1 - 4 Voorstel voor een nieuwe koningin
1 Na deze gebeurtenissen, toen de woede van koning Ahasveros bedaard was, dacht hij aan Vasthi, en aan wat zij had gedaan en wat over haar besloten was. 2 Toen zeiden de hovelingen van de koning, die hem dienden: Laat men voor de koning meisjes zoeken die maagd zijn [en] knap om te zien. 3 En laat de koning opzichters aanstellen in alle gewesten van zijn koninkrijk, opdat zij elk meisje dat maagd is [en] knap om te zien, verzamelen in de burcht Susan, in het vrouwenverblijf, onder de hoede van Hegai, de hoveling van de koning, de bewaarder van de vrouwen, en laat men hun een schoonheidsbehandeling geven. 4 En het meisje dat welgevallig zal zijn in de ogen van de koning, moet koningin worden in plaats van Vasthi. Dit woord nu was goed in de ogen van de koning en zo deed hij.
Vers 1 sluit aan bij het vorige gedeelte, zonder rekening te houden met de verstreken tijd. Er wordt terugverwezen naar de woede van koning Ahasveros (Es 1:12) waarvan nu wordt gezegd dat die bedaard is. Dan wordt ons verteld wat er in zijn gedachten omgaat. In zijn gedachten spelen drie dingen die, evenals zijn woede, in het vorige hoofdstuk hebben plaatsgevonden en daar zijn beschreven. Hij denkt
1. aan Vasthi,
2. aan wat zij heeft gedaan en
3. aan wat over haar besloten is.
Dit bepaalt ons er weer bij dat er een vacuüm, een vacature voor koningin, is ontstaan. Het verhaal dat volgt, sluit daarop aan. Zonder dat er sprake is van een vraag van de koning, komen de hovelingen met een advies (verzen 2-4). Dat advies bestaat uit drie delen:
1. Meisjes laten zoeken die maagd zijn en knap om te zien.
2. Die meisjes verzamelen en een schoonheidsbehandeling laten geven.
3. Het ene meisje uit al die meisjes dat welgevallig is in zijn ogen, moet koningin worden in plaats van Vasthi.
In dit advies zien we een opklimming. Er wordt eerst een selectie gemaakt uit alle meisjes in zijn koninkrijk en uit die selectie komt dat ene meisje dat door Ahasveros als koningin uitgekozen wordt.
Het woord voor “hovelingen” betekent letterlijk “jongelingen”. Dat woord bepaalt ons bij een nieuwe generatie en het begin van een nieuwe situatie met een nieuwe koningin. De hovelingen geven de koning de raad om in de plaats van wat hij is kwijtgeraakt, iets nieuws en iets mooiers te nemen, om daardoor het verleden te vergeten.
In profetisch en typologisch opzicht zien we in het verlangen van de koning het verlangen van God naar een volk op aarde dat Hem toebehoort en dat geheel aan Hem is toegewijd. Als de gemeente is weggenomen, zal Hij een nieuw volk naar Zijn hart op aarde vinden, door Hemzelf verwekt. Hij zal dit volk vinden in het gelovig overblijfsel van Israël in de eindtijd. Daarvan is Esther een type of voorbeeld.
In het voorstel om een nieuwe koningin te zoeken worden enkele aanbevelingen gedaan. Zo wordt Ahasveros door de hovelingen aanbevolen
1. om opzichters aan te stellen die de meisjes gaan uitkiezen,
2. dat die meisjes worden toevertrouwd aan een verzorger en bewaarder en
3. dat de verzamelde meisjes een schoonheidsbehandeling krijgen (vers 3).
Er worden niet in het wilde wegoveral meisjes vandaan gehaald. De meisjes die eventueel in aanmerking komen om koningin te worden, worden met zorg uitgekozen en behandeld.
We zien hierin Gods zorg in het laten verkondigen van het evangelie om uit de wereld mensen tot Zich te trekken. Mensen die het evangelie hebben aangenomen, worden verder verzorgd door gaven die de Heer Jezus heeft gegeven, opdat ze zullen beantwoorden aan het doel dat Hij met hen heeft: Hem behagen. We zien dat in de dienst van Paulus en zijn mededienaren: “Hem verkondigen wij, terwijl wij iedere mens terechtwijzen en iedere mens leren in alle wijsheid, om iedere mens volmaakt te stellen in Christus. Hiervoor arbeid ik ook onder strijd naar Zijn werking, die in mij werkt met kracht” (Ko 1:28-29).
De inspanningen om deze koning welgevallig te zijn zijn een voorbeeld voor ons. Wij worden ook voorbereid en gebruikt om onze Heer welgevallig te zijn. Zijn wij dan ook zo ijverig als in deze geschiedenis en als Paulus? Brengen wij het evangelie en hebben we zorg voor hen die het hebben aangenomen?
5 - 7 Mordechai en Esther
5 Er was een Joods man in de burcht Susan en zijn naam was Mordechai, de zoon van Jaïr, de zoon van Simeï, de zoon van Kis, een man [uit] Benjamin, 6 die weggevoerd was uit Jeruzalem met de ballingen die weggevoerd waren met Jechonia, de koning van Juda, die Nebukadnezar, de koning van Babel, in ballingschap had gevoerd. 7 En hij was het die Hadassa, dat is Esther, de dochter van zijn oom, opvoedde, want zij had geen vader of moeder. Het meisje nu was mooi van gestalte en knap om te zien. En toen haar vader en moeder gestorven waren, had Mordechai haar als dochter aangenomen.
Op dit punt in het verhaal worden in een tussengedeelte (verzen 5-7) twee nieuwe personen ten tonele gevoerd. Deze inlas laat ons zien wie God dadelijk naar voren gaat schuiven voor de invulling van het advies van de hovelingen in de voorgaande verzen. Het zijn Mordechai en Esther. Zij zullen samen met Ahasveros een hoofdrol in de geschiedenis van Gods volk vervullen.
In vers 5 wordt eerst Mordechai aan ons voorgesteld. Voordat echter zijn naam wordt genoemd, wordt eerst gezegd dat hij “een Joods man” is. Daardoor wordt de nadruk gelegd op het Jood-zijn van Mordechai. Dat hij dat inderdaad is, blijkt nader uit zijn geslachtsregister. Hij is een Jood uit de stam van Benjamin, die met de ballingen uit Jeruzalem met Jechonia, de koning van Juda, door Nebukadnezar naar Babel is gevoerd (vers 6).
Dat hij met Jechonia is weggevoerd, maakt het eenvoudig om te stellen dat hij niet persoonlijk met de ballingen uit Jeruzalem kan zijn weggevoerd. In dat geval zou hij in het zevende jaar van Ahasveros ongeveer honderdtwintig jaar oud zijn geweest. Dat is zeer onwaarschijnlijk, ook gezien de leeftijd van zijn jonge en aantrekkelijke nicht Esther. Hij is echter zozeer als Jood met zijn voorvaderen verbonden, dat wat hun is overkomen, hier wordt gesteld als hemzelf overkomen. Hun geschiedenis is zijn geschiedenis, hun pijn van de wegvoering is zijn pijn.
In vers 7 komt de andere nieuwe persoon, Esther, naar voren die ook een hoofdrol zal vervullen in dit boek en wel in nauwe relatie met de zojuist voorgestelde hoofdpersoon Mordechai. Die nauwe relatie blijkt uit het begin van vers 7, waar we lezen: “Hij was het die Hadassa, dat is Esther, de dochter van zijn oom, opvoedde.” Ook bij haar wordt de nadruk gelegd op haar Jood-zijn door eerst haar Joodse naam, Hadassa, te vermelden en pas daarna haar Perzische naam Esther. Haar Jood-zijn blijkt ook uit de vermelding van haar familierelatie met Mordechai. Ze is zijn nicht.
Halverwege vers 7 wordt de blik helemaal op Esther gericht, op haar mooie gestalte en haar knappe voorkomen. Toch wordt direct daarna weer op haar nauwe relatie met Mordechai gewezen die haar “als dochter aangenomen” heeft, omdat Esther “geen vader of moeder” meer heeft. Haar verleden is dood, afgesneden. In die situatie is zij helemaal afhankelijk van de genade en de zorg van Mordechai. Op die manier is zij, zij het in verborgenheid, door de HEERE aangenomen (vgl. Ps 27:10).
God betoont Zich in deze zorg door Mordechai achter de schermen een “Vader van de wezen” (Ps 68:6a). In de zorg van Mordechai voor de opvoeding van Esther zien we de zorg van de Heer Jezus, van Wie Mordechai een beeld is, voor het gelovig overblijfsel, van wie Esther een beeld is. Esther heeft haar leven aan hem te danken en daardoor ook haar verheffing tot koningin.
Dingen waarvan wij zeggen dat ze ons als ongeluk overkomen, zijn dingen die God bestuurt en gebruikt tot ons nut. Omstandigheden die met onze geboorte te maken hebben, worden niet door ons bepaald of uitgekozen. Wij kunnen onze ouders niet uitkiezen net zomin als het land of de datum van onze geboorte. We kunnen onze geboorte ook niet zelf tot stand brengen. Wat we kunnen zeggen, is dat God met de omstandigheden van onze geboorte onze redding op het oog heeft gehad. Daarvoor moeten we Hem danken.
Esther heet oorspronkelijk Hadassa, dat betekent ‘mirt’. De mirtenboom komt voor in verbinding met het Loofhuttenfeest (Ne 8:15-16), een feest dat verwijst naar het vrederijk onder de heerschappij van de Messias (Js 41:19; 55:12-13). Dat haar ouders haar die naam hebben gegeven, zegt dan ook iets van hun geloof in het herstel van Gods volk.
8 - 9 Esther onder de hoede van Hegai
8 En het gebeurde, toen het woord van de koning en zijn wet bekend waren geworden en toen veel meisjes verzameld werden in de burcht Susan onder de hoede van Hegai, dat ook Esther meegenomen werd naar het huis van de koning, onder de hoede van Hegai, de bewaarder van de vrouwen. 9 En het meisje was welgevallig in zijn ogen en zij verwierf gunst bij hem en hij haastte zich om haar haar schoonheidsmiddelen en haar deel [van het voedsel] te geven en om haar zeven aanzienlijke meisjes uit het huis van de koning te geven. En hij plaatste haar en haar meisjes over naar het beste [gedeelte] van het vrouwenverblijf.
Na de introductie van Mordechai en Esther gaat de geschiedenis verder met de uitvoering van “het woord van de koning en zijn wet” (vers 8). Veel meisjes worden verzameld in de burcht Susan. Zij komen allemaal onder de hoede van Hegai. Onder die meisjes bevindt zich ook Esther. Op haar wordt onze aandacht in dit gedeelte verder in het bijzonder gericht. Ze is, net als alle andere meisjes, in de burcht Susan, maar van haar wordt erbij gezegd dat zij wordt meegenomen “naar het huis van de koning”.
Esther trekt de bijzondere aandacht van Hegai (vers 9). Zij is “welgevallig” in zijn ogen en verwerft “gunst bij hem”. Waardoor dat komt, wordt niet meegedeeld. Hij spant zich in, en doet dat met haast, om haar alles te geven wat haar tot de ‘favoriet’ van de koning kan maken. Hij geeft haar schoonheidsmiddelen voor haar uitwendige verzorging en voedsel voor haar inwendige verzorging.
Hij geeft haar ook “zeven aanzienlijke meisjes uit het huis van de koning” om haar als het ware te laten wennen aan de sfeer van het huis van de koning. Samen met haar meisjes plaatst hij haar over naar “het [beste] deel van het vrouwenverblijf”, misschien een soort voorportaal van het koninklijk paleis, met zicht op het paleis. Alles dient om haar in de sfeer van het paleis te brengen en haar zo voor te bereiden op een verblijf in het paleis bij de koning.
Hegai kunnen we zien als een beeld van de Heilige Geest, Die het overblijfsel – waarvan Esther een beeld is – verder toebereidt, opdat het kan beantwoorden aan de wensen van het hart van God. De Heilige Geest doet er ook alles aan om ons, die bij de Heer Jezus horen en in een Godvijandige wereld leven, in overeenstemming te brengen met Hem Wiens belangstelling voortdurend naar ons uitgaat.
Het verwerven van gunst of genade in de ogen van boven hen staande vijandige heersers zien we bij Jozef (Gn 39:2,21) en Daniël (Dn 1:9). Bij Jozef en Daniël en zijn vrienden wordt er wel bij gezegd dat het God is Die de gunst geeft. Dat is bij Esther om de bekende reden – het ontbreken van de Naam van God in dit boek – niet het geval. We zien bij haar echter wel duidelijk dat God dit bewerkt. Nog een overeenkomst tussen Esther en Jozef en Daniël (en zijn vrienden) is dat van hen allen wordt gezegd dat ze knap van gestalte zijn (Es 2:7; Gn 39:6; Dn 1:4,15).
Als wij trouw zijn in de omstandigheden waarin wij ons bevinden, zal dat aan ons te zien zijn. Trouwe mensen laten iets van Christus zien. Dat dwingt respect af bij de mensen om hen heen. Trouwe mensen zijn ‘knap van gestalte’. Hun manier van leven vertoont kenmerken die bewondering oproepen, ook bij hen die hen vijandig gezind zijn. Onze omgeving kan van alles proberen om ons het zwijgen op te leggen, maar ze kunnen niet om onze manier van leven heen. Het is de bedoeling van de Geest dat “Christus gestalte” (Gl 4:19) in ons krijgt. Als dat plaatsvindt, wordt in ons leven echte schoonheid gezien die iedereen zal opvallen.
10 - 11 Esther en Mordechai
10 Esther had haar volk en haar afkomst niet verteld, want Mordechai had haar geboden dat zij [die] niet zou vertellen. 11 En elke dag wandelde Mordechai voor de voorhof van het vrouwenverblijf om de welstand van Esther te vernemen, en wat er met haar zou gebeuren.
In deze verzen wordt nog iets meer gezegd over de relatie tussen Esther en Mordechai. Esther heeft haar volk en haar afkomst verzwegen omdat Mordechai haar dat heeft geboden (vers 10). De nadruk ligt op de gehoorzaamheid van Esther aan Mordechai. We zien hier haar gezindheid ten opzichte van Mordechai. Vervolgens zien we in vers 11 het omgekeerde, de gezindheid van Mordechai ten opzichte Esther. Zijn zorg gaat naar haar uit. Zijn gedachten zijn met haar bezig. Hij wil weten hoe het met haar gaat. Ook wil hij weten wat er met haar gaat gebeuren. Dat hij Jood is, is bekend (Es 3:4); dat zij Jodin is, is echter niet bekend.
Haar afkomst moet ook verborgen blijven. Dit geheim past helemaal in de geschiedenis van dit boek. Het mag niet bekend worden dat de vrouw die op de nominatie staat de nieuwe koningin te worden een Jodin is. Pas als de geschiedenis haar climax bereikt, mag en moet ook dit geheim onthuld worden. Het is ermee als met de bekendmaking van Jozef aan zijn broers die ook pas gebeurt als het hoogtepunt in de geloofsoefeningen van de broers is bereikt (Gn 45:1-4).
De zorg op de achtergrond van Mordechai voor Esther is een mooi beeld van wat Christus voor de Zijnen doet die in de school van de Heilige Geest worden opgevoed. Christus denkt voortdurend aan de Zijnen en zet Zich voortdurend voor hen in, zonder dat Hij openlijk voor hen optreedt (Hb 7:25b). Hij wil dat wij groeien en geestelijke schoonheid laten zien, dat wil zeggen dat wij Zijn kenmerken vertonen.
Zo zal het ook zijn met het gelovig overblijfsel in de laatste dagen. Hoewel Hij Zich nog verborgen houdt, laat Hij hen niet in de steek, maar zet Hij Zich voor hen in terwijl zij in nood zijn. We zien dat mooi geïllustreerd in de storm op het meer: terwijl de discipelen in nood zijn, is Hij op de berg om te bidden (Mt 14:23-24).
12 - 14 Voorbereiding om bij de koning te komen
12 En wanneer een meisje aan de beurt was om bij koning Ahasveros te komen, nadat zij twaalf maanden lang behandeld was volgens de bepaling voor de vrouwen – want zoveel dagen duurde hun schoonheidsbehandeling: zes maanden [werden zij behandeld] met mirreolie en zes maanden met specerijen en schoonheidsmiddelen voor de vrouwen – 13 dan kwam het meisje op deze [manier] naar de koning: al wat zij vroeg, werd haar gegeven om met zich mee te nemen uit het vrouwenverblijf naar het huis van de koning. 14 Zij kwam 's avonds en 's morgens keerde zij terug naar het tweede vrouwenverblijf, onder de hoede van Saäsgaz, de hoveling van de koning, de bewaker van de bijvrouwen. Zij kwam niet meer bij de koning, behalve wanneer de koning naar haar verlangde en zij bij [haar] naam werd geroepen.
De verzen 12-13 lichten ons in over de algemene voorbereidingen van een meisje voordat zij, als het haar beurt is, bij de koning kan komen. De duur van de schoonheidsbehandeling is “twaalf maanden”, opgedeeld in twee perioden van “zes maanden” (vers 12). De eerste zes maanden wordt het meisje behandeld, ingewreven, met mirreolie. De tweede zes maanden wordt ze behandeld met tal van niet nader omschreven specerijen en schoonheidsmiddelen.
De eerste zes maanden wordt de kandidaat-koningin alleen met mirreolie behandeld. Mirre is een aangenaam geurende hars en kan een bittere, maar ook een zoete smaak hebben. Mirre wordt gewonnen uit verschillende soorten bomen en verkregen door insnijdingen in die bomen. De boom wordt dus verwond. Bij zeer hoge woestijntemperaturen sijpelt de zacht geworden hars vanzelf naar buiten. In de tijd van de Bijbel staat mirre symbool voor lijden en dood.
Met dit in gedachten kan met betrekking tot de geestelijke betekenis van de mirreolie het volgende worden gezegd. Het woord ‘mirre’ komt van een woord dat ‘bitter’ betekent. In de Schrift spreekt mirre altijd van het lijden van Christus en de aangename geur die uit Zijn lijden tot God omhoog is gestegen (vgl. Ef 5:2). In de behandeling met mirreolie ter voorbereiding op de ontmoeting met de koning zit een belangrijke geestelijke toepassing. Het spreekt ervan dat niets zo belangrijk voor onze geestelijke groei is als ons onder de leiding van Gods Geest, van Wie de olie spreekt (1Jh 2:20,27), bezig te houden met het lijden van Christus.
Het getal zes van de “zes maanden” waarin de mirreolie wordt toegepast, is het getal van de mens, die op de zesde dag is geschapen (Gn 1:26-31; vgl. Op 13:18). Omdat wij mensen zijn, is de Heilige Geest, van Wie de olie spreekt, nodig om ons met het lijden van Christus te kunnen bezighouden.
Dat zal het verlangen wakker maken om met Hem en voor Hem te lijden en zo op Hem te gaan lijken, ja, zo met Hem vereenzelvigd te worden in Zijn lijden (vgl. Fp 3:10-11). Dat slaat natuurlijk niet op Zijn lijden met betrekking tot de verzoening van onze zonden. Dat lijden is uniek en daar kunnen we niet in delen. Er is echter ook een andere vorm van lijden en dat is het lijden vanwege de trouw aan Hem en Zijn Woord (1Pt 4:13-14). In beeld wordt Esther met dit lijden vertrouwd gemaakt.
Dan is er nog die tweede periode van zes maanden. Die is nodig om allerlei specerijen en schoonheidsmiddelen uit te proberen om te ontdekken welke middelen het beste bij haar passen en haar schoonheid het meest accentueren. Ze kan dan een bewuste keus maken om uit het vrouwenverblijf de juiste middelen mee te nemen naar het huis van de koning (vers 13). Hier ligt haar verantwoordelijkheid. Zij beslist wat ze meeneemt om de koning daarvan onder de indruk te brengen, zodat zijn keus op haar zal vallen om haar als koningin te nemen.
Over de geestelijke betekenis van deze tweede periode als vervolg op de eerste periode kan het volgende worden gezegd. In de eerste periode is de basis gelegd. Die periode is – geestelijk toegepast – helemaal gewijd aan het bezig zijn met het lijden van Christus dat ons alleen door de Heilige Geest kan worden voorgesteld. Dan volgt een tweede periode. Die periode dient om te komen tot het maken van de juiste keuzes die de schoonheid accentueren van de gelovige die hij dankzij en in Christus heeft.
Iedere gelovige heeft eigen kenmerken, laat een andere heerlijkheid van Christus zien, heeft een eigen gave waarin Christus zichtbaar wordt. Om erachter te komen wat die kenmerken zijn, moet de gelovige zich bezighouden met de diverse heerlijkheden van Christus. Als hij de Schrift bestudeert met het doel Christus beter te leren kennen, zal het resultaat daarvan in zijn leven zichtbaar worden.
Alles gebeurt met het oog op onze ontmoeting met de Heer Jezus. Als we eraan denken dat wij Hem zullen zien (1Jh 3:2b-3), zal dat ons leven bepalen in de keuzes die we maken. De verkeerde dingen, dingen die verhinderen dat Zijn eigenschappen in ons zichtbaar worden, zullen eruit verdwijnen. Zo zijn we bezig met ons te versieren met het ‘kleed van de rechtvaardige daden’. Dat kleed maken wij op aarde klaar, maar in de hemel zal blijken dat Hij het ons heeft gegeven (Op 19:7-8).
Vers 14 geeft ons een verdere blik in de regels voor de koningsvrouwen. Een meisje dat door de koning wordt geroepen, is gedurende de nacht bij hem. Ze gaat ’s avonds naar de koning en keert ’s morgens terug. Dan gaat ze naar “het tweede vrouwenverblijf” en komt “onder de hoede van Saäsgaz, de hoveling van de koning, de bewaarder van de bijvrouwen”. Dat betekent dat ze wordt gedegradeerd tot een bijvrouw van de tweede rang en nooit weer naar de koning zal gaan, tenzij hij haar bij haar naam roept.
15 - 18 Esther wordt koningin
15 En toen de beurt van Esther kwam – de dochter van Abichaïl, de oom van Mordechai die haar als dochter had aangenomen – om bij de koning te komen, verzocht zij om niets [anders] mee te nemen dan wat Hegai, de hoveling van de koning, de bewaarder van de vrouwen, zei. En Esther verwierf genade in de ogen van ieder die haar zag. 16 En Esther werd [mee]genomen naar koning Ahasveros, naar zijn koninklijk huis, in de tiende maand, dat is de maand Tebeth, in zijn zevende regeringsjaar. 17 En de koning had Esther meer lief dan alle [andere] vrouwen en zij verwierf bij hem meer genade en gunst dan alle [andere] meisjes en hij zette de koninklijke diadeem op haar hoofd en maakte haar koningin in de plaats van Vasthi. 18 De koning richtte een grote maaltijd aan voor al zijn vorsten en dienaren, de maaltijd [ter ere van] Esther. Hij zorgde voor rust in de gewesten en gaf geschenken naar het vermogen van de koning.
Als Esther aan de beurt is om bij de koning te komen, maakt ze geen gebruik van haar vrijheid om alles mee te nemen wat ze maar wenst (vers 13). Ze zal van slechts één gedachte vervuld zijn geweest: ‘Hoe maak ik de beste indruk op de koning?’ Hierbij dringt de gedachte zich aan ons op of wij ook slechts met één vraag bezig zijn: ‘Hoe ben en leef ik het meest tot eer van mijn Heer en Heiland?’
Hoewel Esther volledig vrij is in de keus van haar kleding en versieringen, besluit ze toch alleen mee te nemen wat door Hegai tegen haar wordt gezegd (vers 15). We zien hier weer, zoals eerder ten opzichte van Mordechai (vers 10), haar overgave aan iemand van wie zij afhankelijk is. Het is een vrijwillige overgave.
Voor ons geldt dat wij ons helemaal overgeven aan wat de Heilige Geest ons uit Gods Woord duidelijk maakt hoe wij God kunnen behagen. Esther vertrouwt zich toe aan iemand van wie ze weet dat hij het beste met haar voor heeft en beter weet dan zij wat goed is voor haar verblijf bij de koning. Die houding van ingetogenheid en onderdanigheid is een sieraad (vgl. 1Pt 3:3-5), waardoor ze “genade verwierf in de ogen van ieder die haar zag”.
Dat ze niets anders wil meenemen dan wat Hegai tegen haar zegt, is haar eigen keus. Tot nu toe is door anderen over haar beslist. Er is een macht die het gebeuren leidt, maar er is ook een eigen handelen. In vers 16 wordt weer met haar gehandeld. Ze wordt meegenomen naar de koning. Dat is geen keus, dat gebeurt met haar.
Het onderscheid met de andere meisjes blijkt ook nog uit het feit dat alleen haar ontmoeting met de koning gedateerd is. Dat toont mede haar bijzondere verheffing boven de massa aan. De ontmoeting met de koning vindt plaats in het “zevende regeringsjaar” van koning Ahasveros, wat wil zeggen vier jaar na de afzetting van Vasthi.
Dat zij Hegai volledig vertrouwt, heeft tot resultaat dat de koning haar verkiest boven alle andere meisjes (vers 17). God heeft Esther mooi gemaakt, haar schoonheid komt van Hem en Hij bestuurt dat de koning haar uitkiest. Zonder enig verlangen van de kant van Esther wordt zij de lievelingsvrouw van de koning. We zien hier dat Gods uitverkiezing losstaat van enige vraag van de kant van de mens.
De keus van de koning wordt op veelzijdige wijze toegelicht:
1. Zijn liefde voor Esther is groter dan voor alle andere vrouwen.
2. Zij verwerft bij hem meer genade en gunst dan alle andere meisjes.
3. Hij zet haar de koninklijke diadeem op.
4. Hij maakt haar koningin in de plaats van Vasthi.
Hier wordt Vasthi voor de laatste keer genoemd. Zij verdwijnt uit de geschiedenis. Haar plaats wordt ingenomen door Esther.
De koning organiseert weer een grote maaltijd voor al zijn vorsten en dienaren. Dit keer gaat het niet om het vertonen van zijn heerlijkheid (Es 1:3), maar het tonen van de nieuwe koningin. Deze maaltijd wordt zelfs letterlijk “de maaltijd van Esther” genoemd.
19 - 20 Nogmaals Mordechai en Esther
19 En toen men nogmaals meisjes verzamelde, zat Mordechai in de poort van de koning. 20 Esther had haar afkomst en haar volk niet verteld, zoals Mordechai haar had geboden, want Esther deed overeenkomstig het bevel van Mordechai, evenals toen zij bij hem opgevoed werd.
De vertaling van vers 19 kan ook luiden: “In verband met het brengen van de meisjes geldt ten tweede dat Mordechai in de poort zat.” Het “ten tweede” heeft te maken met de verzen 10-11. Daar wordt de eerste inlichting over de relatie tussen Mordechai en Esther gegeven, nadat in de voorgaande verzen 8-9 ook over het verzamelen van meisjes is gesproken. Nu wordt, na een tweede gedeelte over meisjes (verzen 12-18), voor de tweede keer een mededeling gedaan over de relatie tussen Mordechai en Esther.
De eerste mededeling toont een rusteloze Mordechai die graag wil weten wat er met Esther gebeurt (vers 11). Nu Mordechai weet wat er met Esther is gebeurd, kan hij weer rustig plaatsnemen in de poort. Hierop sluit de nieuwe mededeling over Esther aan (vers 20). In de eerste mededeling staat dat Esther “haar volk en haar afkomst” niet vertelt omdat Mordechai haar dat heeft geboden (vers 10). In deze tweede mededeling staat hetzelfde, maar dan omgekeerd, dat ze “haar afkomst en haar volk” niet heeft verteld, ook met de vermelding dat Mordechai het haar heeft geboden.
De mededeling over Esther besluit met de vermelding dat ze Mordechai gehoorzaam blijft als ze koningin is, zoals ze hem gehoorzaam is geweest toen hij haar opvoedde. Haar positie is veranderd, haar gezindheid niet. Hoe belangrijk dit is, laat het vervolg van de geschiedenis zien.
In praktisch opzicht is hier wel een les aan te verbinden voor allen die in eenvoudige omstandigheden zijn opgegroeid en tot hoge maatschappelijke posities zijn opgeklommen. Laten zij nooit hun afkomst verloochenen en hun ouders blijven eren!
21 - 23 Mordechai ontdekt een samenzwering
21 In die dagen, toen Mordechai in de poort van de koning zat, waren Bigthan en Teres, twee hovelingen van de koning, [uit de kring] van de deurwachters, erg kwaad en zij wilden de hand aan koning Ahasveros slaan. 22 En deze zaak werd bekend bij Mordechai en hij vertelde dit aan Esther, de koningin, en Esther zei het tegen de koning namens Mordechai. 23 Toen de zaak onderzocht werd, en juist bevonden, werden zij beiden aan een galg gehangen. En in de tegenwoordigheid van de koning werd dit in de kronieken opgetekend.
Mordechai heeft zijn gebruikelijke plaats, “in de poort van de koning”, weer ingenomen (vers 21). Daardoor is hij in staat de samenzwering van twee hovelingen van de koning te ontdekken. De hovelingen worden bij hun naam genoemd en ook hun functie wordt meegedeeld. Het lijkt erop dat zij een soort lijfwacht van de koning zijn die gemakkelijk toegang tot hem hebben.
Waarom ze “erg kwaad” op de koning zijn, zo kwaad, dat ze hem willen doden, wordt niet verteld. Ook de manier waarop Mordechai van hun plannen op de hoogte komt, wordt niet vermeld. Dat is voor het verloop van de geschiedenis niet belangrijk. Het gaat erom dat Mordechai met hun plan bekend wordt, wat hij daarmee doet en wat de koning doet als hij er via Esther van hoort.
Als trouwe onderdaan meldt Mordechai het complot via Esther aan de koning. Esther spreekt met de koning over Mordechai, wiens naam wordt opgeschreven in een boek. Wij mogen met God spreken over de Heer Jezus, over wat Hij heeft gedaan. Dat wordt vastgelegd en blijft eeuwig voor Gods aangezicht.
Door het ontdekte complot te melden laat Mordechai zien dat hij de vrede van de stad zoekt waarheen hij verbannen is (Jr 29:7) en dat hij trouw blijft aan het gevestigde gezag. Hij waakt voor de eer en het welzijn van de koning. Zo heeft de Heer Jezus op aarde gehandeld met het oog op de eer van Zijn Vader. In Zijn leven heeft Hij altijd de rechten van God gehandhaafd. Daar heeft Hij voor ingestaan en Zich die niet laten ontnemen.
Het is voor Mordechai geen gelegenheid om van een onderdrukker af te komen. We zien hier opnieuw een overeenkomst met de geschiedenissen van Jozef en Daniël. Mordechai toont eenzelfde houding van hulpvaardigheid als we ook zien bij Jozef tegenover de farao en bij Daniël tegenover Nebukadnezar. De zaak wordt onderzocht en blijkt te kloppen. De twee samenzweerders worden opgehangen.
Dan wordt de zaak opgeschreven, zonder dat Mordechai er verder iets van hoort. Zijn daad wordt (nog) niet beloond. Zo wordt ook Jozef vergeten door de schenker, evenals de wijze man wordt vergeten die een stad door zijn wijsheid heeft bevrijd (Gn 40:23; Pr 9:14-15).
Het opschrijven van daden in een boek hebben we van God geleerd. Hij noteert alles en zal alles op Zijn tijd oordelen naar wat in de boeken geschreven staat. God vergeet niets, Hij heeft een Goddelijk archief. De Heer Jezus komt en heeft Zijn loon bij Zich om alles te belonen wat voor Hem is gedaan, want Hij vergeet niets (Ml 3:16; Mt 10:42; Op 22:12; Hb 11:26). Gods tijd komt om Mordechai te belonen. Zo komt ook Gods tijd om de Heer Jezus in openbare heerlijkheid te laten verschijnen, zodat Hij openlijk geëerd zal worden.