Inleiding
Dit hoofdstuk is aan Haman gewijd. Haman krijgt zijn hoge positie van Ahasveros. We zien hierin het beeld dat elke macht die iemand heeft, uiteindelijk van God komt. Iets anders is, hoe iemand die macht gebruikt. Haman gebruikt die tot eigen eer en om Gods volk om te brengen, omdat zij niet voor hem buigen.
1 Haman, de Agagiet
1 Na deze gebeurtenissen maakte koning Ahasveros Haman, de zoon van Hammedatha, de Agagiet, groot en hij verhoogde hem. En hij plaatste zijn zetel boven al de vorsten die bij hem waren.
Aan de uitdrukking “na deze gebeurtenissen” (vers 1) zien we dat er een nieuw gedeelte begint, waarin nieuwe gebeurtenissen zullen plaatsvinden. We zijn hier in het begin van het twaalfde jaar van de regering van Ahasveros (vers 7), terwijl de gebeurtenissen in het vorige hoofdstuk zich rond het zevende jaar van diens regering afspelen (Es 2:16).
Als inleiding op de nieuwe gebeurtenissen wordt onze aandacht gericht op wat Ahasveros doet met Haman, de vierde hoofdpersoon van dit boek. In een drieledige vermelding wordt opmerkelijk nadrukkelijk verteld dat Ahasveros Haman tot grote hoogte verheft. Ahasveros
1. “maakte … Haman … groot”,
2. “hij verhoogde hem”, en
3. “hij plaatste zijn zetel boven alle vorsten die bij hem waren”.
Evenals bij twee andere hoofdpersonen, Mordechai en Esther, wordt ook van Haman zijn afkomst vermeld (Es 2:5,15).
Haman is de grote tegenspeler van Mordechai en het volk van Mordechai. Hier wordt Haman groot gemaakt door Ahasveros als voorspel voor het uitroeien van Gods volk. Hoe is het dan mogelijk dat de koning een beeld van God is? Dat begrijpen we alleen als we zien dat God soeverein is en macht geeft aan wie Hij wil. Hij heeft alles in handen.
God heeft de engel geschapen die de satan zou worden (Ez 28:14-19). Hij heeft toegelaten dat de satan de heerschappij over de schepping krijgt omdat hij erin slaagt de mens te misleiden. Sinds die tijd is de satan de “god van deze eeuw” (2Ko 4:4) en “de overste van de wereld” (Jh 16:11) die de wereld regeert. Tegelijkertijd geldt dat God nooit de regie uit handen geeft. Hij zal bijvoorbeeld Zelf de antichrist verwekken (Zc 11:16), terwijl Hij in het volgende vers ook het ‘wee’ over hem uitspreekt (Zc 11:17). Zo zegt de Heer Jezus tegen Pilatus wanneer Hij als Gevangene voor hem staat: “U zou geen enkele macht tegen Mij hebben, als het u niet van boven was gegeven” (Jh 19:11).
Het is veelzeggend dat Haman een Agagiet is. Agag is de titel van de Amalekitische koningen (Nm 24:7; 1Sm 15:20,32). Saul, die evenals Mordechai een Benjaminiet is, moet Agag doden. Saul spaart echter zijn leven. Wat Saul uit ongehoorzaamheid nalaat, doet Samuel dan (1Sm 15:9,33). In het boek Esther zien we in Mordechai een andere Benjaminiet (Es 2:5) tegenover een andere Agagiet. Zal Mordechai het beter doen dan Saul?
In Haman en Mordechai staan twee volken tegenover elkaar. Het ene is het volk van Mordechai, dat is het volk van de Joden, Gods volk; het andere is een volk dat Gods volk haat met een grote haat, dat is het volk van de Amalekieten. Die haat is uit de geschiedenis gebleken. Amalek is de eerste vijand die Israël aanvalt, terwijl het volk nog maar net uit Egypte is bevrijd (Ex 17:8,16). Met het oog daarop beveelt God Zijn volk dat Amalek moet worden uitgeroeid (Dt 25:17-19).
Amalek is echter nog niet uitgeroeid. Bileam spreekt over de verhoging van Amalek (Nm 24:20), hoewel de Messias uiteindelijk hoger zal zijn (Nm 24:7). Hier zien we de verhoging van Amalek. In plaats van een verhoging van Mordechai als beloning voor het redden van het leven van de koning wordt een grote vijand van Gods volk verhoogd. Maar wat op het eerste gezicht tegen Gods beloften in lijkt te gaan, werkt mee aan de vervulling van Zijn plannen.
We zien dat bijvoorbeeld in het leven van Paulus. Als hij onderweg is als gezondene van de Heer, wordt hij gevangengenomen. Nu kan hij niet meer aan zijn opdracht voldoen en rondgaan om te prediken, want hij is gebonden. God heeft er echter een bedoeling mee. Dat is Paulus zich bewust en daarom kan hij zeggen dat zijn gevangenschap tot bevordering van het evangelie heeft gediend (Fp 1:12).
We zien dit ook bij Israël. God heeft beloofd het volk talrijk te maken (Gn 15:5), maar het lijkt alsof de vijand de kans krijgt het uit te roeien (Ex 1:7,8,22). Het volk raakt in grote nood en roept tot God. Dat is voor God de aanleiding Zijn beloften te gaan waarmaken (Ex 2:23-25).
2 - 7 Haman – Mordechai
2 En alle dienaren van de koning die in de poort van de koning waren, knielden en bogen zich voor Haman neer, want zo had de koning dat bevolen ten aanzien van hem. Mordechai echter knielde niet en boog zich niet neer. 3 De dienaren van de koning die in de poort van de koning waren, zeiden tegen Mordechai: Waarom overtreedt u het gebod van de koning? 4 Het gebeurde nu, toen zij [dit] van dag tot dag tegen hem zeiden en hij niet naar hen luisterde, dat zij het aan Haman vertelden om te zien of de woorden van Mordechai stand zouden houden, want hij had hen verteld dat hij een Jood was. 5 Toen Haman zag dat Mordechai niet knielde en zich niet voor hem neerboog, werd Haman met woede vervuld. 6 Maar het was in zijn ogen verachtelijk om alleen aan Mordechai de hand te slaan, want zij hadden hem verteld [tot welk] volk Mordechai [behoorde]. En Haman zocht [een manier] om alle Joden, die in heel het koninkrijk van Ahasveros waren, het volk van Mordechai, weg te vagen. 7 In de eerste maand, dat is de maand Nisan, in het twaalfde jaar van koning Ahasveros, wierp men het 'pur', dat is het lot, in de tegenwoordigheid van Haman, van dag tot dag en van maand tot maand, [tot] de twaalfde maand, dat is de maand Adar.
Op bevel van de koning buigen alle dienaren zich voor Haman neer (vers 2). Haman heeft een positie gekregen die erkend moet worden door allen. Alleen zij die tot Gods volk behoren, doen dat niet en mogen dat ook niet. Voor hen is dit bevel van de koning een test. Zo is het ook met de macht die de satan van God heeft gekregen. Ieder die in de macht van satan is, buigt zich voor hem. Voor de kinderen van God is het een test. Voor wie buigen zij zich?
De macht van Haman stelt het volk van God op de proef. Zo gebruikt God de satan, van wie Haman een beeld is, om Zijn volk op de proef te stellen. Ook de Heer Jezus heeft te maken gehad met de satan die met zijn verzoekingen op Hem afkomt. Zo hebben Gods kinderen te maken met een vijand die hen met alle middelen die hem maar ter beschikking staan, ertoe wil brengen het vertrouwen in God op te zeggen.
De haat van de wereld is het deel van ieder die duidelijk zijn plaats als christen inneemt. Zo’n christen verspreidt licht en dat haat de wereld die in de duisternis is. Als we dat misschien niet zo sterk ervaren, kan dat zijn omdat we ons al in zekere mate aan de wereld hebben aangepast.
Mordechai is iemand die niet met de massa meegaat. Hij buigt zich niet voor deze heerser (vers 3). Dat heeft ook de Heer Jezus, van Wie Mordechai een beeld is, nooit gedaan (Mt 4:8-10). Mordechai lijkt op de vrienden van Daniël, die ook ingaan tegen het gebod van de koning en weigeren om te knielen voor het beeld dat hij heeft gemaakt (Dn 3:18).
Als zich een plotselinge situatie voordoet dat we ons geloof moeten belijden, zullen we Gods kracht ervaren. De drie vrienden van Daniël zijn niet onvoorbereid op de confrontatie met Nebukadnezar vanwege het beeld dat hij heeft gemaakt. Ze hebben geleerd te bidden en in de praktijk zich rein te bewaren van de onreinheid van de wereld. Daarom is er innerlijke kracht om staande te blijven onder de druk van Nebukadnezar. De tijd van de nood maakt openbaar of er iets van God aanwezig is.
Van hen die zich niet buigen, zal rekenschap worden gevraagd door hen die wel buigen. Dat gebeurt om druk uit te oefenen zich ook te buigen voor de grote heerser. De trouwe christen zal deze gelegenheid gebruiken om verantwoording af te leggen van de hoop die in hem is (1Pt 3:15-16).
Dat er druk op Mordechai wordt uitgeoefend, blijkt uit vers 4. Ze spreken hem namelijk “van dag tot dag” aan op zijn ‘onbuigzaamheid’. Maar hij luistert niet. Hij houdt zich doof. Daarin lijkt Hij op de ware Dienaar van de HEERE, de Heer Jezus, Die Zich ook doof heeft gehouden voor alles wat tegen Hem is gezegd om Hem tot ontrouw aan Zijn God te bewegen (Js 42:19).
Ook zien we weer een duidelijke parallel met Jozef. Jozef wordt ook “dag in dag uit” door de vrouw van Potifar aangesproken, waarbij het haar bedoeling is om hem te verleiden met haar gemeenschap te hebben. En ook daar lezen we dat hij “niet naar haar luisterde” (Gn 39:10). Het is belangrijk niet te luisteren naar verkeerde adviezen of aansporingen om te zondigen.
Als Mordechai standvastig blijft in zijn weigering om voor Haman te buigen, vertellen de dienaren het aan Haman. Het lijkt erop dat het Haman is ontgaan dat Mordechai niet voor hem buigt. De reden dat zij het aan Haman vertellen, is dat Mordechai een Jood is. Mordechai buigt niet omdat hij een Jood is. Ook voor ons is het belangrijk dat wij zeggen dat wij aan bepaalde dingen niet meedoen omdat wij bij de Heer Jezus horen.
Mordechai heeft zijn afkomst niet verzwegen, maar die beleden. Ze willen juist daarom wel eens zien of zijn woorden stand zullen houden. Zo wordt ook onze belijdenis getest. We kunnen erop rekenen dat wij het speciale doelwit van de aanvallen van de satan zullen zijn als we belijdenis afleggen van ons geloof in de Heer Jezus en dat wij tot de gemeente van de levende God behoren.
We zien dat in het vervolg van deze geschiedenis. Opmerkzaam gemaakt door de dienaren op de onbuigzaamheid van Mordechai ten opzichte van hem let Haman nu speciaal op Mordechai. Als hij ziet dat die inderdaad niet voor hem buigt, wordt hij “met woede vervuld” (vers 5). Vanaf dit moment is er voor niets anders meer plaats bij hem dan woede tegenover Mordechai, een woede die een uitweg zoekt.
De enige zaak die zijn woede kan bedaren, is de dood van Mordechai. En dat niet alleen. Ook het hele volk van Mordechai moet uitgeroeid worden (vers 6). Bezield van deze gedachte zoekt Haman naar een manier om “het volk van Mordechai weg te vagen”. En dat niet plaatselijk, alleen in de burcht Susan, maar “in heel het koninkrijk van Ahasveros”.
Hier zien we duidelijk dat Haman een beeld van de satan is. Zou het volk worden omgebracht, dan zou de Messias niet geboren kunnen worden. We zien dat ook bij Herodes, die een gewillig instrument in de hand van de satan is als hij de Heer Jezus, wanneer Deze pas is geboren, wil doden (Mt 2:16).
Haman wil het hele volk van de Joden ombrengen (Ps 83:4-5). Het volk van Mordechai deelt in de haat van Haman tegen Mordechai. Hier zien we de verbinding tussen de Heer Jezus en Zijn volk. Christus en de Zijnen zijn een. Zo krijgt Saulus van de verheerlijkte Heer te horen: “Saul, Saul, waarom vervolg je Mij?” (Hd 9:4), terwijl hij bezig was de gemeente te vervolgen. Dat de toorn van de duivel zowel de Heer Jezus als Zijn volk betreft, zien we ook in de eindtijd, wanneer de draak, dat is de duivel, niet alleen het Kind, dat is Christus, wil verslinden, maar ook allen die bij Hem horen, dat is het gelovig overblijfsel van Israël (Op 12:4b,17).
Hoe komt Haman tot deze opstelling? Hij heeft gezien dat er één persoon is die het waagt hem te trotseren. In zijn trots en toorn is het hem echter te gering dat slechts één persoon boet. Zijn gekwetste trots roept om wraak. Hij neemt geen genoegen met slechts één persoon. Hij wil zijn als God, zoals eens de satan, en alles aan zich onderwerpen. Wie het waagt zich tegen hem te verzetten, moet het veld ruimen. Satan biedt nooit een alternatief en kan dat ook niet. Hij heeft een verdorven aard en verderft wie in zijn macht is (vgl. Jh 10:10a). Wie zich niet buigt, zoekt hij te verderven. Wie zich voor hem buigt, wie hij in zijn greep heeft, sleept hij mee in het verderf.
Om tot de uitvoering van zijn gruwelijke moordplan te komen laat Haman in zijn tegenwoordigheid het lot werpen (vers 7). Dat laat hij doen, geleid door zijn bijgelovige, heidense, duistere denken, om de meest geschikte dag voor de realisatie van zijn verdelgingsplan te bepalen. Deze occulte gang van zaken bewijst eens te meer dat Haman een dienaar van de satan is. God staat echter boven hem en de satan.
Het mag toch wel opmerkelijk genoemd worden dat het lot uiteindelijk op de dertiende dag van de twaalfde maand valt. Er wordt begonnen met het werpen van het lot in de eerste maand, de maand Nisan, dat is de maand van het Pascha, wat doet denken aan de verlossing van Gods volk uit Egypte. Voor elke dag van die maand wordt het lot geworpen, maar geen enkele dag blijkt geschikt te zijn. Zo gaat het ook met elke dag van de tweede maand en alle dagen van de daarop volgende maanden. Tot het lot ten slotte de dertiende dag van de twaalfde maand, de maand Adar, als gunstige dag aanwijst.
De tijd waarin het lot wordt geworpen, is “het twaalfde jaar van koning Ahasveros”, een datering die aangeeft dat het gezag in handen van de volken is en niet in die van Gods volk. De maanden worden echter genoemd met de Hebreeuwse naam, een datering die voor Gods volk geldt. Hier zien we dat achter deze demonische handeling God alles bestuurt. Haman zal de uitkomst als een gunstig voorteken hebben gezien, want daardoor krijgt hij de nodige tijd om zijn verdorven voornemen uit te voeren. Hij heeft er echter geen besef van dat dit uitstel zowel zijn ondergang wordt als de bevrijding van de Joden tot gevolg zal hebben. Hij werpt wel het lot, maar de HEERE bestuurt het (Sp 16:33).
Het lot maakt in Israël de wil van God aan het volk bekend. We zien dat bijvoorbeeld in de geschiedenis van Achan (Jz 7:16-18) en bij de verdeling van het land (Jozua 15-19). In de Bijbel wordt voor het laatst het lot geworpen als er een opvolger voor Judas, de verrader van de Heer Jezus, moet worden gekozen (Hd 1:26). Wij hebben het lot niet nodig, want we hebben het complete Woord van God. Nu wordt Gods wil ons in Zijn Woord gegeven, die ons duidelijk wordt door de Heilige Geest.
8 - 9 Het plan van Haman
8 Toen zei Haman tegen koning Ahasveros: Eén volk is er dat verstrooid en verspreid is onder de volken in alle gewesten van uw koninkrijk. Hun wetten zijn anders dan [die van] alle volken en er is niemand die de wetten van de koning uitvoert. Het past de koning niet hen met rust te laten. 9 Als het de koning goeddunkt, laat er dan geschreven worden dat men hen ombrengt. Dan zal ik tienduizend talent zilver afwegen op de handen van hen die het werk doen, om die naar de schatkist van de koning te brengen.
Nadat Haman het lot heeft geworpen en de dag van de verdelging van de Joden heeft vastgesteld, gaat hij naar koning Ahasveros (vers 8). Zijn bedoeling is om toestemming voor zijn plan te krijgen. Listig als hij is, noemt Haman niet de naam van het volk. Hij wil het volk als een staatsgevaarlijk volk neerzetten. Het is een anoniem volk dat als een kankergezwel zijn kankercellen door het hele rijk van de koning heeft uitgezaaid.
Hij wijst er eerst op dat er een volk is dat “verstrooid en verspreid” onder alle andere volken leeft. Ze zitten overal. Ook door hun wetten is dat volk anders dan andere volken (vgl. Dt 4:8; Ps 147:19-20). Ten slotte is het zo kwalijk met dit volk gesteld, dat niemand van dat volk “de wetten van de koning uitvoert”. Het past de koning dan ook niet, zo luidt zijn conclusie, hen met rust te laten. Als de koning hen wel met rust laat, zal dit volk voor grote moeilijkheden in zijn rijk gaan zorgen en is het met de rust in zijn rijk voorbij.
Hij heeft een goede oplossing en die is dat het volk wordt omgebracht (vers 9). Als de koning daarvoor nu even schriftelijk bevel geeft, zal het helemaal goed komen. Over de kosten hoeft de koning ook niet in te zitten. Haman verklaart zich bereid tot de storting van een fors bedrag in de schatkist van de koning. Dan kunnen met dat geld de handen worden gevuld van hen die het vuile werk moeten doen. Het hoeft in elk geval niet ten laste van de koning te komen.
Wat Haman in vers 8 tegen Ahasveros zegt, bedoelt hij om het volk in diskrediet te brengen, maar in feite is het een groot compliment. Het is een volk, waarvan God heeft gezegd dat het alleen woont (Nm 23:9b). Dit zou de wereld vandaag ook van de christenen moeten kunnen zeggen. Door de verlossing heeft God Zijn volk, de gemeente, van alle andere volken afgezonderd. Bij redding hoort afzondering of heiliging. Afzondering is het gevolg van de verlossing (1Ko 6:11). Wie gered is, is geheiligd. Dit wil zeggen dat hij van God is en niet meer van de wereld. God heeft Abraham uit Ur gevoerd en Zijn volk uit Egypte en ons uit de wereld (vgl. Gl 1:4).
Het plan van Haman laat ons de diep verdorven gedachten van de satan zien. Er wordt het volk van God geen misdaad ten laste gelegd, iets waardoor zij strafbaar zijn. Er wordt ook geen voorwaarde gesteld, waaraan ze moeten voldoen om hun leven te redden. Nee, zij moeten sterven, sterven zonder genade, uitsluitend omdat zij Joden zijn. Zo hebben de vijanden van de gemeente altijd geroepen om “het bloed van de getuigen van Jezus” (Op 17:6). Die vijanden zijn als de dochters van de bloedzuiger, die roepen: “Geef, Geef” (Sp 30:15).
10 - 15 Ahasveros beveelt alle Joden weg te vagen
10 Toen nam de koning zijn zegelring van zijn hand en gaf die aan Haman, de zoon van Hammedatha, de Agagiet, de tegenstander van de Joden. 11 En de koning zei tegen Haman: Laat het zilver u geschonken zijn, en het volk, om daarmee te doen wat goed is in uw ogen. 12 Toen werden de schrijvers van de koning geroepen, in de eerste maand, op de dertiende dag ervan. Er werd geschreven, overeenkomstig alles wat Haman beval, aan de stadhouders van de koning, aan de landvoogden die in elk gewest waren, en aan de vorsten van elk volk, elk gewest in zijn [eigen] schrift en elk volk in zijn [eigen] taal. Er werd geschreven in de naam van koning Ahasveros, en het werd verzegeld met de zegelring van de koning. 13 De brieven werden door ijlboden verzonden naar alle gewesten van de koning, [met het bevel] alle Joden weg te vagen, te doden en om te brengen, van jong tot oud, [met] de kleine kinderen en de vrouwen, op één dag, de dertiende van de twaalfde maand, dat is de maand Adar, en hun bezit te plunderen. 14 De inhoud van het geschrevene moest als wet uitgevaardigd worden in alle gewesten en openbaar gemaakt aan alle volken, zodat ze die dag klaar zouden staan. 15 De ijlboden vertrokken, gedreven door het bevel van de koning, en de wet was in de burcht Susan uitgevaardigd. En de koning en Haman zaten te drinken, maar de stad Susan was in verwarring.
De koning geeft Haman de vrije hand om zijn plan uit te voeren en geeft hem zijn zegelring als bewijs van de volmacht om het te doen (vers 10). Van Haman wordt weer gezegd van wie hij afstamt en wat hij is. Hij is in zijn natuur “de Agagiet”, de eeuwige vijand, en in zijn werk “de tegenstander van de Joden”.
Wat Ahasveros doet, is ook wat God doet in de geschiedenis van Job. Hij geeft de satan de vrije hand om Job te treffen in alles waarin Hij het de satan toestaat (Jb 1:12; 2:6). God doet dit hier ook met Zijn volk. In het overgeven van het volk van de Joden in de hand van Haman zien we een beeld van God Die Zijn volk prijsgeeft aan hun vijanden (Ps 44:12-13).
Ahasveros laat zich niet omkopen door Haman (vers 11). Zo is ook de inzet van Gods volk niet een zaak die op een overeenkomst tussen God en de satan berust. Wat Hij over Zijn volk zal brengen, moet over hen komen, want hij kan Zijn volk niet op een andere manier in de juiste verhouding tot Zichzelf brengen. Daarvoor gebruikt Hij de satan. We moeten er ook aan denken dat het bevel wordt uitgevaardigd wegens Mordechai. Dat laat ons zien dat het overblijfsel zal lijden wegens hun verbinding met de Heer Jezus.
We weten uit het verloop van de geschiedenis de uiteindelijke beslissing van Ahasveros over zowel het lot van Gods volk als het lot van Haman. Wat we tot nu toe hebben gezien, is de voorbereiding op wat Ahasveros uiteindelijk zal doen. Dat laat ons zien dat Ahasveros toch een beeld van God is, Die als de Hoogste boven alle hooggeplaatsten staat.
We zien dat op treffende wijze bij de dood van de Heer Jezus. Petrus zegt daarvan dat Hij “door [de] hand van wettelozen aan [het kruis] gehecht en gedood” is (Hd 2:23b). Hij zegt er echter bij, en laat dat er zelfs aan voorafgaan, dat de Heer Jezus “door de bepaalde raad en voorkennis van God overgegeven” is (Hd 2:23a). Hier zien we enerzijds de raad van God en anderzijds de verantwoordelijkheid van de mens. Alleen God kan deze twee zijden met elkaar combineren op een wijze dat aan beide volkomen recht wordt gedaan.
De schrijvers van de koning worden geroepen (vers 12). Dat gebeurt op de dertiende dag van de eerste maand, de dag van de voorbereiding van het Pascha dat de volgende dag wordt gehouden (Lv 23:5). Op de dag dat Gods volk bezig moet zijn met de voorbereiding tot herdenking van de bevrijding, worden hier de voorbereidingen getroffen voor het uitroeien van Gods volk. We zien dit ook bij de beraadslagingen om de Heer Jezus te doden (Lk 22:1-2a).
Alles wat Haman beveelt, wordt opgeschreven. Het schrijven wordt gericht aan alle hoogwaardigheidsbekleders in het hele rijk van Ahasveros. Het bevel wordt in elke taal afzonderlijk bekendgemaakt. Ieder ontvangt ‘de eer’ om aan de uitvoering van het bevel mee te werken, om niemand te kwetsen en zo tegen zich in het harnas te jagen. Onder elk afzonderlijk bevelschrift staat de naam van Ahasveros.
Dan worden de brieven door ijlboden verspreid over de honderdzevenentwintig gewesten (vers 13). Nog eens wordt de nadruk gelegd op de inhoud van het schrijven. Het gaat om niets minder dan “alle Joden weg te vagen, te doden en om te brengen, van jong tot oud, [met] de kleine kinderen en de vrouwen, op één dag”. Een extra aansporing om de Jodenwet uit te voeren is de toestemming “hun bezit te plunderen”. Deze lopers hebben een duistere en daarmee volledig andere boodschap dan de Heer Jezus, Die door Zijn ‘lopers’ het evangelie laat prediken om mensen uit te nodigen voor de bruiloft van de Koning.
Hoe hopeloos de situatie voor de Joden is, wordt door vers 14 nog eens duidelijk. De hele wereld wordt bij wet bevolen zich tegen hen te keren. Iedereen kan voorbereidingen treffen om op de door Haman bepaalde dag klaar te staan om toe te slaan. Het loopt God echter niet uit de hand. De tegenhanger zien we als later met dezelfde woorden wordt gezegd dat er een schrijven als wet uitgevaardigd wordt, waarin staat dat de Joden “die dag klaar zouden staan om zich te wreken op hun vijanden” (Es 8:13).
God heeft de regie in handen. Hij laat iemand als Haman opkomen en maakt hem groot om al de nood over de Joden te brengen, met als uiteindelijke doel hun de zegen te geven die Hij hun heeft beloofd. Die zegen is verbonden met de Messias, de Heer Jezus, Die uit dit volk geboren zal worden. Hij is de bron van alle zegen.
De ijlboden gaan op weg, extra aangespoord tot haast door het bevel van de koning (vers 15). Terwijl de koning en Haman zitten te drinken, geraakt de stad Susan in verwarring. Niet alleen de Joden komen in opschudding, maar de hele stad Susan. Dit is een indirect bewijs van het goede getuigenis dat de Joden daar hebben.
We zien in dit vers een tegenstelling tussen de rust op de plaats waar de besluiten vandaan komen (het paleis) en de verwarring op de plaats waar het besluit geldt (de stad). God is niet in verwarring over wat Hij Zich heeft voorgenomen, zelfs niet als de satan daar een bepaalde rol in speelt en zelfs meent dat hij zijn plan om Gods volk uit te roeien toch maar goed voor elkaar heeft.
Het Hebreeuwse woord voor ‘verwarring’ komt, behalve in Joël 1 (Jl 1:18), opmerkelijk genoeg alleen nog voor in de geschiedenis van de bevrijding van Israël uit Egypte. God legt de farao dit woord in de mond. De farao gebruikt dit woord om daarmee de situatie te beschrijven waarin Gods verloste volk zich bevindt als het in de woestijn is, op weg naar de Rode Zee: “De farao zal dan van de Israëlieten zeggen: Zij zijn in het land verdwaald [letterlijk ‘verward’]. De woestijn heeft hen ingesloten” (Ex 14:3). We zien ook hier hoe God tegen de zaak aankijkt en hoe die door mensen wordt ervaren. God is nooit in verlegenheid over situaties waarover wij in verwarring zijn of in paniek raken.