Inleiding
De verzen 1-8 zijn de inleiding op het boek. In historisch en praktisch opzicht laten deze verzen de wereld zien in zijn vrijgevigheid en aantrekkelijkheid, waardoor Gods volk zijn ware Koning vergeet. Bij al die heerlijkheid valt hun land Israël in het niet. Zo kan het ons als christenen ook vergaan.
In profetisch en typologisch opzicht zien we in Ahasveros een beeld van God als de soevereine Heerser Die over de hele wereld regeert. Als Heerser over de wereld zegent God alle mensen nog steeds met aardse zegeningen, zonder ze te dwingen er gebruik van te maken (Hd 14:16-17).
Het gaat om de wezenlijke vraag van gezag. Gezag komt van God. Hij verleent gezag aan de mens op verschillende terreinen. Onderwerping daaraan betekent de erkenning van Gods gezag. Achter het gezag van de regeerder van een land, het staatshoofd, de man, vader, moeder, werkgever, de leraar op school staat het gezag van God, want Hij heeft deze gezagsverhoudingen ingesteld.
De rest van Esther 1 is gewijd aan het handelen van Ahasveros met Vasthi. In historisch en praktisch opzicht zien we dat God de raadgevers van de koning gebruikt om door wetgeving het kwaad te beteugelen. Daartoe dient vandaag de overheid (Rm 13:1-5).
Profetisch en typologisch stelt het verstoten van Vasthi het terzijde stellen door God van Israël als Zijn vrouw voor. Israël heeft gefaald in het afleggen van het getuigenis van Wie God is, zoals Vasthi weigert haar schoonheid te tonen die zij dankzij haar verbinding met Ahasveros heeft. Om diezelfde reden zal de christenheid worden verstoten evenals iedere christen die in tegenspraak met zijn belijdenis leeft. De verstoting van Vasthi maakt de weg vrij voor het invoeren van Esther. Zij is een beeld van het gelovig overblijfsel van Israël waarmee God de geschiedenis van Zijn volk in de toekomst hervat.
1 - 4 Een maaltijd voor vorsten en dienaren
1 Het gebeurde in de dagen van Ahasveros – hij is de Ahasveros die regeerde van India af tot Cusj toe over honderdzevenentwintig gewesten. 2 In die dagen, toen koning Ahasveros op zijn koninklijke troon zat die in de burcht Susan was, 3 in het derde jaar van zijn regering, richtte hij een maaltijd aan voor al zijn vorsten en dienaren. De leger[bevelhebbers] van Perzië en Medië, de edelen en de vorsten van de gewesten waren bij hem, 4 terwijl hij vele dagen [lang] de rijkdom en luister van zijn koninkrijk liet zien, en de glansrijke luister van zijn grootheid, honderdtachtig dagen.
De geschiedenis van dit boek speelt zich af “in de dagen van Ahasveros” (vers 1), de koning van het wereldrijk van “Perzië en Medië” (vers 3). Ahasveros regeert over “honderdzevenentwintig gewesten”. Eén daarvan is het land Israël. Israël bevindt zich onder vreemde heerschappij. Dat zien we ook aan de datering. We lezen in vers 3 over “het derde jaar van zijn regering” – dat is het jaar 483 v.Chr. Dat wil zeggen dat God de geschiedenis niet meer dateert naar de koningen van Juda en Israël, maar naar de koningen van de volken.
Nadat in vers 1 is gewezen op Ahasveros in verbinding met de omvang van het gebied waarover hij regeert, wordt in vers 2 op hem gewezen in verbinding met zijn positie. Hij wordt hier nadrukkelijk “koning Ahasveros” genoemd en met nadruk wordt gezegd dat hij zit op “zijn koninklijke troon”. Hij is de regeerder en gebieder over een immens rijk.
Deze troon, die in werkelijkheid de troon van God is, staat hier dan ook “in de burcht Susan” en niet in Jeruzalem. Deze situatie is niet zoals God het wil. God heeft oorspronkelijk Zijn troon in Jeruzalem gevestigd. Hij is hun Koning, waarbij Hij Zijn koningschap over Zijn volk heeft laten waarnemen door mensen die Hij daartoe heeft aangesteld. We zien dat in David en de koningen die uit zijn geslacht zijn voortgekomen. Maar dit koningschap, toevertrouwd aan mensen, heeft gefaald.
Na veel geduld heeft God het koningschap van Zijn volk moeten wegnemen en het gelegd in handen van de volken. De eerste koning aan wie God dit gezag geeft, is Nebukadnezar, de koning van Babel. Daar ook hij ontrouw is aan zijn opdracht, wordt hem zijn macht ontnomen. Hiervoor heeft God het volk van de Meden en Perzen gebruikt.
De eerste koning van de Meden en de Perzen, Kores, geeft aan alle Joden in zijn hele rijk toestemming om naar Jeruzalem terug te keren om daar Gods huis, de tempel, te gaan herbouwen (Ea 1:1-2). Helaas is van die gelegenheid door slechts een handjevol Joden gebruikgemaakt. Velen zijn gebleven waar ze na hun deportatie zijn terechtgekomen. In de loop van de tijd hebben ze in het vreemde land hun bestaan opgebouwd en zijn ze zich er thuis gaan voelen. Ze zijn hun vaderland steeds minder gaan missen en het verlangen ernaar is op den duur verdwenen. Deze situatie geldt voor de Joden die in Susan wonen.
De burcht Susan komen we ook tegen in Daniël 8. Daniël bevindt zich daar als hij een visioen krijgt (Dn 8:2). In dat visioen wordt hem het oordeel over het Medisch-Perzische wereldrijk getoond. Hij krijgt dat visioen als het rijk nog lang niet in die omvang bestaat. God toont hem de ondergang van dat rijk, uitgerekend in de burcht Susan, de residentie van de koningen van Perzië. Daniël krijgt de opgang van het rijk te zien en ook hoe het geoordeeld wordt.
Zo laat God ons zien wat er gebeurt met een wereld die zoveel indruk op ons maakt, namelijk dat de wereld voorbijgaat, samen met haar begeerte (1Jh 2:17b). Daar denken de Joden in Susan niet aan en daar denken ook veel christenen niet aan. De pracht van Susan en de schittering van de wereld staat in groot contrast met de puinhopen van Jeruzalem. Maar we laten ons bedriegen als we met ons hart aan de wereld gaan hangen.
Ahasveros is in zijn derde regeringsjaar (vers 3) als de geschiedenis hier begint. Zoals gezegd, geschiedt de jaartelling naar de regering van heidense vorsten en niet naar die van de koningen van Israël en Juda (Es 2:16; 3:7). Jeruzalem staat niet meer centraal, maar een heidens koninkrijk. De heilsgeschiedenis is veranderd. Jeruzalem zou hoofd zijn, maar is ontrouw geworden en terzijde gezet en de staart geworden (Dt 28:44b). De tijd dat Israël het middelpunt van Gods handelingen is, is voorbij. “[De] tijden van [de] volken” (Lk 21:24b) zijn begonnen op het moment dat God in Nebukadnezar de volken tot hoofd maakt en regeringsmacht geeft (Dn 2:38).
In het derde jaar van zijn regering richt Ahasveros “een maaltijd aan voor al zijn vorsten en dienaren”, dat zijn de leiders van zijn legers en van zijn gewesten. Ze zijn honderdtachtig dagen lang bij hem (vers 4). Tijdens die dagen laat hij hun “de rijkdom en luister van zijn koninkrijk liet zien, en de glansrijke luister van zijn grootheid”. De aanleiding van dit feest is om zijn staf op zijn hand te krijgen voor de uitvoering van zijn plan om een oorlog tegen Griekenland te beginnen.
Over dat voornemen lezen we in het boek Daniël het volgende: "Zie, er zullen nog drie koningen in Perzië aan de macht komen, en de vierde zal grotere rijkdom verwerven dan alle [anderen]. Als hij sterk geworden is door zijn rijkdom, zal hij allen opzetten tegen het koninkrijk Griekenland" (Dn 11:2). Dit wordt hier in het eerste hoofdstuk van het boek Esther nader uiteengezet.
Het derde jaar van zijn regering is het jaar waarin tot de onsuccesvolle veldtocht tegen Griekenland besloten wordt. Om hen voor zijn krijgsplannen te winnen nodigt Ahasveros al de vooraanstaanden van de honderdzevenentwintig gewesten uit hem te bezoeken en stelt hij zijn buitengewone rijkdom en glans ten toon. Daarom duurt dat feest zo lang: een half jaar. Van de strijd lezen we hier niets. Het gaat God om Zijn volk te midden van de volken en hoe het met hen gaat.
5 - 8 Een maaltijd voor het volk
5 Toen die dagen voorbij waren, richtte de koning een maaltijd aan voor heel het volk dat zich in de burcht Susan bevond, van de hoogste tot de laagste, zeven dagen [lang] in de voorhof van de tuin van het koninklijk paleis. 6 Wit linnen en blauwpurperen [kleden] waren met koorden van fijn linnen en roodpurperen [stof] bevestigd aan zilveren ringen en marmeren pilaren. [Rust]bedden van goud en zilver [stonden] op een [mozaïek]vloer van porfiersteen, marmer, parelmoer en kostbaar gesteente. 7 Men gaf te drinken uit gouden bekers, en alle bekers verschilden van elkaar. Er was veel koninklijke wijn, naar het vermogen van de koning. 8 Het drinken nu gebeurde volgens de regel [dat er] geen dwang mocht zijn, want dit had de koning bevolen aan alle opperdienaren in zijn huis, dat zij moesten handelen naar de wens van iedereen.
Als het feest voor de bevelhebbers van zijn leger en de bestuurders van zijn gewesten voorbij is, richt de koning een nieuwe maaltijd aan (vers 5). Dit keer zijn de gasten “heel het volk dat zich in de burcht Susan bevond, van de hoogste tot de laagste”. De duur van dat feest is zeven dagen en het wordt gehouden “in de voorhof van de tuin van het koninklijk paleis”. Er is verondersteld dat Ahasveros dit feest voor het hele volk van Susan geeft als uiting van zijn blijdschap over de verkregen toestemming tot oorlogvoering.
De feestgelegenheid is versierd met de kostbaarste kleden en stoffen “bevestigd aan zilveren ringen en marmeren pilaren” (vers 6). Verder zijn er “[rust]bedden” wat eraan doet denken dat men in tegenwoordigheid van de grote vorst tot rust komt. De vloer waarop de rustbedden staan, bestaat uit het kostbaarste gesteente. Het wijst erop dat de rust die wordt genoten aantrekkelijk en standvastig of stabiel is.
Er is ook “veel koninklijke wijn, naar het vermogen van de koning”. Dat het “koninklijke wijn” is, betekent wellicht, behalve dat de koning die wijn geeft, dat het wijn is die de koning zelf drinkt en die hij nu ook zijn onderdanen te drinken geeft. Dat het wijn is ”naar het vermogen van de koning” wijst op de rijke voorraad wijn. Er hoeft geen angst voor gebrek te zijn.
De wijn wordt te drinken gegeven “uit gouden bekers” die allemaal van elkaar verschillen (vers 7). Dit doet denken aan een volgend aspect van een feestmaal dat door de koning is georganiseerd. Wijn is een beeld van de vreugde (Ps 104:15; Ri 9:13) die door ieder mens op een andere, unieke manier wordt beleefd, wat wordt weergegeven door ‘alle van elkaar verschillende bekers’.
We kunnen Ahasveros in dit tafereel zien als een beeld van God op Zijn troon, omgeven door alle heerlijkheid van de eerste schepping. Hij schenkt Zijn zegeningen gul aan allen, zoals zon en regen en vruchtbare tijden, voedsel en vreugde (Mt 5:45b; Hd 14:17). Wie Hem als de bron van die zegen erkent, zal volkomen rust en ware blijdschap vinden.
God heeft de mensen ook nooit gedwongen van die zegeningen gebruik te maken, want het is alles naar de regel “geen dwang” (vers 8). God, Die uit de schepping kan worden gekend, is door de mens echter “niet verheerlijkt of gedankt” (Rm 1:20-21). Alle goedheid die God de mens schenkt, stelt de mens op de proef. Dan blijkt dat de mens van alles wat God heeft gegeven, misbruik maakt.
9 - 12 Koningin Vasthi
9 Ook koningin Vasthi richtte een maaltijd aan, voor de vrouwen in het koninklijk huis dat van koning Ahasveros was. 10 Op de zevende dag, toen het hart van de koning vrolijk was door de wijn, zei hij tegen Mehuman, Biztha, Charbona, Bigtha en Abagtha, Zethar en Charchas, de zeven hovelingen die dienden in de tegenwoordigheid van koning Ahasveros, 11 dat zij koningin Vasthi bij de koning moesten brengen, met de koninklijke diadeem [getooid], om aan de volken en de vorsten haar schoonheid te tonen. Zij was namelijk knap om te zien. 12 Maar koningin Vasthi weigerde te komen op het woord van de koning, dat [was overgebracht] door middel van de hovelingen. Toen werd de koning verschrikkelijk kwaad en hij ontstak in woede.
Terwijl Ahasveros zijn maaltijd houdt, richt ook koningin Vasthi een maaltijd aan (vers 9). Ze richt die aan “voor de vrouwen in het koninklijk huis dat van koning Ahasveros was”. Het is een eigen maaltijd en dat op het gebied dat aan de koning toebehoort. Hier zien we een voorbeeld dat de mens voor zichzelf gebruikt wat hem door God ter beschikking is gesteld.
Vasthi richt een maaltijd aan zonder de koning. Het doet denken aan de oudste zoon in de gelijkenis van de verloren zoon. Die zoon wil ook een maaltijd genieten, maar alleen met zijn vrienden, zonder zijn vader (Lk 15:29). Zo is de zonde in de wereld gekomen, want Eva heeft iets willen genieten zonder God. Later zien we dat Esther wel een maaltijd voor de koning maakt (Es 5:4).
Dat koningin Vasthi geen rekening houdt met haar man koning Ahasveros, blijkt uit wat volgt. “Op de zevende dag” (vers 10), de laatste dag van het feest, als het hart van Ahasveros vrolijk is door de wijn, geeft hij zeven hovelingen opdracht zijn vrouw naar het feest te halen. Deze hovelingen “dienden in de tegenwoordigheid van koning Ahasveros”. Zij staan in zijn onmiddellijke nabijheid om direct te gehoorzamen aan zijn opdracht. Dat het er zeven zijn, wijst op hun volledige bekwaamheid voor het uitvoeren van de opdracht.
Hun opdracht is om koningin Vasthi bij de koning te brengen en dat te doen op een wijze die bij de waardigheid van de koning past. Daarom moet Vasthi komen “met de koninklijke kroon” op haar hoofd. De kroon zal haar uiterlijke schoonheid nog meer glans geven. Ahasveros stuurt dit volkomen – zeven dienaren – bekwame gezelschap met deze opdracht naar Vasthi omdat hij “aan de volken en de vorsten haar schoonheid” wil tonen.
Koningin Vasthi weigert echter om te komen. Ze weerstaat “het woord van de koning, dat [was overgebracht] door middel van de hovelingen”. Deze weigering is in de eerste plaats ongehoorzaamheid aan het woord van de koning. Het woord van de koning betekent zijn gezag. Als gemalin van de koning is haar weigering ook een regelrechte belediging van hem. Hij wordt hier terecht “verschrikkelijk kwaad” over en ontsteekt in woede. Wat een hoogtepunt had moeten zijn, wordt een anticlimax.
In verschillende commentaren wordt begripvol gesproken over de weigering van Vasthi om aan het verzoek van de koning gehoor te geven. Vasthi zou het slachtoffer zijn van een grillige, dronken koning die haar aan misbruik door een dronken gezelschap zou blootstellen. Voor een dergelijke gedachte zou dan genoeg grond geleverd worden door wat men weet van de toenmalige verhoudingen en praktijken. Soms is achtergrondinformatie nuttig, maar het valt te betwijfelen of dit soort informatie in dit geval helpt om te begrijpen wat er gebeurt. In elk geval staat er niet dat Ahasveros dronken is en omgeven wordt door dronken mensen en in die toestand een buitensporige opdracht geeft.
In de profetische en praktische toepassing kunnen we een parallel trekken tussen Vasthi enerzijds en Israël en de christenheid anderzijds. Zowel Israël als de christenheid heeft gefaald in de opdracht Gods heerlijkheid te openbaren. Israël heeft geweigerd Gods gezag te erkennen en heeft ten opzichte van de volken Zijn Naam niet groot gemaakt. Dat is de reden dat God Zijn volk ten slotte heeft moeten verstoten.
Hetzelfde, en misschien wel in nog sterkere mate, geldt voor de christenheid. De gemeente heeft gefaald haar heerlijkheid, dat is die van God, in de wereld te tonen. Ze is niet gebleven bij de “eenvoudigheid … jegens Christus” (2Ko 11:3), maar heeft zich verbonden met de wereld. De gemeente of christenheid heeft zichzelf heerlijkheid aangematigd. Dit zien we ten volle tot uiting komen in Babylon, waarin we de rooms-katholieke kerk herkennen. Babylon verbeeldt zich dat ze “zit als koningin” (Op 18:7), waarmee ze zich op een eigenmachtige gezagspositie beroemt, zonder de erkenning van Gods gezag over haar. Ze heeft zichzelf verrijkt en geroemd en zal door God geoordeeld worden.
God weet deze gebeurtenissen te gebruiken voor Zijn doel:
1. Door het oordeel over het afvallige Israël maakt Hij de weg vrij voor het ware Israël, van wie Esther een beeld is.
2. Door het oordeel over de valse bruid, de afvallige kerk, maakt Hij de weg vrij voor de ware bruid van het Lam, dat is de gemeente.
13 - 22 De raad van Memuchan
13 Toen zei de koning tegen de wijzen, die de tijden kenden (zo immers was de handelwijze van de koning tegenover allen die de wet en het recht kenden, 14 [met name] zij die het dichtst bij hem stonden: Carsena, Sethar, Admatha, Tarsis, Meres, Marsena en Memuchan, de zeven vorsten van Perzië en Medië, die het aangezicht van de koning [mochten] zien en een vooraanstaande positie innamen in het koninkrijk). [De koning zei:] 15 Wat moet men volgens de wet met koningin Vasthi doen, omdat zij het bevel van koning Ahasveros niet heeft gehoorzaamd, dat [was overgebracht] door de dienst van de hovelingen? 16 Toen zei Memuchan ten overstaan van de koning en de vorsten: Niet alleen tegen de koning heeft koningin Vasthi zich misdragen, maar ook tegen alle vorsten en tegen alle volken in alle gewesten van koning Ahasveros. 17 Het antwoord van de koningin zal namelijk alle vrouwen bereiken, zodat ze minachtend zullen neerkijken op hun man en zeggen: Koning Ahasveros zei dat men koningin Vasthi bij hem moest brengen, maar ze kwam niet. 18 Op deze dag zullen de vrouwen van de vorsten van Perzië en Medië die het antwoord van de koningin hebben gehoord, [ook zo] spreken tegen alle oversten van de koning, en er zal genoeg [reden tot] verachting en ergernis zijn. 19 Als het de koning goeddunkt, laat er dan een koninklijk besluit van hem uitgaan dat schriftelijk wordt vastgelegd in de wetten van Perzië en Medië, zodat het niet herroepbaar is, dat Vasthi niet meer bij koning Ahasveros mag komen. En laat de koning haar Koninklijke [waardigheid] geven aan een andere [vrouw], die beter is dan zij. 20 Wanneer dit bevel van de koning gehoord zal worden, dat hij uitvaardigt in heel zijn koninkrijk – want het is groot – dan zullen alle vrouwen eerbied hebben voor hun man, van de hoogste tot de laagste. 21 Dit voorstel nu was goed in de ogen van de koning en de vorsten, en de koning handelde naar het woord van Memuchan. 22 En hij zond brieven aan alle gewesten van de koning, aan elk gewest in zijn [eigen] schrift en naar elk volk in zijn [eigen] taal, dat elke man heer en meester moest zijn in zijn huis en overeenkomstig de taal van zijn volk moest spreken.
Dat de koning geen speelbal van zijn emoties is, maar weet wat hij doet, blijkt ook uit zijn reactie op de weigering van Vasthi. Hij is hier in elk geval niet de grillige heerser die, ook nog eens beneveld door de drank, zonder enig overleg direct het oordeel over Vasthi velt. Als later Haman wordt ontmaskerd, zien we dat hij, terecht, wel direct het oordeel velt (Es 7:9-10).
De koning legt de zaak aan “de wijzen” voor (vers 13). Zij kennen “de tijden” en “de wet” en “het recht”. Het vragen om raad is ook wel uitgelegd als aanwijzing dat Ahasveros een zwakke en manipuleerbare koning zou zijn geweest. Het kan historisch misschien zo zijn, maar ook hiervoor geldt dat dit niet uit de bijbeltekst hier blijkt.
Het kennen van “de tijden” ziet op het hebben van inzicht in de tijdgeest, het geestelijke klimaat van de tijd waarin de gebeurtenissen zich afspelen. “De wet” ziet op de regels die gelden voor het leven in het koninkrijk. “Het recht” wil zeggen dat ze ook wijsheid hebben om de wet op de juiste wijze toe te passen. Zij zorgen ervoor dat het recht zijn loop krijgt.
Als we Ahasveros in deze gebeurtenissen nog steeds als een beeld van God kunnen zien, zien we in zijn beraadslaging een Goddelijk kenmerk. God overlegt ook (Gn 18:20-21; 1Kn 22:19-22).
Van de zeven wijzen wordt gezegd dat zij “het dichtst bij hem stonden … die het aangezicht van de koning [mochten] zien en een vooraanstaande positie innamen in het koninkrijk” (vers 14). Ze hebben de positie van vertrouwelingen van de koning. We kunnen hen in dit verband wel zien als een beeld van “de zeven Geesten van God” (Op 4:5), wat wijst op de volheid van de Heilige Geest. God beraadslaagt als het ware met de zeven Geesten voor Zijn troon om de falende gemeente terzijde te stellen. Die Geest zien we in volmaaktheid tot uiting komen in de Heer Jezus, Gods Koning (Js 11:2-3).
De vraag van de koning is wat er volgens de wet met koningin Vasthi moet gebeuren (vers 15). Hij vermeldt erbij wat hij haar ten laste legt: “Omdat zij het bevel van koning Ahasveros niet heeft gehoorzaamd, dat [was overgebracht] door de dienst van de hovelingen.” In vers 12 staat dat zij “weigerde te komen op het woord van de koning”. Hier staat dat ze het bevel van koning Ahasveros niet heeft gehoorzaamd. Het woord van de koning is een bevel.
Zowel in vers 12 als hier in vers 15 wordt ook vermeld dat “de hovelingen” dit woord of bevel overbrengen. Op deze wijze werkt God nu ook. Hij laat Zijn Woord door Zijn dienaren aan mensen brengen. Dat Hij mensen gebruikt, verandert niets aan het gezag van Zijn Woord. Ieder tot wie Zijn Woord komt, moet gehoorzamen (Hd 17:30-31). Wie dat niet doet, zal geoordeeld worden.
Als de koning zijn vraag heeft gesteld, neemt Memuchan het woord (vers 16) en schildert de stand van zaken. Vasthi heeft zich niet alleen tegen de koning misdragen, maar ook tegen alle vorsten en volken in het rijk. De motivering is dat alle vrouwen van het geval van de koningin zullen horen, waardoor zij gestimuleerd zullen worden hun eigen mannen te minachten (vers 17). Hun minachting zullen ze rechtvaardigen door te verwijzen naar de ongehoorzaamheid van koningin Vasthi tegenover koning Ahasveros.
Wat Vasthi heeft gedaan, is “[alsof] iemand water de vrije loop geeft” (Sp 17:14). Het hek is van de dam als hier niet tegen wordt opgetreden. Als er niet duidelijk stelling wordt genomen, zal er een revolutie in alle huizen ontketend worden. Het antwoord van de koning moet een einde maken aan de verachting en ergernis die er al zijn. Die zijn genoeg geweest (vers 18).
Nadat Memuchan duidelijk heeft gemaakt hoe de situatie is, komt hij met twee voorstellen (vers 19). Het eerste voorstel is dat de koning aan iedereen duidelijk maakt dat zijn relatie met Vasthi definitief verbroken is. Vasthi heeft zich op dusdanige wijze misdragen dat er van herstel in haar hoge positie geen sprake kan zijn. Dit besluit moet schriftelijk en als wet van Meden en Perzen worden vastgelegd waardoor het besluit niet herroepbaar is.
Het tweede voorstel is dat er wordt voorzien in de vacant gekomen plaats van koningin. De “Koninklijke [waardigheid]” die Vasthi heeft bezeten maar door haar eigenzinnigheid is kwijtgeraakt, moet worden gegeven aan “een andere [vrouw]” die door Memuchan wordt omschreven als iemand “die beter is dan zij”.
In de definitieve terzijdestelling van Vasthi zien we de definitieve terzijdestelling van het ongelovige Israël als de vrouw van God. Wat met Vasthi gebeurt, is te vergelijken met de vloek die de Heer Jezus uitspreekt over de onvruchtbare vijgenboom die een beeld is van het ongelovige Israël: “Laat in eeuwigheid geen vrucht meer van u komen” (Mt 21:19). God heeft deze afvallige vrouw een echtscheidingsbrief meegegeven, waardoor zij niet meer tot Hem kan terugkeren (Dt 24:1-4; Jr 3:8).
De opengevallen plaats geeft God de gelegenheid een nieuwe verbinding aan te gaan. Daarin wordt voorzien door iemand van wie de naam nog niet wordt genoemd, maar die beschreven wordt in haar kwaliteit als “beter … dan zij”. Het is opmerkelijk en mooi dat deze uitdrukking nog een keer voorkomt en wel in verbinding met David voor wie Saul, de koning naar het vlees, het veld moet ruimen.
Saul is ongehoorzaam – net als Vasthi. Hij is ongehoorzaam aan het bevel van God om de Amalekieten uit te roeien. Samuel zegt tegen Saul dat het koningschap van Israël van hem wordt afgescheurd – vergelijkbaar met Vasthi. Dan zegt hij dat het zal worden gegeven aan iemand “die beter is dan u” (1Sm 15:28) – weer net als bij Vasthi. Ook tegen Saul wordt geen naam genoemd wie het is. Het gaat in beide gevallen om een positie die iemand zich onwaardig maakt en waarvoor God iemand heeft uitgekozen, iemand naar Zijn hart, om die positie in te nemen.
We kunnen deze geschiedenis dan ook zien vanuit de voorzienigheid van God. Het doel van God is de verhoging van Mordechai om door hem Zijn volk te zegenen. Daarin is Mordechai een beeld van de Heer Jezus. God begint al in dit eerste hoofdstuk met de voorbereiding daarvoor. De afzetting van Vasthi gebeurt ook met het oog daarop. God handelt met het oog op een doel dat wij uit de Schrift kennen. De wijze waarop Hij handelt, is ons niet altijd bekend. Wij weten dat alleen als Hij dat doel heeft bereikt en wij terugkijken op de weg die Hij daarvoor is gegaan.
Memuchan besluit zijn pleidooi met het voorstellen van de zegenrijke gevolgen als de koning dit bevel zal uitvaardigen. Het is een bevel dat hij voor zijn hele koninkrijk, dat groot is, moet uitvaardigen. Als alle vrouwen in alle rangen en standen eerbied voor hun mannen hebben (vgl. Ef 5:33), zal dat de vrede in de gezinnen ten goede komen. En als er vrede in de gezinnen is, is er ook vrede in het hele rijk.
De koning en de vorsten vinden het voorstel van Memuchan goed en Ahasveros handelt ernaar. Hij zendt brieven naar alle gewesten van zijn koninkrijk. Daarbij zorgt hij ervoor dat elk gewest de brief in zijn eigen schrift en elk volk in zijn eigen taal krijgt. Iedereen moet van het besluit op de hoogte worden gesteld. In de brief wordt “elke man” aangesproken als verantwoordelijk gezinshoofd. Zijn verantwoordelijkheid heeft twee aspecten. Hij moet “heer en meester … zijn in zijn huis”. Dat ziet op zijn positie van gezag. Hij moet ook “overeenkomstig de taal van zijn volk … spreken”. Dat ziet op zijn gedrag, zijn voorbeeld.
De oproep om het door God gegeven gezag ook werkelijk uit te oefenen is ook vandaag hard nodig. De man is het hoofd van de vrouw (1Ko 11:3). Dat houdt in dat hij haar, naar het voorbeeld van Christus’ zorg voor Zijn gemeente, als hoofd alles geeft wat zij nodig heeft (Ef 5:29). Hij zal ook de leden van zijn gezin aanspreken in de taal van Gods volk, dat is de taal van Gods Woord (vgl. Ne 13:23). Deze ‘taal’ moet worden gesproken in het hele koninkrijk van God, dat wil zeggen in de gezinnen, in de maatschappij en in de gemeente.
Als het gezag van Gods Woord in de gezinnen wordt erkend, zal dat ook gebeuren in de maatschappij en in de gemeente. In de gezinnen zal dat blijken uit de onderdanige houding van de vrouw ten opzichte van haar man en uit de onderdanige houding van de kinderen ten opzichte van hun ouders. De mannen hebben de hoofdverantwoordelijkheid om voor de juiste verhoudingen in hun gezin te zorgen. Hetzelfde geldt voor de verhoudingen en het gedrag in de gemeente.