God is Getuige van elk huwelijk
“Dan zegt u: Waarom?
Omdat de HEERE Getuige is tussen u
en de vrouw van uw jeugd,
tegen wie ú trouweloos handelt,
terwijl zíj toch uw metgezellin
en de vrouw van uw verbond is” (Ml 2:14).
In dit hoofdstuk wil ik nog wat nader ingaan op het onderwerp ‘echtscheiding’. Daarbij wil enkele gedeelten uit de Bijbel doornemen die al eerder zijn aangehaald, maar daar nu iets uitvoeriger op ingaan. Het eerste gedeelte is dit uit het boek Maleachi, het laatste bijbelboek van het Oude Testament. De aanleiding van wat God hier zegt over huwelijk en echtscheiding is de vraag van het volk “waarom” God hun offer afwijst.
Gods antwoord is een ongeëvenaard krachtig protest tegen het kwaad van echtscheiding. Het is een zonde die machtig roept tot God. En dan nog durven zij te vragen waarom God hun offer niet aanneemt. Terwijl zij vreemde vrouwen in de armen sluiten, sturen ze hun eigen vrouwen weg. Hoe diep kan een volk zinken dat zich van God en Zijn Woord afwendt!
God begint ermee te zeggen dat Hij Getuige is van elk huwelijk. Dat betreft niet alleen de huwelijkssluiting, maar ook de houding tijdens het huwelijk. Waar ook maar een huwelijksband tussen een man en een vrouw ontstaat, vindt die in God zijn oorsprong, want Hij heeft het huwelijk ingesteld. Dat staat los van het feit of de man en vrouw God in hun huwelijk betrekken. Het gaat om de instelling als zodanig.
God wil die band, dat verbond, gehandhaafd zien. Vervolgens wil Hij zien dat zowel man als vrouw in trouw aan dat verbond, die band, handelt. Ontrouw in het huwelijk is de grootste trouweloosheid die iemand kan tonen. Wie daarin ontrouw is, is op geen enkel ander gebied te vertrouwen.
God spreekt de man hier op ernstige wijze op zijn ontrouw aan. Hij is erbij aanwezig geweest toen de man met de vrouw van zijn jeugd trouwde. Nu moet Hij constateren dat de man trouweloos tegen haar handelt. Hij houdt de man voor dat de vrouw met wie hij is getrouwd, toch zijn “metgezellin” is! Vanaf de dag dat hij met haar is getrouwd, deelt hij alles met haar zolang zij leven: vreugde en verdriet, hoop en angsten, verlangens en gevaren, geld en goederen, lichaam en ziel. In 1 Korinthiërs 7 wordt dit als volgt verwoord: “Laat de man voldoen wat verschuldigd is aan de vrouw, en evenzo ook de vrouw aan de man. De vrouw heeft geen gezag over haar eigen lichaam, maar de man; en evenzo heeft ook de man geen gezag over zijn eigen lichaam, maar de vrouw” (1Ko 7:3-4).
Zij is ook “de vrouw van uw verbond”. Het huwelijk is een verbond (Sp 2:17; Ez 16:8). Echtgenoten beloven elkaar trouw, in goede en kwade tijden. Hoe afschuwelijk is het als de man ontrouw wordt, als hij zijn belofte van trouw verbreekt. (Het geldt natuurlijk ook voor de vrouw, maar hier wordt de man aangesproken. Hij is hoofdverantwoordelijk voor de trouw in zijn huwelijk.)
Hij heeft er maar één gemaakt
“Heeft Hij [er] niet maar één gemaakt,
hoewel Hij [nog] geest overhad?
En waarom die ene?
Hij zocht een goddelijk nageslacht.
Daarom, wees op uw hoede met uw geest,
en handel niet trouweloos tegen de vrouw van uw jeugd” (Ml 2:15).
In dit vers spreekt de profeet over de blauwdruk voor het huwelijk die God heeft neergelegd in Genesis 1 en 2. Hij heeft er “maar één gemaakt”, dat wil zeggen één eenheid en dat is die van man en vrouw. Hij “schiep de mens naar Zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen” (Gn 1:27). Hij maakte één paar mensen die Hij in de band van het huwelijk heeft samengebonden. Man en vrouw zijn samen de ene mens. Adam heeft Eva gekregen als de ene vrouw die bij hem paste. Met haar vormt hij een eenheid en is hij “één vlees” (Gn 2:24).
Dat God nog “geest” overhad, betekent dat Hij meer vrouwen voor Adam had kunnen maken. Dat heeft Hij niet gedaan. Hij heeft Adam slechts één vrouw, Eva, gegeven en daarmee het grondplan gegeven voor elk huwelijk. Waarom heeft Hij dat zo gedaan? Omdat Hij alleen binnen de heilige band van het huwelijk een door Hem gewenst “goddelijk nageslacht” kan vinden. Daarbij kunnen we eraan denken dat het Gods bedoeling is dat kinderen worden geboren en opgevoed in de sfeer van liefde en trouw die er tussen een man en een vrouw in het huwelijk is.
Dan volgt de waarschuwing: “Daarom, wees op uw hoede met uw geest”. De mens heeft de levensgeest van God ingeblazen gekregen. Daardoor is hij in staat dingen te beoordelen zoals God dat doet. Maar door de zonde is hij verduisterd in zijn denken en kan hij zijn geest niet bewaren. Hij wordt geleid door de overste van de wereld, de duivel, en handelt daardoor tegen alles wat God heeft ingesteld, in het bijzonder tegen het huwelijk.
Maar ook wie nieuw leven, leven door de wedergeboorte, heeft, moet oppassen voor het denken van de wereld. Hij moet met zijn geest op zijn hoede zijn om niet meegesleept te worden in het ongoddelijke denken van de wereld over huwelijk en echtscheiding. Laat niemand die getrouwd is, trouweloos handelen tegen de vrouw met wie hij getrouwd is: “Laat het huwelijk bij allen in ere zijn en het huwelijksleven onbezoedeld, want hoereerders en overspelers zal God oordelen” (Hb 13:4).
Iedereen van Gods volk die Gods gedachten verstaat en in gemeenschap met Hem leeft, zal zijn vrouw trouw blijven. Hij zal geen vreemde vrouw trouwen om kinderen te verwekken die voor God zouden zijn. We zien in Nehemia 13 het resultaat van de gemengde huwelijken: “Ook zag ik in die dagen Joden die Asdoditische, Ammonitische [en] Moabitische vrouwen [bij zich] hadden doen wonen. Hun kinderen spraken voor de helft Asdoditisch, en ze konden geen Judees spreken, maar [spraken] overeenkomstig de taal van elk volk” (Ne 13:23-24). Dit is wat verwacht moet worden van gemengde huwelijken. Hier is geen “goddelijk nageslacht” verwekt, hier zijn geen kinderen die God zoeken.
We zien hier ook hoezeer huwelijk, huwelijkstrouw, en kinderen bij elkaar horen. God heeft het huwelijk ingesteld om daardoor kinderen geboren te laten worden. We kunnen aan de hand van Genesis 1 en Genesis 2 zeggen dat de seksualiteit twee kenmerken heeft. Ten eerste wil God die gebruiken voor de voortplanting, het krijgen van kinderen (Gn 1:27-28). In de tweede plaats is seksualiteit een genieten van elkaar, de vreugde van de herkenning van de ander als iemand die bij je past (Gn 2:21-23). Bij ontrouw aan de vrouw van de jeugd worden beide doelstellingen vernietigd.
God haat de echtscheiding
“Want de HEERE, de God van Israël, zegt
dat Hij het wegsturen [van de eigen] vrouw haat,
hoewel men het geweld bedekt met zijn gewaad,
zegt de HEERE van de legermachten.
Wees dus op uw hoede met uw geest
en handel niet trouweloos” (Ml 2:16).
Dit vers begint met het woord “want”. Dat geeft aan dat wat volgt, direct is verbonden aan het voorgaande. Daar heeft Maleachi Gods plan met het huwelijk getoond en hoe belangrijk het is daarin niet trouweloos te handelen. Dit trouweloze handelen vindt zijn hoogtepunt, of beter dieptepunt, in het wegsturen ofwel de echtscheiding. Voor God is echtscheiding niet slechts een verkeerde keus, het is een verwoesting van Zijn werk, een gewelddadige handeling die Hij verafschuwt.
Het bedekken met het gewaad wijst op de oude gewoonte waarbij een man zijn gewaad over een vrouw werpt om haar als vrouw te nemen en te beschermen (Ru 3:9; Ez 16:8). Maar zo gebruiken zij hun gewaad niet. Ze beschermen niet hun vrouwen, maar ze bedekken daarmee het geweld dat zij tegen hun vrouwen gebruiken. Echtscheiding is vaak vechtscheiding. Wie op echtscheiding aanstuurt, is vaak verhard in zijn natuurlijke gevoelens. Het geweld kan soms lichamelijk zijn, maar vooral ook geestelijk door gebruik van harde woorden die als dolksteken werken (Sp 12:18).
Wie niet dicht bij de Heer blijft, loopt de kans ontrouw te worden aan zijn eigen vrouw. Wie van de Heer vervreemdt, vervreemdt ook van zijn omgeving, het meest van zijn huisgenoten en het allermeest van zijn vrouw. In die vervreemding kan de aandrang om pornografische sites op internet te bekijken niet meer worden weerstaan. Zo gaat iemand steeds meer vreemd. Er worden contacten gelegd via sociale media. Ontmoetingen worden geregeld. Ten slotte is er geen weg meer terug en wordt de echtscheiding in gang gezet.
God haat de echtscheiding omdat het Zijn bedoeling met het huwelijk kapotmaakt. Zijn bedoeling met het huwelijk is, zoals al is opgemerkt, vooral dat in elk huwelijk de eenheid tussen Christus en de gemeente zichtbaar wordt gemaakt (Ef 5:31-32). Dat had God in gedachten toen Hij man en vrouw schiep en het huwelijk instelde als de legitieme sfeer waarbinnen de seksualiteit tot volle ontplooiing mag komen. Daarom wordt er in Efeziërs 5 verwezen naar Genesis 2 (Ef 5:31; Gn 2:24).
Overspel en echtscheiding
“U hebt gehoord dat gezegd is: U zult geen overspel plegen. Maar Ik zeg u, dat ieder die een vrouw aanziet om haar te begeren, al overspel met haar gepleegd heeft in zijn hart. Als nu uw rechteroog u een aanleiding tot vallen is, trek het uit en werp het van u; want het is nuttig voor u, dat een van uw leden vergaat en niet uw hele lichaam in [de] hel wordt geworpen. En als uw rechterhand u een aanleiding tot vallen is, hak die af en werp die van u; want het is nuttig voor u, dat een van uw leden vergaat en niet uw hele lichaam naar [de] hel gaat. Er is ook gezegd: Ieder die zijn vrouw verstoot, moet haar een scheidbrief geven. Maar Ik zeg u, dat ieder die zijn vrouw verstoot anders dan uit oorzaak van hoererij, maakt dat zij overspel pleegt; en wie een verstotene trouwt, pleegt overspel” (Mt 5:27-32).
Als we naar het Nieuwe Testament gaan, vinden we daar de bevestiging van wat Maleachi heeft gezegd. Al vrij aan het begin van het Nieuwe Testament, in Mattheüs 5, geeft de Heer Jezus duidelijk onderwijs over echtscheiding (Mt 19:3-9; 1Ko 7:10). Echtscheiding of verstoten is een uiterst kwalijke zaak. Wie zich van die onlosmakelijke band meent te kunnen ontdoen en meent daardoor ook nog eens vrij te zijn met een ander die onlosmakelijke band te kunnen aangaan, vergist zich zeer. Hij pleegt overspel. Hetzelfde geldt voor iemand die met de verstoten vrouw trouwt, want deze verstoten vrouw is nog altijd onlosmakelijk aan haar man verbonden. Dat is zo, zolang hij leeft (Rm 7:2-3).
In Zijn uitdieping van de wet is het tweede gebod dat de Heer aanhaalt en uitdiept, het zevende gebod van de wet: “U zult geen overspel plegen” (Mt 5:27). Hij maakt duidelijk dat iemand niet pas schuldig is bij de daad van overspel, maar al bij het aanzien van een vrouw om haar te begeren (Mt 5:28). Hiermee toont Hij de kiem aan en dat is het boze, overspelige hart.
Om aan het oordeel van de hel te ontkomen dat op zulke daden staat, wijst Hij op de noodzaak van radicaal zelfoordeel. Geen offer kan te groot zijn als het dient tot bevrijding van de hel die aan het eind van een boze weg wacht. We moeten onszelf niet in verzoeking brengen en ons niet blootstellen aan gevaar waardoor wij zondigen en ten val komen. Wat ook maar een aanleiding tot zonde kan zijn, moet zonder pardon worden weggedaan uit ons leven of uit ons huis. Het oog staat symbool voor wat we zien, de hand voor wat we doen. We moeten het kijken naar dingen die ons tot zondige gedachten brengen, absoluut vermijden. Ook moeten we absoluut situaties vermijden die ons tot een verkeerd handelen kunnen brengen.
Met de woorden “er is ook gezegd” (Mt 5:31), leidt de Heer een gezegde in dat door mensen is toegevoegd aan de wet. Er wordt in de wet wel over een scheidbrief gesproken (Dt 24:1-4). De zin ervan is dat in het geval er een scheidbrief is meegegeven, er geen weg terug meer is. De bedoeling is dat iemand zich wel tweemaal bedenkt om een dergelijke scheidbrief mee te geven. De Israëlieten hebben er echter van gemaakt: ‘Je kunt wel scheiden als je maar een scheidbrief meegeeft.’ Dit betekent een verzwakking van het huwelijk als door God ingesteld.
Tegenover dit door mensen toegevoegde gezegde plaatst de Heer Zijn “maar Ik zeg u”. Door dit telkens terugkerende “maar Ik zeg u” toont de Heer aan dat de verordeningen die door Mozes zijn gegeven, niet de hele wil van God uitdrukken. Wat Hij zegt, is geen tegenstelling met Mozes. Hij neemt niet weg wat Mozes heeft gezegd, maar vult het aan en geeft er de volle betekenis aan. Zo stelt Hij dat het onmogelijk is om te scheiden. Wie scheidt, werkt overspel in de hand. Dit geldt zowel voor de verstoten vrouw als zij weer trouwt als voor de man die met een verstoten vrouw trouwt. Het huwelijk is voor God een onverbrekelijk verbond. Hij haat de echtscheiding (Ml 2:16).
De enige situatie waarin het toelaatbaar is dat iemand zijn vrouw verstoot, is in geval zij hoererij heeft begaan. Let wel, hier staat niet: uit oorzaak van overspel, maar: uit oorzaak van hoererij. De situatie die de Heer hier bedoelt, is een situatie zoals we die bij Jozef en Maria aantreffen (Mt 1:18-19). Jozef en Maria zijn ondertrouwd (Mt 1:18). Er is wel een vaste verbinding, maar de officiële huwelijkssluiting heeft nog niet plaatsgevonden. Toch spreekt de Heilige Geest over Jozef als de man van Maria (Mt 1:19) en spreekt de engel van de Heer tot Jozef over Maria als zijn vrouw (Mt 1:20).
Dat geeft aan dat de status van ondertrouw nagenoeg gelijk is aan die van een huwelijk. Als in de ondertrouwde status een van beiden met een derde geslachtsgemeenschap heeft, is dat geen overspel, maar hoererij. In dat geval geeft de Heer hier de mogelijkheid om te verstoten. Dat wil Jozef ook met Maria doen. Hij overweegt Maria in het geheim te verstoten, als hij merkt dat zij zwanger is (Mt 1:18-19). Hij wordt daarover ook niet door de engel uit Naam van God vermaand. De engel vertelt aan Jozef hoort wat er werkelijk is gebeurd. Dan zijn de bedenkingen van Jozef weg. Hij verstoot Maria niet, maar neemt haar weer tot zich.
Het huwelijk is onscheidbaar
“En <de> farizeeën kwamen bij Hem om Hem te verzoeken en zeiden: Is het een man geoorloofd zijn vrouw te verstoten om iedere reden? Hij antwoordde echter en zei: Hebt u niet gelezen dat Hij Die hen heeft geschapen, hen van [het] begin af als man en vrouw heeft gemaakt en gezegd heeft: ‘Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen en die twee zullen tot één vlees zijn’? Dus zijn zij niet meer twee maar één vlees. Wat dan God heeft samengevoegd, laat een mens dat niet scheiden. Zij zeiden tot Hem: Waarom heeft Mozes dan geboden een scheidbrief te geven en <haar> te verstoten? Hij zei tot hen: Mozes heeft om de hardheid van uw harten u toegestaan uw vrouwen te verstoten; van [het] begin af is het echter niet zo geweest. Ik zeg u echter, dat wie zijn vrouw verstoot, niet om hoererij, en met een andere trouwt, overspel pleegt; <en wie met een verstoten [vrouw] trouwt, pleegt overspel.>” (Mt 19:3-9).
In dit gedeelte gaat het over hetzelfde onderwerp als in Mattheüs 5 (Mt 5:27-32). De farizeeën komen bij de Heer Jezus met een vraag over echtscheiding. De farizeeën, die zeer streng in de leer zijn, hebben het met het huwelijk in het algemeen altijd zeer licht genomen. Er zijn twee opvattingen als gevolg van het onderwijs op twee scholen. De school van Hillel leert dat een vrouw om het geringste dat haar man niet aanstaat, kan worden weggezonden; de school van Shammai is daarin veel minder los. Deze twee stromingen liggen daarover steeds met elkaar overhoop. Door hun vraag proberen ze de Heer in een van beide richtingen te trekken.
De Heer verwijst in Zijn antwoord naar de instelling van het huwelijk door God in Genesis 2 (Gn 2:24). Het is Zijn instelling, want Hij is God. Hij is dan ook volkomen gerechtigd erop te wijzen dat man en vrouw door Hem in het huwelijk zijn samengevoegd en dat een nietig mens het scheiden daarvan achterwege moet laten.
De farizeeën geven zich niet gewonnen. Het lijkt alsof ze met Zijn antwoord rekening hebben gehouden. Ze denken dat ze Hem nu klem hebben. Triomfantelijk wijzen ze op Mozes, en wie zou zich tegen Mozes durven verzetten? Mozes heeft toch geboden een scheidbrief te geven en haar te verstoten? Het is dus dan toch mogelijk haar te verstoten? Met grote zelfgenoegzaamheid slaan ze de armen over elkaar. Dit hebben ze dan toch maar mooi voor elkaar.
De dwazen. Ze hebben te maken met Goddelijke wijsheid die ook de hardheid van het hart van de mens kent. De Heer spreekt over ‘toegelaten’ en niet over ‘geboden’ zoals de farizeeën hebben gezegd. Met het oog op die hardheid heeft Mozes “toegestaan” – en niet een gebod gegeven, zoals zij suggereren – hun vrouwen te verstoten. Vervolgens verwijst de Heer weer naar het begin. Nooit zal dit, wat God in het begin heeft gegeven, door een zondige handeling van mensen tenietgedaan kunnen worden.
Het gebod is noodzakelijk geworden omdat de mens is afgeweken van Gods oorspronkelijke plan met het huwelijk. Zoals bij alle dingen is het bovenal met betrekking tot het huwelijk van het grootste belang terug te gaan naar de oorsprong. Dit woord is vandaag onverminderd actueel. God heeft de mens geschapen in een mannelijke en vrouwelijke vorm, niet meer en niet anders. Dit is het uitgangspunt en de basis van het huwelijk. De verloochening daarvan (in het ongetrouwd samenwonen) en de verandering daarvan (in het homohuwelijk) is een verachting van Gods instelling. God wordt daardoor grote oneer aangedaan.
In de Schrift (Gn 2:24) staat de weg waarlangs een huwelijk tot stand komt. Deze weg kan niet ongestraft geloochend worden en deze volgorde kan niet ongestraft veranderd worden. Een man verlaat zijn vader en moeder om samen met zijn vrouw een nieuwe eenheid te vormen die in het ‘één vlees zijn’ tot uitdrukking wordt gebracht.
Hertrouw na echtscheiding
In verband met de uitspraak van de Heer dat “wie zijn vrouw verstoot, niet om hoererij, en met een andere trouwt, overspel pleegt” (Mt 5:9), wil ik nog op een misverstand wijzen. Dat betreft de gedachte dat iemand die trouwt met iemand die gescheiden is, continu in overspel leeft. Deze dwaling berust op een verkeerde uitleg van wat de Heer zegt. In de praktijk veroorzaakt deze uitleg, die als bijbelse leer wordt verkondigd, grote geestelijke nood, zoals mij in contacten is gebleken. Ik heb daarom een kenner van het nieuwtestamentisch Grieks gevraagd wat er letterlijk in het Grieks staat.
Hij schrijft:
De teksten waarover wij het hadden in ons telefoongesprek vanavond, zijn Mt 5:32 en Mt 19:9. In beide plaatsen staat ’moichatai’, oftewel ‘pleegt overspel’. In de visie die jij en ik afwijzen, concludeert men uit het praesens ’moichatai’ dat de desbetreffende man of vrouw permanent in overspel leeft en dus permanent zondigt.
Dit is een misverstand. Het berust op een verkeerde visie op de betekenis van het aspect van het praesens, namelijk dat deze tijdsvorm iets permanents, iets wat continu doorgaat, zou aangeven. Het praesens is echter in zoverre aspectloos, dat het altijd gemarkeerd / beperkt wordt door / tot de directe samenhang.
Dat betekent dat in Mt 5:32 de vorm ‘pleegt overspel’ wordt beperkt door het direct voorafgaande ’wie een verstotene trouwt’ - de conclusie is daarom dat de huwelijkssluiting niet mag plaatsvinden omdat die het karakter heeft van overspel. In Mt 19:9 staat dat wie zijn vrouw verstoot, niet om hoererij, en met een andere vrouw trouwt, overspel pleegt. Ook hier hetzelfde: deze specifieke huwelijkssluiting mag niet plaatsvinden, omdat die het karakter heeft van overspel. Kortom: zo’n huwelijk mag niet, maar het kan wel.
Is er dan wel of geen huwelijk? Jazeker is er een huwelijk, en dat had niet gesloten mogen worden. Die huwelijkssluiting was de fout, en die moet als zonde worden beleden. Maar daarmee is niet gezegd dat dit ten onrechte gesloten huwelijk ontbonden moet worden. Vergelijk het met een huwelijk tussen een gelovige en een ongelovige: dat had niet gesloten mogen worden, maar het is wel van kracht; het mag niet worden ontbonden (zie het onderwijs over dit onderwerp + over echtscheiding in 1Ko 7:10-15). [Einde citaat]
Dit antwoord is verhelderend en kan bevrijden van een geestelijke worsteling. Iemand die door deze verkeerde leer in geestelijke nood verkeert vanwege de situatie waarin men verkeert, kan door het aanvaarden van de waarheid van Gods Woord ervaren dat de waarheid vrijmaakt (Jh 8:31-32).
Getrouwd en gescheiden
“Maar aan de getrouwden beveel ik – niet ik, maar de Heer –, dat [de] vrouw niet mag scheiden van [haar] man (en als zij toch gescheiden is, laat zij ongetrouwd blijven of zich met haar man verzoenen), en dat [de] man [zijn] vrouw niet mag verstoten” (1Ko 7:10-11).
In deze verzen zegt Paulus tegen de getrouwden, dat zij getrouwd zijn tot de dood scheiding brengt. Het is goed nog eens te wijzen op wat hij in de brief aan de Romeinen zegt: “Want de gehuwde vrouw is door [de] wet verbonden aan haar man bij diens leven; maar is de man gestorven, dan is zij vrijgemaakt van de wet [die haar] aan de man [bond]” (Rm 7:2). Elke scheiding die eerder plaatsvindt dan de dood, is verboden. In Maleachi 2 staat dat God “het wegsturen haat” (Ml 2:16). Er is geen reden te bedenken waarom man en vrouw elkaar zouden kunnen wegsturen, anders gezegd, zouden kunnen scheiden.
Er zijn dramatische situaties van voortdurende ruzies, scheldpartijen, dronkenschap of een verhouding met een ander en overspel. Menselijkerwijs gesproken is het dan begrijpelijk dat er door de partij die dit alles moet ondergaan een echtscheidingsprocedure in gang wordt gezet. Maar de Heer Jezus heeft gezegd: “Wat dan God heeft samengevoegd, laat een mens dat niet scheiden” (Mt 19:6). Daar verwijst Paulus naar als hij opmerkt “niet ik, maar de Heer” (1Ko 7:10). De Heer geeft duidelijk de opdracht: Niet scheiden.
Is het dan onder geen enkele voorwaarde mogelijk om te scheiden? Nee, want die voorwaarde is er niet. Sommigen zien in het hierboven besproken Mattheüs 19 de enige uitzondering die de gevraagde voorwaarde geeft (Mt 19:9). Dat is in het geval dat er door een van de partners gehoereerd is. De reden is, zo zegt men, dat door de partner die hoereert in feite de huwelijksband verbroken is door te hoereren, dat wil zeggen door met een ander geslachtsgemeenschap te hebben (1Ko 6:16). Maar geslachtsgemeenschap buiten het huwelijk verbreekt geen wettig huwelijk, net zomin als door geslachtsgemeenschap buiten het huwelijk een huwelijk ontstaat.
Ik heb zelf ook enige tijd gemeend dat hoererij een huwelijk verbreekt en dat ook in mijn onderwijs doorgegeven. Ik kan de uitleg dan ook volgen, maar die niet meer als juist zien. Dat betekent ook dat ik iemand die dit (nog) zo ziet, niet veroordeel. De verandering van mijn zienswijze is het gevolg van een artikel met daarin alle teksten over echtscheiding en het verband waaraan zij staan. Ik ben die nauwkeurig nagegaan. Dat heeft me ervan overtuigd dat er geen enkele Schriftplaats is die echtscheiding toestaat, ook niet die in Mattheüs 19 (Mt 19:9). De reden daarvan heb ik bij de bespreking van Mattheüs 5:27-32 aangegeven.
Wie meent op grond van de uitzondering in Mattheüs 19:9 te kunnen scheiden, moet bedenken dat dan de opdracht is: ongetrouwd blijven of zich met elkaar verzoenen (1Ko 7:11). De praktijk is echter dat echtscheiding voor sommigen ook de weg naar een nieuw huwelijk opent. Dat verlangen zal er niet direct zijn, maar kan zich wel na verloop van tijd weer laten gelden. Met het oog daarop wil ik er nog op wijzen dat in het geval dat er een nieuw huwelijk wordt aangegaan, herstel van het huwelijk met ‘de man of vrouw van het verbond’ uitgesloten wordt.