1 - 11 Het geopende boekje
1 En ik zag een andere sterke Engel neerdalen uit de hemel, bekleed met een wolk, en de regenboog op Zijn hoofd en Zijn gezicht als de zon en Zijn voeten als vuurzuilen; 2 en Hij had in Zijn hand een geopend boekje. En Hij zette Zijn rechtervoet op de zee en Zijn linker op de aarde. 3 En Hij riep met luider stem, zoals een leeuw brult; en toen Hij riep, lieten de zeven donderslagen hun stemmen horen. 4 En toen de zeven donderslagen gesproken hadden, stond ik op het punt het op te schrijven; en ik hoorde een stem uit de hemel zeggen: Verzegel wat de zeven donderslagen gesproken hebben en schrijf het niet op. 5 En de Engel Die ik op de zee en op de aarde zag staan, hief Zijn rechterhand op naar de hemel, 6 en zwoer bij Hem Die leeft tot in alle eeuwigheid, Die de hemel heeft geschapen en wat daarin is en de aarde en wat daarop is en de zee en wat daarin is, dat er geen uitstel meer zal zijn; 7 maar in de dagen van de stem van de zevende engel, wanneer hij zal bazuinen, zal ook de verborgenheid van God voleindigd worden, zoals Hij aan Zijn slaven, de profeten, heeft verkondigd. 8 En de stem die ik uit de hemel had gehoord, sprak opnieuw met mij en zei: Ga heen, neem het boek dat geopend is in de hand van de Engel Die op de zee en de aarde staat. 9 En ik ging naar de Engel en zei tegen Hem mij het boekje te geven. En Hij zei tegen mij: Neem het en eet het op, en het zal uw buik bitter maken, maar in uw mond zal het zoet zijn als honing. 10 En ik nam het boekje uit de hand van de Engel en at het op; en het was in mijn mond zoet als honing, en toen ik het gegeten had, werd mijn buik bitter. 11 En men zei tegen mij: U moet opnieuw profeteren over volken en naties en talen en vele koningen.
Hier begint een nieuwe tussenzin, tussen de zesde en zevende bazuin, die loopt van Openbaring 10:1-11:13. In deze tussenzin wordt je blik gericht op een bepaald deel van de aarde en wel Jeruzalem. Dat is omdat daar alle belangrijke beslissingen zullen vallen. Daar zullen de voeten van de Heer Jezus staan op de Olijfberg als Hij uit de hemel komt. In het eerste deel van de tussenzin, dat is Openbaring 10, breekt tussen de donkere wolken van de oordelen een heldere lichtstraal tot vertroosting door.
V1. Weer ziet Johannes “een andere … Engel”. Dat lees je ook in Openbaring 7 en Openbaring 8 (Op 7:2; 8:3). In Openbaring 8:3 is het de Heer Jezus. Het is ook een “sterke” engel. Dat lees je ook in Openbaring 5 en Openbaring 18 (Op 5:2; 18:21). Daar blijkt het om een gewone engel te gaan. Als je de kenmerken van deze ‘andere sterke Engel’ leest, is er veel voor te zeggen dat het hier om de Heer Jezus gaat.
Hij daalt neer “uit de hemel”, Zijn woonplaats. Hij doet hier als het ware een eerste stap in de richting van de aarde. Hij is “bekleed met een wolk”, het symbool van Gods heerlijkheid. “De regenboog op Zijn hoofd” wijst erop dat God door Hem Zijn verbond met de aarde na zal komen (Gn 9:16). “Zijn gezicht als de zon” herinnert eraan dat God in deze Persoon al Zijn heerlijkheid en soevereine gezag toont. “Zijn voeten als vuurzuilen” geven aan dat de wijze waarop Hij te werk gaat, het pad van heilig oordeel over de zonde is.
V2. De Heer Jezus heeft “een geopend boekje” in Zijn hand. Het is een ander boek dan het boek dat je in Openbaring 5 hebt gezien, dat gesloten was, verzegeld met zeven zegels die inmiddels allemaal verbroken zijn (Op 5:1). In dat boek staan de raadsbesluiten van God met betrekking tot de hele schepping. Dit boek is kleiner. Het blijkt Gods plan met de stad Jeruzalem te bevatten. Dat wordt in het volgende hoofdstuk duidelijk.
Dit boekje is niet gesloten. Het hoeft niet te worden geopend, zoals het boek in Openbaring 5 (Op 5:2). Wat Jeruzalem betreft, zijn er geen verzegelde gebeurtenissen. Wat de toekomst van Jeruzalem is, is ons in de oudtestamentische profetieën verteld. Toch wordt de toekomst van Jeruzalem verbonden met het in bezit nemen door de Heer Jezus van de hele aarde. Dat wordt symbolisch voorgesteld in het zetten van Zijn voeten “op de zee” en “op de aarde” (vgl. Jz 1:3).
V3. Als Hij Zijn plaats op de aarde en op de zee heeft ingenomen, roept Hij “met luider stem”. Het roepen van Zijn stem lijkt op het brullen van een leeuw. Hij is de Leeuw uit de stam van Juda (Op 5:5). Zijn brullen geeft aan dat Hij gereed staat om Zijn recht op de aarde op te eisen (Jr 25:30-31; Jl 3:16: Am 1:2). Als antwoord daarop laten de zeven donderslagen hun stemmen horen. Ze betuigen de instemming van de hemel met Zijn rechten en dat Hij die door oordeel zal opeisen.
V4. Als de stemmen van de zeven donderslagen zijn weggestorven, wil Johannes gaan opschrijven wat hij heeft gehoord. Maar dan hoort hij een stem uit de hemel die tegen hem zegt dat hij dat niet mag doen. Dit is een uitzondering op wat hij steeds heeft gedaan. Steeds nadat hij iets had gezien of gehoord, schreef hij dat op. Waarom hij het in dit geval niet mag doen, wordt niet vermeld.
V5. Dan ziet Johannes hoe de Engel Die op de zee en op de aarde staat, Zijn rechterhand naar de hemel opheft. Dit is het gebruikelijke gebaar als er een eed wordt gezworen (Dt 32:40; Dn 12:7; vgl. Gn 14:22).
V6. Johannes hoort hoe de Heer Jezus zweert bij God als de Eeuwige en de Schepper. Hij is Zelf eeuwig en de Schepper, maar Hij wordt hier als Mens gezien. God heeft de drie terreinen – hemel, aarde en zee – geschapen met alles wat erin en erop is, maar het is allemaal in handen van de vijand terechtgekomen. In deze omschrijving is het hele materiële universum ingesloten, van de verst verwijderde melkwegstelsels tot de door niemand waargenomen bewoners van de diepste zeeën. Alles is uit Gods hand voortgekomen en niet langs de weg van ontwikkeling, evolutie, tot stand gekomen.
De Heer Jezus zweert dat Hij alle dingen tot eer van God zal herstellen. Hij heeft door Zijn macht alles geschapen en Hij zal door Zijn macht alles tot het door Hem bepaalde doel brengen. Het einde van de boze eeuw zal niet langer worden uitgesteld, de boze eeuw zal nog maar een korte tijd duren. Alles zal weldra zijn volbracht. Er rest nog slechts één bazuin. Die komt in het volgende vers. Als die blaast, is de wachttijd voorbij.
V7. De zevende bazuin kondigt de laatste oordelen aan, oordelen die zonder verder uitstel de komst van de Heer inluiden. Dan is de verborgenheid van God voleindigd. Een verborgenheid is iets wat een bepaalde tijd niet geopenbaard is en daardoor in die tijd niet gekend kan worden. Het volk van God leert die verborgenheid kennen als God die openbaart, terwijl het voor de wereld een verborgenheid blijft. Pas wanneer de verborgenheid vervuld wordt, leert de wereld die kennen.
Hier bestaat de verborgenheid uit de wegen die God in Zijn regering met de wereld gaat en die geen mens kan doorgronden. In die regering laat God het kwaad soms gedijen en laat de straf lang op zich wachten, terwijl de gelovigen vervolgd worden en geen beloning ontvangen. Deze verborgen regering van God is bijna ten einde. Dan zal Hij onthullen hoe en waarom Hij te werk is gegaan zoals Hij gedaan heeft.
Voor Gods “slaven, de profeten”, die deze regering kennen, is dit een ‘blijde boodschap’, zoals het woord dat met “verkondigd” is vertaald letterlijk aangeeft. Zij hebben het van God te horen gekregen en dat doorgegeven. De gelovigen hebben hun profetie in het geloof aangenomen en het heeft hun leven richting en kracht gegeven. Voor de mensen van de wereld is het nog steeds een verborgenheid. Maar wanneer Christus verschijnt, worden door Hem de verborgenheden van God geopenbaard. Dat zal ook door hen worden waargenomen en erkend (Op 1:7; 2Th 1:9-10).
V8. Johannes wordt opgeroepen iets te doen. Hij moet het boek uit de hand van de Engel nemen. Op deze manier wordt hij van een toeschouwer een betrokkene. Het is een voorbeeld voor jou om je niet alleen met de toekomst bezig te houden als een onderwerp van studie, maar om wat je leest en leert over de toekomst, ook in je leven uit te werken.
V9. Johannes doet wat er tegen hem is gezegd. Hij gaat naar de Engel en zegt tegen Hem het boekje aan hem te geven. Het lijkt wat vreemd dat Johannes hier de Heer Jezus een opdracht geeft. Maar Johannes doet niets meer dan wat de stem uit de hemel tegen hem heeft gezegd. Het antwoord van de Heer Jezus laat ook zien dat Hij niet een ondergeschikte van Johannes is. Er staat niet simpelweg dat Hij het boekje geeft, maar Hij gebiedt Johannes het boekje te nemen.
Vervolgens geeft Hij de opdracht het op te eten en zegt erbij wat het in hem zal doen. Door het boekje te nemen en het op te eten wordt het een deel van Johannes zelf, van zijn innerlijke gevoelens (Ez 2:8-10; 3:1-3). Daardoor zal hij kracht krijgen voor het werk dat nog door hem moet worden gedaan. De Heer Jezus vertelt Johannes ook hoe het boekje zal smaken. Als hij het eet, zal het zowel bitter als zoet zijn, bitter in zijn buik en zoet in zijn mond. De smaken bitter en zoet kenmerken de handelingen van God. In de geschiedenis komt eerst het bittere en dan het zoete.
V10. Het gebeurt zoals de Heer Jezus heeft gezegd. Alleen wordt hier eerst de zoete smaak in de mond vermeld en daarna het bitter in zijn buik. In de ervaring van Johannes komt eerst het zoete en dan het bittere. Als jij de Schrift leest en bestudeert, krijg je eerst de zoete smaak van al Gods plannen. Maar als je die gedeelten in je hart verwerkt, ervaar je ook de bitterheid van de wijze waarop Gods plannen worden verwerkelijkt.
Anders gezegd: als je kennisneemt van Gods uiteindelijke doel met de schepping, zul je daarvan allereerst de zoetheid ervaren (Ps 119:103; Jr 15:16). Maar de regeringswegen die tot dat doel leiden, zijn niet zoet, maar bitter, vanwege de tegenstand van de mens. Kennisnemen van al Gods heerlijke plannen met Israël geeft een zoete voorsmaak van het vrederijk. Maar als je ziet door welk een lijden dit volk heen zal moeten gaan, geeft dat een bittere smaak.
Hetzelfde geldt voor de komst van de Heer Jezus. Als je eraan denkt dat Hij spoedig komt en dat je Hem zult ontmoeten in de lucht, is dat zoet voor het geloof. Tegelijk geeft het ook een bittere smaak als je eraan denkt wat de komst van de Heer Jezus betekent voor allen die Hem bewust hebben afgewezen en verworpen. Het betekent dat zij voor eeuwig verloren zijn.
V11. Misschien denkt Johannes dat het einde nu gekomen is. Maar hij moet doorgaan met doorgeven van toekomstige gebeurtenissen die alle volken van de wereld zullen raken. Door het eten van het boekje is hij daarvoor geschikt gemaakt (vgl. 1Kn 19:8). Elke dienst die de Heer van je vraagt, moet zijn voorafgegaan door het eten van Zijn Woord. Eerder kan de Heer je niet gebruiken.
Lees nog eens Openbaring 10:1-11.
Verwerking: Waarom is het belangrijk en noodzakelijk het Woord te ‘eten’? Wat ervaar jij als ‘zoet’ en wat als ‘bitter’?