1 - 6 De lichtglans van het evangelie
1 Daarom, nu wij deze bediening hebben, naardat ons barmhartigheid bewezen is, worden wij niet moedeloos; 2 maar wij hebben verworpen de verborgen dingen van de schande, daar wij niet wandelen in sluwheid of het Woord van God vervalsen, maar door het openbaren van de waarheid onszelf aan elk menselijk geweten aanbevelen voor Gods aangezicht. 3 Als dan ons evangelie al bedekt is, is het bedekt in hen die verloren gaan; 4 in wie de god van deze eeuw de gedachten van deze ongelovigen verblind heeft, opdat de lichtglans van het evangelie van de heerlijkheid van Christus, Die [het] beeld van God is, [hen] niet zou bestralen. 5 Want wij prediken niet onszelf, maar Christus Jezus als Heer, en onszelf als uw slaven om Jezus’ wil. 6 Want de God Die gezegd heeft: ‘Uit duisternis zal licht schijnen’, Die heeft geschenen in onze harten tot [de] lichtglans van de kennis van de heerlijkheid van God in [het] aangezicht van <Jezus> Christus.
V1. Het kan erop lijken dat Paulus in 2 Korinthiërs 3 alleen wat theorie heeft verkondigd. Die indruk verdwijnt helemaal als je 2 Korinthiërs 4 leest. In 2 Korinthiërs 3 noemt hij zichzelf een dienaar van het nieuwe verbond (2Ko 3:6). Zijn dienst staat in verband met de Geest (2Ko 3:8) en de gerechtigheid (2Ko 3:9). In het hoofdstuk dat je nu voor je hebt, zie je welke geweldige uitwerking dat op zijn leven heeft gehad.
Hij begint dit hoofdstuk met het woord “daarom”. Dat laat zien dat hij aansluit op het voorgaande. De bediening die hij heeft gekregen, is een geweldige stimulans om door te gaan, te blijven volharden en niet moedeloos te worden. Er is namelijk heel wat tegenstand en tegenwerking. Toch is hij innerlijk vol kracht. Dat komt doordat hij goed beseft dat hem barmhartigheid is bewezen. Dat is de stimulans voor zijn onophoudelijke ijver in zijn dienst voor de Heer.
Niets geeft je zoveel kracht om echt voor de Heer te leven als de indruk die je persoonlijk opdoet van de barmhartigheid die je bewezen is. Als je aan barmhartigheid denkt, kun je daarvan een prachtige illustratie vinden in Lukas 10, in de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan (Lk 10:30-37). De Heer Jezus vertelt deze gelijkenis en Hijzelf is die barmhartige Samaritaan. Je ziet hoe Hij Zich ontfermt over een man die in handen van rovers is gevallen en die er bar slecht aan toe is. Dat is precies een beeld van jou, hoe jij eraan toe was toen je de Heer Jezus nog niet kende. Zó trof de Heer Jezus jou aan en zó heeft Hij Zich over jou ontfermd. Hoe dieper jij je ervan bewust bent hoe ellendig je eraan toe was, met des te meer ijver zul jij je ook willen inzetten in de dienst voor de Heer. Zo werkte het bij Paulus. Hij ging door, hoe groot de tegenstand ook was.
V2. Paulus gaat niet stiekem te werk. Dat doen de valse leraren wél. Valse leraren zijn mensen die zich voordoen als echte dienaars van God, maar die op eigen voordeel uit zijn. Hun tactiek is om in een gemeente eerst enkele leden op te zoeken die niet zo stevig in hun schoenen staan wat het geloof betreft. Daar brengen ze hun valse leer. Als ze genoeg invloed hebben gekregen, komen ze openlijk met hun valse leer voor de dag en stichten dan veel onheil. Op deze slinkse manier gaat Paulus niet te werk.
Zijn boodschap is op de man af, helder en duidelijk; daarin is geen sluwheid of Woordvervalsing. Hij spreekt de waarheid die hij van God heeft ontvangen. Iedereen mag, ja móet, het horen. Iedereen mag het ook bij hem toetsen en nagaan in zijn leven, of het voor hemzelf wel leeft. Anders heeft hij alleen een mooi verhaal, en zijn praktijk zou aantonen dat zijn verhaal niets waard is.
Helaas zijn er veel christenen die wel de mond vol hebben van allerlei bijbelse waarheden, maar waarvan in hun leven niets is te zien. Dan zal wat zij te vertellen hebben ook geen echte, blijvende indruk maken op de hoorders. Het is belangrijk dat in je leven tot uiting komt wat je met je mond spreekt. Dan worden de gewetens aangesproken van de mensen die je met je getuigenis bereikt. Als jij voor Gods aangezicht leeft, je voortdurend bewust bent van Zijn tegenwoordigheid, zal de waarheid die jij spreekt indruk maken op anderen.
V3-4. Mensen die ondanks een duidelijk getuigenis toch het evangelie afwijzen, geven er blijk van volslagen blind te zijn. Hun ogen zijn bedekt, ze zien het niet. Heb je het ook wel eens gehad dat je met iemand sprak over het evangelie en dat jouw woorden de ander niets deden? Voor je eigen idee kon je het niet duidelijker zeggen en toch kwam je er niet doorheen. Hoe komt dat nu?
Wel, dat komt doordat de mensen, net als jij vroeger, in hun gedachten verblind zijn door de god van deze eeuw, de satan. Wanneer je ogen eenmaal zijn opengegaan voor de heerlijkheid van het evangelie, is het bijna niet te geloven dat zoveel mensen het niet zien. Toch weet je ook hoe sluw de satan is om de mensen van een keus voor Christus af te houden. Talloze methoden heeft hij daarvoor. Luxe en welvaart, succes, rijkdom, carrière, maar ook grote zorgen en ziekte gebruikt hij, zodat de mensen zich daarop blindstaren, zonder oog te hebben voor Iemand anders. Het is enorm triest dat “de lichtglans van het evangelie van de heerlijkheid van Christus, Die het beeld van God is, hen niet zou bestralen”.
Wat een inhoud heeft deze zin! Je moet al die woorden maar eens op je laten inwerken. Wat een boosaardig monster is “de god van deze eeuw” dat hij erop uit is om mensen dit te onthouden. Het zijn mensen die aangeduid worden als zij “die verloren gaan”. Een verschrikkelijk lot wacht hen! Laten we ons inzetten om nog velen met het evangelie te bereiken. Een scherp contrast wordt hier geschilderd. In vers 6 wordt dit nog scherper aangegeven.
V5. Maar eerst komt Paulus terug op zijn prediking. Hij richt bij zijn prediking de schijnwerper niet op zichzelf, maar op Jezus Christus. Hij wil de mensen niet aan zichzelf verbinden, maar aan de Heer Jezus. Daarbij predikt hij Hem niet als Heiland of Redder, maar “als Heer”. Hij zegt dit niet voor niets zo. Paulus denkt eraan in zijn prediking dat de Heer Jezus alle rechten heeft op ieder mens. Het is natuurlijk mooi om Jezus als Heiland voor te stellen aan verloren mensen, maar het is ook noodzakelijk om Hem voor te stellen als Heer. Niemand ontkomt aan Zijn heerschappij.
Deze erkenning is een voorwaarde om gered te kunnen worden. In Romeinen 10 wordt deze voorwaarde duidelijk gesteld (Rm 10:9). Wie nu weigert Hem als Heer te erkennen, zal er straks toe worden gedwongen (Fp 2:9-11). Wie Hem als Heer erkent, zal dat in zijn leven tonen. Dat doet Paulus ook. Hij maakt zichzelf niet alleen een slaaf van de Heer Jezus, maar zelfs een slaaf van de gelovigen, omdat hij de Heer Jezus liefheeft en Hem in alles wil dienen.
V6. Daartoe komt hij omdat in zijn hart het licht is opgegaan. Het is met zijn hart – en met elk hart waarin het licht heeft geschenen – net zo gegaan als bij de schepping. Het hart van ieder mens die meent dat hij God en Christus niet nodig heeft, is donker. Het is er even donker als de duisternis die de aarde bedekte. Dan gaat God orde in de ongeordende massa brengen door Zijn Geest Die boven het water zweefde (Gn 1:1-2). Op dezelfde manier gaat de Geest van God aan het donkere en boze hart van een zondaar werken. Dan klinkt de stem van God: “Laat er licht zijn!” (Gn 1:3).
Op dezelfde wijze heeft er een machtig en onweerstaanbaar werk van God in jouw hart plaatsgevonden. Het licht is in jouw hart ontstoken en je hebt oog gekregen voor “de lichtglans van de kennis van de heerlijkheid van God in het aangezicht van Jezus Christus”. Weer zo’n zin met een enorm rijke inhoud. Wat een gigantische verandering! Het kan niet anders of dat wat er in je hart is gebeurd, zal uit je leven stralen.
Na dit persoonlijke getuigenis van Paulus – dat jij kunt nazeggen! – zul je in de volgende verzen leren op welke manier deze heerlijkheid het meest in je leven zichtbaar kan worden.
Lees nog eens 2 Korinthiërs 4:1-6.
Verwerking: Hoe kun je jezelf het beste wapenen tegen moedeloosheid in de dienst voor je Heer?
7 - 15 De schat in aarden vaten
7 Maar wij hebben deze schat in aarden vaten, opdat de uitnemendheid van de kracht van God is, en niet uit ons: 8 in alles verdrukt, maar niet benauwd; geen uitweg ziende, maar niet geheel zonder uitweg; 9 vervolgd, maar niet verlaten; neergeworpen, maar niet omkomend; 10 altijd het sterven van Jezus in het lichaam omdragend, opdat ook het leven van Jezus in ons lichaam openbaar wordt. 11 Want wij die leven, worden altijd aan [de] dood overgegeven om Jezus’ wil, opdat ook het leven van Jezus openbaar wordt in ons sterfelijk vlees. 12 De dood werkt dus in ons, maar het leven in u. 13 Daar wij nu dezelfde geest van het geloof hebben, volgens wat geschreven staat: ‘Ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken’, zo geloven ook wij, daarom spreken wij ook; 14 daar wij weten, dat Hij Die <de Heer> Jezus heeft opgewekt, ook ons met Jezus zal opwekken en met u vóór Zich stellen. 15 Want alles is ter wille van u, opdat de genade, toegenomen door de velen, de dankzegging overvloedig doet zijn tot de heerlijkheid van God.
V7. De beginwoorden van dit vers laten een duidelijke aansluiting met vers 6 zien. Om de waarde van wat volgt goed te kunnen beseffen, moet je eerst weten wat er met “deze schat” wordt bedoeld. Ook is het nodig dat je weet wat er met “aarden vaten” wordt bedoeld.
Je vindt in vers 6 een omschrijving van ‘deze schat’. Het woord ‘schat’ geeft aan dat het om iets waardevols, iets kostbaars, gaat. Is de kennis van de heerlijkheid van God, die in Jezus Christus te zien is, niet een overweldigende zaak? Het is echt onvoorstelbaar hoe groot dat is! Vroeger was je buiten God, dwaalde je verdwaasd rond in het leven, had je geen hoop, bezat je niets, was je hart leeg. Nu heb je in je hart een schat waarvan je de waarde nauwelijks kunt beseffen. Je kent God omdat je de Heer Jezus hebt ontmoet en aangenomen. In Kolossenzen 2 staat dat in Christus “al de schatten van de wijsheid en kennis verborgen zijn” (Ko 2:3). Wat wil je nog meer? Meer is gewoon niet mogelijk.
En wat wordt er bedoeld met het aarden vat? Een vat is in de Bijbel vaak een woord waarmee een persoon of het lichaam van een persoon wordt bedoeld. Zo zegt de Heer Jezus van Paulus in Handelingen 9: “Deze is Mij een uitverkoren vat” (Hd 9:15). In 1 Thessalonicenzen 4 en in 1 Petrus 3 wordt dit woord ‘vat’ in dezelfde zin gebruikt (1Th 4:4; 1Pt 3:7). In ons vers staat er nog iets vóór. Het betreft hier een aarden vat. Daardoor komt de nadruk te liggen op de breekbaarheid ervan. In tegenstelling tot een schat, die iets kostbaars is, is een aarden vat van geringe waarde.
Dat Paulus de dingen op deze wijze voorstelt, is niet zonder reden. Het doet denken – en misschien heeft Paulus daar ook wel aan gedacht – aan de geschiedenis van Gideon in Richteren 7. Daar is sprake van een klein leger van slechts driehonderd man. Dit legertje moet het opnemen tegen een overmachtige vijand, die het volk Israël in slavernij houdt. Je leest welke ‘wapens’ Gideon aan zijn mannen uitdeelt: bazuinen, lege kruiken en fakkels die ze in de kruiken moeten doen (Ri 7:16). Je leest ook hoe ze deze wapens gebruiken: ze blazen op de horens, breken de kruiken en de fakkels worden zichtbaar (Ri 7:20). Hierdoor denken de vijanden dat ze door een geweldig leger zijn omsingeld en slaan ze op de vlucht.
Zie je al een overeenkomst met vers 7 hier? De fakkel is de schat, ‘de lichtglans’, en de kruik is het aarden vat. Het gaat erom dat die schat in zijn volle glans in jouw leven naar buiten komt. Het gaat niet om jouw leven, jouw eigen persoon. Het is nodig dat je geen hoge dunk hebt van jezelf, het aarden vat, en dat je niet je eigen belangen zoekt. Eigendunk is misplaatst. Jij hebt in jezelf geen kracht om het licht te laten schijnen. Hoe meer jij je dat bewust bent, des te meer wordt de kracht van God in jou zichtbaar en des te helderder straalt het licht uit jouw leven naar buiten.
V8-9. Hoe dat bewerkt wordt, staat in deze verzen. Je leest aan de ene kant hoe het aarden vat verbroken wordt en aan de andere kant hoe de kracht van God er is om de schat naar buiten te laten komen. De opsomming in deze twee verzen is als volgt.
1. Aan de ene kant “in alles verdrukt” – daardoor wordt het aarden vat verbroken;
2. aan de andere kant “maar niet benauwd” – want de kracht van God geeft uitkomst.
Deze twee kanten zie je vervolgens ook bij
1. “geen uitweg ziende” – aarden vat, “maar niet geheel zonder uitweg” – de kracht van God zorgt voor een uitweg;
2. “vervolgd” – het aarden vat, “maar niet verlaten” – God is er met Zijn kracht;
3. “neergeworpen” – het aarden vat, “maar niet omkomend” – God voorkomt dat door Zijn kracht.
Als de zwakheid van het aarden vat wordt gevoeld, krijgt God de gelegenheid om Zijn uitnemende kracht te laten voelen. Anders zouden wij de eer krijgen en niet God, terwijl het er nu juist om gaat dat Hij de eer krijgt.
In Richteren 7 lees je hetzelfde. God wil voorkomen dat Israël zichzelf op de borst zal slaan (Ri 7:2). Daarom dunt Hij het leger uit tot driehonderd man en zegt dan: “Door de driehonderd man … zal Ik u verlossen” (Ri 7:7). Je begrijpt wel: hoe grondiger de kruik verbroken werd, des te duidelijker werd het licht van de fakkel zichtbaar.
Hiermee heb je tegelijk een – mogelijke – verklaring van beproevingen die je soms zelf meemaakt, of die je bij anderen ziet. Ze dienen ertoe om de schat zichtbaar te maken als de schat van God, terwijl wijzelf uit het zicht verdwijnen.
V10. Zo worden dienaars van God door de harde omstandigheden gedwongen “het sterven van Jezus” altijd voor de aandacht te hebben. Als je daarnaar kijkt, zie je je eigen dood. Zo word je ervoor bewaard dat je voor jezelf gaat leven. Zo komt er ruimte voor “het leven van Jezus”. Zijn leven komt dan in jouw handel en wandel, in je spreken en gedrag, tot uiting.
V11-12. Nu, daarom wordt Paulus altijd aan de dood overgegeven. Zie je dat hij zegt “altijd”? Wat hem overkomt, overkomt hem niet zomaar een keer. Zijn dienst van toewijding aan de Heer Jezus brengt hem in de grootste gevaren. Denk nog maar eens aan wat hij daarover in 2 Korinthiërs 1 heeft geschreven en lees maar wat hij daarover verderop in 2 Korinthiërs 11 zegt. Alles wat hem overkomt, heeft een prachtig gevolg voor de Korinthiërs. Hij zet zijn leven op het spel om anderen, onder wie de Korinthiërs, in het ware leven te laten delen.
V13. Zo’n leven als Paulus heeft gehad, is maar op één manier vol te houden: alleen in de kracht van het geloof. Hij bezit dezelfde geest van geloof die ook de gelovigen in het Oude Testament bezaten. Daarom haalt Paulus hier een vers uit Psalm 116 aan (Ps 116:10). Waar echt geloof aanwezig is, zal erover gesproken worden, juist te midden van alle tegenstand. Je kunt eenvoudig niet zwijgen.
V14. En als je er dan ook nog aan denkt dat God altijd het laatste woord heeft, dan kan het helemaal niet meer stuk. God heeft immers de Heer Jezus opgewekt? De Heer Jezus heeft het getuigenis dat Hij heeft gegeven ook met de dood moeten bekopen. Natuurlijk is aan Zijn dood veel meer verbonden dan alleen Zijn getuigenis. Hij heeft jou door Zijn dood gered van het oordeel. Maar hier gaat het erom, dat in de opwekking van de Heer Jezus een enorme bemoediging ligt.
God heeft Hem opgewekt. De bemoediging die hierin ligt, is dat God even zeker ook jou zal opwekken wanneer jij je getuigenis met de dood zou moeten bekopen. Dan kom je, samen met Paulus, vóór Hem te staan. Daaraan kan geen enkele omstandigheid in jouw leven iets veranderen. Het ligt vast in de macht van God.
V15. Als je zo aankijkt tegen de moeilijkheden die je in je dienst voor de Heer Jezus ervaart, zie je de genade van God schitteren. Hoe meer medegelovigen je mag dienen te midden van moeilijkheden en beproevingen, des te meer dankzegging zal er zijn, die is tot verheerlijking van God. Is het verbreken van het aarden vat niet de moeite waard, als je bedenkt dat het uiteindelijke resultaat is dat God verheerlijkt zal worden in al de Zijnen?
Lees nog eens 2 Korinthiërs 4:7-15.
Verwerking: Hoe ervaar jij dat je ‘een schat in een aarden vat’ hebt?
16 - 18 Wat tijdelijk is en wat eeuwig is
16 Daarom worden wij niet moedeloos; maar al raakt ook onze uiterlijke mens in verval, toch wordt onze innerlijke van dag tot dag vernieuwd. 17 Want de kortstondige lichtheid van onze verdrukking bewerkt voor ons een uitermate uitnemend, eeuwig gewicht van heerlijkheid; 18 daar wij ons oog niet richten op de dingen die men ziet, maar op de dingen die men niet ziet; want de dingen die men ziet, zijn tijdelijk, maar de dingen die men niet ziet, zijn eeuwig.
V16. Als je je leven als christen met al zijn moeilijkheden leert zien zoals Paulus dat heeft beschreven in de vorige verzen, dan word je zeker niet moedeloos. Daar is dan ook geen enkele reden voor. Het kan best zijn dat het lijden voor de Heer de uiterlijke mens, het lichaam, afmat. Door alle tijden heen hebben veel gelovigen ontberingen meegemaakt omdat ze de Heer trouw wilden blijven. Wanneer jij God in je lichaam wilt verheerlijken (1Ko 6:20), moet je er rekening mee houden dat dit ten koste van dat lichaam kan gaan.
Leven voor Christus is lijden voor Christus. Het vraagt al de energie die je in je lichaam beschikbaar hebt. Het kost echt wel wat van je krachten om als jonge gelovige op school of op je werk of misschien wel in je thuissituatie elke dag weer tegen de stroom in te moeten zwemmen. Christen-zijn is geen zaak van je lekker relaxed naar het einde begeven.
Het wil trouwens niet zeggen dat je onverantwoord of roekeloos met je gezondheid moet omspringen. Ook over je lichaam ben je rentmeester. De Heer is de Eigenaar ervan. Een waarschuwing tegen de mystiek is hier op zijn plaats. Het is namelijk niet de bedoeling dat je het lichaam gaat bezien als een soort kerker, een omhulsel waardoor de geest verhinderd wordt zich te ontwikkelen. De mystiek ziet dat wel zo en reikt allerlei technieken aan om het lichaam ‘eronder’ te krijgen, zodat de geest zich vrijer kan bewegen. God spreekt in Zijn Woord veroordelend over “gestrengheid tegen [het] lichaam, [daaraan] geen enkele eer bewijzend” (Ko 2:23).
Het is niet de bedoeling dat je gaat proberen hoe je kunt ontkomen aan de natuurlijke behoeften van het lichaam om daardoor ‘geestelijker’ te worden. Eén voorbeeld daarvan is dat je probeert met steeds minder slaap toe te kunnen. Een dergelijke ‘afbraak’ van het lichaam is alleen het gevolg van een verkeerde manier van denken. Het lichaam is voor God van grote waarde.
Waar het in dit gedeelte om gaat, is dat de vijandschap van de mens tegenover God zich op niets anders kan richten dan op het lichaam van de gelovige. Hoezeer daardoor ook het uiterlijk van de dienaar in verval raakt, er is iets in de dienaar wat niet stuk te krijgen is. Vanbinnen, in zijn innerlijke omgang met God en met de Heer Jezus, ervaart de christen een voortdurende vernieuwing. Verval betekent achteruitgang, vernieuwing betekent vooruitgang. Elke keer als hij aangevallen wordt, is daar een nieuw innerlijk bewustzijn van de aanwezigheid van de kracht van God.
Op jou gerichte aanvallen van de vijand en moeilijkheden om je heen hebben, als het goed is, alleen de uitwerking dat ze je naar God uitdrijven. Bij Hem doe je een nieuwe indruk op van Zijn kracht die elke aanval kan afslaan en elke moeilijkheid kan overwinnen. Het resultaat is dat je nieuwe geestelijke kracht ontvangt om te kunnen doorgaan. Deze vernieuwing kun je elke dag ervaren. Zo is vers 16 een grote bemoediging in je dienst voor de Heer.
V17. Dit vers is een nog grotere bemoediging. Dit vers bekijkt de dingen in het licht van de eeuwigheid. Eigenlijk zie je hier een weegschaal, een balans. Er wordt wat gezegd over “lichtheid” en over “gewicht”. Aan de ene kant van de balans legt Paulus “verdrukking” en aan de andere kant legt hij “heerlijkheid”. Wat zal de balans doen? Een beetje heen en weer schommelen? Nu eens de verdrukking wat zwaarder en dan weer de heerlijkheid? Geen sprake van. Kijk maar hoe de weegschaal doorslaat naar de kant van de heerlijkheid. Het is echt niet te vergelijken! Van de verdrukking zegt hij, dat die kortstondig en licht van gewicht is. Van de heerlijkheid zegt hij, dat ze een “uitermate uitnemend, eeuwig gewicht” heeft.
Is het werkelijk maar kort en licht wat Paulus meemaakt? Is het echt maar kort en licht wat gelovigen soms jarenlang, te midden van de bitterste vervolgingen, moeten meemaken? Is het echt maar kort en licht wat jij soms allemaal moet verduren? Laat ik je dit zeggen, dat Paulus hier het lijden niet kleineert en doet alsof het niets voorstelt. Hij maakt ook geen vergelijking tussen de verschillende wijzen waarop gelovigen kunnen lijden. Wat voor de ene gelovige een zware beproeving kan zijn, is dat voor een andere soms helemaal niet. De omstandigheden zijn voor iedere gelovige vaak weer anders. Daarom kunnen we nooit goed vergelijken.
Paulus vergelijkt hier dan ook niet de verschillende vormen van lijden met elkaar. Wat hij doet, is een vergelijking maken tussen het lijden waarmee iedere dienaar van God op zijn eigen manier te maken heeft en de toekomstige heerlijkheid. En van deze vergelijking zal iedere gelovige uiteindelijk zeggen dat zijn lijden, hoe zwaar en langdurig ook, in het niet valt bij wat hij straks zal krijgen.
Het is zelfs zo, dat dit lijden deze heerlijkheid bewerkt. Dat wil zeggen: hoe intenser de verdrukking gevoeld wordt, des te overvloediger zal het beleven en genieten van de heerlijkheid zijn. Het is hiermee als met lichamelijke pijn. Als je geen pijn hebt en je voelt je gezond, dan ben je daar zeker dankbaar voor. Maar zal de waardering van je gezondheid niet vele malen groter zijn direct nadat je ondraaglijke pijn hebt gehad en je van die pijn verlost bent?
V18. Dit is natuurlijk maar een zwak voorbeeld, maar zo werkt het ook met de vergelijking van verdrukking en heerlijkheid. Als je de afweging van vers 17 goed hebt gemaakt, zul je niet langer behoefte hebben aan de dingen die je ziet. Wat je ziet, is allemaal tijdelijk. Er komt een tijd dat alles door vuur zal vergaan. Er blijft niets van over. Waarom zou je je dan druk maken over de dingen waar de mensen zonder God zich druk over maken? Zij hebben niets anders. Jouw oog heeft andere dingen gezien, eeuwige dingen. Het is van belang daarop voortdurend je oog gericht te houden.
Er is zo ontzettend veel waardoor je oog in beslag kan worden genomen. Alles in de zichtbare wereld is erop gericht je blik, en daarmee je aandacht, te vangen en gevangen te houden. Door het oog is de zonde in de wereld gekomen. Lees maar na in Genesis 3: “En de vrouw zag dat die boom goed was om ervan te eten … en zij nam van zijn vrucht en at” (Gn 3:6). Maar het is niet voldoende alleen je oog ergens vanaf te richten, ergens niet naar te kijken. Als kind van God heb jij iets nodig waarnaar je wél kunt kijken, waarop je je oog wél kunt richten. Hier wordt algemeen gezegd waarmee jij je wél kunt bezighouden: met de dingen die men niet ziet. Het wordt aan jezelf overgelaten om je met die “dingen” bezig te houden.
Wat zijn dat dan voor ‘dingen’? Het zijn dingen die je niet met je lichamelijke ogen kunt zien, maar alleen met “verlichte ogen van <uw> hart” (Ef 1:18). Je mag met je hart kijken naar alles wat je al in de Heer Jezus van God hebt gekregen en naar alles wat je nog zult krijgen. Kijk naar de Heer Jezus zoals Hij nu in de hemel is. Hij is door God verheerlijkt Die “Hem zowel tot Heer als tot Christus heeft gemaakt” (Hd 2:36). Dat betekent dat alles aan Hem onderworpen is – Hij is Heer – en dat alle plannen van God in Hem zullen worden uitgevoerd – Hij is Christus. Is dat niet genoeg om je hele blikveld te vullen?
Lees nog eens 2 Korinthiërs 4:16-18.
Verwerking: Waarop is jouw oog gericht?