Inleiding
Het hoofdstuk begint en eindigt met een optreden van Mordechai. Daartussen is er door middel van tussenpersonen over en weer contact tussen Mordechai en Esther. De inhoud van het contact is overleg om te komen tot een afwending van de aangekondigde uitroeiing van de Joden.
1 - 4 Mordechai en de Joden in rouw
1 Toen Mordechai alles te weten was gekomen wat er gebeurd was, scheurde Mordechai zijn kleren en hulde zich in zak en as. Hij ging door het midden van de stad en weeklaagde luid en bitter. 2 En hij kwam tot vóór de poort van de koning, want niemand mocht de poort van de koning binnengaan, gehuld in een rouwgewaad. 3 En overal, in elk gewest [en in elke] plaats waar het bevel van de koning en zijn wet was aangekomen, was er grote rouw bij de Joden, met vasten, geween en rouwklacht; velen lagen in zak en as. 4 Toen kwamen de dienaressen van Esther en haar hovelingen en zij vertelden het haar; en de koningin was zeer ontdaan en zij stuurde kleren om [die] Mordechai aan te trekken en zijn rouwgewaad af te leggen; maar hij nam [ze] niet aan.
Mordechai is diep getroffen als hij “alles te weten” is gekomen wat er is gebeurd (vers 1). Wat hij weet, betreft niet alleen de inhoud van de rondgestuurde brief, maar ook de gebeurtenissen die daartoe aanleiding hebben gegeven en wat erop is gevolgd. Hoe hij alles te weten is gekomen, blijft onvermeld. Dat is ook niet nodig voor het verhaal. Dat hij alles weet, is nodig om Esther volledig te kunnen inlichten (vers 7).
Hij geeft uiting aan zijn diepe leed door zijn kleren te scheuren en zich in zak en as te hullen. Hij rouwt niet in het verborgene, maar gaat luid en bitter weeklagend “door het midden van de stad”. Hij geeft openlijk uiting aan zijn smart, mogelijk mede door het besef dat hij de oorzaak van dit kwade voornemen is.
In de uiting van zijn smart gaat hij zover mogelijk in de richting van de koning (vers 2). Hij nadert tot de poort. Verder mag hij niet, omdat hij in een rouwgewaad gehuld is. Mordechai is niet alleen in de uitingen van rouw. Er is grote rouw bij de Joden overal in het hele rijk waar het bevel van de koning en zijn wet zijn aangekomen (vers 3). Hierin zien we de nauwe verbinding tussen alle Joden in het hele rijk en Mordechai in Susan. De rouw wordt op veelzijdige wijze beschreven om de omvang en diepte ervan zo aangrijpend mogelijk op de lezer over te brengen. Er is sprake van vijf elementen: grote rouw, vasten, geween, rouwklacht en zak en as.
Het luide en bittere geweeklaag van Mordechai bij de poort is nodig om de aandacht van de dienaressen van Esther op zich te vestigen (vers 4). Mordechai bereikt zijn doel. De dienaressen en hovelingen van Esther vertellen het haar. Als Esther hoort wat er aan de hand is, schrikt zij enorm, ze is “zeer ontdaan”. Dan wil ze de rouwkleding van Mordechai wegnemen en hem gewone kleding laten aantrekken. Ze wil om zo te zeggen “de breuk … op het lichtst” genezen (Jr 8:11). Ze wil de oorzaak van de smart niet onder ogen zien, maar die bedekken met een mooi aanzien. Dat wil Mordechai echter niet. De smart vanwege de dreigende uitroeiing is onverminderd aanwezig en niet te camoufleren door de schijn van mooie kleren.
Mordechai wil de verbinding met zijn rouwend volk niet opgeven. Er hangt een enorme dreiging boven hun hoofd. Verandering van kleding neemt de dreiging niet weg. Mordechai doet niet aan struisvogelpolitiek. Hij ziet het ware probleem onder ogen.
Profetisch gezien is de klacht van Mordechai die van de Heer Jezus, “Die tijdens Zijn dagen in het vlees met sterk geroep en tranen zowel gebeden als smekingen geofferd heeft aan Hem Die Hem uit [de] dood kon verlossen” (Hb 5:7). De Heer Jezus klaagt niet vanwege de vijand, maar om wat God Hem gaat aandoen wanneer Hij tot zonde zal worden gemaakt. Het bevel van ‘de koning’ is tegen Hem.
Met Hem rouwt niemand mee. Als Hij met het oog op dat lijden in Gethsémané in gebed gaat om daar tot Zijn Vader te smeken, vraagt Hij Zijn discipelen met Hem te waken. Ze zijn er echter niet toe in staat en vallen in slaap. Er is bij hen geen begrip voor wat Hem te wachten staat (Mk 14:32-42).
5 - 14 Mordechai zegt wat Esther moet doen
5 Toen riep Esther Hatach, [een] van de hovelingen van de koning, die hij voor haar had aangesteld, en zij gaf hem opdracht aangaande Mordechai om te weten te komen wat dit [toch] was en waarom hij dit deed. 6 Toen Hatach naar Mordechai ging, naar het stadsplein dat voor de poort van de koning ligt, 7 vertelde Mordechai hem alles wat hem was overkomen, en de bijzonderheden van het zilver dat Haman had gezegd te zullen afwegen voor de schatkist van de koning, voor het ombrengen van de Joden. 8 En hij gaf hem een afschrift van de tekst van de wet die was uitgevaardigd in Susan om hen weg te vagen. Hij moest [die] aan Esther laten zien, het haar vertellen en haar opdracht geven naar de koning te gaan om hem om genade te smeken en bij hem te pleiten voor haar volk. 9 Hatach kwam [terug] en vertelde Esther de woorden van Mordechai. 10 Toen sprak Esther tot Hatach en gaf hem opdracht tegen Mordechai [te zeggen]: 11 Alle dienaren van de koning en de bevolking van de gewesten van de koning weten dat voor ieder, man of vrouw, die naar de koning gaat, in het binnenste voorhof, en die niet geroepen is, zijn enige vonnis is dat men [hem] doodt, tenzij de koning hem de gouden scepter toereikt; dan zal hij in leven blijven. En wat mij betreft, ik ben nu al dertig dagen niet geroepen om naar de koning te komen. 12 En ze vertelden Mordechai de woorden van Esther. 13 Mordechai zei dat ze Esther moesten antwoorden: Beeld je niet in dat jij [als enige] van alle Joden zult ontkomen, [omdat je] in het huis van de koning [bent]. 14 Want als je je in deze tijd in diep stilzwijgen hult, dan zal er vanuit een andere plaats verlichting en verlossing voor de Joden komen, maar jij en het huis van je vader zullen omkomen. En wie weet of jij niet juist voor een tijd als deze tot deze Koninklijke [waardigheid] gekomen bent.
Esther wil weten wat er aan de hand is en waarom Mordechai zo doet (vers 5). Daarom stuurt ze Hatach op hem af om het hem te vragen. Hatach gaat openlijk naar Mordechai. Mordechai vertelt Hatach in detail alles wat er is gebeurd (verzen 6-7). Hij geeft Hatach een afschrift van de geschreven wet en brengt Esther zo op de hoogte van wat er staat te gebeuren (vers 8). Niets maakt zoveel indruk als de tekst zelf. Ze hoeft zich geen enkele illusie meer te maken. Het besluit ligt vast.
Mordechai geeft tot besluit van zijn mededeling een opdracht – het is niet slechts een verzoek – voor Esther aan Hatach mee. Esther is eraan gewend dat hij haar opdrachten geeft en ook om daarnaar te luisteren (Es 2:10,20). Dit keer moet ze
1. naar de koning gaan
2. hem om genade smeken en
3. bij hem pleiten voor haar volk.
We zien hier een opklimming in de opdrachten:
1. De eerste is algemeen, gericht tot de persoon van de koning;
2. de tweede is bedoeld voor het hart van de koning;
3. de derde is de concrete vraag voor haar volk.
Hiermee herroept Mordechai zijn eerdere opdracht aan Esther om over haar afkomst te zwijgen. Nu moet ze spreken, ze moet ervoor uitkomen tot welk volk ze behoort. Dit is de wijsheid die weet wanneer er gezwegen en wanneer er gesproken moet worden (Pr 3:1,7b)
Hatach is een trouwe dienaar en vertelt Esther “de woorden van Mordechai” (vers 9). Hij brengt woordelijk over wat Mordechai heeft gezegd, zonder er iets aan toe te voegen of iets van af te doen. Zo’n dienaar is waardevol. Het zijn ook niet zomaar woorden, gesproken door een of andere onbekende. Het zijn ‘de woorden van Mordechai’. Dat maakt de woorden zo betekenisvol.
Esther begrijpt het gewicht van de woorden die Mordechai haar heeft meegedeeld. Ze begrijpt wat hij van haar verwacht. Met het oog daarop stuurt ze Hatach met een boodschap naar Mordechai terug (vers 10). In haar boodschap vertelt ze Mordechai wat zijn vraag voor haar betekent (vers 11). Het houdt in dat ze gedood kan worden als zij tot de koning gaat, terwijl hij haar niet heeft ontboden. Dat is een contrast met Vasthi die wel door de koning is ontboden, maar heeft geweigerd te gekomen (Es 1:12).
Esther lijkt Mordechai enigszins te verwijten dat hij iets vraagt wat haar leven in groot gevaar brengt. Iedereen weet dat er een wet is die bepaalt dat niemand ongevraagd naar de koning mag gaan. Als iedereen dat weet, dan moet Mordechai dat toch zeker weten. Dan weet hij ook dat wie dat toch doet, zijn eigen vonnis velt en gedood wordt. De enige mogelijkheid om aan dit vonnis te ontkomen is als de koning zo iemand de gouden scepter toereikt.
Veel hoop dat zij die gouden scepter toegereikt krijgt, lijkt er niet te zijn, want ze is al in geen dertig dagen geroepen om bij de koning te komen. Om dan toch ongevraagd naar hem te gaan wordt wel een bijzonder hachelijke onderneming. Het ziet er slecht uit. Daarbij komt nog dat ze dan ook haar afkomst moet belijden. Wat Esther moet leren, is dat ontkomen alleen door omkomen kan, dat de weg naar het leven loopt via de dood.
Esther moet leren om genade te vragen, want op grond van de wet is er geen redding mogelijk, dan is er slechts de dood te verwachten. Om zover te komen gaat een ziel door diepe oefeningen. De wet houdt iemand buiten de tegenwoordigheid van God (Gl 3:11-12). Alleen als er op genade wordt gerekend, kan iemand in de tegenwoordigheid van God komen (Rm 5:1-2a; Ef 2:18; Hb 10:19-22).
Hetzelfde zien we in de eindtijd, als het gelovig overblijfsel van Israël door de Geest van Christus tot het beroep op de genade wordt gebracht. Zwijgen brengt geen redding, een openlijk beroep op de genade wel. Als Esther in strijd met het gebod naar Ahasveros gaat, is dat geen aanmatiging, maar de ware werking van de genade.
Die werking zal het gelovig overblijfsel in de eindtijd ondergaan als de benauwdheid hen naar God zal uitdrijven. De wet is niet de oplossing voor hun nood. Ze zullen moeten leren tot God te roepen om genade. Daartoe worden ze door Christus gebracht door de werkzaamheid van Zijn Geest, want Hij zal over hen “de Geest van de genade en van de gebeden uitstorten” (Zc 12:10). De Geest van Christus zal hen onderwijzen en leren dat zij alleen van genade kunnen leven. Dat zien we hier in het beeld, dat Mordechai via Hatach er bij Esther op aandringt om de genade van de koning af te smeken (vers 8).
“De woorden van Esther” worden aan Mordechai overgebracht (vers 12). Ook hier zien we het gewicht dat de schrijver eraan hecht dat precies wordt overgebracht wat Esther heeft gezegd. Het antwoord van Mordechai bevat een vermaning (verzen 13-14). In dit antwoord horen we trouwens de enige keer in dit boek Mordechai direct spreken. Hij zegt tegen haar dat ze zich niet moet inbeelden dat zij als enige van alle Joden zal ontkomen omdat ze meent dat haar verblijf in het huis van de koning haar voor een zekere dood zal bewaren (vers 13). Mordechai stelt haar de zaak voor zoals hij is.
Tot nu toe heeft haar veiligheid gelegen in het verzwijgen van haar afkomst. Voortgezet zwijgen zal echter leiden tot het bekend worden van haar identiteit en tot verlies van haar leven (vers 14). Het is nu de tijd om te spreken en haar afkomst bekend te maken, want daarin ligt de enige kans op behoud voor haar en haar volk. Hoe die bekendmaking moet gebeuren, wordt nog niet vermeld. Mordechai wijst Esther alleen op de gevolgen voor haar als ze blijft zwijgen.
Voor Mordechai zelf hangt niet alles af van het zwijgen of spreken van Esther. Hij is ervan overtuigd dat het niet van haar afhangt, maar van een hogere macht. Hier zien we in bedekte termen het geloof van Mordechai, een geloof dat de wereld overwint (1Jh 5:4b). Hij is zeker van de bewaring van zichzelf en zijn volk.
Hij herinnert Esther aan de verantwoordelijkheid die zij in haar positie heeft om voor haar volk te pleiten. Zij heeft die positie niet voor niets gekregen. Hij veronderstelt zelfs dat zij met het oog op de situatie die nu is ontstaan, deze hoge plaats heeft gekregen. Esther wordt gewezen op haar verantwoordelijkheid, maar ook op het feit dat God niet van haar afhankelijk is.
Ieder van ons moet bedenken en nagaan met welk doel God ons heeft gesteld op de plaats die wij innemen. We moeten ons er vervolgens op toeleggen om aan dat doel te beantwoorden. Als zich een bijzondere gelegenheid aan ons voordoet om God en ons geslacht te dienen, moeten wij ervoor zorgen om die niet te laten voorbijgaan. Die gelegenheid wordt ons namelijk gegeven om te gebruiken tot zegen van Gods volk en tot eer van de Heer.
15 - 17 Antwoord van Esther
15 Toen zei Esther dat men Mordechai moest antwoorden: 16 Ga, verzamel alle Joden die zich in Susan bevinden, en vast voor mij: eet niet en drink niet, drie dagen [lang], nacht en dag. Ook ikzelf zal zo vasten, samen met mijn dienaressen, en dan zal ik naar de koning gaan, wat niet overeenkomstig de wet is. Als ik dan omkom, [dan] kom ik om. 17 Toen ging Mordechai weg en hij deed overeenkomstig alles wat Esther hem had opgedragen.
Esther is overtuigd van het belang van de opdracht van Mordechai. Ze ziet de noodzaak ervan in en geeft Mordechai antwoord (vers 15). Nu neemt zij het initiatief en geeft Mordechai opdracht om iets te doen (vers 16). Hij moet alle Joden in Susan verzamelen en tot een vasten voor haar oproepen. Ze roept niet op tot het organiseren van spelen en amusement om het gevaar te vergeten. Dat is wat de mensen in de wereld doen.
Er moet drie dagen, nacht en dag, gevast worden. Dat betekent dat ze vasten gedurende de tijd dat het Pascha gegeten wordt, want het is de dertiende dag van de eerste maand (Es 3:12). Het Pascha wordt ’s nachts gegeten (Ex 12:8-10), wat kan verklaren waarom Esther spreekt over nácht en dag vasten. Het feest van de uittocht wordt daardoor in dit twaalfde jaar van Ahasveros gevierd op een manier die tegengesteld is aan de manier waarop het voorgeschreven is. In plaats van dat er wordt gegeten en gedronken, wordt er niet gegeten en niet gedronken.
Ze zal ook zelf vasten, met haar dienaressen, om zich op de cruciale ontmoeting met de koning voor te bereiden. Nog eens zegt ze dat haar gang naar de koning “niet overeenkomstig de wet is”. Vasthi is ongehoorzaam geweest door niet te komen; Esther is ongehoorzaam door ongevraagd te komen. De ongehoorzaamheid van Esther staat echter in verband met het beroep op de genade. Genade gaat altijd boven de wet.
Al eerder is in dit hoofdstuk sprake van vasten (vers 4). Daar is het een spontaan vasten als directe reactie op de bekendmaking van het uitroeien van alle Joden. Het vasten dat Esther hier afkondigt, is een opdracht. Wat we missen, is de vermelding van het gebed. In meerdere Schriftplaatsen waar over vasten wordt gesproken, zien we dat vasten samengaat met bidden (1Sm 7:6; Jr 14:12; Jl 1:14; Ea 8:21,23). Vasten is geen doel op zichzelf, maar is bedoeld om zich in het gebed helemaal op een bepaalde zaak te kunnen toeleggen, zonder te denken aan lichamelijke behoeften. Het ontbreken van de vermelding van het gebed is in overeenstemming met de verborgen plaats die God in dit boek inneemt.
Mordechai heeft haar voorgehouden dat ze zal omkomen als ze zich in diep stilzwijgen blijft hullen. Dat brengt haar tot de overweging dat ze misschien in leven zal blijven en dan het leven van haar volk zal redden als ze zich in de tegenwoordigheid van de koning begeeft. Ze neemt het risico van een zekere dood en spreekt de spreekwoordelijk geworden woorden: “Als ik dan omkom, [dan] kom ik om.” Dit zegt ze niet in wanhoop of hartstocht, maar in een heilig, vast voornemen om haar plicht te doen.
De overweging is dat niets doen met zekerheid de dood geeft. Dan is het maar beter het te wagen, want er is niets te verliezen. Dit betekent dat ze zich overlevert aan genade. De dood verdient ze, genade kan ze krijgen. Ze durft te gaan, niet op de grondslag van de wet, maar op de grondslag van genade alleen.
Dit is ook de redenering van de vier melaatse mannen in de tijd van Elisa als de stad Samaria is belegerd en wordt uitgehongerd. Die vier mannen hebben vanwege hun melaatsheid de dood in hun lichaam en vanwege de omsingeling door de vijand ook de hongerdood voor ogen. De enige mogelijkheid die zij zien om te overleven, is om naar de vijand te gaan. Als die hen doodt, is het afgelopen met hun leven, maar als die genadig is, kunnen ze blijven leven (vgl. 2Kn 7:3-4).
Zo hebben ook wij niets te verliezen. Als we ons leven willen behouden, zullen we het verliezen. Als we ons leven verliezen ter wille van de Heer Jezus, dat wil zeggen dat we ons uitleveren aan Hem en elk recht erop prijsgeven, zullen we het behouden (Lk 9:24). Ons leven zullen we sowieso verliezen. Dan is het maar beter het vrijwillig nu al te verliezen, zodat we in leven blijven.
Zoals Esther Mordechai heeft gehoorzaamd (Es 2:10,20), zo gehoorzaamt Mordechai Esther en doet wat zij hem heeft bevolen (vers 17). Mordechai doet wat Esther zegt omdat Esther doet wat hij heeft gezegd. De Heer Jezus zal ook doen wat wij vragen, als wij doen wat Hij van ons vraagt.