1 - 5 Een brief van Christus
1 Beginnen wij opnieuw onszelf aan te bevelen? Of hebben wij, zoals sommigen, aanbevelingsbrieven aan u of van u nodig? 2 U bent onze brief, geschreven in onze harten, gekend en gelezen door alle mensen; 3 u, van wie blijkt dat u een brief van Christus bent, door onze bediening opgesteld, geschreven niet met inkt, maar met [de] Geest van [de] levende God, niet op stenen tafelen, maar op vlezen tafelen van de harten. 4 Zo’n vertrouwen nu hebben wij door Christus op God. 5 Niet dat wij uit onszelf bekwaam zijn iets te denken, alsof het uit onszelf [kwam], maar onze bekwaamheid is uit God,
V1. Het laatste vers van het vorige hoofdstuk kan de indruk wekken dat Paulus zich tegenover de Korinthiërs opnieuw wil bewijzen. Dat is natuurlijk niet zo. Hij is toch geen onbekende voor hen? Ze weten toch wie hij is? Is het dan nodig dat hij zichzelf aanbeveelt? Of moeten anderen hem soms introduceren bij de Korinthiërs? Geloven ze niet dat hij werkelijk iemand is die zijn leven in dienst van zijn Heer heeft gesteld?
Ja, er zijn wel anderen die met een aanbevelingsbrief in de gemeente in Korinthe kwamen. Dat zijn onbekenden. Om te voorkomen dat valse broeders, mensen met onoprechte motieven, zich bij de gelovigen zouden voegen, was het gebruikelijk dat men een aanbevelingsbrief bij zich had. Een aanbevelingsbrief is een schriftelijk getuigenis dat anderen geven over de persoon die de brief bij zich heeft. Er kan door zo’n brief van worden uitgegaan dat men met een vertrouwd iemand te maken heeft.
In Handelingen 9 vind je een gesproken getuigenis (Hd 9:26-27); daar wil de pas tot bekering gekomen Saulus zich bij de discipelen voegen. De gelovigen zijn, en dat is begrijpelijk, bang dat dit een list van deze christenvervolger is. Barnabas, een broeder in wiens oordeel de discipelen vertrouwen hadden, brengt uitkomst met zijn getuigenis van wat er met Saulus is gebeurd.
In de tijd van verwarring waarin wij leven, heeft zo’n brief nog steeds een nuttige functie. Je weet daardoor dat je te maken hebt met een gelovige die door anderen als een gelovige wordt gekend. Je hoeft daarom niet af te gaan op het eigen getuigenis van de persoon in kwestie. Ook in het maatschappelijke leven wordt soms naar iemands ‘geloofsbrieven’ gevraagd. Dat is altijd een getuigenis dat een ander over iemand geeft.
Het is belangrijk dat in de gemeente van God naar zulke getuigenissen wordt gevraagd als het iemand betreft die niet bekend is bij de plaatselijke gemeente. Als dat niet gebeurt en iedereen zich vrij onder de gelovigen kan begeven zonder zich te hoeven verantwoorden, is wanorde en dwaling het onherroepelijke gevolg. Het getuigt van zorg voor de gemeente van God als een plaatselijke gemeente hiermee rekening houdt.
V2. Maar zo hoeven de Korinthiërs toch niet met Paulus te handelen? Als er al sprake moet zijn van een ‘geloofsbrief’ van Paulus, dan zijn de Korinthiërs dat zelf in persoon. Iedereen die het maar wil zien, kan aan de gelovigen in Korinthe opmerken dat zij het resultaat zijn van de dienst die Paulus onder hen heeft gedaan. Zij staan geschreven in het hart van de apostel. Hij draagt hen voortdurend ‘op zak’. Hij kan hen zo ‘tevoorschijn halen’ wanneer erom gevraagd wordt. Als aan Paulus gevraagd wordt naar de manier waarop hij in de dienst voor de Heer bezig is, kan hij op hen wijzen. Alle mensen kunnen aan de gelovigen in Korinthe zien dat hij Christus aan hen heeft gepredikt. In Hem hebben ze geloofd en voor Hem willen ze leven.
V3. Zij zijn wel de ‘aanbevelingsbrief’ van Paulus, maar wat op die brief geschreven staat, is Christus. Zij zijn een brief van Christus. Christus wordt zichtbaar in hun leven. De Heilige Geest heeft door middel van de prediking van Paulus Christus in hun harten geschreven.
Alle gelovigen in Korinthe samen vormen deze brief. Het is mooi om eraan te denken dat alle gelovigen van de plaatselijke gemeente nodig zijn om ‘de brief’ in zijn geheel te kunnen lezen. Iedere gelovige mag weer een ander aspect van Christus in zijn leven vertonen. We hebben elkaar nodig om weer te geven wat er in ‘de brief’ staat, dat is Christus.
Dat neemt natuurlijk niet weg dat ook je persoonlijk leven een brief is. Je leven wordt ‘gelezen’ door andere mensen. Wat lezen ze in jouw leven? Maar zoals het hier staat, gaat het toch om de gelovigen gezamenlijk.
Het schrijven van deze brief is het werk van “[de] Geest van [de] levende God”. Alleen Hij is in staat dit in ons te bewerken. Wij zijn het levende materiaal waaraan en waarmee Hij werkt. Hij heeft in onze harten geschreven Wie Christus is, opdat Die zichtbaar wordt in ons leven. Je hebt Christus immers in je hart toegelaten? Uit het hart “zijn de uitingen van het leven” (Sp 4:23). Alles wat je doet in je hele leven, vindt zijn oorsprong in je hart. In je hart staat nu Christus geschreven. Je kunt Hem dan ook laten zien in heel je doen en laten.
Zoiets is voor de wet, die op stenen tafelen was gegraveerd, onmogelijk. Christus en de wet zijn niet hetzelfde, maar Christus en de wet zijn ook niet in strijd met elkaar. De Heer Jezus heeft ernaar verlangd de wet te volbrengen en Hij heeft dat ook gedaan. Het verschil is dat in Christus alles van God zichtbaar is geworden, zodat Hij kon zeggen: “Wie Mij heeft gezien, heeft de Vader gezien” (Jh 14:9), terwijl in de wet iets, niet alles, van God zichtbaar is geworden. De wet heeft de rechtvaardige eisen van God aan de mens voorgehouden, maar geen mens heeft zich aan de wet gehouden. Daardoor is er niets terechtgekomen van een getuigenis van God tegenover de mensen in de wereld. Eerder het tegendeel is waar, zoals je verderop in dit hoofdstuk zult zien: de wet brengt oordeel, vloek en dood over de mens.
V4-5. Dat het nu wel mogelijk is om Christus in de wereld te laten zien, ligt niet aan je eigen inspanning. Je mag “door Christus op God” vertrouwen voor wat je nodig hebt om een goed leesbare brief van Christus te zijn. In jezelf ben je niet bekwaam, heb je geen kracht. Als je het kunt waarmaken, is dat slechts mogelijk in Gods kracht. Daar mag je dan ook ten volle op rekenen. Paulus is zich bewust dat ook hij geen bekwaamheid in zichzelf heeft om zijn dienst goed uit te oefenen, maar dat zijn bekwaamheid “uit God” is. God is de bron van kracht voor zijn dienst.
Lees nog eens 2 Korinthiërs 3:1-5.
Verwerking: Hoe kun jij een duidelijk leesbare brief van Christus zijn?
6 - 18 Het oude en het nieuwe verbond
6 Die ons ook bekwaam heeft gemaakt als dienaars van [het] nieuwe verbond, niet van [de] letter, maar van [de] Geest; want de letter doodt, maar de Geest maakt levend. 7 (Als nu de bediening van de dood, met letters op stenen gegraveerd, met heerlijkheid ontstond, zodat de zonen van Israël hun ogen niet konden vestigen op het gezicht van Mozes wegens de heerlijkheid van zijn gezicht, die tenietgedaan moest worden; 8 hoe zal niet veeleer de bediening van de Geest in heerlijkheid bestaan? 9 Want als de bediening van de veroordeling heerlijkheid had, zoveel te meer is de bediening van de gerechtigheid overvloedig in heerlijkheid. 10 Immers, wat verheerlijkt was, is in dit opzicht niet verheerlijkt wegens de uitnemende heerlijkheid. 11 Want als dat wat tenietgedaan moest worden, door heerlijkheid [begon], zoveel te meer zal wat blijft, in heerlijkheid [bestaan]. 12 Daar wij nu zo’n hoop hebben, handelen wij met veel vrijmoedigheid 13 en [doen] niet zoals Mozes, die een bedekking voor zijn gezicht deed; opdat de zonen van Israël hun ogen niet vestigden op het einde van wat tenietgedaan moest worden. 14 Maar hun gedachten zijn verhard geworden; want tot op heden blijft dezelfde bedekking bij het lezen van het oude testament, zonder weggenomen te worden, die in Christus tenietgedaan wordt. 15 Maar tot heden toe ligt er, wanneer Mozes wordt gelezen, een bedekking over hun hart; 16 maar wanneer het tot [de] Heer zal terugkeren, wordt de bedekking weggenomen.) 17 De Heer nu is de Geest; waar nu de Geest van [de] Heer is, is vrijheid. 18 Wij allen nu, die met onbedekt gezicht de heerlijkheid van [de] Heer aanschouwen, worden naar hetzelfde beeld veranderd van heerlijkheid tot heerlijkheid, als door [de] Heer, [de] Geest.
V6. Paulus is zich ervan bewust dat hij in zichzelf geen bekwaamheid bezit, maar dat alle bekwaamheid die hij bezit, uit God is. Die gedachte brengt hem ertoe iets te gaan zeggen over het “nieuwe verbond”. Daarvan is hij een dienaar en niet van het oude verbond, zoals zijn tegenstanders kennelijk zijn. We moeten het verschil tussen deze twee verbonden goed zien.
Ik zal er iets in het algemeen over zeggen. Het oude verbond is gesloten tussen twee partijen: God en Zijn aardse volk Israël. Beide partijen hebben in dit verbond bepaalde verplichtingen op zich genomen. Israël beloofde gehoorzaam te zijn aan de wet. God, op Zijn beurt, zou hen, als ze gehoorzaam waren, daarvoor zegenen. Dit oude verbond is van de kant van Israël in alle opzichten met voeten getreden en verbroken. Ze hebben het recht op elke zegen verspeeld door hun ongehoorzaamheid en opstand tegen God. God zou hen, in plaats van te zegenen, daarvoor moeten straffen. Maar hoe zou het dan gaan met alle zegeningen die God had beloofd? Zouden die allemaal komen te vervallen?
God heeft daarom een nieuw verbond opgericht, ook weer met Israël, maar dit keer op een speciale manier. Die speciale manier bestaat hierin, dat God niets meer van Zijn volk eist, maar dat Hijzelf alle voorwaarden zal vervullen. Het volk is geen partij meer waarvan nog iets wordt verwacht. Gód doet alles wat nodig is. Hij komt tegemoet aan wat het volk zou moeten doen en volbrengt Zelf de door Hem gestelde voorwaarden.
Het nieuwe verbond is het verbond dat God met Zijn aardse volk Israël zal sluiten en waarbij de voorwaarden anders liggen dan bij het oude verbond. Bij het oude verbond heeft het volk bepaalde verplichtingen op zich genomen. Dat gebeurde bij de berg Sinaï. Daar zeggen zij, tot drie keer toe: “Alles wat de HEERE gesproken heeft, zullen wij doen” (Ex 19:8; 24:3,7). Dan geeft God de voorwaarden, zoals die neergelegd zijn in de wet.
Bij het nieuwe verbond neemt God alle verplichtingen op Zich. Hoe dat nieuwe verbond werkt, wordt op een prachtige manier in Hebreeën 8 beschreven (Hb 8:8-13). Daar wordt duidelijk dat ook het nieuwe verbond met Israël en Juda – dat zijn de tien en de twee stammen, dat is het volk in zijn geheel – zal worden gesloten.
Wat je verder opvalt bij het lezen van dat gedeelte, is dat er steeds staat vermeld wat God zal doen. Je ziet dat aan het steeds terugkerende “Ik zal”. Je leest niets over een bijdrage die van het volk gevraagd wordt, zoals dat bij het oude verbond het geval was. Als God garant staat, is het onmogelijk dat er van het nieuwe verbond niets terecht zou komen.
Om nog een andere reden is dit onmogelijk. Deze reden heeft te maken met de grondslag waarop het nieuwe verbond is opgericht. Die grondslag is namelijk het bloed van de Heer Jezus Christus dat Hij heeft gestort op het kruis van Golgotha. Indrukwekkend zijn de woorden die de Heer spreekt, wanneer Hij het avondmaal instelt. Hij zegt dan van de drinkbeker: “Deze drinkbeker is het nieuwe verbond in Mijn bloed, dat voor u vergoten wordt” (Lk 22:20). In Mattheüs 26 wordt daaraan nog “tot vergeving van zonden” toegevoegd (Mt 26:28).
Hier zie je op welke wijze aan de voorwaarden is voldaan die oorspronkelijk aan het volk waren gesteld: de Heer Jezus heeft voorzien. God heeft Zijn Zoon gegeven, opdat Hij alles zou vervullen waarin de mens had gefaald. De grondslag van het nieuwe verbond is het bloed van Christus.
En nu terug naar 2 Korinthiërs 3. Paulus noemt zich een dienaar van het nieuwe verbond, terwijl hij toch een dienst heeft in verbinding met de volken en niet zozeer met Israël. Als je er echter aan denkt dat het nieuwe verbond is gegrond op het gestorte bloed van Christus, dan blijven de zegeningen en verantwoordelijkheden niet beperkt tot Israël.
Ook jij hebt daarom met het nieuwe verbond te maken. Niet in de zin dat jij met God in een verbondsrelatie staat, maar jij mag nu al genieten van de zegeningen van het nieuwe verbond omdat het bloed van de Heer Jezus voor jouw zonden is vergoten en God daarvan de volle waarde kent. Ook mag je nu al het voorrecht kennen dat Christus in je hart gegrift staat en dat je Zijn heerlijkheid mag openbaren in je leven. Israël zal pas van de zegeningen kunnen genieten, wanneer God de draad met Zijn volk weer heeft opgenomen. Dan zullen Gods wetten in hun harten geschreven staan en zullen zij de Heer kennen (Hb 8:10-11). Ik ben hier wat uitvoerig over geweest omdat het belangrijk is dat je begrijpt waarom Paulus zich een dienaar van het nieuwe verbond noemt.
Het laatste gedeelte van vers 6 sluit hierop aan. Het nieuwe verbond is een verbond waarmee de levendmakende werking van de Geest verbonden is. Het oude verbond bestond uit letters op stenen tafelen. Het nieuwe verbond bestaat uit een werk van Gods Geest in harten van mensen – dat heb je ook in Hebreeën 8 gelezen.
V7-13. In de verzen 7-16 wordt in een soort tussenzin duidelijk gemaakt hoeveel heerlijker alles is wat met de Geest verbonden is, dan wat met de wet verbonden is. Dat gebeurt in de vorm van tegenstellingen. Je leest van de wet dat hij “de bediening van de dood” (vers 7) en “de bediening van de veroordeling” (vers 9) is. Daar staat tegenover wat genoemd wordt “de bediening van de Geest” (vers 8) en “de bediening van de gerechtigheid” (vers 9).
Als Mozes voor de tweede keer met de stenen tafelen van de berg komt, is er iets van Gods heerlijkheid aanwezig. De Israëlieten zien het gezicht van Mozes stralen. Dat komt doordat Mozes in de tegenwoordigheid van God is geweest; hij weerspiegelt Gods heerlijkheid. De Israëlieten worden daardoor verblind, zodat Mozes een doek voor zijn gezicht moet doen, anders kunnen ze niet eens naar hem kijken (Ex 34:29-35).
Toch is dit maar een klein beetje heerlijkheid en het volk wordt daardoor niet aangetrokken, maar wordt er juist bang voor. Daar komt nog bij, dat de wet van Mozes zijn betekenis had zolang de Heer Jezus nog niet was gekomen. In Romeinen 10 staat: “Christus is [het] einde van [de] wet tot gerechtigheid voor ieder die gelooft” (Rm 10:4). Nu Christus is gekomen, is voor ieder die gelooft de wet niet meer de basis van zijn verhouding tot God. De heerlijkheid van de wet is in die zin verdwenen, tenietgedaan.
V14-15. De ongelovige Israëlieten (en helaas ook veel christenen) die zich onder de wet plaatsen, zijn hier blind voor. Op hun hart rust een bedekking. Wanneer zij het Oude Testament lezen, kunnen ze daarin niet anders ontdekken dan een eisende God. Maar wie in het geloof de Heer Jezus heeft aangenomen, heeft geen bedekking meer als hij ‘Mozes leest’. ‘Mozes lezen’ wil zeggen de boeken van het Oude Testament lezen die door Mozes zijn geschreven. Voor ieder die Christus heeft leren kennen, is die bedekking tenietgedaan.
V16. Dat geldt ook voor het hele volk Israël in de toekomst. Wanneer zij tot de Heer terugkeren, wordt de bedekking weggenomen. Dan zullen zij in het Oude Testament ontdekken dat alles geschreven is met het oog op de Heer Jezus. Dat was de ‘ontdekking’ van de Emmaüsgangers en de discipelen (Lk 24:26,44-46).
Zijn jouw ogen ook opengegaan? Geniet jij al van het Oude Testament omdat je daarin leest over de Heer Jezus? De Heilige Geest wil je graag op elke bladzijde van de Bijbel over Hem vertellen. De Geest Die het Oude Testament heeft laten opschrijven, heeft dat gedaan om de Heer Jezus daarin voor te stellen.
V17. Het hele Oude Testament ademt de Geest van de Heer Jezus. Dat is de betekenis van ‘de Heer nu is de Geest’. Ik heb wel mensen horen zeggen, nadat ze de Heer Jezus als Heiland en Heer hadden aangenomen: ‘Ik heb een andere Bijbel gekregen.’ Ze hadden natuurlijk dezelfde Bijbel, maar ze lazen die nu anders. De Heilige Geest had, vanaf het moment dat ze de zekerheid van de vergeving van zonden hadden, de vrijheid gekregen om hun de heerlijkheid van de Heer Jezus in het Oude Testament te laten zien. De bedekking was weg.
V18. Het is nu mogelijk om met open ogen de heerlijkheid van de Heer te bewonderen, zonder ook maar een ogenblik bang te zijn. Dat is een ongekend voorrecht. Hoe meer je je met de Heer Jezus bezighoudt als Degene Die nu verheerlijkt in de hemel is, des te meer zal dat ook van je afstralen. Je wordt erdoor veranderd, zodat én God én de mensen steeds meer van de Heer Jezus in je gaan zien.
Lees nog eens 2 Korinthiërs 3:6-18.
Verwerking: Welke verschillen zijn er tussen het oude en het nieuwe verbond? Hoe is het mogelijk om meer op de Heer Jezus te gaan lijken?