs kwijt te raken. Kwalijke praktijken om zieltjes te winnen zijn er bij hem niet bij. Hij gebruikt geen vleselijke wijsheid, geen methoden die het rond verkiezingsprogramma’s goed doen, waar veel beloofd wordt, maar waarvan vaak nauwelijks iets kan worden waargemaakt.
Hij is zich bewust van de genade van God. Dat wil zeggen dat hij niets van zichzelf denkt, niet zijn eigen naam hoog in het vaandel heeft, maar dat hij integendeel wil laten zien wat God bij hem heeft bewerkt. Zo heeft hij zich gedragen in de wereld en onder de gelovigen.
Het is belangrijk je ervan bewust te zijn dat zowel de mensen van de wereld als de gelovigen je gadeslaan. Wanneer uit jouw gedrag blijkt dat je iets hebt begrepen van de genade van God, zal niemand terecht iets op je aan te merken hebben. Dan zul je niet bekendstaan als iemand die het ‘achter de ellebogen’ heeft. Je bent een open boek voor iedereen.
V13. Paulus kan erop wijzen dat hij niets anders schrijft dan wat ze allang van hem weten en wat ze ook hebben erkend. Dat hij geen man van slinkse wegen is, hebben ze van nabij meegemaakt. Hij hoopt dat ze zich niet inlaten met mensen die proberen wantrouwen te zaaien en op die manier trachten de Korinthiërs aan het twijfelen te brengen over zijn oprechte bedoelingen.
Gelovigen die met wantrouwen naar elkaar kijken en luisteren, komen in een neerwaartse spiraal terecht. Alles wat gezegd of gedaan wordt, wordt verkeerd uitgelegd en de verhoudingen tussen hen worden steeds stroever en onplezieriger, totdat de zaak helemaal vastloopt. Mocht jij iets van wantrouwen bij jezelf bemerken, veroordeel dat. Laat het niet bestaan. Zijn er dingen gebeurd of gezegd die je niet begrijpt, bid er dan voor en ga erover praten met de betreffende persoon. Ik weet uit mijn eigen leven hoe gemakkelijk je iets kunt veronderstellen, terwijl in een gesprek blijkt, hoezeer je je hebt vergist.
V14. Paulus wijst op de dag van de Heer Jezus. Op die dag zullen hij en de Korinthiërs samen voor de rechterstoel van Christus staan. Dan zal Paulus in hen kunnen roemen (en andersom) door op hen te wijzen en tegen de Heer te zeggen: ‘Zij hebben geluisterd naar wat ik in Uw opdracht tegen hen heb gezegd.’ Alle onduidelijkheden en onwaarheden zijn dan weg.
Weet je wat zo mooi is? Dat je nu al rekening kunt houden met deze rechterstoel. Dat doet Paulus. Hij kan dan ook in alle rust, zonder enige aanklacht van zijn geweten, vertellen dat hij naar hen toe heeft willen komen. Hij hoeft zich niet ervoor te verontschuldigen dat hij daarin fout is geweest.
V15. Wat had hij hun graag die tweede genade gegund! Een eerste genade is het geweest, toen hij voor de eerste keer bij hen was en hun het evangelie heeft verkondigd. Die genade hebben ze ervaren. Hij had hen tijdens een tweede bezoek verder willen onderwijzen in de genade. Zijn hart ging naar hen uit. Zij zijn zijn kinderen in het geloof.
V16. Daarom rekende hij er ook op dat zij hem zouden geven wat hij nodig had om weer verder te kunnen reizen. Dat heeft niets te maken met het zoeken van eigen voordeel. Het is juist prachtig om op de steun van je broeders en zusters te rekenen vanuit het besef dat je met elkaar verbonden bent in je inzet voor dezelfde Heer. Er was dan ook niets waar van de verdachtmakingen dat hij slechts op eigen voordeel uit zou zijn, ten koste van de Korinthiërs.
V17. Hij had zijn reisplan al klaargemaakt. Uit de manier waarop hij hen nu deelgenoot maakt van deze plannen, kun je wel opmaken dat het geen lichtvaardig gemaakt plan, geen bevlieging, is geweest. Ook heeft hij zijn plannen niet zitten maken aan de hand van berekeningen die laten zien waarvan hijzelf het meeste voordeel had. Nee, hij heeft zich laten leiden door God en door zijn liefde voor Christus en de Zijnen.
Hij is geen wispelturig man zoals van hem verondersteld wordt. Je kent waarschijnlijk wel van die mensen die van alles beloven, maar van wie je weet dat ze hun belofte toch niet nakomen. Zulke mensen zijn niet geloofwaardig. Voor gelovigen is zo’n gedrag Christus onwaardig.
De Heer Jezus heeft gezegd dat ons woord ‘ja’ ook ‘ja’ moet zijn en dat ons ‘nee’ ook echt ‘nee’ moet betekenen (Mt 5:37; Jk 5:12). Kennen de mensen jou zo? Dan is het niet nodig om jouw ‘ja’ of ‘nee’ te onderstrepen met allerlei vrome en plechtige betuigingen. Men zal van jou op aan kunnen, dat je betrouwbaar bent in wat je zegt.
Als Paulus iemand zou zijn geweest die ‘ja’ zei, maar ‘nee’ deed, hoe zou men dan verder op hem kunnen vertrouwen? Hoe zou hij dan anderen leiding kunnen geven? Je weet immers niet wat je aan hem hebt? Zo iemand heeft zichzelf niet in de hand. Je moet ervan op aan kunnen dat iemand de waarheid spreekt, anders komt alles wat hij zegt op losse schroeven te staan.
Lees nog eens 2 Korinthiërs 1:12-17.
Verwerking: Kan men altijd van jou op aan? Hoe reageer je op een valse beschuldiging?
18 - 24 In Hem is het ja
18 Maar God is getrouw, dat ons woord tot u niet is ja en nee! 19 Want de Zoon van God, Jezus Christus, Die onder u door ons gepredikt is, door mij en Silvánus en Timotheüs, was niet ja en nee, maar in Hem is het ja. 20 Want hoeveel beloften van God er ook zijn, in Hem is het ja; daarom is ook door Hem het amen, tot heerlijkheid van God door ons. 21 Hij nu Die ons met u bevestigt in Christus en ons heeft gezalfd, is God, 22 Die ons ook verzegeld en het onderpand van de Geest in onze harten gegeven heeft. 23 Maar ik roep God aan als Getuige over mijn ziel, dat ik om u te sparen nog niet naar Korinthe ben gekomen! 24 Niet dat wij heersen over uw geloof, maar wij zijn medewerkers aan uw blijdschap; want door het geloof staat u.
V18. God is getrouw! Dat staat tegenover alle ontrouw en wispelturigheid waarvan Paulus beschuldigd wordt. Hij zegt niet: ‘Ik ben trouw.’ Dat oordeel laat hij aan God over. Hij weet dat God trouw is in alles wat Hij heeft gezegd. God is niet Iemand Die nu eens dit en dan weer dat zegt. In wat Hij zegt, ligt geen onzekerheid. Hij verandert Zijn voornemens niet. Je kunt ervan op aan dat Hij doet wat Hij heeft gezegd.
V19. Paulus heeft dat in zijn houding, in zijn gedrag en in zijn spreken duidelijk onderstreept. Wat hij in het woord van het evangelie aan de Korinthiërs heeft doorgegeven, getuigt daarvan. Hij heeft hun geen twijfelachtige dingen verkondigd. Glashelder heeft hij hun het evangelie voorgesteld, op een wijze die niets aan duidelijkheid te wensen heeft overgelaten. Hoe kan dat ook anders, want de inhoud van zijn prediking is “de Zoon van God, Jezus Christus”.
Met het noemen van deze Naam raakt hij de kern van het evangelie en tevens het centrum van alle plannen van God. Bij God gaat alles om de eer en verheerlijking van de Heer Jezus. Dat is iets waarvan je steeds meer doordrongen moet raken, net zoals Paulus daarvan zó diep doordrongen was, dat het zijn levensweg bepaalde.
In de namen van de Heer Jezus zie je Zijn heerlijkheid. In de naam ‘Zoon van God’ komt Zijn eeuwige Godheid naar voren. Hij is de eeuwige Zoon. In de naam ‘Jezus’ komt Zijn vernedering tot uiting. Het is de naam die Hij ontving nadat Hij als Mens op aarde was gekomen om het verlossingswerk te volbrengen. De naam ‘Christus’ betekent ‘gezalfde’. Hierbij mag je denken aan Hem als Degene Die al de raadsbesluiten van God zal vervullen.
Als je Hem zó voor je aandacht hebt, dan kun je je toch niet voorstellen dat je maar wat heen en weer praat en een beetje aanrommelt met je eigen plannen? Dan is er maar één verlangen: in je spreken en gedrag te laten zien dat Christus Jezus alles voor je is. Er zullen dan steeds meer onzekerheden uit je leven verdwijnen. Dat is natuurlijk een proces, dat gebeurt niet van de ene op de andere dag. Je zult merken dat je na verloop van tijd niet meer zo heen en weer geslingerd wordt in je gevoelens. Je weet wel dat alles in Christus ‘ja en amen’ is, maar je beleeft het niet altijd zo. Je kunt je daarom het beste bezighouden met de dingen die vast en zeker zijn. Daar kun je je aan optrekken. Zo wordt het hier voorgesteld.
V20. We zien regelmatig dat Paulus het over praktische dingen heeft en daar dan direct iets van de Heer Jezus mee verbindt. Een voorbeeld daarvan vind je in 2 Korinthiërs 8 en 2 Korinthiërs 9. Daar heeft hij het over geld geven door de gelovigen aan anderen die gebrek lijden. Dat doet hij niet zonder ook hierbij de Heer Jezus en God voor te stellen (2Ko 8:9; 2Ko 9:15). Telkens als hij iets alledaags behandelt, laat hij zien hoe het bij de Heer Jezus en God is. Zo is dat ook hier. Als hij het heeft over zijn dienst, laat hij zien dat die in verbinding staat met onwankelbare beloften van God. Wat hij de gelovigen voorhoudt, de inhoud van zijn prediking, is vast omdat het gaat over God en de Heer Jezus.
God zal al Zijn beloften waarmaken in de Heer Jezus. Of het nu gaat om Israël of om de gemeente, God laat niets onvervuld. In het Oude Testament lees je veel dingen die aan Israël zijn beloofd. Het lijkt er nu nog helemaal niet op dat al die beloften in vervulling zullen gaan. En als het van dat weerspannige volk zou afhangen, komt er ook niets van terecht. Maar de Heer Jezus zal Israël in het bezit brengen van alle zegeningen die God aan Zijn volk heeft beloofd. Hij kan en zal dat doen omdat Hij op het kruis is gestorven en de schuld van het boetvaardige volk heeft weggedaan.
Wanneer Hij terugkomt, zal Hij eerst alle goddelozen uitroeien uit het volk. Als dat is gebeurd, zijn er alleen gelovige Israëlieten overgebleven, dat is het boetvaardige volk dat zijn schuld voor God heeft beleden. Dit is “heel Israël” dat behouden zal worden (Rm 11:26). Zij vormen het volk waarover de Heer Jezus Koning zal zijn. Dit is het volk dat alle zegeningen die God aan dat volk heeft beloofd, op aarde zal ontvangen tijdens de duizendjarige regering van de Heer Jezus.
Er zijn ook beloften die God gedaan heeft met betrekking tot de gemeente. Ook die zal Hij vervullen door de Heer Jezus. Die vervulling zal niet plaatshebben op aarde, zoals bij Israël, maar in de hemel.
Hij zal alles vast en zeker tot een goed einde brengen. Dat is het “amen” van dit vers. Als God of de Heer Jezus ‘amen’ zegt, betekent dat dat ‘het zo is en zo zal zijn’. Het geeft de absolute zekerheid aan van wat er is gezegd of beloofd. De Heer Jezus heeft altijd geleefd om God te verheerlijken en dat zal Hij doen tot in alle eeuwigheid.
Het grote wonder is, dat Hij God ook “door ons” zal verheerlijken, door ons die vroeger verloren zondaars waren. Het is toch een groot wonder dat jij en ik gered zijn en nu bij de gemeente mogen horen? Dat komt door het werk van de Heer Jezus. En alles wat de Heer Jezus heeft gedaan op aarde en wat Hij doet in de hemel, was en is altijd tot heerlijkheid van God. Ook de resultaten van Zijn werk zijn tot heerlijkheid van God.
V21. God heeft nog meer met ons gedaan. Hij heeft ons bevestigd in Christus, dat wil zeggen: Hij heeft ons vast verbonden met Christus. We zitten onlosmakelijk aan Christus vast. Als God Christus ziet, ziet Hij ons.
En Hij heeft nog meer gedaan. Hij heeft ons ook “gezalfd” met de Heilige Geest, net zoals Hij dat bij de Heer Jezus heeft gedaan. Bij ons gebeurde dit pas, nadat we van onze zonden waren verlost. Bij de Heer Jezus kon het direct bij Zijn doop gebeuren (Mt 3:16; Hd 10:38), dat is aan het begin van Zijn openbare optreden, omdat Hij volmaakt was. Deze zalving geeft aan dat we een bijzondere plaats hebben in het hart van God.
In het Oude Testament werden koningen, priesters en soms profeten met olie gezalfd. Door deze zalving werden ze tot hun dienst gewijd. De zalving gaf hun die speciale plaats te midden van het volk van God waardoor zij wisten dat God hen voor die plaats had uitgekozen. Door de zalving waren ze zich daarvan bewust. Hetzelfde geldt voor jou. Je bent, nadat je geloofd hebt, gezalfd met de Heilige Geest (1Jh 2:20,27). Daardoor heeft God jou voor Zichzelf en Zijn dienst afgezonderd. De Heilige Geest geeft je daarvan ook het bewustzijn.
V22. Je bent ook verzegeld met de Heilige Geest. Dat betekent dat je Zijn eigendom bent. Hij heeft recht op jou en je behoort Hem toe. Hier heb je de zekerheid dat de duivel en zijn engelen niets meer over jou hebben te zeggen.
Ten slotte wordt de Heilige Geest, Die in onze harten is gegeven, “het onderpand” genoemd. Dit laat twee dingen zien. In de eerste plaats toont een onderpand aan dat het volle bezit van iets anders nog niet jouw deel is. Je wacht nog op de vervulling. In de tweede plaats is het onderpand als het ware een voorschot op de vervulling. Je kunt er nu al van genieten. In 2 Korinthiërs 5 lees je over hetzelfde onderpand (2Ko 5:5). Daar gaat het om het verlangen naar het huis dat God voor ons in de hemel heeft bereid. Hier gaat het om het genieten van de beloften die God gedaan heeft.
Daarvan mag en kun je nu al genieten doordat de Heilige Geest in je hart gegeven is. Je hart is het centrum van je leven en beleven. De dingen die je mag genieten, mag je in heel je leven uitwerken, in alles wat je doet en zegt. Geeft dit geen grote glans aan het zogenaamde gewone leven van alledag?
V23. De ware reden waarom Paulus nog niet naar Korinthe is gegaan, is liefde. Alle beschuldigingen vanwege de verandering van zijn reisplan zijn vals en hij wijst ze resoluut van de hand. God is zijn Getuige! Als hij naar Korinthe was gegaan terwijl er in geestelijk opzicht nog heel wat op de Korinthiërs was aan te merken, dan had hij streng tegen hen moeten optreden. Hij had hen er dan danig van langs moeten geven. Dat wilde hij hen besparen. Hij heeft gewacht tot zij, naar aanleiding van zijn eerste brief, ervan overtuigd zijn geraakt dat er inderdaad dingen bij hen waren die niet deugden.
V24. De houding die hij tegenover de Korinthiërs aanneemt, lijkt op een heersen over hun geloof, maar dat is het niet. Geen enkele apostel, ook Paulus niet, heeft zich ooit willen plaatsen tussen de gelovige en God. Nooit zal een mens, hoe hoogbegaafd ook, tussen jou en God in mogen staan.
Wanneer je nog jong bent in het geloof, loop je de kans dat je je geloofsleven gaat opbouwen naar het voorbeeld van christenen die je aanspreken. Dat is op zichzelf niet zo erg, als je er maar voor zorgt dat jij zelf in een goede persoonlijke relatie met de Heer Jezus komt of blijft. Anders loop je het gevaar dat je alles gaat nadoen van je voorbeeld zonder dat je er met de Heer over gesproken hebt. Lot was iemand die in zijn geloofsleven helemaal op Abraham leunde. Abraham was zeker een groot gelovige, maar hij was geen volmaakt voorbeeld. Er bestaat geen mens die een volmaakt voorbeeld is.
Laat je in je geloofsleven niet door anderen overheersen en heers zelf ook niet over het geloof van anderen. Paulus wil niet heersen, maar eraan meewerken dat de Korinthiërs weer echt blij kunnen zijn. Zonde in de gemeente maakt niemand blij. Pas nadat de zonde is weggedaan, is er weer blijdschap. Dáárom heeft hij hun geschreven, en niet om over hen te heersen. Ze staan trouwens “door het geloof”. Dat betekent dat zij op God gericht zijn en niet op mensen.
Lees nog eens 2 Korinthiërs 1:18-24.
Verwerking: Dank God voor alle zekerheden die je in Hem en de Heer Jezus hebt ontvangen. Noem die zekerheden met name.