1 - 7 Het zevende zegel en de eerste bazuin
1 En toen het [Lam] het zevende zegel opende, kwam er een stilzwijgen in de hemel, ongeveer een half uur. 2 En ik zag de zeven engelen die vóór God staan en hun werden zeven bazuinen gegeven. 3 En een andere Engel kwam en ging bij het altaar staan met een gouden wierookvat; en Hem werden veel reukwerken gegeven, opdat Hij [kracht] zou geven aan de gebeden van alle heiligen op het gouden altaar dat vóór de troon was. 4 En de rook van de reukwerken steeg op met de gebeden van de heiligen uit [de] hand van de Engel vóór God. 5 En de Engel nam het wierookvat en vulde het met het vuur van het altaar en wierp dat op de aarde; en er kwamen donderslagen, stemmen, bliksemstralen en een aardbeving. 6 En de zeven engelen die de zeven bazuinen hadden, maakten zich gereed om te bazuinen. 7 En de eerste bazuinde, en er kwam hagel en vuur vermengd met bloed, en het werd op de aarde geworpen; en het derde deel van de aarde verbrandde, en het derde deel van de bomen verbrandde, en al het groene gras verbrandde.
V1. Met het openen van “het zevende zegel” is het boek helemaal open. Dit betekent dat de tijd van het einde is aangebroken, want tegen Daniël was van dit boek gezegd, dat hij het moest verzegelen tot de tijd van het einde (Dn 12:4,9). Dit betekent dat het tijdstip is aangebroken waarop veel profetisch aangekondigde gebeurtenissen in vervulling zullen gaan. Met het oog daarop ontstaat er in de hemel een doodse stilte. Het is de stilte vóór het losbreken van de storm, een stilte waarin alles en iedereen de adem inhoudt met het oog op wat gaat gebeuren.
Dat er sprake is van “ongeveer een half uur”, lijkt een symbolische aanduiding te zijn voor een heel korte periode. Het is vermoedelijk de periode waarin gebeurt wat Johannes in de verzen 2-4 ziet. In de daarop volgende verzen worden de eerste bazuinoordelen uitgevoerd.
Het kan tevens zijn dat het “stilzwijgen in de hemel” van een half uur iets laat zien van de barmhartigheid van God. God is traag tot toorn, Hij oordeelt niet graag, het is voor Hem een vreemd werk (Js 28:21; Kl 3:33). De oordelen onder het zesde zegel hebben geen bekering gebracht. In aansluiting daarop wordt nog een half uur gewacht. Als er geen enkele aanwijzing van inkeer merkbaar is, moet God tot handelen overgaan en barsten de oordelen onder de bazuinen los.
V2. Terwijl er, naar alle waarschijnlijkheid, doodse stilte in de hemel heerst, worden in die stilte de voorbereidingen getroffen voor de bazuinoordelen. Johannes ziet “de zeven engelen die vóór God staan”. Dat lijkt erop te wijzen dat het om zeven specifieke engelen gaat – de zeven engelen – die zich in een bijzonder bevoorrechte positie bevinden, namelijk vóór God. Deze zeven engelen met hun zeven bazuinen vormen samen het oordeel van het zevende zegel.
Ze krijgen ieder een bazuin. Niemand anders dan de Heer Jezus zal hun die bazuinen hebben gegeven. Dat hier van “bazuinen” sprake is, betekent dat God met luide stem spreekt door middel van de oordelen die bij het blazen van elke bazuin worden uitgestort. Een bazuin die wordt geblazen, is een bevel tot aandacht.
V3. Dan komt er “een andere Engel”. Dat is weer niemand anders dan de Heer Jezus (vgl. Op 10:1; 18:1), want alleen Hij kan kracht geven aan de gebeden van de heiligen. Hij gaat “bij het altaar staan”. Een altaar is een offerplaats waar offers worden gebracht aan God. Aan het eind van dit vers staat dat het een “gouden altaar” is en dat het “vóór de troon” staat. De offerplaats draagt het kenmerk van Goddelijke heerlijkheid, waarvan het goud spreekt. Het offer dat hier aan God wordt aangeboden, is geen bloedig offer, maar bestaat uit “de gebeden van alle heiligen”. Van gebeden lees je dat ze worden vergeleken met reukwerk (Ps 141:2). Elk oprecht gebed is aangenaam voor God en zal door Hem worden verhoord.
Omdat het gaat om de gebeden van ‘alle’ heiligen, is het mooi om eraan te denken dat op dat ogenblik de gebeden worden verhoord die door de tijd heen door alle gelovigen zijn opgezonden. Het betreft dan wel de gebeden van gelovigen die niet tot de gemeente behoren. Dat blijkt ook uit het feit dat deze gebeden niet worden verbonden aan de genadetroon, maar aan de oordeelstroon.
In de tijd van de grote verdrukking roepen de heiligen tot ‘de God van de wraak’ (Ps 94:1) om in te grijpen. Zij vragen Hem de goddelozen te oordelen, waardoor zij verlost zullen zijn. Dit is opnieuw een bewijs dat de gemeente niet meer op aarde is, want tegen ons wordt gezegd dat we moeten bidden voor hen die ons vervolgen en hen te zegenen en niet te vervloeken (Mt 5:44; Hd 7:60).
Elk gebed krijgt zijn volle waarde voor God alleen doordat de Heer Jezus een gouden wierookvat heeft met daarin veel reukwerken. De bedoeling daarvan staat erbij: “Opdat Hij [kracht] zou geven aan de gebeden van alle heiligen.” Niemand anders dan Hij kan kracht geven aan de gebeden van de heiligen (vgl. Op 5:8). Hij is de ware Hogepriester. Alles wat jij aan God aanbiedt, is alleen aangenaam door Hem (Hb 13:15; 1Pt 2:5).
‘Reukwerken’ stellen de persoonlijke heerlijkheden van de Heer Jezus voor, zoals die in Zijn leven op aarde en Zijn sterven aan het kruis naar voren zijn gekomen. Als je daarbij vooral denkt aan het gebed, dan lees je van Hem dat Zijn hele leven op aarde ‘gebed’ was (Ps 109:4b). Zijn leven was ook daardoor een lieflijke reuk voor God.
V4. Alles wat de Heer Jezus als Mens voor God is, stijgt samen met de gebeden van de heiligen op tot God. Er staat zo kenmerkend bij dat het opstijgt “uit [de] hand van de Engel vóór God”. Hierdoor wordt de betrokkenheid van de Heer Jezus bij de gebeden van de heiligen groter voorgesteld dan wanneer de reukwerken van het altaar omhoog zouden stijgen.
V5. Als het wierookvat leeg is, als de gebeden hun bestemming hebben bereikt, gaat de Engel met het lege wierookvat terug naar het altaar. Hij vult het vat met vuur van het altaar dat Hij vervolgens op de aarde werpt. Je ziet hier dat de Heer Jezus door deze handeling als het ware het startsein voor de oordelen geeft.
Als het vuur op de aarde geworpen wordt, komen er indrukwekkende begeleidende verschijnselen.
1.“Donderslagen” zijn geen gerommel in de verte, maar angstaanjagende, oorverdovende dreunen die alles laten trillen.
2. De “stemmen” maken duidelijk dat God door de oordelen spreekt.
3. “Bliksemstralen” zetten alles in het licht en zijn oogverblindend.
4. “Een aardbeving” zorgt ervoor dat de grond onder de voeten plotseling een gat wordt en dat elk houvast wordt weggenomen.
Het vuur wordt genomen van het brandofferaltaar, waarop het ononderbroken brandt. Het brandofferaltaar is de plaats waar het brandoffer door vuur wordt verteerd ten behoeve van hen die erdoor verzoend en geheiligd worden. Datzelfde vuur wordt ook gebruikt om allen te verteren die geen deel hebben aan het brandoffer. Dat het vuur eerst in het wierookvat wordt gedaan, duidt erop dat de volgende oordelen samenhangen met de gebeden van de heiligen en daarop het antwoord zijn. Het is allemaal symbolische taal om de uitoefening van deze oordelen duidelijk te maken.
V6. Dan zijn de engelen aan de beurt om hun taak uit te voeren. Ze maken zich gereed om op de hun gegeven bazuinen te blazen. Een bazuin kondigt het oordeel aan, maar dient tevens als waarschuwend signaal, opdat mensen het aangekondigde oordeel zullen ontvluchten (Ez 33:2-4). Aan de val en inname van Jericho is ook bazuingeschal voorafgegaan (Jz 6:4). Zo gaat ook aan de oordelen en inbezitneming van de aarde bazuingeschal vooraf.
Zoals vaker het geval is, is ook hier het getal zeven te verdelen in vier en drie. Evenals de eerste vier zegels een geheel vormen, doen de eerste vier bazuinen dat. Ze hebben alle vier betrekking op de schepping, onderverdeeld naar de vier grote domeinen: 1. de aarde, 2. de zee, 3. de rivieren en waterbronnen, en 4. de zon, maan en sterren. Toch betreft het nog niet de hele wereld, want er is steeds sprake van “het derde deel”.
V7. Als de eerste engel bazuint, wordt er “hagel en vuur vermengd met bloed … op de aarde geworpen”. “Hagel” is een oordelende macht die uit de hemel komt (Op 11:19; 16:21; Ex 9:23-24; Js 28:2; Ez 38:22). “Vuur” is Gods verterende oordeel (Op 20:10; Lk 16:24). “Bloed”, gescheiden van het lichaam, spreekt van de dood (Op 16:3). Dat hagel en vuur met bloed vermengd zijn, wil dan ook zeggen dat die oordelen de dood tot gevolg hebben.
Het vuur doet zijn werk en verteert de wereld daar, waar nog een zekere orde door regering is, dat is op “de aarde”. Hoogmoedige machten, voorgesteld door “de bomen” (vgl. Dn 4:20-22), worden verteerd, evenals alle welvaart, voorgesteld door “al het groene gras” (vgl. Js 15:6). Gras stelt zowel Israël als het hele menselijke ras voor (Js 40:7; 1Pt 1:24). Dat er sprake is van het groene gras, lijkt te benadrukken dat het de mens in zijn voorspoed betreft.
Drie keer is in dit vers sprake van “verbrandde”. Het is een woord dat ‘volkomen verbranden’ betekent. Het gaat om tot de grond toe afbranden. Hoewel ik de voorkeur geef aan een symbolische verklaring van dit bazuinoordeel, is het niet ondenkbaar dat dit oordeel letterlijk genomen moet worden. Het lijkt me wel moeilijk om bij elk bazuinoordeel aan een letterlijke gebeurtenis te denken. Ik laat het graag aan jou over daarover verder na te denken, zonder je fantasie de vrije loop te laten. Dat geldt natuurlijk ook voor mij. Daarom moet je des te meer oplettend lezen wat ik als mogelijke verklaring aan je voorstel.
“Het derde deel van de aarde” wil zeggen dat de oordelen een beperkt gebied treffen en niet de hele aarde. Het heeft er alle schijn van dat met dit “derde deel” het naamchristelijke deel wordt bedoeld, de valse christenheid, wat best eens het herstelde Romeinse rijk ofwel het verenigd Europa zou kunnen zijn (Op 12:4). Dat denk ik, omdat in dit deel van de wereld het licht van het evangelie het helderst heeft geschenen. Dat maakt de verantwoordelijkheid van de mensen die hier leven groter dan die van andere mensen. En God begint altijd met Zijn oordeel bij hen die het meest verantwoordelijk zijn (vgl. 1Pt 4:17; Lv 10:3; Ez 9:6).
Lees nog eens Openbaring 8:1-7.
Verwerking: Waaruit bestaat de kracht die de Engel aan de gebeden van de heiligen geeft?
8 - 13 De tweede, derde en vierde bazuin
8 En de tweede engel bazuinde, en [iets] als een grote berg, brandend van vuur, werd in de zee geworpen; en het derde deel van de zee werd bloed, 9 en het derde deel van de schepselen in de zee, die zielen hadden, stierf, en het derde deel van de schepen verging. 10 En de derde engel bazuinde, en er viel uit de hemel een grote ster, brandend als een fakkel, en zij viel op het derde deel van de rivieren en op de bronnen van de wateren. 11 En de naam van de ster wordt Alsem genoemd. En het derde deel van de wateren werd alsem, en velen van de mensen stierven door de wateren, omdat zij bitter waren gemaakt. 12 En de vierde engel bazuinde, en het derde deel van de zon en het derde deel van de maan en het derde deel van de sterren werd getroffen, opdat het derde deel daarvan verduisterd zou worden en de dag voor een derde deel daarvan niet zou lichten en de nacht eveneens. 13 En ik zag en ik hoorde een arend in [het] midden van de hemel, die met luider stem zei: Wee, wee, wee hun die op de aarde wonen, vanwege de overige stemmen van de bazuin van de drie engelen die gaan bazuinen.
V8. Als de tweede engel bazuint, wordt er iets “als een grote berg, brandend van vuur, … in de zee geworpen”. Na de aarde is ook de zee het voorwerp van het oordeel. De zee stelt de ongeordende wereld voor (Js 17:12; 57:20), landen waar revolutie en anarchie heersen, in tegenstelling tot de aarde van vers 7. Grote machten gaan daarin ten onder, terwijl andere machten eruit tevoorschijn komen.
De grote berg, of in elk geval iets wat eraan doet denken, is een symbool van een sterke wereldmacht (Jr 51:25; Js 2:2; Dn 2:35; vgl. Ps 46:3). Dit is niet het herstelde Romeinse rijk, want dat gaat niet in de volkenzee ten onder, maar stijgt eruit op (Op 13:1). Sommige uitleggers denken aan de Verenigde Staten. Deze grote macht brandt van vuur. Hij is een voorwerp van Gods toorn.
V9. De val van deze brandende, grote macht zaait dood en verderf te midden van een derde deel van de naties. Het derde deel van de inwoners van deze naties komt om. De val van de grote macht veroorzaakt ook het vergaan van “het derde deel van de schepen”. Hiermee kan bedoeld zijn dat delen van de handel en communicatie lamgelegd zullen worden, waardoor het bijvoorbeeld niet mogelijk is dat er uit verder weg gelegen landen hulpgoederen komen.
V10. Bij het bazuinen door de derde engel valt er “uit de hemel een grote ster”. Evenals bij de eerste twee bazuinen is ook hier sprake van brand. Alleen gaat het niet zozeer om een vuur dat verwoest, maar om iets dat brandt “als een fakkel”. De uitwerking is ook vergelijkbaar met de vorige bazuinen, want ook hier sterven velen (vers 11). Toch is er ook verschil. De dood wordt niet veroorzaakt door de brand, maar door de bitterheid die deze ster veroorzaakt.
De ster is een symbool van een machthebber die hemels licht moet uitstralen (Op 1:20). Je kunt hierbij denken aan een groot gezagspersoon of kerkelijk machtssysteem, mogelijk iemand tegen wie of iets waartegen de mensen opkijken in de verwachting dat hij of het godsdienstige systeem leiding aan de (westerse) wereld zal geven. Deze ster wordt niet geworpen, zoals in de vorige verzen gebeurde, maar valt uit de hemel (vgl. Js 14:12). Hij brandt als een fakkel en is daarmee een nabootsing van de zeven Geesten van God (Op 4:5). Dit voert tot de gedachte dat het bij deze ster gaat om een geestelijke macht. De Geest van God verbreidt de waarheid, deze ster verbreidt leugen en verderf, leringen van demonen (1Tm 4:1).
De ster valt “op het derde deel van de rivieren en op de bronnen van de wateren”. “Rivieren” stellen het normale leven van een natie voor dat wordt gekenmerkt door zekere beginselen. “Bronnen” zien meer op de invloeden die aan die beginselen ten grondslag liggen. In de symboliek van deze beschrijving kun je zeggen dat deze ster in plaats van heilzaam, hemels licht te geven, het verderf van geestelijke bronnen veroorzaakt.
Na de oordelen over de twee terreinen waarop het leven zich afspeelt (aarde en zee) bij de vorige bazuinen, worden nu de bronnen van het leven die de kwaliteit van het leven bepalen, getroffen. Je herkent dit als je bijvoorbeeld kijkt naar het huwelijk en het gezin. Het huwelijk en het gezin zijn door God gegeven als een bron van geluk. Als dit van God wordt losgemaakt, wordt het een bron van ellende, pijn en verdriet. De moederschoot is een bron van leven, maar los van God wordt het leven daar gedood, waardoor het nu een grote moordplaats is. Dit maakt het leven bitter.
V11. Alsem staat voor bitterheid (Sp 5:4). Dat is waar deze machthebber voor zorgt bij hen die zich onder zijn bereik bevinden. Allen die menen zich aan hem te kunnen laven, zullen merken dat ze de dood hebben ingedronken. Het water is niet alleen bitter, maar blijkt ook giftig te zijn. Het sterven is niet de lichamelijke dood, maar de morele dood, dat wil zeggen, dat er geen enkele binding meer is met wat God aan goede dingen in de schepping heeft gegeven. Daardoor kan er ook niets meer van worden genoten. Het leven wordt een en al bitterheid en verbittering. Als gelovige moet je dan ook goed oppassen dat je niet door welke oorzaak ook verbitterd raakt (Hb 12:15). Verbittering wurgt het leven in jezelf en ook in anderen.
V12. De bazuinoordelen ontnemen de mensen stap voor stap het leven en geven hen prijs aan de machten en krachten van de dood. De vierde engel bazuint. Daardoor worden de hemellichamen getroffen, die gesteld zijn om licht op de aarde te geven (Gn 1:14-19). De straf van dit oordeel is het wegnemen van licht. Hier wordt ook een levensbron getroffen, want zonder licht kan het leven niet groeien en bloeien.
Van de zon en de maan wordt gezegd dat ze ‘heerschappij’ hebben (Gn 1:16). Sterren dienen tot oriëntatie. Deze hemellichamen wijzen op het hele systeem van regering in al zijn geledingen, van het hoogste gezag tot de laagste vormen ervan. Deze lichtdragers, gezagsdragers in verschillende lagen, zullen gedeeltelijk, “een derde deel”, in duisternis worden gehuld. Dat neemt elke oriëntatie die zij zouden kunnen bieden van hen weg, zowel overdag als ’s nachts.
V13. Nadat de vierde bazuin heeft geklonken, ziet en hoort Johannes “één arend vliegen in [het] midden van de hemel”. Een arend is het symbool van de snelheid waarmee het oordeel wordt uitgeoefend. Hij ziet zijn prooi van ver en duikt er met grote snelheid op neer. De arend vliegt “in [het] midden van de hemel”, zodat hij door iedereen op aarde is te zien en te horen. Hij kondigt het oordeel aan van de overige drie bazuinen.
Vanwege de heftigheid van deze drie bazuinen roept de arend een drievoudig “wee” uit. Dit drievoudige ‘wee’ komt overeen met de vijfde, zesde en zevende bazuin. Daardoor vormen de laatste drie bazuinen ook een geheel. De drie komende bazuinoordelen of weeën treffen niet zozeer de omstandigheden waarin mensen zich bevinden, zoals tot nu toe meestal het geval was, maar meer de mensen zelf. Het zijn geen indirecte oordelen meer.
Deze mensen worden aangeduid als zij “die op de aarde wonen”. Deze uitdrukking heeft in Openbaring altijd betrekking op hen die zich op aarde thuis voelen en alleen daarvoor leven. Voor hen bestaat niets anders. God heeft in hun denken en leven geen plaats. Daarom zullen zij met de aarde, die zij zo liefhebben en waaraan zij hun lot hebben verbonden, geoordeeld worden. Gelovigen ‘wonen’ niet op aarde, maar zijn er pelgrims. Hun thuis is de hemel (Fp 3:20).
De oordelen die volgen, zijn vreselijk, waarbij die van het derde wee, dat de zeven schalen omvat, het allerergst zijn. Het eerste ‘wee’ komt over de niet-verzegelde Joden, het tweede ‘wee’ treft de Christusloze christenheid.
Lees nog eens Openbaring 8:8-13.
Verwerking: Wat wordt in dit gedeelte allemaal door oordelen getroffen?