1 - 11 Droefheid, blijdschap, vergeving
1 Maar ik heb dit bij mijzelf voorgenomen, niet weer met droefheid bij u te komen. 2 Want als ik het ben die u bedroef, wie is het dan die mij blij maakt, dan hij die door mij bedroefd werd? 3 En dit heb ik juist geschreven, opdat ik niet bij mijn komst droefheid zou hebben door hen over wie ik mij moest verblijden; daar ik van u allen vertrouw, dat mijn blijdschap [die] van u allen is. 4 Want in veel verdrukking en benauwdheid van hart heb ik u geschreven onder veel tranen, niet opdat u bedroefd zou worden, maar opdat u de liefde zou kennen die ik overvloedig tot u heb. 5 Maar als iemand heeft bedroefd, dan heeft hij niet mij bedroefd, maar min of meer (om [u] niet te veel te belasten) u allen. 6 Voor zo iemand is deze straf genoeg, die door de velen [uitgeoefend] is, 7 zodat u integendeel veeleer moet vergeven en vertroosten, opdat zo iemand niet door de overmatige droefheid wordt verslonden. 8 Daarom spoor ik u aan, dat u hem van [uw] liefde verzekert. 9 Want daartoe heb ik ook geschreven, opdat ik uw beproefdheid zou leren kennen, of u in alles gehoorzaam bent. 10 Wie u nu iets vergeeft, ik ook; want ook ik, wat ik heb vergeven – als ik iets heb vergeven, dan is het ter wille van u in [het] aangezicht van Christus, opdat de satan op ons geen voordeel zou behalen, 11 want zijn gedachten zijn ons niet onbekend.
V1-3. Paulus wil graag naar Korinthe toe, maar dan wel zonder droefheid. Die droefheid is de ondertoon van zijn eerste brief. Hij heeft hen door zijn brief verdrietig gemaakt. Gelukkig maar! Dat betekent dat ze hebben ingezien dat ze niet goed bezig waren. Nu kan er blijdschap komen omdat de hoereerder, over wie hij in 1 Korinthiërs 5 heeft geschreven, uit het midden is weggedaan én omdat deze man tot inkeer is gekomen. Die man is wel het meest bedroefd geworden. Zijn berouw over zijn zonde maakt Paulus blij. Dat is het doel geweest van wat hij heeft geschreven. Hij vertrouwt erop dat de Korinthiërs net zo blij zijn als hij.
V4. Hij geeft hun een kijkje in zijn hart en laat zien wat daarin omging toen hij zijn eerste brief schreef. Op sommigen kon die brief wel een koude, afstandelijke indruk gemaakt hebben, zo van: daar heb je hém weer, de zwartkijker, de doemdenker. Hier laat hij zien wat hem werkelijk bezielde. Er was benauwdheid in zijn hart, er waren tranen in zijn ogen, zijn motief was liefde. Als je weet dat dat de achtergrond is van een berisping, maakt dat je hart week. Dan ben je ook bereid om een vermaning aan te nemen en in je leven te corrigeren wat niet goed is. Het zou mooi zijn als wij op deze manier met elkaar omgingen.
V5. Toch ontbreekt er iets bij de Korinthiërs. Ze moeten namelijk de berouwvolle broeder ook van hun liefde verzekeren. Ze moeten hem van harte vergeven. Deze broeder had Paulus bedroefd gemaakt en ook hen allen.
V6. Eerst hadden ze zich er niet zo druk om gemaakt, ze hadden er niet eens om getreurd dat een dergelijke zonde in hun midden plaatsvond (1Ko 5:2). Gelukkig zijn ze naar aanleiding van Paulus’ eerste brief wel bedroefd geworden over de zonde in hun midden. Ze hebben de boze uit hun midden weggedaan en zo met z’n allen de straf uitgeoefend die nodig was. Maar, en dat was ook gelukkig, dat heeft de man tot berouw gebracht. Dat is namelijk de bedoeling van elke tuchthandeling van de gemeente.
V7. Door zijn berouw is de relatie van de broeder met de Heer weer hersteld. Maar er moet nog iets anders gebeuren: ook de gemeente moet hem vergeven. De gemeente heeft hem immers weggedaan vanwege zijn zonde; zij moet hem dan ook weer aanvaarden nadat hij berouw heeft getoond.
Het zou toch een vreugde moeten zijn om iemand die met berouw komt, weer op te nemen in de gemeenschap. Hoe jammer is het dan om te moeten opmerken dat er bij de Korinthiërs een bepaalde traagheid was om hem te vergeven en te vertroosten. Eerst was er traagheid om tucht uit te oefenen en nu is er traagheid om te vergeven.
Als je jezelf een beetje kent, herken je dit waarschijnlijk wel. Echt vergeven is soms best wel moeilijk. Misschien is je veel kwaad aangedaan door anderen: je bent bedrogen, bestolen, er is over je geroddeld, je bent gepest, mishandeld of misschien ben je zelfs wel misbruikt. Het kan zijn dat jou niet om vergeving is gevraagd. Het kan zijn dat je weerzin voelt om te vergeven, zeker als jou iets ergs en dat soms ook nog langdurig is aangedaan. God wil je helpen. Er zullen beslist gelovigen zijn die Hij hiervoor kan en wil gebruiken. Zoek ze op en bespreek het met hem of haar. Het zal je opluchten.
V8. Bij de man in Korinthe was er echt berouw. Als hij nadacht over wat hij had gedaan, kon hij er wanhopig van worden. Wat een ellende en verdriet had hij anderen bezorgd en aangedaan. Paulus spoort de Korinthiërs aan om de berouwvolle broeder van hun liefde te overtuigen. Dat zal hem rust in zijn hart geven. De storm zal gestild worden. Hij zal altijd met schaamte terugdenken aan wat hij heeft gedaan. Wie heeft trouwens geen dingen gezegd of gedaan waaraan hij met schaamte terugdenkt (Rm 6:21)?
V9-11. Door hem te vergeven zullen ze tonen dat ze gehoorzaam zijn in alles. Paulus sluit zich dan bij hen aan door de berouwvolle overtreder ook te vergeven. Eerst moeten de Korinthiërs de overtreder vergeven en dan pas sluit Paulus zich bij hen aan en vergeeft hij hem ook. Je ziet dat hij de verantwoordelijkheid van de gemeente ten volle erkent en zich daar niet boven plaatst. Hij vergeeft omdat dit de gezindheid van Christus is. Christus wordt daarin verheerlijkt.
De grote tegenstander van Christus, de satan, zal alles in het werk stellen om tweedracht te zaaien. Wat de satan graag wil, is niet onbekend, het is overduidelijk. Wat een voordeel zou hij behalen als er tussen het handelen van de gemeente en dat van de apostel verschil zou zijn. Hij wil je altijd laten doorslaan naar de ene of naar de andere kant. Hij wil dat je het met de tucht niet zo nauw neemt. Als hem dat niet lukt, wil hij dat je niet zo snel bereid bent om te vergeven. Wat moet je doen? Kijk maar naar de Heer Jezus. Als je Hem voor je aandacht hebt, zul je weten wat je moet doen.
Lees nog eens 2 Korinthiërs 2:1-11.
Verwerking: Welke ervaring heb jij met vergeven? Wat is jou allemaal vergeven? Moet jij nog iemand vergeven?
12 - 17 Een welriekende reuk van Christus
12 Toen ik nu in Troas kwam voor het evangelie van Christus en mij een deur geopend was in [de] Heer, had ik geen rust in mijn geest, daar ik mijn broeder Titus niet vond; 13 maar ik nam afscheid van hen en vertrok naar Macedonië. 14 En God zij dank, Die ons altijd in triomf omvoert in Christus en de reuk van Zijn kennis door ons openbaar maakt op elke plaats. 15 Want wij zijn voor God een welriekende reuk van Christus in hen die behouden worden en in hen die verloren gaan; 16 voor de laatsten wel een reuk uit [de] dood tot [de] dood, maar voor de eersten een reuk uit [het] leven tot [het] leven. – En wie is tot deze dingen bekwaam? 17 Want wij zijn niet als de velen die het Woord van God vervalsen; maar als uit oprechtheid, maar als uit God, spreken wij voor Gods aangezicht in Christus.
V12. Paulus is niet de zelfbewuste, zekere apostel, die het allemaal wel even vertelt. Sommige gedeelten uit zijn brieven kunnen zo overkomen. Dat ligt dan niet aan Paulus, maar aan de lezer.
Het feit dat Paulus als geïnspireerde apostel de Korinthiërs een brief heeft geschreven waar ze niet omheen konden, doet niets af aan het feit dat hij ook een gewoon mens was met dezelfde gevoelens die jij ook kunt hebben. Hij zat in spanning. Hij zat te wachten op bericht uit Korinthe en dat kwam maar niet. De spanning liep met de dag op. Uit de volheid van zijn hart, en gedreven door liefde, heeft hij hun een brief geschreven met stevige vermaningen. Dat is nodig geweest. Hoe zouden ze zijn brief hebben opgevat? Kwam Titus nu maar! Die zou hem van zijn kwellende onrust kunnen bevrijden door zijn berichten uit Korinthe.
Op het ogenblik dat deze gevoelens hem bezighouden, is Paulus in Troas. Hij is er druk bezig. Een groot arbeidsterrein ligt voor hem open. De Heer heeft daar een deur voor hem geopend, dat wil zeggen dat de Heer hem veel mogelijkheden geeft om daar het evangelie te verkondigen. Veel evangelisten zouden dankbaar zijn voor zo’n werkterrein. Het was daar vruchtbaar werken. Het evangelie heeft Paulus’ hart. Hij kan zich als het ware uitleven en Christus voluit prediken. Hij is niet in twijfel of hij wel op de goede plaats is, want de Heer bevestigt hem in zijn werk.
Toch is hij onrustig. Er is voor hem iets dat boven de redding van zondaren uitgaat, en dat is de eer van Christus zoals die zichtbaar behoort te worden in het leven van de gelovigen. Bij de Korinthiërs ontbrak daaraan het een en ander. Vandaar zijn brief aan hen. Als zij naar zijn brief hebben geluisterd, zal Christus daarmee worden geëerd. Als zij niet naar hem luisteren, zal Christus nog meer oneer worden aangedaan.
V13. Deze gedachte maakt zich zó meester van Paulus, dat hij besluit zijn zendingsterrein te verlaten en op zoek te gaan naar Titus. Hij moet en zal weten hoe het met de Korinthiërs is. Hebben zij zijn brief aanvaard als de stem van God? Zijn ze tot inkeer gekomen?
Nadat hij afscheid heeft genomen, vertrekt hij uit Troas. Ik neem aan dat hij afscheid nam van mensen die hij pas bij de Heer had gebracht. Hij zal hun de nodige instructies hebben gegeven voor hun pas begonnen loopbaan als christen. Misschien hebben ze geprobeerd hem nog een poosje te laten blijven. Maar nee, dat kon niet. Ik weet niet of hij erdoor heen en weer geslingerd is geweest in zijn gevoelens: zal hij wel of zal hij niet gaan? De Heer heeft hem nota bene een geopende deur gegeven. En dan weggaan? Tegelijk is daar zijn hartstochtelijke verlangen naar de Korinthiërs, die hij ondanks al hun tekorten “mijn geliefde kinderen” (1Ko 4:14) noemt. Hij geeft toe aan zijn liefde voor hen.
V14. Dan richt hij zijn hoofd en zijn hart naar boven en dankt God. Het is indrukwekkend om te zien waarvoor hij God dankt, namelijk dat zijn leven als dienaar door God wordt geleid en dat hij overal waar hij komt, iets van Christus mag bekendmaken. Geeft dat niet een bijzondere kijk op het leven?
Je hoeft dit niet alleen toe te passen op een directe dienst voor de Heer, hoewel het daarvoor in de eerste plaats geldt. Je mag eraan denken, dat jij je hele leven aan God hebt gegeven, opdat Hij het zal invullen. Wanneer je niet precies weet wat je moet kiezen, of het nu gaat om een opleiding, een baan, een woonplaats of iets anders, mag je weten dat God jou wil leiden in het maken van je keus. Voordat je je keus maakt, is het wel belangrijk dat je je motieven nagaat en jezelf afvraagt waarom je iets kiest. Wanneer je dan eerlijk je keus hebt gemaakt, kan je soms toch nog het gevoel overvallen, dat je verkeerd hebt gekozen.
Wat Paulus hier zegt, kan in zo’n geval rust geven. God voert ons in Christus in een triomftocht door de wereld. Paulus gebruikt hier beeldspraak. In vroeger tijden kwam de generaal van een overwinnend leger in zijn land terug om daar een triomftocht te houden. Iedereen bejubelde hem. Alle soldaten die meeliepen, deelden in dat eerbetoon. Op dezelfde wijze ziet Paulus zich hier in verbinding met Christus, de grote Overwinnaar. Overal waar hij kwam, liet hij Christus zien. Hij wist dat Christus zijn leven bestuurde en dat hij daarom elke situatie met Christus de baas was. Christus was immers Overwinnaar?
V15. Als het in je hart is Christus groot te maken in je leven, zal dat overal om je heen, waar je ook komt, te merken zijn. De mensen zullen Christus ‘ruiken’. Jouw leven confronteert mensen met Christus. Dat voert noodgedwongen tot het maken van een keus: vóór of tegen. Ze kunnen zich niet onttrekken aan de manier waarop jij leeft. Daarvan gaat ook een welriekende reuk omhoog naar God.
Denk je eens even in hoe fijn God het moet vinden als Hij op aarde mensen ziet die Hem herinneren aan Zijn Zoon zoals Deze op aarde was. Het hele leven van de Heer Jezus was één welriekende reuk voor God. Elke confrontatie die mensen met Hem hadden, stelde hen voor een keus. De geur die Hij verspreidde, veroordeelde de mensen. Niemand leefde immers tot Gods eer? Hij deed dat wel.
Datzelfde geldt nog steeds. Vandaag wil God dat Christus in ons leven zichtbaar wordt, in onze woorden en in onze daden. Dat zal mensen ertoe brengen óf zich tegen Christus te verzetten en zich tegen ons te keren, óf zich te bekeren tot God en in het geloof de Heer Jezus aan te nemen. De welriekende reuk van Christus is een reuk die aandringt op een beslissing, waarbij het uiteindelijk gaat om behouden worden of verloren gaan.
V16. Voor ieder die zich van deze reuk afwendt, als het ware zijn neus ervoor dichtknijpt, betekent die reuk een doodsgeur. Voor ieder die deze reuk inademt, tot diep in zijn longen, betekent de reuk leven. Hoe belangrijk is toch je leven als christen! Het plaatst mensen voor een keus met eeuwige gevolgen.
Bekruipt je nu het gevoel van totale onbekwaamheid tot een dergelijk leven met zulke verantwoordelijkheden? Ik hoop het, want dit zijn geen dingen die je ‘even’ doet. Paulus voelt het gewicht van deze verantwoordelijkheid en roept uit: “En wie is tot deze dingen bekwaam?”
V17. Toch past hij zijn leven niet aan naar zijn eigen normen of naar de normen die andere mensen eraan willen stellen. Hij vervalst het Woord niet, hij maakt er geen koophandeltje van, alsof hij ermee kan doen wat hij wil en het kan uitleggen zoals het hem zelf het beste uitkomt. Hij wil oprecht zijn in zijn hele optreden. Hij spreekt “als uit God”, niet vanuit zichzelf. God is de bron uit Wie hij put.
Tevens is hij zich er terdege van bewust dat hij voor Gods oog leeft, dat God hem in alles gadeslaat, terwijl Christus hem in alles voor ogen staat. Op deze manier mag ook jij tegen je leven aankijken. Dat bevrijdt van een ongegronde angst voor meningen van mensen en van de angst om in je leven te falen.
Lees nog eens 2 Korinthiërs 2:12-17.
Verwerking: Op welke wijze kun jij een welriekende reuk van Christus zijn?