1 - 8 De eerste vier zegels
1 En ik zag, toen het Lam een van de zeven zegels opende, en ik hoorde een van de levende wezens zeggen als een stem van een donderslag: Kom! 2 En ik zag en zie, een wit paard, en hij die erop zat had een boog, en hem werd een kroon gegeven, en hij trok uit overwinnend en om te overwinnen. 3 En toen het [Lam] het tweede zegel opende, hoorde ik het tweede levende wezen zeggen: Kom! 4 En een ander paard, vuurrood, trok uit; en hem die erop zat werd gegeven de vrede van de aarde weg te nemen en [te maken] dat zij elkaar zouden slachten, en hem werd een groot zwaard gegeven. 5 En toen het [Lam] het derde zegel opende, hoorde ik het derde levende wezen zeggen: Kom! En ik zag en zie, een zwart paard, en hij die erop zat had een weegschaal in zijn hand. 6 En ik hoorde als een stem in [het] midden van de vier levende wezens zeggen: Een rantsoen tarwe voor een denaar en drie rantsoenen gerst voor een denaar; en breng geen schade toe aan de olie en de wijn. 7 En toen het [Lam] het vierde zegel opende, hoorde ik [de] stem van het vierde levende wezen zeggen: Kom! 8 En ik zag en zie, een bleekgroen paard, en hij die erop zat, zijn naam was <de> dood, en de hades volgde hem; en hun werd macht gegeven over het vierde deel van de aarde om te doden met [het] zwaard en met honger en met [de] dood en door de wilde dieren van de aarde.
Voordat we met Openbaring 6 gaan beginnen, geef ik je een kort overzicht van de komende hoofdstukken. Dan heb je een globaal idee van wat er gaat gebeuren.
1. In Openbaring 6 worden de eerste zes zegels verbroken. Die zes zegels beschrijven de eerste zes beproevingen die na de opname van de gemeente over de aarde zullen komen.
2. Openbaring 7 is een tussenzin tussen het zesde en het zevende zegel. Daarin laat God zien dat een groot aantal gelovigen door de oordelen heen bewaard wordt tot de komst van de Heer Jezus naar de aarde. Zij gaan als levenden het vrederijk binnen.
3. In Openbaring 8:1-5 wordt het zevende zegel geopend. Dat heeft een half uur stilte in de hemel tot gevolg, waarna zeven bazuinen, geblazen door zeven engelen, nieuwe oordelen inluiden.
4. In Openbaring 8:6-9:21 worden zes bazuinoordelen beschreven.
5. Het gedeelte van Openbaring 10:1-11:13 vormt een nieuwe tussenzin.
6. Vervolgens wordt in Openbaring 11:14-18 de zevende bazuin geblazen.
7. In Openbaring 12-14 worden enkele gebeurtenissen uit de voorgaande periode nader beschreven.
8. In Openbaring 15-16 lees je over de zeven engelen met zeven schaaloordelen. Dit zijn de afsluitende en tevens hevigste oordelen.
9. Openbaring 17-18 zijn speciaal gewijd aan het oordeel over het grote Babylon, de valse kerk.
10. Daarna vindt in Openbaring 19 de bruiloft van het Lam met de ware kerk, de gemeente, plaats.
11. Tot Openbaring 21:8 wordt in chronologische volgorde beschreven wat er nog gebeurt tot de eeuwigheid aanbreekt.
12. Vanaf Openbaring 21:9 heb je een beschrijving van het nieuwe Jeruzalem in het vrederijk.
13. Het boek eindigt met mededelingen over de komst van Christus en Zijn toezegging dat Hij spoedig komt.
V1. Hier zie je, met Johannes, de Heer Jezus als het Lam het eerste zegel openen. Zoals gezegd, betreft het een van de zegels van het boek waarin God Zijn raadsbesluiten en oordelen met betrekking tot de aarde heeft geschreven. De oordelen die met het openen van elk van de zegels over de aarde komen, kun je inleidende oordelen noemen. Het zijn nog niet de uiteindelijke oordelen die de reiniging van de aarde en de bevrijding ervan tot gevolg hebben, maar ze bereiden de weg erheen. De zegeloordelen kondigen het begin van het einde aan, dat wil zeggen dat God Zijn wil gaat vervullen door de aarde klaar te maken voor de regering van Christus.
Het bevel “kom!” is niet gericht tot Johannes en nog minder tot Christus. Het komt van een van de levende wezens die verbonden zijn met de uitoefening van het oordeel en is gericht tot het paard als een symbool van het oordeel. Het betreft hier nog oordelen in voorzienigheid. Dat wil zeggen dat het oordelen zijn die door ongelovigen worden toegeschreven aan natuurelementen of politieke of andere omstandigheden, terwijl ze in werkelijkheid door God worden bestuurd. Zij (h)erkennen nog niet Gods hand in deze plagen.
V2. Paarden stellen hier machten voor die God in Zijn voorzienigheid gebruikt tot oordeel (vgl. Zc 1:8-10; Op 19:11,14). De kleuren van de paarden die aan de eerste vier zegels verbonden zijn, stellen achtereenvolgens voor: wit voor overwinning, vuurrood voor bloed, zwart voor rouw en bleekgroen als lijkkleur van de dood (vgl. Zc 1:8; 6:2-8).
Het witte paard met zijn berijder die overwinnend uittrekt, is geen voorstelling van de komst van Christus. Christus komt pas in Openbaring 19 uit de hemel. Er is wel verondersteld dat het hier gaat om een vorst die de samenhang van het Romeinse rijk bewerkt en in stand houdt. Ik herinner je eraan dat we hier de eerste gebeurtenissen op aarde vinden die direct na de opname van de gemeente zullen plaatsvinden.
Wanneer de gemeente is opgenomen, zal het er even op lijken dat alle inspanningen van de mens om een duurzame vrede te bewerken, geslaagd zijn. Het is een korte periode van schijnbare vrede en welvaart met een gevoel van zekerheid. God zal dit toelaten, terwijl de mens in zijn hoogmoed dit als een eigen succes zal zien (1Th 5:3). Over vrede met God en over wat Hij rechtvaardig acht, daarover denkt hij niet.
De “boog”, zonder pijl, duidt er misschien op dat er op dat moment geen wapenwedloop is, maar dat de ontwapening wat betreft de massavernietiging die op grote afstand kan worden bewerkt, grotendeels gerealiseerd is. Het kan ook zijn dat er een zodanige hoeveelheid langeafstandswapens is, dat de dreiging genoeg is om zonder direct bloedvergieten mensen voor zich te winnen. Dat dit proces zich waarschijnlijk vredelievend zal voltrekken, kan worden afgeleid uit de kleur wit.
De overwinnaar wordt “een kroon gegeven”. Dat wijst erop dat hij overwint onder de goedkeuring van God, omdat het in Zijn plannen past. Het betekent niet dat God zijn handelwijze en motieven goedkeurt, maar het optreden toelaat.
V3-4. Als “het tweede zegel” door het Lam wordt geopend, hoort Johannes het tweede levende wezen bevelen: “Kom!” Omdat in vers 1 niet staat ‘het eerste levende wezen’, maar “een van de levende wezens”, is de volgorde van het spreken van de levende wezens niet vast te stellen aan de hand van de beschrijving in Openbaring 4 (Op 4:7). Het paard dat verschijnt, heeft een vuurrode kleur. Aan de vreedzame periode die door de berijder van het witte paard is bewerkt, wordt na korte tijd op wrede wijze door de berijder van het vuurrode paard een einde gemaakt.
Na een periode van vrede tijdens het eerste zegel wordt nu een geest van onvrede werkzaam die opzet tot oorlog, mogelijk een burgeroorlog. Hier zie je geen boog, zoals bij het eerste zegel, maar “een groot zwaard” voor het gevecht van man tegen man. Het is een ‘groot’ zwaard, wat erop wijst dat de slachting groot is. Hier blijkt dat de ontwapening niet volledig is geweest. Mensen blijven bedrieglijk. Vrede die is bewerkt door mensen, houdt geen stand. Alleen God kan duurzame vrede geven (Ps 147:14). Vrede is een gevolg van de onderwerping van de mens aan de regering van God.
V5. Als het Lam “het derde zegel” opent, klinkt het bevel van “het derde levende wezen …: Kom!” Johannes ziet “een zwart paard” met zijn berijder. Hij ziet ook dat de berijder “een weegschaal in zijn hand” heeft. Naar de betekenis van de kleur zwart hoeven we niet te gissen. Zwart roept geen aangename gedachten op, maar heeft te maken met rouwen en klagen (Ps 38:7; 42:10; 43:2; Jr 8:21; Kl 4:8; Ml 3:14). De weegschaal duidt op het nauwkeurig afmeten van wat beschikbaar is. Het is gedaan met de algemene welvaart.
V6. Je kunt je voorstellen dat door de oorlog onder het tweede zegel economische chaos ontstaat. De noodzakelijkste levensmiddelen zullen enorm schaars en daardoor duur zijn. Deze situatie wordt nadrukkelijk verbonden aan een oordeel dat van God komt. Er staat niet voor niets dat “als een stem in [het] midden van de vier levende wezens” deze schaarste aankondigt.
Vooral de gewone bevolking zal onder deze crisis te lijden hebben. Voor “een rantsoen”, dat is een maaltijd, moet “een denaar”, dat is een dagloon van een arbeider (Mt 20:2), worden neergeteld. De gewone man zal het met één maaltijd per dag moeten doen. Het woord ‘rantsoen’ geeft ook niet de gedachte dat het een maaltijd met meerdere gangen is. Het is schraal, net genoeg om in leven te blijven. Al het verdiende geld zal daaraan opgaan. Voor iets anders is geen geld meer over.
“De olie en de wijn” moeten worden gespaard. Deze producten worden wel voorgesteld als welvaartsgoederen, waarvoor gewaarschuwd wordt je hart er niet op te zetten (Sp 21:17; Ps 62:11b). Als deze gespaard moeten blijven, kan dat erop wijzen dat het de rijken nog goed gaat. Zij houden het altijd langer vol. Maar ook voor hen komt de krapte. Misschien niet in materiële zin, maar wel in geestelijke zin, want hun rijkdom beschermt niet tegen de toorn van God (verzen 15-17). Het is ook mogelijk om bij de olie en de wijn te denken aan geneesmiddelen (Lk 10:34). Dan zien we in het sparen van olie en wijn Gods ontferming, die ondanks de zware beproevingen die over de aarde komen, toch nog niet volledig weggenomen zal zijn.
V7-8. Als het Lam “het vierde zegel” opent, hoort Johannes het bevel “van het vierde levende wezen …: Kom!” Nu hebben alle vier levende wezens gesproken. Het paard dat je nu ziet, is “bleekgroen”. De berijder van dit paard heeft een naam: “[de] dood”, en iets in zijn gevolg: “de hades”. Hier is geen enkel spoor van ontferming meer te zien. Alles is duisternis. Dat kan ook niet anders, want waar God als de bron van het leven wordt ontkend, doet de dood zijn intrede.
Het terrein waar dit oordeel plaatsvindt, is “het vierde deel van de aarde”. Dit is een kleiner gebied dan ‘het derde deel’, dat het Romeinse rijk omvat (Op 12:4). We kunnen hieruit opmaken dat dit oordeel nog van betrekkelijk kleine omvang is.
De hongersnood onder het vorige zegel zal worden gevolgd door de dood die op verschillende manieren zijn slachtoffers maakt. De hades volgt de dood omdat de slachtoffers van de dood daarin terechtkomen. De dood handelt met de levenden en de hades met de doden. Samen maken zij hun slachtoffers door oorlogen, “zwaard”, hongersnoden, “honger”, de “dood” (de pest? vgl. Ez 14:21) en “de wilde dieren van de aarde” (Jr 14:12; 15:2; Ez 5:12,17; 14:21; 33:27). Mogelijk stellen wilde dieren gewetenloze mensen voor (1Ko 15:32; Tt 1:12; Op 13:1) die hun medemensen terroriseren.
Lees nog eens Openbaring 6:1-8.
Verwerking: Probeer in een paar woorden het kenmerkende van elk van de eerste vier zegels samen te vatten.
9 - 17 Het vijfde en het zesde zegel
9 En toen het [Lam] het vijfde zegel opende, zag ik onder het altaar de zielen van hen die geslacht waren om het Woord van God en om het getuigenis dat zij hadden. 10 En zij riepen met luider stem en zeiden: Tot hoelang, heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt U ons bloed niet aan hen die op de aarde wonen? 11 En aan ieder van hen werd een lang wit kleed gegeven; en hun werd gezegd dat zij nog een korte tijd moesten rusten, totdat ook hun medeslaven en hun broeders die gedood zouden worden evenals zij, voltallig zouden zijn. 12 En ik zag, toen het [Lam] het zesde zegel opende, en er kwam een grote aardbeving, en de zon werd zwart als een haren zak en de hele maan werd als bloed, 13 en de sterren van de hemel vielen op de aarde, zoals een vijgenboom zijn onrijpe vijgen afwerpt als hij door een harde wind geschud wordt. 14 En de hemel week terug als een boek dat wordt opgerold, en elke berg en elk eiland werden van hun plaatsen gerukt. 15 En de koningen van de aarde en de groten en de oversten over duizend en de rijken en de sterken en elke slaaf en vrije verborgen zich in de holen en in de rotsen van de bergen; 16 en zij zeiden tegen de bergen en tegen de rotsen: Valt op ons en verbergt ons voor [het] aangezicht van Hem Die op de troon zit, en voor de toorn van het Lam; 17 want de grote dag van Hun toorn is gekomen en wie kan bestaan?
V9. Als het Lam “het vijfde zegel” opent, is het gevolg daarvan anders dan bij de vorige zegels. Daar komen verschillende paarden met ruiters die bepaalde dingen doen. Na het vestigen van een schijnvrede volgen er diverse acties die dood en ellende tot gevolg hebben. Bij dit vijfde zegel zie je niet iets gebeuren, maar krijg je een kijkje achter de schermen van de dood. Je ziet en hoort personen die om wraak roepen.
Dit zegel is niet een direct oordeel, maar het is de voorbereiding op de hierna volgende oordelen onder de overgebleven zegels. Dat zijn niet dezelfde soort oordelen als die van de vorige zegels. Daar gebeuren dingen op aarde die een plaag zijn voor de mensen. Het zijn dingen die lijken voort te komen uit hun eigen verkeerde handelingen, hoewel God ze stuurt. De oordelen die nu nog komen, zijn oordelen waarbij mensen gedwongen worden daarin meer rechtstreeks de hand van God te herkennen.
Zij die om wraak roepen, zijn “onder het altaar”. Het altaar is een offerplaats. Dat blijkt ook uit de beschrijving die volgt. “De zielen” zijn “van hen die geslacht waren”. Ze zijn afgeslacht door de vijanden van God. Ze zijn ‘onder het altaar’ omdat zij hun leven als een offer gebracht hebben ter wille van “het Woord van God”, zoals het bloed van een offerdier – in het bloed is het leven (Lv 17:11,14) – aan de voet van het altaar werd uitgegoten (Ex 29:12; Lv 4:7,18,30,34). God ziet hun dood als een Hem welgevallig offer.
Je leest hier over ‘zielen’ omdat deze gelovigen nog niet opgewekt zijn. Hun lichamen zijn nog in het graf. Dit maakt tegelijk duidelijk dat zij niet tot de gemeente behoren, want van hen die tot de gemeente behoren, zijn de lichamen opgewekt bij de komst van de Heer Jezus. De gelovigen over wie het hier gaat, zijn gestorven in de tijd van het openen van de zegels, toen ook het evangelie werd verkondigd, dat wil zeggen het evangelie van het koninkrijk (Mt 24:14). Zij blijven in die toestand tot de wederkomst van Christus (Op 20:4).
Zij zijn geen natuurlijke dood gestorven of door een ziekte. Nee, ze zijn gedood “om het Woord van God en om het getuigenis dat zij hadden”. Ze zijn trouw gebleven aan de waarheid van Gods Woord en hebben daar ook van getuigd. Dat hebben ze met de dood moeten bekopen en die prijs hebben ze willen betalen. Daarom zijn ze “geslacht”, wat hetzelfde woord is als het woord dat voor de Heer Jezus als het ‘geslachte Lam’ (Op 5:6) wordt gebruikt. Wat mensen met de Heer Jezus hebben gedaan, doen zij ook met hen die Hem trouw zijn (Jh 15:18-20). Deze zielen zijn de eerste martelaars. Er zullen nog veel van hun broeders volgen in nog vreselijker tijden (Op 12:17; 13:7).
V10. De woorden die zij uitroepen, zijn woorden van wraak. Ook dat maakt duidelijk dat we ons niet op christelijke bodem bevinden. Het is de taal van het Oude Testament (vgl. Ps 79:10-13; 137:7-9). De gelovigen van de gemeente bidden niet om wraak over hun vervolgers, maar om genade (Hd 7:60). Na de opname van de gemeente zal dit een gebed zijn dat gepast is om te bidden. Het gaat er dan om dat God Zijn recht op de aarde zal laten gelden en dat kan alleen door oordeel. Als de gelovigen dan worden vervolgd, is de manier van bevrijding niet dat de gelovigen uit de vervolging worden weggenomen, zoals bij de gemeente, maar dat de vijanden worden geoordeeld. Die vijanden zijn de mensen “die op de aarde wonen”. Zij hebben geen boodschap aan God en willen niet met Hem worden geconfronteerd.
De zielen onder het altaar roepen God aan als “heilige en waarachtige Heerser”. Ze verlangen naar gerechtigheid voor het onrecht dat hun is aangedaan. Ze doen daarbij een beroep op God, Die dit begrijpt. Hij is immers heilig en verafschuwt onheiligheid. Hij is ook waarachtig en haat het onrecht. Ze twijfelen er niet aan dat Hij tegen het kwaad zal optreden en daarbij Zijn absolute soevereiniteit als Heerser zal tonen. Ze vragen zich alleen af hoelang ze daar nog op moeten wachten (vgl. Ps 94:3; Hk 1:2). Tegelijk geeft deze vraag aan dat ze weten dat er een einde zal komen aan het vervolgen van de getrouwen.
V11. Als antwoord op hun roepen krijgen de martelaars “een lang wit kleed”. Het gaat hier om een symbolisch kleed, want zielen kunnen niet bekleed worden. In dezelfde zin staat van God, Die Geest is, dat Hij bekleed is (Ps 104:2; Js 6:1). Daarmee ontvangen ze als het ware een hoge onderscheiding voor het feit dat zij rechtvaardigen en overwinnaars zijn. Het onderstreept hun waardigheid.
Tevens wordt tegen hen gezegd dat ze nog een poosje zullen moeten rusten. Het gaat om “een korte tijd”, dat is de tijd van de grote verdrukking. De groep die hier aan het woord is, is de eerste groep van martelaars na de opname van de gemeente. Er zullen nog meer martelaars bij hen komen, namelijk zij die in de grote verdrukking worden gedood (Op 20:4b). Dat zijn “hun medeslaven”, want zij hebben dezelfde Heer gediend. Het zijn ook “hun broeders”, want zij horen bij dezelfde familie van hen die de wil van God hebben gedaan (Mt 12:49-50). Als zij gedood zijn, zal het getal van de martelaars vol zijn en komt de Heer Jezus om aan hun verzoek om wraak te voldoen.
V12. Na dit korte gesprek opent het Lam “het zesde zegel”. Wat dan gebeurt, is als het ware een ‘voorschot’ op de verhoring van het gebed onder het vorige zegel. Er komt een enorme aardbeving die van de aarde een chaos maakt. Dit machtsvertoon maakt van de mens een volkomen onbeduidend, nietig wezen. Boven de aarde wordt het zwart en rood. De hele schepping verandert in een angstaanjagend decor. Het kan zijn dat wat hier beschreven wordt, letterlijk zal gebeuren. Het kan ook zijn, en dat lijkt me de eerste betekenis te hebben, dat het om een symbolische voorstelling van zaken gaat.
Symbolisch stelt de “grote aardbeving” een enorme revolutie voor waardoor alles wat de mens vastigheid en steun heeft gegeven, hem ontvalt. Het betreft de sociale, politieke en godsdienstige orde, dingen die steun geven in het leven. Normaal is de grond onder de voeten het zekerste in het leven. Zon, maan en sterren kun je als symbolen voor heersers zien (vgl. Gn 1:16). Als deze hemellichamen hun glans verliezen en zwart en als bloed worden, wil dat zeggen dat deze heersers, die door God gegeven zijn om orde en leven te beschermen, nu duisternis en dood veroorzaken.
V13. Bij deze sterren lijkt het zeker om een symbolische voorstelling van heersers te gaan. Als het letterlijk zo zou zijn dat de sterren op de aarde vallen, zou er van de aarde niets over blijven. Dat ze “van de hemel vielen”, betekent dat ze hun oorspronkelijke functie verliezen. Waartoe ze bestemd waren, tot oriëntatie voor de mens, is er niet meer. Ze tonen nu hun ware aard. Vroeger werden ze nog enigszins in toom gehouden door bepaalde christelijke waarden en normen. Hun eigen gerechtigheid komt onder het bestuur van machten waartegen ze zich niet kunnen verzetten. Boze machten nemen de leiding.
V14. God trekt als het ware Zijn handen van Zijn schepping af. De gedachten van de hemel, dat wil zeggen van God, worden verduisterd, zonder dat de mogelijkheid bestaat daarover nog geïnformeerd te worden. In een ‘opgerold boek’ kun je immers niet lezen. Er is geen licht meer van boven, alleen duisternis, waardoor men blind is voor elke Goddelijke leiding. Dat heeft tot gevolg dat “elke berg en elk eiland … van hun plaatsen gerukt” worden. In verbinding met de vorige verzen lijkt het erop dat ook dit symbolisch moet worden gezien. Bergen stellen grote, onbeweeglijke machten voor, en eilanden zijn een beeld van commerciële mogendheden. Ook zij verliezen hun gebruikelijke functies en raken gedesoriënteerd.
V15. De beschrijving in dit vers kun je wel letterlijk zien. In de zevenvoudige beschrijving kun je de hele mensheid, van koning tot slaaf, zien. Allen zijn zo verbijsterd en ontzet door het wegvallen van elke menselijke regering, dat ze zich willen verschuilen. Alle verschil in voorspoed, welvaart, rijkdom en maatschappelijke positie verdwijnt. Niets van economische, sociale of politieke voordelen geeft enige bescherming tegen deze oordelen. Samen verbergen ze zich “in de holen en rotsen van de bergen” (Js 2:19).
V16. Als ze daar zitten, wanen ze zich nog niet veilig tegen “de toorn van het Lam”. Ze zijn door de rampen onder het vorige zegel tot de ontdekking gekomen dat ze met God en het Lam te doen hebben. Ze beginnen aan God te denken en zelfs aan het Lam (Sp 10:24a). Het is het bewijs dat ook de ongelovige mens zich innerlijk bewust is dat hij te maken heeft met God als Rechter. Hij weet ook van het Lam en Zijn toorn. Dat wijst erop dat we ons bevinden in wat een christelijk deel van de wereld is geweest.
Maar hoe bang ze ook zijn, ze bekeren zich niet! Wat ze altijd hebben geloochend en nu moeten erkennen, willen ze niet aanvaarden. Ze buigen zich niet voor het Lam. Ze hebben liever dat de bergen en rotsen op hen vallen. Mogelijk menen ze dat ze aan God en de toorn van het Lam zullen ontkomen als ze sterven. Ook dat zal een tragische en fatale vergissing blijken te zijn als ze voor de grote, witte troon worden geroepen (Op 20:12-13).
V17. Mensen die zich niet willen bekeren, vergissen zich altijd. Zo menen deze mensen dat “de grote dag” van de toorn van God en van het Lam is gekomen. Dat is niet zo. Het is nog maar “[het] begin van [de] weeën” (Mt 24:8). Pas wanneer Christus verschijnt, zal die grote dag aangebroken zijn.
Lees nog eens Openbaring 6:9-17.
Verwerking: Noem enkele verschillen tussen wat de zielen onder het altaar aan God vragen en wat jij als christen aan Hem vraagt.