1 - 4 De eenvoudigheid jegens Christus
1 Och, mocht u een weinig onwijsheid van mij verdragen. Ja, verdraagt mij ook! 2 Want ik ben na-ijverig over u met een na-ijver van God; want ik heb u aan één man verloofd om u als een reine maagd voor Christus te stellen. 3 Maar ik vrees dat wellicht, zoals de slang Eva verleidde door haar sluwheid, uw gedachten bedorven [en afgeweken] zijn van de eenvoudigheid <en de reinheid> jegens Christus. 4 Want als degene die komt een andere Jezus predikt die wij niet gepredikt hebben, of als u een andersoortige geest ontvangt die u niet hebt ontvangen, of een andersoortig evangelie dat u niet hebt aangenomen, dan zou u het heel goed verdragen.
Paulus gaat door met het ontmaskeren van de valse apostelen die leugens over hem vertellen. Misschien denk jij inmiddels: is het nu wel nodig dat we zo uitvoerig kennisnemen van Paulus’ verdediging? Toch is deze verdediging belangrijk, ook voor onze tijd. Er zijn namelijk nog steeds mensen die beweren dat je aan wat Paulus heeft geschreven geen gezag moet toekennen. Ze beweren ook rustig dat Paulus er in bepaalde gevallen helemaal naast zit, dat hij niet met zijn tijd meeging. De mensen die dat beweren, doen zich voor alsof zij de Bijbel kennen. Velen hebben zelfs een theologische opleiding gevolgd.
Maar kritiek op wat Paulus heeft geschreven, is feitelijk kritiek op God, Die Paulus de opdracht heeft gegeven om te schrijven. Daarom is het goed al zijn argumenten in je op te nemen om je niet uit het veld te laten slaan als je mensen ontmoet die kritiek op Paulus hebben.
Je merkt aan de manier waarop de apostel de Korinthiërs aanspreekt, dat zij al stevig beïnvloed zijn door die valse apostelen. Paulus wordt gedwongen om zijn doen en laten te vergelijken met dat van de mensen die de Korinthiërs voor zichzelf opeisen. Die vergelijking moet de Korinthiërs de ogen openen voor de onoprechtheid van die lieden, die doen alsof ze met een boodschap van God komen.
V1. Hij vraagt eerst of ze een beetje onwijsheid van hem willen verdragen, want het is onwijs om over jezelf te spreken. Heeft hij niet aan het eind van het vorige hoofdstuk nog gezegd, dat het alleen belangrijk is door de Heer aanbevolen te worden? En nu gaat hij zichzelf aanbevelen. Maar het is noodgedwongen, onthoud dat goed. Hij vraagt of ze hem willen verdragen, want hij moet hun toch een paar dingen zeggen die ze misschien niet zo leuk vinden.
V2. Hij doet dat omdat hij “na-ijverig” ofwel jaloers is. Jaloersheid wordt hier in de goede zin van het woord gebruikt. Bij jaloersheid denk je normaal aan iets verkeerds, iets negatiefs. Als je vriend of vriendin iets heeft wat jij niet hebt, kun je gemakkelijk een gevoel van jaloersheid bij je voelen opkomen. Bij Paulus gaat het om een jaloersheid die God ook heeft. Dat kan niet iets verkeerds zijn. Dat is een jaloersheid die te maken heeft met liefde.
Paulus heeft de gelovigen in Korinthe door zijn dienst verbonden aan Christus. Hij vergelijkt dat met een verloving. Als een man en een vrouw verloven, is er een relatie tot stand gebracht die heel wat verder gaat dan vriendschap. Je kunt veel vrienden hebben, maar je kunt slechts één verloofde hebben. Het zal onverteerbaar zijn wanneer je verloofde zich niet veel van je aantrekt en misschien zelfs met andere mannen of vrouwen uitgaat. Dan word je jaloers. Je wilt de liefde van je verloofde alleen voor jezelf hebben, en terecht. Dat is de jaloersheid van Gods hart die bij Paulus openbaar wordt omdat de Korinthiërs zich afwenden van de Christus Die Paulus hun heeft gepredikt en daarvoor in de plaats luisteren naar wat bedriegers te vertellen hebben.
Hij vergelijkt de Korinthiërs, en dat geldt voor de hele gemeente, met “een reine maagd”. Een reine maagd is iemand die nog geen gemeenschap met een man heeft gehad en zichzelf ook rein bewaart. Wanneer de gemeente haar verbinding met Christus vergeet en zich verbindt met de wereld, doet dat de Heer Jezus groot verdriet.
V3. Paulus is bang dat de gemeente hoe langer hoe minder beseft dat haar liefde alleen mag uitgaan naar de Heer Jezus, haar Bruidegom. Dat komt doordat zij de listen van de satan niet goed doorheeft, net zoals dat bij Eva het geval was. De gebeurtenis die Paulus hier als illustratie aanhaalt, vind je in Genesis 3. In het paradijs komt de slang bij Eva. De slang is de duivel (Op 12:9; 20:2). Hij benadert Eva op sluwe wijze. Hij begint niet met een grove leugen. Nee, eerst haalt hij iets aan wat God heeft gezegd. Maar let op, hij verdraait de woorden van God (vgl. Gn 3:1 en Gn 2:16).
Dat is het eerste kenmerk van de duivel: hij haalt het Woord van God altijd aan op een manier die twijfel zaait. Vervolgens zegt hij glashard dat God niet waarmaakt wat Hij heeft gezegd (vgl. Gn 3:4 met Gn 2:17). Ten slotte vervangt hij wat God gezegd heeft door zijn eigen leugen (Gn 3:5).
Het aantrekkelijke van deze leugen wordt onderstreept door wat Eva ziet als ze naar de boom van de kennis van goed en kwaad kijkt. Wat ziet hij er prachtig uit! Het is precies zoals de slang gezegd heeft. Dan kan hij toch geen ongelijk hebben? Wanneer ze zover is, is het kwaad geschied. Ze is vergeten wat God heeft gezegd en haar gedachten zijn bedorven door wat de slang heeft gezegd. Wat had ze moeten doen? Ze had eenvoudig moeten vasthouden aan wat God heeft gezegd.
Maar is het met de gemeente beter gegaan? Heeft de gemeente steeds het Woord van God geraadpleegd als er iets gedaan moest worden of heeft ze zich ook laten misleiden door mooipraterij? Ik vrees het laatste. De gemeente is afgeweken “van de eenvoudigheid <en de reinheid> jegens Christus”. Haar gedachten zijn niet gericht gebleven op Christus alleen. ‘Eenvoudigheid’ wil zeggen dat de gedachten van de gemeente slechts op één voorwerp zijn gericht.
De reinheid is prijsgegeven, de gemeente is besmet geworden door haar omgang met de wereld. Ze is steeds meer gaan denken en handelen zoals de wereld dat doet. De kerk is een bedrijf geworden dat gerund moet worden. Wat te denken van de Wereldraad van Kerken die zich in allerlei politieke aangelegenheden mengt en soms zelfs geld beschikbaar stelt voor het kopen van wapens. Zover kan het komen als de gedachten bedorven worden en Christus niet meer het enige Voorwerp van het hart van de gelovigen is.
V4. Wat de Korinthiërs betreft, zij lopen gevaar Paulus te laten vallen omdat hij toch niet een echte apostel zou zijn. Wat hij hun heeft verteld, is toch wel een beetje te simpel en te radicaal. Moet je nou echt helemaal alleen voor Christus leven? Moet Hij het volle recht op je leven hebben? De leraren die na Paulus gekomen zijn, hebben opvattingen waarmee je beter uit de voeten kunt. Die andere Jezus die zij prediken, ligt hun beter. Dat is er een die niet alles van je vraagt, zoals Paulus hun heeft gepredikt, waarbij naar de achtergrond is gedrongen wat de ware Jezus voor hen heeft gedaan.
Die “andersoortige geest”, de geest die deze leraren meebrengen, laten ze gemakkelijk toe, want die laat nog wat ruimte over voor wat ze zelf bedenken. De Heilige Geest Die ze ontvangen hebben, geeft die speelruimte niet, waarbij naar de achtergrond wordt gedrongen dat de Heilige Geest hen in de hele waarheid wil leiden (Jh 16:13). Een “andersoortig evangelie”, een gemakkelijk evangelie, waarbij geen radicale bekering wordt gevraagd, geen grondig zelfoordeel, dat kun je gemakkelijker aannemen dan wat ze van Paulus hebben gehoord en aangenomen. Paulus gaat wel uit van het volkomen bankroet van de mens, maar er zit toch nog wel iets goeds in de mens?
Zulk soort redeneringen, die bij de Korinthiërs voorkomen, bewijzen hoezeer zij zich al hebben opengesteld voor de verderfelijke invloed van die valse apostelen en hoe die invloed bezig is zijn werk te doen. Neem de les ter harte en houd je aan wat God heeft gezegd in Zijn Woord en houd je oog alleen gericht op de Heer Jezus.
Lees nog eens 2 Korinthiërs 11:1-4.
Verwerking: Wat is de beste manier om te voorkomen dat je door de slang verleid wordt?
5 - 15 Paulus en de valse apostelen
5 Want ik vind dat ik in niets heb achtergestaan bij de uitnemendste apostelen. 6 Maar al ben ik ook een ‘onkundige’ in het spreken, in de kennis ben ik het toch niet; maar in elk opzicht hebben wij die in alle dingen onder u openbaar gemaakt. 7 Of heb ik zonde gedaan door mijzelf te vernederen, opdat u verhoogd wordt, omdat ik u het evangelie van God om niet verkondigd heb? 8 Andere gemeenten heb ik beroofd door vergoeding aan te nemen om u te dienen. En toen ik bij u was en gebrek had, ben ik niemand tot last geweest 9 (want in mijn gebrek voorzagen de broeders die van Macedonië kwamen); en ik heb mijzelf in elk opzicht ervoor gewacht u te belasten, en zal mij ervoor wachten. 10 [De] waarheid van Christus is in mij, dat deze roem in mij niet zal worden verhinderd in de streken van Achaje. 11 Waarom? Omdat ik u niet liefheb? God weet het. 12 Maar wat ik doe, zal ik ook doen, om aan hen die een aanleiding willen, de aanleiding af te snijden, opdat zij in dat waarin zij roemen, bevonden worden evenals wij. 13 Want zulke [mensen] zijn valse apostelen, bedrieglijke arbeiders, die zich voordoen als apostelen van Christus. 14 En geen wonder, want de satan zelf doet zich voor als een engel van het licht. 15 Het is dus niets bijzonders als ook zijn dienaars zich voordoen als dienaars van [de] gerechtigheid; hun einde zal zijn naar hun werken.
V5. Er is Paulus heel wat in de schoenen geschoven. Er doen lelijke praatjes de ronde over hem. De valse apostelen hebben verhalen in omloop gebracht die er bij de Korinthiërs goed ingaan. Omdat hun hele christen-zijn op het spel staat, is Paulus in de verdediging gegaan. Hij heeft de Korinthiërs te lief om hen een prooi te laten worden van deze bedriegers. Daarom voelt hij zich genoodzaakt om over zichzelf te spreken en de Korinthiërs het verschil te laten zien tussen de manier waarop hij bij hen heeft gewerkt en de wijze waarop deze misleiders onder hen hebben vertoefd. Je proeft de ironie als hij zegt dat hij zich best kan meten met deze ‘super’ apostelen.
V6. Hebben ze van hem gezegd dat hij niet goed uit zijn woorden kan komen en geen vloeiend betoog kan houden? Nou, dat kan best zo zijn (hoewel hij daarop niet ingaat), maar wat hij wel bezit, is “kennis”. Daar kunnen ze niet onderuit, dat moeten ze toegeven. Hij heeft die immers aan hen bekendgemaakt? In zijn eerste brief heeft hij hun geschreven dat ze rijk zijn geworden in Christus doordat ze alle kennis bezitten (1Ko 1:5). Hoe zijn ze daaraan gekomen? Is hij daarvoor niet het middel geweest? Dat hebben ze echt niet te danken aan de indringers die zich tussen hen en hem willen dringen.
V7. Er is nog een ander groot verschil tussen hem en die anderen. Hij heeft nooit een cent ondersteuning van hen aangenomen, terwijl die anderen dat wel hebben gedaan. De manier waarop hij dat zegt, moet de Korinthiërs wat hebben gedaan. Het lijkt wel of ze hem van een zonde beschuldigen omdat hij zich zo vrij van hen heeft gehouden. Die zogenaamde zonde bestaat dan uit zijn weigering om geld van hen aan te nemen.
Hij laat hun weten dat hij zich op deze nederige wijze heeft gedragen, opdat zij verhoogd worden. Door zijn belangeloze prediking kunnen ze moeilijk zeggen dat hij naar hen toe is gekomen om wat aan hen te verdienen. Hij heeft uitsluitend hun belang op het oog gehad, namelijk dat ze bevrijd zouden worden uit de macht van de zonde en verhoogd tot het hart van God.
De valse apostelen hebben in zijn belangeloosheid een nieuw argument gevonden om hem zwart te maken. Zij zeiden dat elke zichzelf respecterende dienaar geld aanneemt van een gemeente waar hij werkt. Er is iets niet in orde met Paulus omdat hij geen geld heeft aangenomen. Welnu, er zit ook iets niet goed. Alleen ligt dat niet aan Paulus, maar aan de Korinthiërs zelf. Zij zouden daardoor weer een reden meer hebben gehad om zich te beroemen. Ze zouden zichzelf op de borst hebben kunnen slaan, en zeggen dat zij hem dan toch maar hadden geholpen om zijn werk te kunnen doen. Dat wilde Paulus niet. Het gaat hem erom dat alleen God wordt verheerlijkt.
V8. Van andere gemeenten, die veel geestelijker zijn dan de Korinthiërs, heeft hij wel geld aangenomen. Dat heeft hij gedaan omdat hij weet dat die gemeenten dat geld hebben gegeven met een goed motief. Die gemeenten dragen financieel bij om het werk van de Heer ermee te ondersteunen en niet om zichzelf te beroemen op hun vrijgevigheid. Die gemeenten hebben ook niet gegeven om daardoor een bepaalde claim op Paulus te leggen. Je ziet, geven is niet alleen een daad, het is ook een gezindheid.
V9. Het gaat hier echter niet in de eerste plaats om de gever, maar om de ontvanger. Paulus is niet iemand die zonder meer aanneemt wat hem wordt gegeven. Zelfs toen hij gebrek had tijdens zijn verblijf bij de Korinthiërs, heeft hij hun daarvan niets verteld. Dat is iets wat je van Paulus kunt leren. Wanneer je wat krap bij kas zit, probeer het dan niet aan anderen te vertellen. Vertel het aan de Heer en Hij zal voorzien. “Want uw hemelse Vader weet dat u al deze dingen nodig hebt. Zoekt echter eerst het koninkrijk <van God> en Zijn gerechtigheid, en al deze dingen zullen u erbij gegeven worden” (Mt 6:32b-33).
Er worden heel wat bedelbrieven van of ten behoeve van christelijke werkers rondgestuurd. Ik kan die niet direct een sieraad van geloofsvertrouwen noemen. Het maakt zulke werkers ook helemaal niet uit van wie ze het geld krijgen. Op die manier is Paulus in elk geval niet te werk gegaan.
Het zal voor de Korinthiërs, waaronder zeker ook welgestelde gelovigen waren, een schok geweest zijn hier te moeten horen dat Paulus bij hen gebrek heeft geleden. Ik stel me voor dat ze het schaamrood op de kaken kregen toen ze lazen dat die arme gemeenten in Macedonië Paulus hadden gezonden wat hij nodig had. Hoe dan ook, hij heeft bewust afstand gedaan van een financiële ondersteuning door de Korinthiërs en hij zal die voorlopig niet aannemen ook.
V10. Hij onderstreept zijn opstelling in deze zaak door te zeggen: “[De] waarheid van Christus is in mij.” Hij weet wat hij zegt en wat hij doet. Hij laat zich niet zomaar tot een andere manier van handelen brengen. Daarvoor moet eerst een verandering bij de Korinthiërs zichtbaar worden. Voor hem staat de prediking van Christus centraal. Al het andere moet daaraan ondergeschikt worden gemaakt. Wanneer hij geld aanneemt van de Korinthiërs, bestaat het gevaar dat “deze roem” – dat is de prediking van Christus en verder niets – bij hem verhinderd wordt.
V11-12. Ook dat kan weer verkeerd worden uitgelegd. Er kan gezegd worden: ‘Nu willen de Korinthiërs graag wat geven en nu mogen ze niet van Paulus. Hij houdt zeker niet van hen.’ Daarover gaat hij niet in discussie. Wie kwaaddenkend is, is niet van zijn ongelijk te overtuigen. Paulus roept God aan als Getuige van zijn liefde voor hen. Hij zal zich onophoudelijk inzetten voor zijn geliefde kinderen in het geloof en elk argument van de bedriegers ontzenuwen. Die zullen openbaar worden als valse apostelen, zoals hij openbaar is geworden als een echte apostel.
V13-14. En dan zegt hij onomwonden wat voor soort mensen het zijn die bij de Korinthiërs zijn binnengedrongen: dienaars van de satan. Het leek erop dat zij apostelen van Christus waren, maar in werkelijkheid is de satan hun meester. Ze kunnen prachtig spreken, maar hun woorden zitten vol dodelijk venijn. Dat is precies wat de satan doet. Hij “doet zich voor als een engel van het licht”, maar hij voert je naar de duisternis.
In de wereld lopen talloze jonge mensen hem met open, maar wel verblinde, ogen achterna. Hij belooft een schitterende ervaring, maar brengt ze op de weg van de dood. Op het christelijk terrein is het niet anders. Hij weet de dingen zo te draaien, dat je denkt met iets christelijks te doen te hebben, terwijl het om iets antichristelijks gaat. Laat je niet beetnemen.
Er is een goede manier om aan zijn listen te ontkomen en dat is je met Christus en Gods Woord bezighouden. Iets wat vals is, wordt ontdekt door het te vergelijken met wat echt is. Iemand die met bankbiljetten werkt en door nauwkeurige studie weet hoe een echt bankbiljet er uitziet, kan de valse bankbiljetten er zo tussenuit halen. Het is voor hem echt niet nodig om eerst allerlei valse bankbiljetten te bestuderen. Valsemunters proberen het steeds weer anders. Dit is een goede vergelijking om te ontdekken of dat wat er op je afkomt, echt of vals is, zoals Paulus hier steeds doet. Hij laat zien wat een echte apostel doet. Wanneer hij straks over zijn lijden als apostel gaat spreken, komt dat ook duidelijk naar voren.
V15. Wat de satan doet, komt ook in zijn dienaars tot uiting. Daar hoef je niet vreemd van op te kijken. Ze doen zich voor als voorvechters van het recht, maar ze trekken je van het ware doel van je leven af. Dat ware doel is: Christus verheerlijken in alle onderdelen van je leven.
De mensen die bewust bezig zijn dat doel onbereikbaar te maken, zullen een einde hebben dat overeenstemt met hun werken. Ze zullen, na het werk van de satan gedaan te hebben, in het einde van de satan delen en na hem geworpen worden in de hel.
Lees nog eens 2 Korinthiërs 11:5-15.
Verwerking: Wat kun je leren uit de opstelling van Paulus tegenover valse beschuldigingen?
16 - 23 Paulus’ onwijsheid en onzinnigheid
16 Nogmaals zeg ik: Laat niemand menen dat ik onwijs ben; of anders, neemt mij aan zelfs als een onwijze, opdat ook ik een beetje mag roemen. 17 Wat ik spreek, spreek ik niet naar [de] Heer, maar als in onwijsheid, in dit vertrouwen te mogen roemen. 18 Omdat velen naar [het] vlees roemen, zal ook ik roemen. 19 U verdraagt immers graag de onwijzen, daar u wijs bent. 20 Want u verdraagt het, als iemand u in slavernij brengt, als iemand [u] opeet, als iemand [van u] neemt, als iemand zich verheft, als iemand u in [het] gezicht slaat. 21 Ik zeg dit naar oneer, alsof wij zwak zijn geweest. Maar wat iemand ook aandurft (ik spreek in onwijsheid), durf ik ook aan. 22 Zijn zij Hebreeën? Ik ook. Zijn zij Israëlieten? Ik ook. Zijn zij Abrahams nageslacht? Ik ook. 23 Zijn zij dienaars van Christus? – ik spreek als een onzinnige – ik bovenmate. In arbeid zeer overvloedig, in gevangenissen zeer overvloedig, in slagen bovenmatig veel, dikwijls in doodsgevaren.
V16. De apostel moet steeds weer kwijt dat hij gedwongen wordt om over zichzelf te spreken. Zijn hart is vol van Christus en alleen over Hem wil hij spreken. Maar nu er een aanval gedaan is op zijn apostelschap en daarmee indirect op zijn Zender en daarmee op het evangelie dat hij de Korinthiërs heeft gepredikt en waardoor zij tot geloof gekomen zijn, nu moet hij zijn apostelschap wel verdedigen. Hij heeft Christus en de gelovigen in Korinthe te lief om lijdzaam te blijven toezien hoe dienaars van de satan hun verderfelijke werk onder hen kunnen blijven doen.
Ze moeten niet denken dat hij onwijs is. En denken ze dat toch, dan moeten ze hem maar als zodanig aannemen. Een beetje wil hij roemen, zomaar even een paar dingen opnoemen waardoor zij zullen weten wat voor dienaar hij is. Nog eens: dat doet hij niet graag.
V17-19. Hij weet ook dat de Heer zulk roemen niet wil. Hij weet echter ook dat de Heer het nodig vindt om het toch te doen ter wille van hen. Het is als met een onwillig kind dat een pak slaag moet hebben. Je doet het niet graag, maar het is wel nodig.
De Korinthiërs hebben onwijze mensen, zoals die valse apostelen die zich op van alles en nog wat beroemen, goed verdragen. Ze vinden van zichzelf dat ze wijs zijn en dat ze kunnen beoordelen wat deze mensen brengen. Nou, als ze dan zo wijs zijn, dan kunnen ze ook wel beoordelen wat hij, de echte apostel, te zeggen heeft.
V20. Paulus somt op wat ze allemaal van die valse apostelen hebben verdragen. Ze hebben zich “in slavernij” laten brengen. Ze hebben zich door deze bedriegers gevangen laten nemen in hun denken, waarschijnlijk omdat die de wet weer als leefregel hebben gepredikt. Dat staat tegenover de vrijheid in Christus die Paulus hun heeft gepredikt en waardoor hij hen aan Christus heeft verbonden en niet aan zichzelf.
Ze verdragen het dat ze worden ‘opgegeten’ en dat er van hen wordt ‘genomen’. Deze mensen hebben voor hun levensonderhoud een bijdrage van de Korinthiërs geëist. Ze hebben zich in de huizen binnengedrongen en zich daar te goed gedaan, en als ze verder trokken, hebben ze geld van hen meegenomen. Dat staat tegenover de houding van Paulus die niets van hen heeft willen aannemen.
Deze mensen hebben zich boven de Korinthiërs gesteld en een plaats van aanzien ingenomen. De Korinthiërs moeten naar hen luisteren, zij zullen het wel vertellen. Dat staat tegenover de nederige gezindheid die Paulus kenmerkte toen hij bij hen was. Die mensen hebben waarschijnlijk zelfs lichamelijk geweld niet geschuwd. Dat lijkt de uitdrukking ‘in het gezicht slaan’ tenminste te zeggen. Het kan ook zijn dat dit betekent dat zij kwetsende, spottende taal hebben gebruikt om de Korinthiërs te kleineren. Dit staat in contrast met de liefdevolle opstelling van Paulus, die over zichzelf spreekt als een vader en zo ook met hen omgaat (1Ko 4:15).
V21. ‘Ik weet wel’, zegt de apostel, ‘dat mijn optreden mij “oneer” oplevert en dat ik “zwak” ben geweest door zo te handelen als ik gehandeld heb.’ Hij heeft dat er graag voor over, want dit is de weg waarop hij hen wil dienen.
Het is opmerkelijk wat gelovigen allemaal kunnen verdragen van valse leraren en hoe weinig ze kunnen verdragen van echte dienaars van God. Het kan gebeuren dat gelovigen dingen willen vasthouden die verkeerd zijn. Als daarop gewezen wordt, zal dat niet in dank aangenomen worden. Nee, dan die anderen. Die laten je geweten tenminste met rust. Ja, ze vragen wel veel, maar dat zie je dan maar als een betaling voor bewezen diensten. Zulke gelovigen kunnen zichzelf ook nog voorhouden dat ze daarmee hun plicht hebben vervuld en hun leven verder kunnen indelen zoals ze dat zelf graag willen. Denk erom, dat het hier gaat over gelovigen, niet over ongelovigen. Het moet jou en mij aanspreken.
De kenmerken van de valse apostelen die Paulus de Korinthiërs voorhoudt, zul je terugvinden bij veel sekteleiders die zich op het christelijk terrein bevinden. Sekteleiders zijn meestal mensen met een charismatische uitstraling, die op alles een antwoord uit de Bijbel hebben. Zij kunnen zich in elke geloofsgemeenschap openbaren. Zij zullen bepaalde waarheden aan de Bijbel ontlenen en die op zo’n slimme manier met dwaling vermengen, dat de dwaling aannemelijk wordt en daardoor des te dodelijker.
De reden dat zij bij veel gelovigen ingang vinden, is dat de gelovigen niet zelf de Bijbel onderzoeken. Talloze christenen laten de bestudering van de Bijbel over aan hun ‘leiders’. Dat gebeurt in bijna elke geloofsgemeenschap. Dat is een groot kwaad, waardoor valse arbeiders gemakkelijk hun verderfelijke werk kunnen doen en veel onkundige gelovigen van de weg van de waarheid kunnen afvoeren. Daarom het advies aan jou om te luisteren naar wat Paulus zegt. Hij vertelt je de waarheid.
Om dat te onderstrepen gaat Paulus vertellen over zijn lotgevallen in dienst van zijn Heer. Daar hebben die valse apostelen niet van terug. Voordat hij daaraan begint, spreekt hij opnieuw zijn tegenzin erover uit. Hij gebruikt de woorden “onwijsheid” en “onzinnige” om de Korinthiërs te laten voelen hoe ver ze afgeweken zijn, dat hij dit moet doen. De andere kant van de medaille is dat God deze situatie onder de Korinthiërs gebruikt om jou een blik te geven in wat deze man heeft meegemaakt in zijn dienst voor de Heer.
Durven die valse leraren over zichzelf te spreken? Nou, hij heeft die durf ook, hoe dwaas en onwijs hij het ook vindt om over zichzelf te moeten spreken. Hij kan zich met hen meten, reken maar.
V22. Kunnen zij zich op een Joodse afstamming beroemen? Hij ook. Tussen haakjes: hieruit is af te leiden dat deze valse apostelen waarschijnlijk een Joodse achtergrond hebben. Ik tipte dat bij het verklaren van de uitdrukking “als iemand u in slavernij brengt” (vers 20) al even aan. Met “Hebreeën” doelt hij op een volk dat gescheiden van de andere volken door deze wereld trekt. Met “Israëlieten” bedoelt hij een volk dat bij God hoort. Met “Abrahams nageslacht” doelt hij op een volk waaraan God beloften heeft gedaan. Deze omschrijvingen dienen om zijn afkomst en achtergrond aan te geven. Daarin doet hij niet onder voor die anderen.
V23. Wat nu volgt, is een indrukwekkend staaltje van toewijding aan de dienst van Christus. Dan komt het niet meer aan op mooie praatjes, maar dan gaat het erom wat je voor Hem over hebt. Durven zij zich “dienaars van Christus” te noemen? Hij zal wel eens een boekje opendoen over zijn dienst voor Christus. Ze zullen dan tot de overtuiging moeten komen dat hij in die dienst met kop en schouders boven die anderen uitsteekt.
Hij voelt zich een “onzinnige”; hij voelt grote weerzin om het allemaal te moeten zeggen. Maar hij kan niet anders. Het moet de Korinthiërs duidelijk worden dat de mensen die bij hen zijn binnengedrongen, geen echte dienaars van Christus zijn.
Hun relatie tot Paulus staat op het spel en daardoor hun relatie tot Christus. Als ze Paulus vaarwel zeggen en hem als het ware inruilen voor die andere, valse, apostelen, dan zeggen ze zijn dienst vaarwel en nemen ze ook afscheid van de Christus Die hij hun heeft gepredikt. Ter wille van de eer van Christus en om de geloofszekerheid van de Korinthiërs moet hij wel zo spreken.
Paulus steekt van wal. Hij brengt een indrukwekkende lijst voor de aandacht. Zonder enige overdrijving somt hij op wat hij heeft gedaan, wat hem allemaal is overkomen en hoe hij zich heeft gevoeld. Geen ‘successtory’, geen grootdoenerij. Alleen sobere feiten over het leven van een dienaar die zich met hart en ziel heeft gewijd aan de taak die de Heer Jezus hem heeft opgedragen.
Wanneer je van mening bent dat het dienen van de Heer een ‘makkie’ is, is het wel even schrikken en slikken. Dit gedeelte staat niet in de Bijbel om je te ontmoedigen, maar om je te laten zien wat een mens die zijn Heer liefheeft, kan verdragen. Verschillende dingen, maar lang niet alles, kun je terugvinden in het boek Handelingen. De Heer is nog steeds Dezelfde en wil ook jou helpen in je lijden voor Hem. In de meeste gevallen zal dat niet zo zwaar zijn als wat Paulus hier opnoemt. In een aantal gevallen kun je je wel zo voor de Heer inzetten.
Neem nu het eerste wat hij noemt: “In arbeid zeer overvloedig.” Dat is iets wat ook bij jou te zien kan zijn. Paulus had een speciale dienst. Wat hij heeft meegemaakt, heeft geen ander mens meegemaakt. Maar dat neemt niet weg dat ook jij je volledig kunt inzetten voor dat wat de Heer jou te doen geeft.
Dan gaat hij spreken over zijn omstandigheden. Hij heeft vaak in de ‘bak’ gezeten. Dat zijn niet de ‘luxeappartementen’ die tegenwoordig gevangenis heten, althans hier in het Westen. Het zijn vaak donkere kerkers, onderaardse gewelven, die wemelden van ongedierte, waar het vochtig is en muf ruikt. De behandeling die men daar ondergaat, spreekt niet echt van hoffelijkheid. Nooit is hij daarin terechtgekomen omdat hij een misdaad heeft begaan. Telkens is het een gevolg van de haat van de Joden, omdat hij in die plaats de Heer Jezus heeft gepredikt.
Lichamelijk lijden is hem niet bespaard gebleven. Hij heeft heel wat klappen opgelopen. Je zult het maar meemaken. Maar hij was niet kapot te krijgen. Zijn ijver voor de Heer is ongebroken gebleven. Het is opmerkelijk dat hij de bijzondere kracht van de Geest die in hem was, nooit heeft gebruikt om zichzelf uit een benarde positie te redden. Hij is hierin een navolger van de Heer Jezus.
“Doodsgevaren” zijn geen bijzonderheid voor hem. Het staat er zo gewoon, maar denk je eens in wat er in hem moet zijn omgegaan op die momenten dat zijn leven op het spel stond. Dat betrof dan geen gevaarlijke ziekte waaraan je zou kunnen sterven, maar een vijandige houding van mensen die zijn bloed wel konden drinken.
Lees nog eens 2 Korinthiërs 11:16-23.
Verwerking: Wanneer mag je voor jezelf opkomen en wanneer niet?
24 - 33 Het lijden van Paulus
24 Van [de] Joden heb ik vijfmaal veertig [slagen] min één ontvangen, 25 driemaal ben ik met roeden geslagen, eenmaal ben ik gestenigd, driemaal heb ik schipbreuk geleden, een nacht en dag heb ik in volle zee doorgebracht. 26 Dikwijls op reis, in gevaren van rivieren, in gevaren van rovers, in gevaren door volksgenoten, in gevaren door [de] volken, in gevaren in [de] stad, in gevaren in [de] woestijn, in gevaren op zee, in gevaren onder valse broeders; 27 in arbeid en moeite, in waken dikwijls, in honger en dorst, in vasten dikwijls, in koude en naaktheid; 28 behalve wat van buiten [komt], overvalt mij dagelijks de bezorgdheid over al de gemeenten. 29 Wie is zwak, en ik ben niet zwak? Wie vindt aanleiding tot vallen, en ik brand niet? 30 Moet er geroemd worden, dan zal ik roemen in wat mijn zwakheid betreft. 31 De God en Vader van de Heer Jezus, Hij Die gezegend is tot in eeuwigheid, weet dat ik niet lieg. 32 In Damascus bewaakte de stadhouder van koning Arétas de stad van de Damascénen om mij te vangen; 33 en door een venster werd ik in een mand door de muur neergelaten en ontkwam aan zijn handen.
V24. De Joden hebben hem tot vijf keer toe negenendertig stokslagen gegeven. De wet staat toe om in voorkomende gevallen een straf van veertig stokslagen te geven (Dt 25:3). Voor de zekerheid, om het toegestane aantal door een telfout niet te overschrijden, hield men bij negenendertig op. Stel je eens voor wat dat geweest moet zijn. Ook de eerste keer zal geen pretje geweest zijn, maar elke volgende keer wist hij wat hem te wachten stond.
V25. Door de roeden, de geselingen, is zijn rug driemaal opengereten. ‘Slechts’ één keer is hij gestenigd. Normaliter gebeurt je dat ook maar één keer. Daarom lieten zijn vijanden hem voor dood liggen (Hd 14:19).
Drie keer was hij passagier op een schip dat schipbreuk leed. Daarbij heeft hij een keer vierentwintig uur in het water rondgedreven voordat hij gered werd.
V26. Om overal het evangelie te prediken was hij voortdurend op reis. Reizen was in die tijd geen ongevaarlijke bezigheid. In de eerste plaats was er geen modern wegennet, met bruggen en tunnels, zoals wij dat hier in het Westen kennen. Snelstromende “rivieren” oversteken was een riskante aangelegenheid.
Daarbij komen de gevaren van de kant van de mensen: van “rovers”, “volksgenoten” (Joden) en “volken” (heidenen). De “stad” bood geen bescherming en de “woestijn” en de “zee” al helemaal niet. Nergens was hij veilig, nergens was een plekje waar hij rust had.
Als hij al dacht dat hij in de gemeente wat op adem kon komen, dan had hij daar te maken met “valse broeders”, mensen die deden alsof ze bij de gemeente hoorden, maar die in werkelijkheid de waarheid van God verdraaiden.
V27. De grote apostel was geen gemakkelijk leven beschoren. Het was
1. héél hard werken – “in arbeid en moeiten”;
2. goed opletten – “in waken”;
3. weinig te eten en te drinken hebben – “in honger en dorst”;
4. soms daar ook vrijwillig afstand van doen – “vasten”;
5. kou lijden en weinig kleren hebben om warm te worden – “in koude en naaktheid”.
Dat Paulus onder deze ontberingen heus niet stoïcijns bleef, kun je bijvoorbeeld opmaken uit 2 Timotheüs 4 waar hij aan Timotheüs vraagt om zijn mantel mee te nemen (2Tm 4:13a). Het lijkt mij dat hij daar niet om gevraagd zou hebben als hij zich behaaglijk door de zonnewarmte kon laten koesteren.
V28. Wat hem waarschijnlijk het meest pijn deed, is de dagelijkse “bezorgdheid over al de gemeenten”. Je leest dat hem dat “overvalt”. Overal waar hij het evangelie heeft gepredikt, zijn gemeenten ontstaan. Dat is een vreugdevolle zaak geweest, maar daarbij bleef het niet. Het is belangrijk dat in die ontstane gemeenten de gelovigen zullen groeien in de genade en de kennis van de Heer Jezus en dat zij niet zullen verslappen in het leren kennen van Gods gedachten over hun leven. De vijand, de duivel, doet er alles aan om gelovigen ertoe te brengen weer dingen in hun leven toe te laten waardoor de Heer Jezus onteerd wordt. Daarover is Paulus bezorgd.
V29. Deze opsomming laat zien dat je niet met Paulus ‘de krachtpatser’ te maken hebt, maar met iemand die enorm zwak is. Niemand kan in eigen kracht deze ontberingen doorstaan. Is er wel iemand die nog meer heeft meegemaakt en daardoor het bewijs kan leveren dat hij nog zwakker is? Alleen de Heer Jezus gaat in zwakheid ver boven Paulus uit. Hij werd “in zwakheid gekruisigd” (2Ko 13:4a).
Alles wat Paulus heeft meegemaakt, is voor anderen misschien een aanleiding geweest om te vallen, dat wil zeggen om het volgen van Christus op te geven. Maar Paulus’ brandende liefde voor Christus heeft hem op de been gehouden.
V30. Maakt dat Paulus groot? Nee, Paulus wijst elk eerbetoon voor hem van de hand. De enige roem die er is, is een roemen in zijn zwakheid. Die zwakheid heeft hij door alle ervaringen heen steeds dieper gevoeld.
V31. Elke beschuldiging van eerzucht of eigendunk of een zoeken van zichzelf wordt afgedaan met een krachtig beroep op “de God en Vader van de Heer Jezus, Hij Die gezegend is tot in eeuwigheid”. Hij weet dat Paulus niet liegt en Paulus prijst Hem dwars door alle lijden heen dat hem is overkomen.
V32-33. O ja, er is nog iets wat hem te binnen schiet, iets wat hem nog zwakker en geringer maakt dan hij al is. Hij is een keer op een minderwaardige, bijna belachelijke manier uit een hachelijke situatie ontsnapt. Niet door een of ander wonder, door bijvoorbeeld de vijanden met blindheid te slaan of hen te verlammen of op een slimme manier te misleiden. Niets van dat alles.
Toen hij eens in een stad gevangenzat, werd hij in een mand langs de stadsmuur naar beneden gelaten. Je ziet hem hangen, in een mandje, de grote apostel. Een allesbehalve spectaculaire ontsnapping, niet bepaald iets om indruk mee te kunnen maken. Ja, zo is deze apostel.
Lees nog eens 2 Korinthiërs 11:24-33.
Verwerking: Welke zwakheden, zoals door Paulus hier bedoeld (het hoeven niet dezelfde te zijn), heb jij?