1 - 3 De grootheid van Mordechai
1 Daarna legde koning Ahasveros belasting op aan het vasteland en de eilanden in de zee. 2 Al zijn machtige en geweldige daden en de verklaring van de grootheid van Mordechai, die door de koning grootgemaakt is, zijn die niet geschreven in het boek van de kronieken van de koningen van Medië en Perzië? 3 De Jood Mordechai immers kwam op de tweede plaats, na koning Ahasveros. Hij stond in hoog aanzien bij de Joden en de menigte van zijn broeders was hem goedgezind, want hij zocht het beste voor zijn volk en sprak tot welzijn van heel zijn nageslacht.
De macht van de koning blijkt daaruit dat hij alle gebieden van zijn rijk, zelfs tot de moeilijkst bereikbare delen ervan, belasting kan opleggen (vers 1). Hij is de onbetwiste heerser aan wie ieder verplicht is te geven wat hij vraagt. De “machtige en geweldige daden” van de koning zijn “geschreven in het boek van de kronieken van de koningen van Medië en Perzië” (vers 2). Wat speciale vermelding in het boek van de kronieken krijgt, is “de verklaring van de grootheid van Mordechai, die door de koning grootgemaakt is”.
De reden daarvoor is de plaats die Mordechai in het rijk van deze machtige en geweldige heerser inneemt. “De Jood Mordechai” heeft in dat rijk namelijk “de tweede plaats, na koning Ahasveros” (vers 3). Mordechai bekleedt het hoogste ambt in het rijk. Hij is de tweede in rang na de koning, wat ook met Jozef het geval is, die de tweede na de farao is (Gn 41:40-44). Evenals Mordechai is Jozef de bewaarder of redder en de beschermer van het volk.
Zijn hoge ambt bekleedt hij op een wijze die hem “hoog aanzien bij de Joden” geeft en waardoor “de menigte van zijn broeders … hem goedgezind” is. Hij is namelijk voortdurend bezig “het beste voor zijn volk” te zoeken en “tot welzijn van heel zijn nageslacht te spreken”. Hij is bezig voor hen op een manier dat zijn werk ook voor zijn nageslacht van nut is.
We zien in dit laatste hoofdstuk Ahasveros weer duidelijk als een beeld van God en Mordechai als een beeld van de Heer Jezus. In de grootheid van de koning zien we de grootheid van God. Zoals de grootheid van de koning tot uiting komt in de grootheid van Mordechai, zo komt de grootheid van God tot uiting in de Heer Jezus.
Profetisch zien we hier een beeld van de heerlijke regering van God en Zijn Christus in het vrederijk. Het vrederijk breekt aan na de wederkomst van de Heer Jezus om Zijn volk te verlossen en hun vijanden te verdelgen. De regering van Christus is niet beperkt tot Israël, maar strekt zich uit tot de einden van de aarde, de ver weg en geïsoleerd gelegen “eilanden in de zee”.
Aan de Heer Jezus is door God “gegeven alle macht in hemel en op <de> aarde” (Mt 28:18). Op Zijn beurt bewerkt Christus door Zijn macht dat over de hele aarde heerlijkheid en eer aan de drie-enige God wordt gegeven. God geeft de heerschappij over Zijn koninkrijk in handen van de Heer Jezus als de Zoon des mensen (Dn 7:13-14). Na Zijn duizendjarige regering van vrede geeft Christus het koninkrijk weer terug in de handen van God (1Ko 15:24-28).
Christus zal regeren, maar Hij doet dat namens God de Vader (vgl. Ef 5:5; Op 11:15). Hij, Die Zelf de eeuwige Zoon is, is als de Zoon des mensen onderworpen aan God, Hij is de tweede. Het koninkrijk is het koninkrijk van God, maar God heeft het alles onderworpen onder de voeten van de Zoon des mensen (Hb 2:8). De Vader heeft Hem ook “macht gegeven oordeel uit te oefenen, omdat Hij [de] Mensenzoon is” (Jh 5:27).
Christus zal tijdens Zijn regering in hoog aanzien zijn bij de Joden, zoals Mordechai hier is, want zij beseffen dat zij hun redding aan Hem te danken hebben. Hun uiterlijke positie is niet het grootst, maar hun leven. Ze hebben Hem lief, want Hij heeft Zich hun lot aangetrokken en is hun gelijk geworden. Hij noemt hen Zijn broeders, daarvoor schaamt Hij Zich niet (Hb 2:11). Hij is de ware Aser, van wie Mozes zegt: “Moge Aser gezegend zijn met zonen; laten zijn broers hem goedgezind zijn” (Dt 33:24).
Hij zoekt het goede voor Zijn volk. Alles doet Hij om hen welgevallig te zijn. Dat is voor ons een voorbeeld. Zijn wij erop uit het goede te zoeken voor onze broeders en zusters? Als we onze eigen belangen zoeken en niet de belangen van de Heer Jezus, verdwijnen hun belangen uit ons oog en ons hart (vgl. Fp 2:20-21).
Ook in Zijn spreken is Hij erop gericht dat Zijn volk zegen zal krijgen. Zijn spreken is niet alleen gericht op Zijn volk hier-en-nu, maar ook op hen die in de toekomst nog zullen komen. Dat maakt Zijn spreken zo betrouwbaar. Zijn Woord is voor alle tijden. Hij richt Zich in Zijn spreken zowel tot God als tot Zijn volk. Hij spreekt tot God voor de Zijnen met het oog op hun leven op aarde (Rm 8:34). Ook spreekt Hij tot Zijn volk, opdat zij in het luisteren naar Hem zegen zullen ontvangen. Psalm 119 is één groot loflied op het spreken van God en de zegenrijke gevolgen die het luisteren daarnaar heeft.
Het boek eindigt niet met de dood van Mordechai, maar met een man op het hoogtepunt van macht en heerlijkheid, een man die in hoog aanzien is en grote macht heeft, terwijl hij voortdurend bezig is met het welzijn van zijn volk. Hij is een en al activiteit. Hij blijft in onze herinnering als iemand die altijd doorleeft.
De Heer Jezus is wel door de dood heengegaan, maar is levend geworden tot in alle eeuwigheid. Hij blijft tot in eeuwigheid en is voortdurend bezig voor Zijn volk: “Daarom kan Hij ook volledig behouden wie door Hem tot God naderen, daar Hij altijd leeft om voor hen tussenbeide te treden” (Hb 7:24-25).
In de weg die Mordechai is gegaan, zien we de waarheid van het woord dat “het pad van rechtvaardigen is als een schijnend licht, dat gaandeweg [helderder] gaat schijnen tot het volledig dag is geworden” (Sp 4:18). Hij is het pad van rechtvaardigen gegaan en heeft de volle dag van de glorie bereikt. Dat is nu al zo voor de Heer Jezus in de heerlijkheid en dat zal bij Zijn terugkeer op aarde door iedereen worden gezien. Dan is de volle dag zonder wolken aangebroken (2Sm 23:4) en straalt Hij als de Zon der gerechtigheid (Ml 4:2).