1 - 7 Een rivier van levenswater
1 En hij toonde mij een rivier van levenswater, blinkend als kristal, die uitging vanuit de troon van God en van het Lam. 2 In [het] midden van haar straat en aan beide zijden van de rivier was [de] boom van [het] leven, die twaalf vruchten draagt en elke maand zijn vrucht geeft; en de bladeren van de boom zijn tot genezing van de naties. 3 En er zal geen enkele vervloeking meer zijn; en de troon van God en van het Lam zal daarin zijn en Zijn slaven zullen Hem dienen, 4 en zij zullen Zijn aangezicht zien en Zijn Naam zal op hun voorhoofden zijn. 5 En er zal geen nacht meer zijn en lamplicht en zonlicht hebben zij niet nodig, want [de] Heer, God, zal over hen lichten; en zij zullen regeren tot in alle eeuwigheid. 6 En hij zei tegen mij: Deze woorden zijn getrouw en waarachtig, en de Heer, de God van de geesten van de profeten, heeft Zijn engel gezonden om Zijn slaven te tonen wat met spoed moet gebeuren. 7 En zie, Ik kom spoedig. Gelukkig hij die de woorden van de profetie van dit boek bewaart.
V1. De woorden “en hij toonde mij” luiden een nieuw gedeelte in. Toch vormt dit gedeelte een geheel met het voorgaande gedeelte, want het gaat nog steeds over de stad. Johannes krijgt “een rivier van levenswater” te zien. Deze rivier is een beeld van de Heer Jezus (vgl. Op 21:6). De rivier spreekt ook van het eeuwige leven dat Gods kinderen nu al door de Geest mogen genieten (Jh 7:38).
Het water is “blinkend als kristal”. Er is geen enkele vervuiling aanwezig, het water is totaal zuiver, zonder enige vermenging met iets anders. Dat zou ook niet kunnen, want de oorsprong van dit water is “de troon van God en van het Lam”. De troon spreekt van heerschappij, van gezag. Waar God en het Lam gezag hebben, komt er ruimte voor het leven in heerlijk verkwikkende stromen. Dood en vloek krijgen geen kans het genot van het leven te verstoren. Het leven kan met volle teugen worden genoten.
Wat Johannes ziet, doet denken aan het tafereel in Ezechiël 47 (Ez 47:1-12). Maar er is wel een groot verschil. Daar gaat het om een letterlijke rivier in het aardse Jeruzalem, terwijl het hier gaat om het hemelse Jeruzalem met een symbolische voorstelling van zaken.
V2. Dan wordt de blik gericht op “[de] boom van [het] leven”. Hij staat “in [het] midden van haar straat”, dat is de straat van de stad, en tegelijk aan beide zijden van de rivier. Het is één boom en toch staat hij op meerdere plaatsen tegelijk. Dat is niet logisch te verklaren. In elk geval is deze boom van het leven een beeld van de Heer Jezus.
Helemaal aan het begin van de Bijbel lees je ook over de boom van het leven (Gn 2:9). God plaatste de boom van het leven midden in het paradijs. Daarnaast plaatste Hij de boom van de kennis van goed en kwaad. Over de boom van de kennis van goed en kwaad hoor je hier niet meer. Hier staat alleen de boom van het leven. De Heilige Geest verbindt hier begin en einde van de Schrift met elkaar.
In Genesis 2 is sprake van twee bomen. Daar is ook sprake van een rivier, maar die splitst zich in vier stromen (Gn 2:10). Er is hier echter maar één boom en één rivier. Er is hier geen sprake meer van de verantwoordelijkheid van de mens. De mens kan in het vrederijk niet worden verzocht door de satan zoals in het paradijs. De satan is immers tijdens de duur van het vrederijk gebonden (Op 20:1-3). Daarom staat hier alleen de boom van het leven. Daar mag de mens voortdurend van eten, om de constante zegen van het vrederijk te genieten.
Het wijst op een voortdurende afhankelijkheid van de Heer Jezus. Hij geeft kracht om op die ene straat te wandelen en Hij geeft verkwikking, ongeacht aan welke kant van de rivier iemand woont. De gemeente zal “elke maand” van de duizend jaren op een nieuwe manier van Hem mogen genieten, want de vruchten zullen voor de inwoners van de stad zijn.
De bladeren van de boom zijn voor de volken op aarde tot genezing. Alle conflicten en onenigheden zullen door de Heer Jezus tot een einde worden gebracht. Er zullen geen oorlogen meer zijn, alle wonden zullen genezen zijn.
V3. In deze heerlijke situatie “zal geen enkele vervloeking meer zijn”, want de Heer Jezus regeert. Aan Zijn regering is zegen verbonden, geen vervloeking. Vervloeking is een gevolg van de zonde. Alles wat met zonde te maken heeft, krijgt geen kans zijn invloed ook maar op enige manier in het nieuwe Jeruzalem uit te oefenen. Ook het wegnemen van de vervloeking doet denken aan het begin, toen de vloek in de wereld kwam (Gn 3:17). Hier is hij weggenomen. Zo is de eindtoestand in alle opzichten de tegenhanger van de begintoestand. Op aarde zal nog wel zonde worden gevonden (Ps 101:8; Js 65:20). In de stad zal dat niet het geval zijn.
Opnieuw wordt de nadruk gelegd op de troon van God en van het Lam als de bron van zegen. Het genieten van de zegen wil niet zeggen dat er niet wordt gediend. De gelovigen die het nieuwe Jeruzalem vormen, worden hier “slaven” genoemd. Dat is geen benaming voor onderdrukte mensen, maar een titel van vrijwillig gehoorzame mensen. Zij willen uit liefde Hem dienen voor Wie ze gekocht zijn, God, en door Wie ze gekocht zijn, het Lam. Het dienen is hier ook niet het verrichten van slavenarbeid, maar dienen in godsdienstige zin, het dienen als priesters in een eredienst. Dit is het grootste voorrecht van een mens.
Opmerkelijk is ook dat er staat dat zij “Hem” (enkelvoud) zullen dienen, terwijl het toch om twee Personen gaat: God en het Lam. Dat geeft aan dat God en het Lam één God zijn. Deze wijze van schrijven over God en de Heer Jezus ben je ook tegengekomen in de brieven die Johannes heeft geschreven. Soms weet je niet of hij het over God of over de Heer Jezus heeft. Dat is ook niet erg, want het gaat bij beide Personen over God.
V4. Behalve omgeven te zijn door zegeningen en de onbeperkte mogelijkheid om daarvan te genieten is er een nog groter voorrecht. Dat nog grotere voorrecht is het zien van het aangezicht van God en het Lam. Dat wil zeggen dat er een directe en vrije toegang tot en omgang met God en het Lam is. Het is de beloning voor hen die rein van hart zijn (Mt 5:8). Naar buiten toe zal Zijn Naam “op hun voorhoofden zijn”. Het is de openlijke verkondiging dat zij aanbidders van God en het Lam zijn (vgl. Op 13:16; 17:5).
V5. Er zullen geen natuurlijke lichtbronnen in de stad meer nodig zijn (Op 21:23). God Die licht is (1Jh 1:5), heeft alle duisternis verdreven. Wat Johannes in zijn eerste brief al als beginsel van het nieuwe leven heeft verkondigd – dat de gelovige, wat betreft het nieuwe leven dat hij heeft ontvangen, in het licht wandelt (1Jh 1:7) –, is dan werkelijkheid voor het hele hemelse bestel van dingen.
Een terugkeer van de duisternis is niet mogelijk. In het nieuwe Jeruzalem, dat wordt gevormd door mensen die allen het nieuwe, eeuwige leven bezitten in de Zoon Die het eeuwige leven is, zal het eeuwig dag zijn. In die situatie komt ook na het vrederijk geen verandering. We zullen eeuwig met Christus regeren. Na het vrederijk is onze regering met Christus niet afgelopen, hoewel de regeringsvorm zal veranderen (1Ko 15:24). Het koninkrijk van de Heer Jezus als de Zoon des mensen zal duizend jaar duren. Als de Zoon van God zal Hij eeuwig regeren, zonder dat Hij ophoudt Mens te zijn.
V6. Johannes krijgt de verzekering dat er niet getwijfeld kan worden aan wat is gezegd, tenzij iemand dat bewust doet. “Deze woorden zijn getrouw en waarachtig.” Dat zijn ze, omdat Hij, Die ze heeft gesproken, zo is (Op 19:11). Gods Woord is boven alle twijfel verheven. Dat is natuurlijk altijd zo, maar toch wordt het hier benadrukt.
God geeft een dergelijke verzekering aangaande Zijn Woord omdat Hij weet dat je zwak kunt zijn in je geloof in Zijn Woord. Houd er maar aan vast dat de profeten erover hebben gesproken op een manier die vergissingen uitsluit. De Heer, Hij Die over alles gezag heeft, is “de God van de geesten van de profeten”. Dat wil zeggen dat Hij de geesten, dat is het geestelijk innerlijk, van de profeten heeft bestuurd in wat zij moesten opschrijven.
Het gaat om dingen die “met spoed” moeten “gebeuren”. Deze woorden ben je ook aan het begin van dit boek tegengekomen (Op 1:1), zodat het einde van het boek als het ware de cirkel weer sluit. Het is een herinnering aan het doel van het boek en dat is dat je zult uitzien naar de komst van de Heer Jezus. Er is niets wat nog moet gebeuren wil de Heer Jezus voor de gemeente kunnen komen. Als dat al voor Johannes en Paulus gold, hoeveel te meer voor ons.
V7. De engel heeft Johannes verteld dat de gebeurtenissen van dit boek spoedig in vervulling zullen gaan. Dat maakt je verlangen naar de Heer groter. Wat is het dan prachtig de Heer Jezus Zelf te horen zeggen dat Hij spoedig komt. Het is alsof Hij je oog van de toekomstige gebeurtenissen naar Zichzelf wil richten. Zijn verlangen gaat ernaar uit om alles in vervulling te doen gaan wat in dit boek geschreven staat. Je kijkt dan ook niet in de eerste plaats uit naar gebeurtenissen, maar naar een Persoon.
Tot dat moment heb je de beschikking over “de woorden van de profetie van dit boek”. Als je die bewaart, ben je “gelukkig”. Altijd is het bewaren van het Woord van God een bron van geluk. Het geeft je licht op je weg en laat je zien wat je toekomst is omdat je toekomst met Christus verbonden is. De Heer verbindt bijzondere zegeningen aan het lezen van dit boek dat helaas zo vaak door veel gelovigen als een onbegrijpelijk boek ongelezen wordt gelaten.
Lees nog eens Openbaring 22:1-7.
Verwerking: Noem de zegeningen die verbonden zijn aan de rivier van levenswater.
8 - 14 Mijn loon is bij Mij
8 En ik, Johannes, ben het die deze dingen hoorde en zag. En toen ik ze hoorde en zag, viel ik neer om te aanbidden voor de voeten van de engel die mij deze dingen toonde. 9 En hij zei tegen mij: Zie toe, [doe dit] niet; ik ben een medeslaaf van u en van uw broeders, de profeten, en van hen die de woorden van dit boek bewaren; aanbid God! 10 En hij zei tegen mij: Verzegel de woorden van de profetie van dit boek niet, want de tijd is nabij. 11 Laat hij die onrecht doet, nog meer onrecht doen; en die vuil is, zich nog vuiler maken; en die rechtvaardig is, nog meer gerechtigheid doen; en die heilig is, zich nog meer heiligen. 12 Zie, Ik kom spoedig, en Mijn loon is bij Mij om een ieder te vergelden zoals zijn werk is. 13 Ik ben de Alfa en de Oméga, de Eerste en de Laatste, het Begin en het Einde. 14 Gelukkig zij die hun lange kleren wassen, opdat zij recht hebben op de boom van het leven en zij door de poorten de stad binnengaan.
V8. Wat Johannes heeft gehoord en gezien, maakt grote indruk op hem. Als hij zegt “ik, Johannes”, maakt dat duidelijk dat hij alles wat hij “hoorde en zag”, heel persoonlijk heeft beleefd. Het was maar niet een tot zich nemen van allerlei wetenswaardige gebeurtenissen, zodat hij nu wist hoe de toekomst er uitzag. Hij was er met zijn hele persoon bij betrokken.
Dat is ook voor jou van groot belang. Nu je aan het einde van dit boek bent gekomen, mag je jezelf afvragen wat het boek met je heeft gedaan, zoals ik me moet afvragen wat het met mij heeft gedaan. Ben je er alleen in feitenkennis op vooruitgegaan of heeft het je innerlijk diep geraakt? Vind je het alleen interessant dat je nu weet hoe de geschiedenis gaat verlopen of ben je echt gaan verlangen naar de komst van de Heer?
Johannes is er zo diep van onder de indruk, dat hij tot aanbidding komt. Maar hij schenkt deze aanbidding aan iemand die er geen recht op heeft. Dat is ook een gevaar voor jou. Je loopt het risico om Gods werktuig te bewonderen in plaats van Hem Die jou door dat werktuig wordt voorgesteld. De Heilige Geest wil je aandacht niet richten op een engel, of op Johannes, of op welk mens ook, maar op de Heer Jezus.
V9. Johannes wordt door de engel tot de orde geroepen. Hij heeft al een keer eerder deze fout gemaakt (Op 19:10). Ook toen is hij door de engel tot de orde geroepen. Dat hij voor de tweede keer deze fout maakt, laat zien dat het toch wel moeilijk is om alleen de Heer Jezus de eer te geven en niet een schepsel, tegen wie we soms wel hoog kunnen opkijken. Maar hoeveel waardering we ook kunnen en mogen hebben voor personen die ons hebben geholpen Gods waarheid beter te leren kennen, er is slechts één Persoon Die onze aanbidding toekomt. Iedereen neemt een ondergeschikte plaats in ten aanzien van de Heer Jezus en een gelijke plaats ten opzichte van elkaar, met oog voor de verschillen die de Heer Jezus heeft aangebracht.
De engel noemt zich “een medeslaaf” van Johannes, hoezeer hij Johannes ook van dienst is geweest in de uitleg van de toekomstige gebeurtenissen. De engel spreekt ook over “de profeten” als “broeders” van Johannes. Johannes en alle profeten van God hebben gesproken over toekomstige gebeurtenissen. Zij hebben dat alleen kunnen doen omdat God hun heeft laten zien wat Hij van plan is. Die plannen heeft Hij aan al de Zijnen bekendgemaakt in Zijn Woord en in het bijzonder in dit bijbelboek.
Allen die de woorden van dit bijbelboek bewaren, noemt de engel ook zijn medeslaven. Ook het woord ‘slaaf’ ben je in het begin van dit boek tegengekomen. Het boek kan alleen worden begrepen door gelovigen die als antwoord op wat God in Zijn Woord bekendmaakt, hun leven aan Hem toewijden. Dat is de ware aanbidding van God.
V10. Toen Daniël aan het einde van zijn boek was gekomen, kreeg hij te horen dat hij het boek moest verzegelen tot de eindtijd (Dn 12:4). Dat was, omdat in de tijd van Daniël het einde nog ver weg was. Hij leefde in een andere tijdsperiode van Gods heilsgeschiedenis. De verzegeling van zijn boek betekende dat de profetieën die erin staan, onaantastbaar zijn gemaakt en veilig worden bewaard tot de vervulling. Het verbreken van de verzegeling mag alleen door de daartoe bevoegde persoon gebeuren (vgl. Op 5:5).
Maar voor ons is de tijd nabij (vgl. Mt 25:6). Sinds de dood van Christus is alles vervuld en zijn we in het ‘laatste uur’ gekomen (1Jh 2:18). Op ons zijn de einden van de eeuwen gekomen (1Ko 10:11). Daarom krijgt Johannes te horen dat hij de profetie van dit boek niet moet verzegelen. God heeft alles geopenbaard. De tijd van de komst van Zijn Zoon is aanstaande om alles in vervulling te doen gaan. Het is God erom te doen dat door deze openbaring, die niet verzegeld wordt – waardoor je weet dat Zijn Zoon elk ogenblik kan komen – jij met verlangen zult uitzien naar Hem Die alles gaat vervullen.
V11. Als alle gebeurtenissen van dit boek zo dichtbij zijn gekomen, zal dat een schifting onder de mensen bewerken. Er zijn slechts twee reacties mogelijk:
1. Er zijn er die het Woord van God verwerpen en geen rekening houden met wat spoedig gaat gebeuren.
2. Er zijn er die zich aan het Woord van God onderwerpen en uitzien naar de vervulling ervan.
Hoe meer de tijd nabij komt, des te meer wordt het werkelijke karakter van ieder mens openbaar:
1. De eerste categorie mensen zal steeds meer “onrecht” gaan doen en daardoor zichzelf steeds “vuiler”, smeriger, maken. Je ziet dat in de wereld en ook en vooral in de zogenaamde christelijke wereld. De mensen doen steeds meer onrecht en komen steeds onbeschaamder met hun vuiligheid voor de dag.
2. De tweede categorie mensen wijdt zich steeds meer toe aan God. Zij leven rechtvaardig en doen “nog meer gerechtigheid”, waardoor zij zich steeds meer “heiligen” ten opzichte van de vuiligheid van de mensen om hen heen. Hun heiligheid wordt steeds duidelijker gezien door de tegenstelling met de toenemende smerigheid van de wereld. Het contrast met de wereld zal steeds groter worden.
Als we aan de komst van de Heer denken, zal dat de keuzes bepalen die we voor ons leven op aarde maken. In het licht van Zijn komst zien we de werkelijke waarde van het doel van ons leven.
V12. Je denkt misschien dat het niet eenvoudig is om rechtvaardig en heilig te leven in een zo smerige wereld, waar de vuiligheid je aan alle kanten tegemoet springt. Daarom zijn de woorden van de Heer een geweldige bemoediging. Je hoort Christus zeggen dat Hij spoedig komt. Dat is al bemoedigend. Maar dan hoor je nog dat Hij aan Zijn spoedige komst een beloning verbindt. Christus zal elk teken van gerechtigheid in je leven weten te waarderen en Hij zal daar de gepaste beloning voor geven.
Als je op aarde voor Hem hebt gekozen, ben je misschien wel veel waardering van mensen misgelopen. Maar de Heer zal dat overvloedig vergoeden bij Zijn komst. De ongelovigen hebben hun loon al op aarde ontvangen (vgl. Mt 6:2,5,16). Daarom is er voor hen niets bij als de Heer komt. Integendeel. Zij zullen vergelding ontvangen voor hun boze daden.
V13. Voor de derde en laatste keer hoor je dat de Heer Jezus “de Alfa”, de eerste letter van het Griekse alfabet, en de “Oméga”, de laatste letter van het Griekse alfabet, is (Op 1:8; 21:6). Hij is het Woord van God, de volkomen openbaring van God. Alles wat God te zeggen heeft, heeft Hij in Christus gezegd. Christus zal alles tot op de letter vervullen zoals God het heeft gezegd (vgl. Jz 21:45; Mt 5:17-18).
Hij, Die boven de geschiedenis van de schepping staat, is in de geschiedenis binnengetreden. Hij is “de Eerste en de Laatste” van de geschiedenis (Op 1:17; 2:8; Js 44:6; 48:12). Hij staat aan “het Begin” van alles als de Eerste en Hij staat aan “het Einde” van alles als de Laatste. Hij is er nog als alles wat was, voorbij is. Hij is zowel de oorsprong als het doel van de schepping (Ko 1:15-17). Hij Die Zelf geen begin en geen einde heeft, de eeuwige God, omspant alles. Er is niets buiten Hem waar Hij niets mee te maken heeft. Alles heeft aan Hem zijn begin te danken en alles zal in verbinding met Hem voltooid en tot volheid worden gebracht. Je ziet hoe groot Hij is!
V14. Voor de zevende en laatste keer wordt het “gelukkig” uitgesproken. Het betreft hen “die hun lange kleren wassen”. Het valt op dat hier “wassen” staat, wat duidt op een doorgaand proces van wassen. Dat is anders dan wat je elders in dit boek hebt gelezen, waar staat “hebben … gewassen” (Op 7:14). Dit laatste ziet op de bekering. Dat is een eenmalig iets. Toen jij je bekeerde, zijn al je zonden van je afgewassen door het bloed van het Lam. Maar in dit vers gaat het over jouw verantwoordelijkheid.
Je komt dit verschil tussen ‘wassen’ en ‘hebben gewassen’ ook tegen in Johannes 13. Daar spreekt de Heer Jezus over ‘gebaad’ zijn, dat is helemaal gewassen zijn, en zich ‘de voeten te laten wassen’ (Jh 13:10). Het helemaal gewassen zijn is een eenmalige gebeurtenis bij de bekering. Het zich de voeten laten wassen moet telkens gebeuren, omdat het leven in de wereld de gelovige verontreinigt.
Zich de voeten laten wassen, of zoals hier staat, zijn lange kleren wassen, is een verantwoordelijkheid van de gelovige. De kleren spreken van het uiterlijke gedrag. Jij zult door je wandel bewijzen dat je gewassen bent. Je kleding, dat wil zeggen je gedrag, vertoont geen vlek. Zodra er een vlek op komt door het begaan van een zonde, zal er belijdenis zijn, waardoor het kleed weer zuiver is. Zo zal er op je praktische leefwijze niets aan te merken zijn, waardoor je recht hebt op de boom van het leven. Het wil zeggen dat je deel hebt aan het genot ervan.
Je mag in de stad van God leven, in Zijn tegenwoordigheid. Je hebt deel aan de zegeningen van de boom en de stad op grond van het bloed van Christus. Dat is genade. Maar ieder die deel heeft aan die genade, zal er ook naar willen leven. Zo toon je dat je er recht op hebt. Het is een recht dat wat jou betreft, gegrond is op genade, maar het is een genade die God verleent op grond van het recht dat Hij heeft door het bloed van Christus.
Lees nog eens Openbaring 22:8-14.
Verwerking: Waaruit kan het loon van de Heer Jezus bestaan dat Hij bij Zijn komst bij Zich heeft?
15 - 21 Ja, Ik kom spoedig
15 Buiten zijn de honden, de tovenaars, de hoereerders, de moordenaars, de afgodendienaars en ieder, die [de] leugen liefheeft en doet. 16 Ik, Jezus, heb Mijn engel gezonden om u deze dingen te betuigen voor de gemeenten. Ik ben de Wortel en het Geslacht van David, de blinkende Morgenster. 17 En de Geest en de bruid zeggen: Kom! En laat hij die het hoort, zeggen: Kom! En laat hij die dorst heeft, komen; laat hij die wil, [het] levenswater nemen om niet. 18 Ik betuig aan een ieder die de woorden van de profetie van dit boek hoort: Als iemand aan deze dingen toevoegt, zal God hem de plagen toevoegen die in dit boek beschreven zijn; 19 als iemand van de woorden van het boek van deze profetie afneemt, zal God zijn deel afnemen van de boom van het leven en uit de heilige stad, van de dingen die in dit boek beschreven zijn. 20 Hij Die deze dingen getuigt, zegt: Ja, Ik kom spoedig! Amen, kom, Heer Jezus! 21 De genade van de Heer Jezus <Christus> zij met alle <heiligen>. <Amen.>
V15. De tegenstelling met het voorgaande vers is groot en dramatisch. “Buiten” de stad, ‘buiten’ de nieuwe wereld, zijn allen die geen recht hebben op de boom en het ingaan in de stad. ‘Buiten’ is meer dan alleen een geografische plaats. Het is zeker een geografische plaats, maar het is vooral de plaats van eeuwige kwelling (Op 21:8). Het karakter van de mensen die buiten zijn, bevestigt dat zij terecht ‘buiten’ de stad met al haar zegeningen zijn. Het geeft aan waaraan zij zich in dienst van de satan hebben overgegeven.
1. Het eerste wat hun karakter kenmerkt, wordt aangegeven door het begrip “honden”. ‘Hond’ is een benaming voor een boosdoener die zonder enig gevoel te werk gaat (Ps 22:17,21; Js 56:10; Fp 3:2; vgl. Dt 23:18). Alle categorieën hebben dit kenmerk.
2. “Tovenaars” willen macht over anderen uitoefenen.
3. “Hoereerders” zoeken ten koste van anderen bevrediging van hun lusten.
4. “Moordenaars” benemen anderen het leven.
5. “Afgodendienaars” leveren zich willoos uit aan demonen.
6. Het geheel is ingekaderd in de “leugen” die men “liefheeft” en “doet”.
Van al dit soort mensen zal de hel vol zijn.
V16. Hier is de Heer Jezus weer aan het woord. Hij vestigt de aandacht op Zichzelf met de woorden “Ik, Jezus”. Hij is de Almachtige, de Koning van de koningen en de Heer van de heren, de Schepper van het heelal en de Onderhouder van alle dingen, maar Hij stelt Zichzelf hier voor met de naam die kenmerkend is voor Zijn vernedering.
Hij is tevens de Gebieder van de engelen. Hij zendt ze waarheen Hij wil met de boodschap waarvan Hij wil dat die gebracht wordt. Hij richt Zich door Zijn engel tot de gemeenten. Dat zijn de plaatselijke gemeenten waar gelovigen samenkomen en samenwonen in het besef dat zij deel uitmaken van de wereldwijde gemeente. Zulke gelovigen wensen niets anders dan in de plaatselijke gemeente waar te maken wat voor de wereldwijde gemeente geldt.
De Heer voegt nog enkele aspecten van Zijn Persoon aan Zijn mededelingen toe. Hij noemt Zichzelf “de Wortel en het Geslacht van David”. Dat is Hij voor Israël, waarvan Hij de wortelscheut is (Op 5:5; Js 11:1,10), waaruit dan ook het hele volk voortkomt. Tevens is Hij voor Israël het Geslacht – dat wil zeggen ‘Zoon’ – van David. Hij is uit dit volk voortgekomen, opdat in Hem alle beloften betreffende het koninkrijk van God werkelijkheid worden, met zegeningen voor Israël en de volken.
De Heer is ook nog “de blinkende Morgenster”. Dat is Hij voor Zijn gemeente. Zo zal Israël Hem nooit kennen. De gemeente hoeft niet te wachten tot Hij als de Zon der gerechtigheid verschijnt. Als de Zon der gerechtigheid zal Hij voor Israël en de wereld verschijnen (Ml 4:2), maar de Morgenster gaat aan het opgaan van de Zon vooraf. Als het goed is, is de Morgenster al opgegaan in je hart (2Pt 1:19), dat wil zeggen dat je met verlangen uitziet naar Zijn komst voor de gemeente.
V17. Als de Heer Jezus zo Zijn stem heeft laten horen en gewezen heeft op Zichzelf als de vervulling van alle beloften, kunnen de Geest en de bruid niet zwijgen. De Geest is wel op aarde, maar als een tijdelijke verblijfplaats. De Geest woont hier net zolang als de gemeente, de bruid, hier is. Maar Hij voelt Zich hier niet thuis. Zo voelt ook de bruid zich niet thuis in de wereld. Ze is hier nog steeds gescheiden van haar Bruidegom. Maar als ze Zijn stem hoort, klinkt ook haar stem in volkomen harmonie met de stem van de Geest en zegt ze tegen haar Bruidegom: “Kom!”
De bruid is de gemeente als geheel. Het geheel van de gemeente zegt ‘kom!’, ook al verlangt niet ieder die tot de bruid behoort even vurig naar de Heer. Daarom komt ook de oproep tot ieder individueel om te zeggen: “Kom!” Het verlangen van de een kan aanstekelijk werken op het gedoofde verlangen van de ander.
Dan wordt nog een derde groep aangesproken. Die groep maakt nog geen deel uit van de bruid, maar zou dat wel willen, er is dorst. Ieder die dorst heeft, wordt nog uitgenodigd om van het levenswater te nemen en wel gratis (Js 55:1). Dit water ziet op de verkwikking die de Heer Jezus door Zijn Geest wil geven aan ieder die moe is van het leven in de zonde (Jh 4:10-15; 7:37).
V18. De Heer waarschuwt er in krachtige woorden, “Ik betuig”, voor om niets toe te voegen aan de inhoud van de woorden van de profetie die in dit bijbelboek zijn opgenomen. Er moet en mag niets toegevoegd worden aan alle beschreven gebeurtenissen (vgl. Sp 30:6; Dt 4:2; 12:32). Eraan toevoegen betekent de aanmatiging als zou God niet alles hebben gezegd wat Hij te zeggen had. Dit is de zonde waartoe de satan Eva heeft verleid (Gn 3:1-3) en waardoor haar de aangekondigde straf van de dood werd toegevoegd.
De satan zal nog steeds alles in het werk stellen om de woorden van de profetie van dit boek voor de mensen gesloten te houden, of ze zo te verdraaien, dat de ware kracht ervan verloren gaat. Als de satan zijn leugen kan toevoegen aan de woorden van de profetie van dit boek, woorden waarin zijn einde wordt weergegeven, kan hij zoveel mogelijk mensen meeslepen naar de hel. Maar de Heer Jezus waarschuwt hier om niet in deze valstrik te lopen. Toevoegen aan wat volmaakt is, betekent toegevoegd krijgen van de plagen die in dit boek beschreven zijn. Die plagen kunnen niet heviger worden dan ze beschreven zijn. Ze kunnen wel meer in aantal worden.
V19. De volgorde is anders dan in het vorige vers. Hier gaat het om de volledig afgeronde boodschap van het boek als geheel. Daarvan kan niets worden afgenomen. Mensen nemen af of weg van het Woord van God wat ze niet begrijpen. Het hoogmoedige verstand van de mens verwerpt van Gods Woord wat hem onaanvaardbaar lijkt. Je kunt hierbij denken aan bijbelkritiek. Een dergelijke houding tekent de vermetelheid van het ongeloof.
Maar wie zo met Gods Woord afrekent, met hem zal God afrekenen. Zo iemand ontvangt geen deel aan de boom en de stad. Door zijn houding geeft hij aan dat hij helemaal geen zin heeft om deel te hebben aan dingen waar de gelovige van geniet. Hij zal er dan ook nooit deel aan krijgen. Het is hem voorgehouden, hij heeft erover gelezen, maar hij verwerpt het. Hij had er deel aan kunnen krijgen, maar wilde niet. Daarom wordt het hem aangeboden deel van hem weggenomen.
Het gaat hier absoluut niet om het wegnemen van iets waaraan een gelovige deel heeft gekregen. Het deel van een gelovige kan hem nooit worden afgenomen. Een gelovige zal ook nooit iets van de woorden van het boek van deze profetie afnemen. Dat je als gelovige niet alles begrijpt en er vragen over hebt, is van totaal andere orde dan het verwerpen van iets wat God heeft gezegd. En over dat laatste gaat het hier.
V20. De Heer Jezus besluit het boek met een laatste getuigenis dat het boek van Hem Zelf komt. Christus is de absoluut betrouwbare Getuige van de in dit boek geopenbaarde dingen. In aansluiting daarop zegt Hij: “Ja, Ik kom spoedig!” Dit is het antwoord op de roep van de Geest en de bruid in vers 17. Met zijn ‘ja’ bevestigt Hij dat er niet de geringste twijfel hoeft te zijn aan alles wat is gezegd. Vervolgens zegt Hij dat Hij op het punt staat om te komen. Er is geen enkele vervulling van enige profetie nodig, voordat Hij voor Zijn bruid zou kunnen komen.
De reactie op de toezegging van de Heer dat Hij spoedig komt, is: “Amen, kom, Heer Jezus.” Dit klinkt uit de mond van allen die Hem liefhebben. Twee keer eerder heeft de Heer gezegd dat Hij spoedig komt (verzen 7,12). De reactie daarop is anders dan de reactie hier. In vers 7 wordt de toezegging gevolgd door een aansporing om Gods Woord te bewaren. In vers 12 wordt de toezegging gevolgd door de belofte van beloning. In dit vers wordt de toezegging van de Heer gevolgd door een spontane uiting van verlangen naar Hemzelf, naar Zijn Persoon. Hiermee sluit het boek eigenlijk af.
V21. Toch volgt er nog een zegenwens van Johannes voor “alle heiligen”, die nodig is zolang de Heer Jezus nog niet is gekomen. Tot het moment van Zijn komst mogen alle heiligen op Zijn “genade” rekenen. Hierop kan alleen een instemmend “amen” volgen. Een prachtig slot.
Lees nog eens Openbaring 22:15-21.
Verwerking: Wat betekent voor jou dat de Heer spoedig komt?