1 - 6 Opgetrokken tot in de derde hemel
1 Er moet geroemd worden; het is wel niet nuttig <voor mij>, maar ik zal komen tot gezichten en openbaringen van [de] Heer. 2 Ik weet van een mens in Christus, veertien jaren geleden, (of het was in [het] lichaam, weet ik niet, of buiten het lichaam, weet ik niet, God weet het) zo iemand, die werd opgenomen tot in [de] derde hemel. 3 En ik weet van zo’n mens (of het was in [het] lichaam of zonder het lichaam, weet ik niet, God weet het) 4 dat hij werd opgenomen in het paradijs en onuitsprekelijke woorden hoorde, die het een mens niet geoorloofd is te spreken. 5 Over zo iemand zal ik roemen; maar over mijzelf zal ik niet roemen, tenzij in mijn zwakheden. 6 Want als ik zal willen roemen, zal ik niet onwijs zijn, want ik zal [de] waarheid zeggen; maar ik onthoud mij ervan, opdat niemand hoger van mij denkt dan wat hij van mij ziet of van mij hoort.
Dit gedeelte vormt de climax in Paulus’ verdediging. De eerdergenoemde belevenissen leveren de valse apostelen al een grote achterstand op, maar nu zijn ze helemaal nergens. Niemand van deze valse apostelen kan zich beroepen op een ervaring zoals Paulus die hier beschrijft. Hierdoor moet eens en voor altijd duidelijk worden dat zij niet in zijn schaduw kunnen staan. En dat is niet omdat hij zo geweldig is; dat heeft hij steeds benadrukt.
Dit gedeelte handelt over een speciale eer die God hem geschonken heeft, namelijk dat Hij hem heeft opgenomen tot in de derde hemel, zelfs tot in het paradijs. Voor de Korinthiërs moet dit het afdoende bewijs zijn dat Paulus inderdaad een echte door God gezonden dienaar is.
Dat het Paulus ook hier niet om zijn eigen verheerlijking te doen is, kun je opmaken uit de manier waarop hij deze ervaring beschrijft. Hij spreekt over “een mens in Christus”. Het is net alsof hij het over iemand anders heeft. Toch heeft hij het over zichzelf. Dat kun je afleiden uit vers 7, waar hij over “ik” en “mij” spreekt in verbinding met de bijzondere openbaring die hij zojuist heeft beschreven.
V1. Als we nu met dit gedeelte beginnen, wil ik eerst wijzen op het grote verschil met de laatste verzen van het vorige hoofdstuk. Daar wordt hij neergelaten in een mand om te ontsnappen aan zijn vijanden. Hier wordt hij opgenomen tot in de derde hemel. In het vorige gedeelte heeft hij verteld over zijn zwakheden en daarin wil hij roemen. Alles wat hij heeft meegemaakt, heeft hem klein gemaakt en het heeft Christus groot gemaakt. Nu gaat hij schrijven over een bijzondere ervaring die hij heeft gehad, een ervaring die niemand anders heeft gehad.
Hij beschrijft deze ervaring niet omdat hij het voor zichzelf nuttig vindt, maar omdat het voor de Korinthiërs – en ook voor ons – nuttig is. Hij heeft die ervaring trouwens al veertien jaar geleden gekregen (vers 2) en er al die tijd over gezwegen. Dat is op zich al een hele prestatie. Zou jij een mooie en zeer exclusieve ervaring, iets wat alleen jij hebt meegemaakt, voor je kunnen houden? Misschien dat je daarover graag aan anderen zou willen vertellen. Paulus niet. Maar nu de tijd daarvoor gekomen is, kan hij erover spreken, zonder zelfverheffing. Daar heeft God hem trouwens een ‘medicijn’ tegen gegeven, zoals je in vers 7 zult lezen. Daar zullen we nog over spreken.
Paulus kan spreken van “gezichten en openbaringen” die hij van de Heer heeft gekregen. Enkele ‘gezichten’ die hij heeft gehad, vind je in Handelingen (Hd 9:12; 16:9; 18:9). Een van de ‘openbaringen’ die de Heer hem gegeven heeft, misschien wel de mooiste, kun je lezen in Efeziërs 3 (Ef 3:1-11). Dit zijn dingen die hem torenhoog boven de bedriegers doen uitsteken. Tegelijk zijn het dingen die hem ongelooflijk klein in eigen oog maken, want ze komen van God. Daarvan is hij diep onder de indruk.
V2. Naast die gezichten en openbaringen van de Heer is er iets bijzonders met hem gebeurd. Hij weet niet hoe het is gebeurd, in wat voor een toestand hij was. Het kan zijn dat hij in het lichaam was – ik stel me voor in een soort droomtoestand – en dat de hemel toen bij hem kwam, of dat God hem met lichaam en al had opgenomen. Het kan ook zijn dat de Heer zijn geest naar de derde hemel meevoerde, terwijl zijn lichaam op aarde bleef, en hij op die manier even in de hemel was. Hij weet het niet, God weet het wel. Dat is voor hem voldoende.
De derde hemel is de hoogste plek in de schepping. De hemel is de plaats waar God woont en waar Zijn troon staat. Het geeft de hoogte aan waarin Paulus is opgetrokken geweest: boven de wolkenhemel, die je de eerste hemel kunt noemen, en zelfs boven de sterren- en planetenhemel, die je de tweede hemel kunt noemen. Het is een plaats waar de satan nog steeds toegang heeft, zoals je in Job 1-2 kunt lezen (Jb 1:6; 2:1).
V3-4. De satan heeft geen toegang tot het paradijs. Het paradijs vertelt iets over de sfeer die daar heerst: het is de plaats waar de geest en de ziel van de ontslapen gelovigen zijn en waar zij ongestoord genieten van de Heer Jezus. Daar heeft Paulus een kijkje mogen nemen en even mogen luisteren. Wat hij daar heeft gehoord, heeft een enorme indruk op hem gemaakt. De woorden die hij heeft gehoord, zijn ‘onuitsprekelijk’, ze zijn niet weer te geven in menselijke taal. Die taal past niet bij het intermenselijk verkeer. Het is een hemelse taal. En zelfs al had hij het gekund, dan mag hij er toch niet over spreken, want het wordt niet begrepen.
God heeft hem die speciale ervaring gegeven als een bemoediging voor zijn dienst. Het past helemaal bij de dienst die God hem heeft toevertrouwd. Zijn dienst staat in verbinding met een Christus Die nu verheerlijkt in de hemel is. Overal waar hij komt, is dat het hoofdonderwerp van zijn prediking. Wat hij heeft meegemaakt in het paradijs, in de derde hemel, is hem voortdurend bijgebleven en heeft hem zonder ophouden gemotiveerd in zijn werk voor de Heer.
Dat is bij jou toch ook zo? Hoewel het soort ervaringen dat Paulus hier beschrijft alleen past bij een apostel, heb jij ook mooie ervaringen met de Heer. Geen visioenen, maar wel van die alledaagse gebeurtenissen die op zichzelf misschien niet eens bijzonder zijn, maar die voor jou wel een bewijs zijn dat de Heer Zijn hand daarin heeft. Al zulke ervaringen met de Heer geven je een extra stimulans om Hem te dienen.
V5. Wat betreft het roemen van Paulus: hij wil wel roemen over een mens in Christus, want dan gaat het om Christus. De mens Paulus is dan uit het beeld verdwenen. Hij is als het ware omgeven door Christus, zodat er niets meer van hemzelf te zien is. Het is mooi om eraan te denken dat God jou ook ziet in Christus (2Ko 5:17). Hoe meer je je daarvan bewust bent, des te meer zal dat je leven bepalen. Je denkt niet meer aan jezelf, je leeft ook niet meer voor jezelf. Het geheim van zo’n leven ligt opgesloten in wat in Galaten 2 staat (Gl 2:20). Lees dat vers maar eens goed, laat het op je inwerken en bid God dat dit vers jouw leven mag gaan bepalen.
Over zichzelf wil Paulus niet roemen, behalve dan in zijn zwakheden. Zijn zwakheden tonen aan dat hij niet bepaald een indrukwekkende persoon is en dat geeft God de gelegenheid Zijn kracht in hem te tonen.
V6. Natuurlijk kon Paulus de omstandigheden waarin hij geweest is, zowel in het lijden als in het paradijs, best gebruiken om zichzelf ermee te bewijzen. Hij zou alleen maar de waarheid zeggen. Misschien herken je dat wel, bij jezelf of bij anderen, dat er veel gesproken wordt over wat men zoal heeft meegemaakt. Daar kun je waardering en bewondering mee oogsten.
Het te doen zoals Paulus doet, is niet gemakkelijk. Hij heeft bewust gekozen voor een manier waardoor alle eer naar God en naar Christus gaat. Hij wil niemand in de verleiding brengen hem hoger aan te slaan dan wat met de naakte feiten overeenstemt. Doe jij ook wel eens je best om de mensen een beetje beter van je te laten denken dan wat ze van je zien of van je horen? Zoiets zit in ieder van ons. Graag willen we wat beter overkomen dan we in werkelijkheid zijn.
Paulus wil geen heldenverering voor zichzelf, geen roem die hem niet toekomt. Zijn grootste zorg is te voorkomen dat hem eer wordt gegeven die alleen aan God en Christus toekomt. Er is veel waar hij zich op had kunnen beroemen, zeker zijn ‘bezoek’ aan het paradijs. Het gevaar van zelfverheffing ligt constant op de loer. Paulus is van nature net zo’n zondig mens als jij. Door de uitnemendheid van de openbaring die hij heeft gehad, is het gevaar nog groter om hoogmoedig te worden. God weet dat ook. Daarom heeft Hij aan Paulus een ‘lijfwacht’ gegeven om hem voor dit gevaar te beschermen. Wie dat is en hoe Paulus daarop reageert, zullen we in het volgende stukje zien.
Lees nog eens 2 Korinthiërs 12:1-6.
Verwerking: Heb jij ook speciale ervaringen met de Heer waardoor je bemoedigd bent om alleen voor Hem te leven?
7 - 10 Mijn genade is u genoeg
7 En opdat ik mij door de uitnemendheid van de openbaringen niet verhef, is mij een doorn voor het vlees gegeven, een engel van satan, om mij met vuisten te slaan, <opdat ik mij niet verhef>. 8 Hierover heb ik de Heer driemaal gebeden dat hij van mij zou wijken; 9 en Hij zei tegen mij: Mijn genade is u genoeg; want de kracht wordt in zwakheid volbracht. Heel graag zal ik dus veeleer roemen in mijn zwakheden, opdat de kracht van Christus op mij woont. 10 Daarom heb ik een welgevallen in zwakheden, in smaadheden, in noden, in vervolgingen en benauwdheden voor Christus; want wanneer ik zwak ben, dan ben ik sterk.
V7. Paulus heeft een schitterende ervaring opgedaan, iets waarop hij buitengewoon trots zou kunnen zijn. Iemand heeft eens gezegd: ‘Het is niet gevaarlijk om in de derde hemel te zijn, maar om er geweest te zijn.’ Om te voorkomen dat Paulus ‘vanwege de uitnemendheid van de openbaring’ naast zijn schoenen gaat lopen, heeft God hem een ‘lijfwacht’ gegeven. En wat voor een. Het is “een engel van satan”, die hem met vuisten slaat. Dat is geen aangenaam gezelschap geweest. Liefst veertien jaar lang heeft hij deze knecht van de satan al bij zich.
Die engel van satan veroorzaakt bij hem “een doorn voor het vlees”. Niemand komt graag met een doorn in aanraking, want het enige gevolg is dat je je pijn doet. De engel van satan zorgt ervoor dat de pijn blijft. Paulus ervaart het alsof hij met vuisten wordt geslagen. Er wordt wel gezegd dat met deze doorn een bepaalde oogziekte wordt bedoeld. Men leidt dat af uit een vers in Galaten 6 (Gl 6:11). Ook zou het een spraakgebrek kunnen zijn, wat men dan afleidt uit wat hij in 2 Korinthiërs 10 zegt (2Ko 10:10).
V8-9. Hoe het ook zij, het is iets wat hem voortdurend herinnert aan zijn eigen zwakheid. Hij had er graag van verlost willen worden en daarvoor heeft hij ook gebeden, tot driemaal toe zelfs. De Heer heeft dit gebed niet verhoord, maar Hij heeft wel balsem voor de pijn gegeven: Zijn genade.
Wat is dit antwoord van de Heer door de eeuwen heen voor velen een enorme troost en bemoediging geweest. Het geldt vandaag, voor jou, nog steeds en onverminderd. Mogelijk heb jij ook iets in je leven wat je steeds moet meedragen en waar je graag vanaf zou willen. Je hebt er al vaak om gebeden dat het mag veranderen en het gebeurt maar niet. Ik hoop dat je uit ervaring kunt spreken dat de Heer ook tegen jou heeft gezegd dat Zijn genade genoeg is.
Heb je al vaker dan drie keer gebeden en nog steeds geen antwoord gehad? Lijkt het alsof Hij niet naar je luistert? Dan mag ik je wijzen op Jeremia, een man die het ook erg moeilijk had. Wat een ellende had hij al meegemaakt en hij zat er nog middenin. Toch spreekt hij het uit in Klaagliederen 3: “Want niet voor eeuwig verstoot de Heere! Want wanneer Hij bedroefd heeft, zal Hij Zich ontfermen naar de grootheid van Zijn goedertierenheid. Want niet van harte verdrukt Hij en bedroeft Hij mensenkinderen” (Kl 3:31-33). Dat is de taal van het geloof, de taal die jij ook mag spreken.
De mooiste overwinning die de satan kan behalen, is als wij gaan twijfelen aan de liefde van God omdat Hij ons niet geeft waar wij om vragen. Gun hem die overwinning niet. God gebruikt jouw probleem om je klein en zwak te houden, zodat Zijn kracht in jouw zwakheid kan worden volbracht. Je mag er vast op rekenen dat iedereen die een dienst voor de Heer mag doen, iets in zijn leven heeft waardoor hij zwak blijft. Dat is Gods manier om te voorkomen dat we hoogmoedig worden en vergeten dat we Hem bij alles nodig hebben.
Deze verzen betekenen overigens niet dat je maar drie keer voor een zaak mag bidden. De Bijbel staat vol met aansporingen om te volharden in het gebed. Zie bijvoorbeeld wat de Heer daarover zegt in een gelijkenis in Lukas 18 (Lk 18:1-8). Nee, waarom het in deze verzen gaat, is iets bepaalds in jouw leven waarvan je weet dat de Heer dat toelaat om je klein te houden. Je hebt daar enkele keren voor gebeden, maar na verloop van tijd heeft de Heer je de overtuiging gegeven dat je er niet meer voor moet bidden omdat Hij het beter vindt dat het zo blijft. Maar nog eens: je zult tegelijk daarmee ook Zijn hulp en kracht ervaren op een manier die je anders niet zo had leren kennen.
V10. Dat brengt Paulus ertoe om te zeggen dat hij “een welgevallen in zwakheden” heeft. Het zijn namelijk gelegenheden waardoor de kracht van Christus in zijn leven zichtbaar wordt. Alles wil hij doen en meemaken voor Christus. Hoe minder er van zichzelf en hoe meer er van Christus te zien is, des te beter vindt hij het. Hij brengt in praktijk wat in Johannes 3 staat: “Hij moet meer, maar ik minder worden” (Jh 3:30).
Als dat het diepe verlangen van jouw hart is, zul je door beproevingen en benauwdheden heen willen gaan om daardoor te laten zien hoe zwak jij bent en hoe sterk Christus is. Wanneer jij zwak bent, dat wil zeggen zwak in jezelf tegenover al die moeilijkheden, dan ben je sterk, dat wil zeggen sterk omdat de kracht van Christus op je woont. De kracht van Christus kan dan bezit van je nemen omdat je niet in eigen kracht de moeilijkheden tegemoet gaat.
Ik kom nog even terug op dat driemaal bidden van Paulus. Het doet denken aan het driemaal bidden van de Heer Jezus in Gethsémané. Je vindt die geschiedenis in Mattheüs 26, Markus 14 en Lukas 22 (Mt 26:36-46; Mk 14:32-42; Lk 22:39-46). Daar vraagt Hij driemaal aan Zijn Vader of het mogelijk is dat de drinkbeker – dat is de drinkbeker van het oordeel over de zonde op het kruis – aan Hem mag voorbijgaan.
Toch is er een groot verschil met het gebed van Paulus. Paulus wil verlost worden van een middel dat hem bewaart voor hoogmoed. Dat betekent dat de zonde in Paulus aanwezig is en de werking daarvan moet worden verhinderd. Bij de Heer Jezus is daarvan niets aanwezig. In Hem is geen zonde. Juist daarom vraagt Hij Zijn Vader om er niet mee in aanraking te hoeven komen.
Het verschrikkelijke van de drinkbeker die de Heer moest drinken, is dat Hij tot zonde gemaakt moest worden en dat Hij de zonden van allen die geloofden en zouden geloven op Zich zou moeten nemen om daarover Gods volle oordeel te ontvangen. Dat was iets waarnaar Hij onmogelijk kon verlangen. Bij Paulus is het zijn onvolmaaktheid die hem tot zijn gebed brengt, bij de Heer Jezus is het Zijn volmaaktheid die Hem doet smeken.
Daar komt nog bij dat de Heer Jezus er direct bij bidt: “Echter niet zoals Ik wil, maar zoals U wilt.” In alles stemt Hij volkomen in met de weg die de Vader voor Hem heeft. Nooit zou Hij een andere weg hebben willen gaan. Maar Hij gruwt ervan om met de zonde in aanraking te moeten komen en daardoor gescheiden te worden van Zijn God. Vandaar Zijn gebed. Nadat Hij gebeden heeft, is er volmaakte rust in Zijn hart en laat Hij Zich gevangennemen om het hele werk te volbrengen, terwijl Hij zegt: “De drinkbeker die de Vader Mij heeft gegeven, zou Ik die soms niet drinken?” (Jh 18:11b).
Het zal je geloofs- en gebedsleven enorm verrijken wanneer je leert zeggen: ‘Niet mijn wil, maar de Uwe geschiede.’ Het ondergeschikt maken van jouw wil aan die van God is het geheim van rust in je hart te midden van zoveel wat je graag anders zou willen zien.
Lees nog eens 2 Korinthiërs 12:7-10.
Verwerking: Heb jij in je leven ‘een doorn voor het vlees’? Wat denk je dat Gods bedoeling daarmee is?
11 - 21 Paulus’ zorg voor de Korinthiërs
11 Ik ben onwijs geworden; u hebt mij genoodzaakt; want ik behoorde door u aanbevolen te worden; want ik heb in niets bij de uitnemendste apostelen achtergestaan, ook al ben ik niets. 12 De tekenen van de apostel zijn onder u met alle volharding verricht, door tekenen, wonderen en krachten. 13 Want wat is er, waarin u achtergesteld bent bij de overige gemeenten, dan alleen hierin dat ikzelf u niet tot last ben geweest? Vergeeft mij dit onrecht! 14 Zie, ik sta gereed deze derde keer naar u toe te komen, en ik zal [u] niet tot last zijn, want ik zoek niet het uwe, maar u. Want niet de kinderen behoren schatten te verzamelen voor de ouders, maar de ouders voor de kinderen. 15 En ik zal heel graag [alles] ten koste leggen en voor uw zielen ten koste gelegd worden, al zou ik <ook> minder geliefd worden, naarmate ik u overvloediger liefheb. 16 Maar het zij zo, ik heb u niet bezwaard; maar omdat ik ‘sluw’ ben, heb ik u met list gevangen. 17 Heb ik soms mijn voordeel van u gezocht door iemand van hen die ik naar u toe gezonden heb? 18 Ik heb Titus aangespoord en de broeder met [hem] gezonden. Heeft Titus soms zijn voordeel van u gezocht? Hebben wij niet in dezelfde geest gewandeld, niet in dezelfde voetstappen? 19 Reeds lang meent u dat wij ons bij u verdedigen. Wij spreken tegenover God in Christus, en alles, geliefden, tot uw opbouwing. 20 Want ik vrees dat, als ik kom, ik u niet zó vind als ik wens en ik door u zó gevonden word als u niet wenst; dat er twist, jaloersheid, toorn, partijzucht, kwaadsprekerijen, lasteringen, verwaandheden, verwarringen zijn; 21 dat, als ik weerkom, mijn God mij wat u betreft zal vernederen en ik zal treuren over velen van hen die vroeger hebben gezondigd en nog geen berouw hebben over de onreinheid, hoererij en losbandigheid die zij hebben bedreven.
V11. Paulus kijkt terug op zijn verdediging. Hij herhaalt wat hij steeds heeft benadrukt, namelijk dat hij “onwijs” is geworden om over zichzelf te spreken. De Korinthiërs hebben hem daartoe gedwongen door hun oren te laten hangen naar andere, valse apostelen. Deze mensen hebben negatief over Paulus gesproken. De Korinthiërs hebben zich door deze geluiden laten beïnvloeden en dat, terwijl ze toch beter moeten weten. Is Paulus niet het middel geweest waardoor ze tot geloof in de Heer Jezus zijn gekomen?
Zijn zelfverdediging zou niet nodig geweest moeten zijn. Zij hadden hem moeten verdedigen! In niets is hij de mindere geweest van de apostelen die met de Heer Jezus zijn geweest. Dat betreft dan zijn dienst. Zijn persoon betekent voor hemzelf niets.
V12. Toen hij bij hen was, zijn zij getuigen geweest van tekenen en wonderen en krachten die hij heeft gedaan. Dat zijn geen ‘toevalstreffers’ geweest, maar het zijn dingen die hij met “alle volharding” heeft gedaan. Uit de volharding die iemand toont, blijkt hoe hij is. In het geval van Paulus konden de Korinthiërs daaraan zien dat hij stond voor wat hij predikte en dat zijn zending een zending van Hogerhand was.
V13. Vergeleken met andere gemeenten zijn zij niets tekortgekomen. Hij heeft zich net zo volledig voor hen ingezet als voor andere gemeenten. Het enige verschil is dat hij van hen geen geld heeft aangenomen, terwijl hij dat wel van andere gemeenten heeft gedaan. Willen ze dat uitleggen als een bewijs dat hij niet echt om hen geeft? Hij heeft hun al eerder verteld dat hij op geen enkele wijze de indruk wil wekken op eigen voordeel uit te zijn.
Hun geestelijke toestand is zo, dat zij zich er alleen maar op zouden beroemen dat ze ook hun steentje hadden bijgedragen in het onderhoud van de apostel. Dat wil hij voorkomen. Hij wil zonder enige verplichting tegenover hen staan en hun in alle vrijheid kunnen vertellen wat er aan hen mankeert. Noemen zij het een onrecht dat hij geen beroep op een financiële bijdrage van hun kant heeft gedaan? Hij vraagt daarvoor ietwat ironisch om vergeving.
V14. Tegelijk zegt hij dat hij niet anders zal handelen als hij “deze derde keer” bij hen komt. Hij zal dan opnieuw geen geld van hen aannemen.
Hoe kan Paulus trouwens spreken over ‘deze derde keer’, terwijl nergens uit de reisbeschrijving die we in het boek Handelingen van hem hebben, blijkt dat hij een tweede bezoek aan Korinthe heeft gebracht? Een verklaring kan zijn dat hij zich een tweede bezoek had voorgenomen, maar dat hij dat vanwege de slechte toestand van de Korinthiërs had uitgesteld. Hij wilde hun een streng optreden van zijn kant besparen en hun de gelegenheid geven de dingen die niet goed zijn in orde te brengen. Deze gedachtegang valt af te leiden uit wat hij zegt in 2 Korinthiërs 1 (2Ko 1:15,23).
Nu staat hij dan voor de derde keer gereed om te komen, en hij wil graag komen omdat hij het goede voor hen op het oog heeft. Het gaat hem om hen persoonlijk en niet om hun geld of bezittingen. Zij zijn zijn kinderen in het geloof. Als een echte, zorgzame ouder is hij er niet op uit om zoveel mogelijk profijt van zijn kinderen te trekken, maar legt hij alles ten koste om hun te geven wat zij nodig hebben. Net zoals ouders voor hun kinderen sparen, zo heeft Paulus in geestelijk opzicht grote rijkdommen waaruit hij aan hen wil meedelen.
V15. En of ze nu begrijpen waarom hij zich zo gedraagt of niet, het maakt voor hem niets uit. Hij heeft hen buitengewoon lief. Wat hij hier zegt, is een mooi bewijs van echte liefde. Ook als liefde niet beantwoord wordt, of zelfs verkeerd wordt uitgelegd, blijft ze werkzaam. Ondanks alle moeite die de Korinthiërs hem bezorgen, blijft hij voor hen zorgen. Ja, juist de moeite die ze hem geven, maakt zijn zorg voor hen des te groter en zijn liefde voor hen wordt er alleen maar overvloediger door.
Wie is beïnvloed door kwaadsprekerij, legt alles wat de ander doet verkeerd uit. Paulus wordt daardoor niet ontmoedigd. Hij gaat de onderste weg. Hij wil alles wat hij heeft en zelfs zichzelf ten koste leggen aan hen, als het met hen maar in orde komt en zij de rechte weg van de Heer weer gaan.
V16-17. Willen ze ondanks alles deze bewijzen van zijn liefde niet accepteren? Het zij zo. Hij heeft hen niet bezwaard. Zijn handelwijze mogen ze wat hem betreft gerust als sluw en listig uitleggen, als ze ook maar bedenken dat hij op geen enkele wijze op eigen belang uit is geweest.
Hij heeft dat zeker niet op een slinkse manier gedaan, bijvoorbeeld door middel van anderen. Ze kunnen misschien wel denken dat hij het zelf dan wel niet geweest is, maar dat hij wel anderen had gestuurd en dat hij op die manier winst heeft gemaakt.
V18. Hij kan hen ook wat dat betreft rustig in de ogen kijken en hen zelfs uitdagen over het gedrag van Titus en de broeder die bij Titus was. Ze moeten wel toegeven dat deze twee broeders dezelfde geest van liefde en dienen uitademden die ze bij Paulus hebben opgemerkt en dat zij op dezelfde wijze te werk zijn gegaan.
V19. Wat is een eenmaal gezaaid wantrouwen dat wortel heeft geschoten hardnekkig en moeizaam uit te roeien. Die valse leraren hebben hun werk goed gedaan. Maar Paulus is onvermoeibaar om de vertrouwensbreuk te herstellen. De gedachte die bij hen heeft postgevat, alsof hij zichzelf wil verdedigen, wordt door Paulus in Gods tegenwoordigheid gebracht. Dat kun je alleen doen als je een volkomen rustig geweten hebt, en dat heeft Paulus. Christus is de inhoud van zijn dienst. De tegenwoordigheid van God is het uitgangspunt van zijn prediking. Het doel van zijn dienst is de gelovigen in Korinthe op te bouwen.
En kijk eens hoe hij ze aanspreekt? Hij noemt ze “geliefden”. Dat is geen los gezegde, maar geeft de gevoelens van zijn hart weer. Dat is de beste manier om dwalende gelovigen te winnen. Houdt dat in dat je het verkeerde maar door de vingers moet zien? Nee, beslist niet. De liefde “verblijdt zich niet over de ongerechtigheid, maar verblijdt zich met de waarheid” (1Ko 13:6).
V20. Daarom voegt Paulus aan zijn opmerkingen een waarschuwing toe die hen diep moet raken. Er is nog een aantal zaken niet in orde. Het rijtje dat hij noemt, zuigt hij niet uit zijn duim. Het zijn dingen die onder de gelovigen in Korinthe gevonden worden. En ook vandaag kunnen ze er nog zijn.
V21. Als Paulus bij zijn komst deze dingen aantreft, zal dat voor hem een vernedering betekenen. Hij zal het voelen alsof God hem deze vernedering aandoet en nog wel in hun bijzijn. Hij zal het als een persoonlijk falen tegenover God ervaren dat hij er niet in geslaagd is hen het verkeerde te laten wegdoen. Wat een verdriet zal hij hebben als hij moet vaststellen dat velen nog steeds geen berouw hebben getoond over de zonden die ze hebben gedaan. Zonde maakt meer kapot dan je lief is.
Het is ook niet voldoende om met de zonde te breken. Het is noodzakelijk er oprecht berouw over te hebben. Dan pas is er weer de openheid om de zegeningen die God geeft door middel van zijn dienaars, te ontvangen en ervan te genieten. Als er geen oprecht berouw is over een zonde, is de kans levensgroot aanwezig om weer in die zonde te gaan leven.
Als je nog even terugdenkt aan het begin van dit hoofdstuk, zie je een groot contrast met het slot. Het hoofdstuk begint met een mens in Christus die is opgenomen tot in het paradijs en het eindigt met mensen die geen afstand hebben genomen van de vreselijkste zonden. Beide zijn mogelijk. Ik hoop dat jij echt afstand hebt genomen van je vroegere zonden, met berouw, en dat je leeft als een mens in Christus.
Lees nog eens 2 Korinthiërs 12:11-21.
Verwerking: In welke verhouding staat Paulus tot de Korinthiërs? Op welke manier geeft hij daaraan uiting?