Ouder-kind verhouding
De eerste mensen die in het leven van een mens een hoofdrol spelen, zijn de vader en de moeder. Zolang iemand kind is, valt het onder de zorg van zijn ouders. Zij kennen hem of haar als geen ander. Algemeen en normaal gesproken is het zo, dat vader en moeder samen het kind tot zelfstandigheid opvoeden. Dan komt de tijd dat een kind liefde opvat voor iemand van het andere geslacht. Op dat moment begint het proces van “verlaten”, waarover we al gesproken hebben. Als er goede verhoudingen zijn, zal het kind zijn ouders betrekken in dit proces.
Het is niet meer ‘in’ om de ouders te betrekken in de keus van een huwelijkspartner. Daarvan moeten we de schuld niet te snel leggen bij die ‘anders willende jeugd’. De groep ouders die verlangt dat kinderen respect voor vader en moeder hebben, wordt kleiner. In 1970 eist nog 74 procent respect, in 1991 is dit gedaald tot 60 procent. Inmiddels zijn we ruim vijfentwintig jaar verder en het lijkt er niet bepaald op dat ouders druk bezig zijn hun kinderen dit respect bij te brengen.
Ondanks dit gegeven is het wél naar de gedachten van God dat kinderen hun ouders betrekken bij de keus van de man of vrouw van hun leven. Niet dat de ouders uiteindelijk verantwoordelijk zijn voor de keus, want dat is een zaak tussen zoon of dochter en de Heer. Een kind zal echter graag het advies van zijn ouders horen over het aangaan van die bijzonder belangrijke relatie en op die manier rekening houden met het gebod “eer uw vader en uw moeder” (Ex 20:12; Ef 6:2).
God heeft niet alleen het huwelijk ingesteld, Hij heeft ook het gezin ingesteld. De verhoudingen binnen het gezin zijn door Hem vastgelegd. Dat heeft Hij gedaan in geboden, maar wel in geboden die aansluiten op wat Hij bij de mens heeft ingeschapen. Het respect voor het voorgeslacht is iets wat de mens eigen behoort te zijn. De Schrift spreekt over “liefdeloos” of “zonder natuurlijke liefde” in combinatie met “de ouders ongehoorzaam” (2Tm 3:3) als een kenmerk van de eindtijd, de “laatste dagen” (2Tm 3:1). We kunnen wel zeggen dat we in die dagen leven. De natuurlijke liefde verdwijnt hoe langer hoe meer. Dat geldt zeker ook voor het liefhebben van de ouders.
De christen die een levende relatie met de Heer Jezus heeft, zal zich daar niet door laten beïnvloeden en zijn ouders, hoe onvolkomen die als ouders ook zijn, willen eren, omdat God hem uit hen geboren heeft laten worden. Hoe beter de verhouding tussen ouders en kinderen is, des te beter zal er gepraat kunnen worden over zoiets belangrijks als het ‘verlaten’. De christen zal zijn ouders betrekken bij de ontwikkeling die hij doormaakt ten aanzien van het nieuwe doel dat hij in zijn leven heeft gekregen. Als hij hun betrokkenheid bij zijn hele leven tot dan toe waardeert, zal hij hun betrokkenheid zeker ook waarderen bij de keuze van een huwelijkspartner. Het is mooi om op een bruiloft te horen hoe een bruidegom en bruid hun ouders bedanken voor wat ze voor hen hebben gedaan toen zij nog door hen werden verzorgd en voor hun begeleiding op weg naar volwassenheid.
Voorlichten
Het hoort bij de rol van ouders om hun kinderen onderwijs te geven over Gods gedachten over het huwelijk. De ouders zullen er al voor bidden als de kinderen nog heel jong zijn en er regelmatig met hen over praten als ze daaraan toe zijn. Wanneer de kinderen wat ouder zijn, zullen ze adviezen geven. Dat advies komt alleen over wanneer vader en moeder in hun omgang met elkaar laten zien dat ze er voor elkaar zijn. Al die tijd dat de kinderen in huis zijn, laten de ouders door de manier waarop ze met elkaar omgaan zien wat hun woorden en adviezen waard zijn. Hun voorbeeld spreekt de duidelijkste taal. We hoeven ons daarbij niet te beperken tot de lichamelijke, biologische, ouders, maar kunnen dit ook toepassen op de oudere echtparen in de plaatselijke gemeente. Wat vertellen oudere echtparen aan hun kinderen en de jonge mensen in de gemeente en wat laten ze zien?
In het boek Spreuken horen we in de hoofdstukken 1-9 een vader met zijn zoon spreken. Zijn hoofdonderwerp in die hoofdstukken is huwelijk en seksualiteit. Ongeveer een derde deel van die hoofdstukken gaat daarover. In Spreuken 1 richt hij zich tot zijn zoon. Zijn eerste woorden zijn “mijn zoon” (Sp 1:8). Daarin ligt genegenheid en acceptatie opgesloten. Hij zegt tegen zijn zoon: ‘Jij bent van mij. Jij bent mijn zoon. Ik wil graag met jou een gesprek hebben.’ Hij neemt daar ook uitgebreid de tijd voor en richt al zijn aandacht op hem.
Hier moet de vader die dit leest misschien eens over nadenken. Hoe is de verhouding met je zoon? Kun je zo af en toe eens een ‘PG-tje’ met je kind hebben, een Persoonlijk Gesprek? Sta je trouwens ook open voor commentaar op je functioneren als vader? Wij zijn als ouders niet foutloos. De erkenning daarvan is een belangrijk aspect om een advies geloofwaardig te laten overkomen.
De raad van een vader aan zijn zoon
De vader in Spreuken, Salomo, deelt met zijn zoon wat hij persoonlijk heeft ervaren of wat hij in zijn leven bij anderen heeft waargenomen. Persoonlijke ervaring en waarneming hebben hem wijs gemaakt. Dit geldt ook voor ouders. Zij hebben per slot van rekening meer meegemaakt en gezien in hun leven dan hun kind, want ze draaien, laten we zeggen, een kwart eeuw langer in dit leven mee. In het eerste gesprek van Salomo met zijn zoon waarschuwt hij zijn zoon om zich niet te laten verleiden snel rijk te worden en daarvoor mee te doen aan het plegen van een roofmoord (Sp 1:10-19).
Vervolgens waarschuwt hij in de volgende hoofdstukken zijn zoon uitvoerig en indringend over de verleiding van verkeerde seksualiteit. In Spreuken 7 vertelt hij hem dat hij heeft waargenomen hoe een jongeman de weg naar de hoer is ingeslagen en steeds verder op die weg is gegaan. Hij beschrijft de gevoelens van de jongeman en hoe die vrouw hem inpalmt. De jongen wordt als een os weggevoerd naar het slachthuis, de dood.
Dit laat zien dat vader Salomo zich bewust is van de wereld waarin hij leeft. Wanneer we zijn verslag lezen, zien we een beeld dat zich vandaag in een moderne variant herhaalt. Het toont aan dat wij, ouderen, onze kinderen bijvoorbeeld moeten waarschuwen voor pornografie, dat ze geen pornografische websites moeten bezoeken. We moeten onze kinderen waarschuwen voor allerlei soorten verleiding die er kunnen zijn. Hebben wij nog de overtuiging dat pornografie werkelijk dodelijk is voor het geestelijk welzijn van onze kinderen, dat zij daarmee hun geestelijk leven naar de vernieling helpen? Het is de weg van de dood. Het is niet leuk om eens even, zomaar uit nieuwsgierigheid, zo’n website te bezoeken.
Houd het je kinderen voor
Dat moeten wij onze kinderen voorhouden. Daarover moeten wij hen niet alleen informeren of adviseren, maar met krachtige overtuiging zeggen dat ze dit nooit moeten doen. Zeker, kinderen zullen uiteindelijk zelf hun keuzes maken. Maar hebben wij als ouders nog een overtuiging? Leven en houden wij het hun voor?
Dat het nodig is dit te onderstrepen, blijkt uit een artikel op CIP (christelijk informatie platform) dat ik onder ogen krijg terwijl ik met dit gedeelte van het boekje bezig ben. In dat artikel vertelt iemand die voor theoloog (!) doorgaat, openhartig dat hij zich in zijn tienerjaren regelmatig naar de erotische hoek van het internet heeft begeven. Geen enkel probleem, vindt hij. Hoort toch bij een nieuwsgierige puber die last heeft van zijn hormonen, meent hij. Hij heeft er niets aan overgehouden, beweert hij. Ik zal me inhouden en me van nader commentaar op deze vergiftige en vergiftigende uitingen onthouden.
Onze kinderen weten best dat wij niet perfect zijn. Salomo weet dat zijn vader David overspel gepleegd heeft. Hij weet dat zijn vader zwaar gezondigd heeft. Salomo heeft echter ook het berouw van zijn vader gekend. Zodra er berouw en oprechte belijdenis is voor God en mensen, kan niemand zichzelf meer schoonpraten door zich te beroepen op wat de ouder heeft gedaan en bij hem of haar de schuld neer te leggen voor zijn eigen ongeoorloofde daden. Dat kan nooit (Ez 18:20), maar zeker niet als er belijdenis en inkeer heeft plaatsgevonden. Salomo vertelt hoe hij zelf als een kind bij zijn vader, David, is geweest en van vader David onderwijs heeft gekregen (Sp 4:3-4).
Het onderwijs over het huwelijk naar Gods gedachten en de waarschuwing tegen alles wat dat bedreigt moeten van geslacht op geslacht worden doorgeven. We hebben iets door te geven. We hebben onze jonge mensen iets te vertellen.
Salomo spreekt onder andere tegen de onverstandige en de jongeling (Sp 1:4). De onverstandige is de domkop, iemand die niet nadenkt en het leven leeft zoals het op hem afkomt. De jongeling is de mens zonder ervaring. Dat jonge mensen geen ervaring hebben, kunnen ze niet helpen. Als ze denken dat ze het wel hebben, kunnen ze het ook niet helpen. Het hoort bij hun leeftijd. Laten we eraan denken dat wij, ouderen, in onze jonge jaren ook zo zijn geweest.
We moeten niet onder de indruk komen van hun ongefundeerde mening, maar aan onze opdracht voldoen hun over deze dingen te vertellen. We zullen dat niet vanuit de hoogte doen, maar in het besef dat wij ook vaak tekortgeschoten zijn. Het is uiterst belangrijk dat we dit aan de volgende generaties doorgeven. Er zijn niet veel jongeren die kunnen zeggen dat ze nog nooit een pornografische website hebben bezocht. Pornografische sites bezoeken is geestelijke hoererij. Wie dat doet of heeft gedaan, moet dat als zonde belijden en er direct mee stoppen. Wie verslaafd is, moet hulp zoeken. Dat kan bijvoorbeeld bij een echtpaar dat blijkt geeft van bewogenheid met mensen die problemen hebben. Er zijn ook op internet adressen te vinden van christelijke hulpverlening.
Het gaat hier om zaken waarvan de Schrift zegt dat ze onder de gelovigen niet eens mogen worden genoemd: “Laat hoererij en alle onreinheid … onder u zelfs niet genoemd worden, zoals het heiligen past” (Ef 5:3). Dat betekent niet dat we er niet over mogen praten als dat nodig is. Het gaat erom dat we er ons er niet mee mogen vermaken. We moeten het niet in onze gedachten toelaten. Dit kwaad zit niet alleen in de jonge mensen die niet luisteren naar wat Gods Woord hier zegt en zich ondanks onze waarschuwingen er toch mee afgeven. Het gaat om vuiligheid, smerigheid, onreinheid, die op ons hart aansluit, of nu jong of al wat ouder zijn.