1 - 10 Gaat uit van haar, Mijn volk
1 Hierna zag ik een andere engel uit de hemel neerdalen, die grote macht had; en de aarde werd verlicht door zijn heerlijkheid. 2 En hij riep met krachtige stem de woorden: Gevallen, gevallen is het grote Babylon, en het is een woonplaats van demonen en een bewaarplaats van elke onreine geest en een bewaarplaats van elke onreine en gehate vogel geworden. 3 Want van de wijn van de grimmigheid van haar hoererij hebben alle naties gedronken en de koningen van de aarde hebben met haar gehoereerd en de kooplieden van de aarde zijn rijk geworden door de macht van haar weelde. 4 En ik hoorde een andere stem uit de hemel zeggen: Gaat uit van haar, Mijn volk, opdat u met haar zonden geen gemeenschap hebt en opdat u van haar plagen niet ontvangt; 5 want haar zonden zijn opgestapeld tot aan de hemel en God heeft Zich haar ongerechtigheden herinnerd. 6 Vergeldt haar zoals ook zij vergolden heeft, en verdubbelt haar dubbel naar haar werken; mengt haar dubbel in de drinkbeker die zij gemengd heeft. 7 Naarmate zij zichzelf verheerlijkt heeft en weelderig geleefd heeft, geeft haar zoveel pijniging en rouw. Want zij zegt in haar hart: Ik zit als koningin en ben geen weduwe en zal helemaal geen rouw zien. 8 Daarom zullen haar plagen op één dag komen: dood en rouw en honger, en met vuur zal zij verbrand worden; want sterk is [de] Heer, God, Die haar geoordeeld heeft. 9 En de koningen van de aarde die met haar gehoereerd en weelderig geleefd hebben, zullen over haar wenen en weeklagen, wanneer zij de rook van haar brand zien, 10 terwijl zij uit vrees voor haar pijniging in de verte blijven staan en zeggen: Wee, wee de grote stad, Babylon, de sterke stad; want in één uur is uw oordeel gekomen.
V1. Na de voorstelling van Babylon als vrouw (hoer) en het oordeel over haar wordt in dit hoofdstuk Babylon voorgesteld als stad en zien we ook het oordeel daarover. Onder het symbool van een vrouw wordt Babylon voorgesteld als een godsdienstig systeem. Het aspect ‘hoer’ verbindt daaraan haar ontrouw en afvalligheid van God. Onder het symbool van een stad wordt Babylon voorgesteld als een politieke, culturele en economische macht en daarover gaat het in dit hoofdstuk.
Met de woorden “hierna zag ik een andere engel uit de hemel neerdalen”, wordt een nieuwe periode ingeluid, wat we zien aan het woord “hierna”, met daarbij de aankondiging van een nieuw oordeel door “een andere engel”. De indrukwekkendheid van zijn verschijning wordt extra kracht bijgezet door de toevoeging “die grote macht had”. Het lijkt trouwens ook niet zomaar een engel te zijn. Het kan zijn dat deze engel een verborgen verschijningsvorm van de Heer Jezus is, gezien de begeleidende verschijnselen. Van wie anders zou kunnen worden gezegd dat zijn heerlijkheid de aarde verlicht (vgl. Ez 43:2)?
V2. Dit vers beschrijft de toestand van Babylon nadat Babylon als valse kerk van haar godsdienstige macht is beroofd (Op 17:16) en de beide beesten hun macht uitoefenen in het ‘christelijke’ Westen (Op 13:1-18). Met krachtige stem spreekt de engel over de val van Babylon. Iedereen moet het weten. Met een herhaald “gevallen” laat de engel aan de hele wereld weten dat het grote, indrukwekkende Babylon niet meer overeind staat, maar van haar voetstuk is gevallen.
Het woord ‘gevallen’ wijst op een plotselinge en ogenblikkelijke val en dat die val eens en voor altijd is (vgl. Js 21:9). Ze zal nooit meer opstaan. Hoe groot en rijk ze ook was, ze is gevallen. Niets heeft haar val kunnen voorkomen of tegenhouden.
De voltooide tijd van het woord, ‘gevallen’, laat de absolute zekerheid van de profetie zien. Op het moment dat Johannes dit ziet, is er van een val van Babylon nog niets te zien. Maar voor God is de toekomst heden, of zoals hier, zelfs al gebeurd, ofwel verleden tijd.
“Vogels” worden hier, zoals dat wel vaker gebeurt, in ongunstige zin genoemd (Mt 13:31-32; Js 34:11-15; Jr 5:27; Dn 4:12). Het woord voor “woonplaats” dat hier wordt gebruikt, komt alleen nog voor in Efeziërs 2 waar het de woonplaats van God in de Geest betreft (Ef 2:22). Hier gaat het om de woonplaats van de geest van de tegenstander van God. Behalve een woonplaats is het ook een “bewaarplaats” of gevangenis. Als de demonen en allerlei onreinheid daar een woonplaats hebben, moet dit systeem wel door en door slecht zijn. Hoe slecht het is, wordt in het volgende vers nader aangetoond.
V3. Er is, zoals je hiervoor hebt gezien, niet alleen sprake van godsdienstige hoererij, maar is er ook een economische verbinding met de wereld. Babylon is niet alleen een vals godsdienstig systeem, maar ook een grote politieke en economische macht in de wereld. Dat heeft de volken ertoe verleid om te drinken uit de beker met fonkelende wijn die zij aanbood. De wijn wordt hier verbonden met “grimmigheid” en “hoererij”. Het is de geslepen misleiding van de hoer die voorspiegelt dat handel met haar voordeel en blijdschap oplevert, terwijl ze in werkelijkheid boosaardige bedoelingen heeft.
De naties hebben haar doortrapte opzet niet doorzien en hebben de aangeboden handel gretig aanvaard. De leiders van de naties hebben zich daardoor op een verwerpelijke manier aan haar verbonden. Haar karakter van hoer heeft ze niet verbloemd, maar de kooplieden hebben zich graag aan haar verbonden. Van haar weelde is een grote macht uitgegaan. De handelaars van de wereld hebben in haar het grote geld gezien en hebben daarvan zoveel mogelijk profijt willen trekken.
Babylon (of Rome) heeft haar weelde voor een groot deel verworven door het te koop aanbieden van de verlossing van de ziel. Vele miljarden zijn betaald aan de rooms-katholieke kerk door mensen die geloofden dat zij hun geliefden de hemel in konden kopen. Dave Hunt schrijft in een van zijn boeken (Die Frau und das Tier. Geschichte, Gegenwart und Zukunft der römischen Kirche ‘[De vrouw en het dier. Geschiedenis, heden en toekomst van de rooms-katholieke kerk’]) over nog veel meer schandelijkheden dan dergelijke schandelijke verdraaiingen van het evangelie, die vele honderden miljoenen mensen misleidden. Hij bericht van corrupte financiële transacties, witwassen van geld uit de handel in drugs, handel met vervalste waardepapieren en samenwerking met de maffia (gedocumenteerd in politieverslagen) die lange tijd van het Vaticaan over de hele wereld hun opdrachten kregen.
Ook de waarde van de kunstschatten die in het bezit van Rome zijn, is niet te schatten. De rooms-katholieke kerk is met afstand het rijkste instituut van de wereld. En dat terwijl Christus en Zijn discipelen in armoede hebben geleefd. Christus heeft Zijn volgelingen gezegd dat ze geen schatten op aarde moeten verzamelen (Mt 6:19). De rooms-katholieke kerk heeft daar geen boodschap aan, maar een volheid van rijkdom verzameld die niet te evenaren is en waarover de paus het hoogste bestuur en de hoogste beschikking heeft.
V4. Dit tot in de diepste kern verdorven goddeloze systeem kan geen verblijfplaats van Gods volk zijn. Hoe vriendelijk de paus of zijn ondergeschikten ook spreken, het zijn stemmen uit de afgrond. Voor Gods volk klinkt er een stem uit de hemel die oproept om uit dit systeem weg te gaan. Het is niet mogelijk daar te blijven zonder met haar zonden gemeenschap te hebben. Daar blijven betekent ook delen in de plagen die haar zullen treffen. Het is de laatste oproep in de Schrift om uit te gaan uit wat binnenkort geoordeeld zal worden, omdat men de Christus van de Schriften niet Zijn ware plaats geeft. Het doel van het uitgaan is om voor de Heer een reine bruid te zijn.
Iedere gelovige wordt hier gewezen op de noodzaak zich af te zonderen van elk godsdienstig systeem dat een onreine verbinding met de goddeloze wereld onderhoudt. In letterlijke zin is het bevel om uit te gaan vroeger tot Juda gekomen dat zich in ballingschap in Babel bevond (Js 48:20; 52:11; Jr 50:8; 51:6,9). Afzondering van het kwaad is in alle tijden voor de gelovigen noodzakelijk geweest en zal dat blijven, ook na de opname van de gemeente, zoals hier. Voor ons gaat het om afzondering in geestelijke zin en wel in drie betrekkingen. We worden opgeroepen ons af te zonderen van de wereld (2Ko 6:17), van het Judaïsme dat Christus verwerpt (Hb 13:13) en van de valse christenen (2Tm 2:19-22).
In de tijd waarin de val van Babylon zal plaatsvinden, is de gemeente al opgenomen. Dit betekent niet dat er bij de valse kerk die er dan nog is, geen gelovigen zullen zijn. Gods volk, dat hier wordt opgeroepen eruit weg te gaan, zijn gelovigen die na de opname van de gemeente in deze valse kerk door de vrijmacht van Gods Geest tot bekering zijn gekomen. Maar er blijven is onmogelijk. God kan er niet zijn en gaat het systeem oordelen. Al heeft iemand mogelijk persoonlijk geen deel aan het in dat systeem heersende kwaad, iemand die er blijft, wordt er toch door verontreinigd. Dat gebeurt door in een dergelijk systeem te blijven, want dat betekent dat wordt bijgedragen aan de instandhouding en daardoor bevordering van het kwaad (vgl. 2Jh 1:9-11).
V5. De plagen die het Vaticaan zullen treffen, zijn zozeer verdiend, dat het een wonder mag heten dat God het zolang heeft verdragen. Maar God oordeelt pas als de maat van de ongerechtigheid vol is (vgl. Gn 15:16). In het geval van het Vaticaan, met al haar door duistere praktijken verworven rijkdommen, komt het oordeel als de opeenstapeling van haar zonden “tot aan de hemel” is gekomen. ‘Opgestapeld’ is letterlijk ‘samengekleefd of samengemetseld als stenen in een gebouw’. Als haar zonden die hoogte en die massiviteit hebben bereikt, herinnert God Zich haar ongerechtigheden. Dit wil niet zeggen dat God ze een poosje vergeten was, maar dat Hij tot handelen overgaat.
V6. De dubbele maat van vergelding komt overeen met haar eigen dubbele handelwijze. Haar werken werden gekenmerkt door een afschuwelijke boosheid. Het dubbele zit hem hierin dat zij zich voordeed als rechtvaardig en trouw, terwijl ze onrechtvaardig en ontrouw was. Ze huichelde in alle opzichten. Haar drinkbeker die ze te drinken gaf, was daarom ook een “drinkbeker die zij gemengd heeft”. Zij vermengde waarheid met leugen, weldadigheid met inhaligheid. Ze stelde de hemel voor, maar maakte daar een geldelijke winstbron van. Juist deze vermenging maakt haar zo gehaat voor God. God haat elke zonde, maar vooral zonden die onder een schijn van Godsvrucht zijn gepleegd.
V7. Met al haar innemendheid en oproepen aan de wereld om in vrede met elkaar om te gaan is ze er slechts op uit geweest zichzelf te verheerlijken. Wat ze ook aan waarheid heeft gepredikt, het doel ervan is niet de verheerlijking van God, maar de verheerlijking van zichzelf. Als de paus een boek schrijft over Jezus, een boek dat door theologen, zelfs door orthodoxe theologen, wordt bejubeld, is dat een streek van de satan. Het zet de paus nog steviger in het zadel.
Hij kan theologisch veel juiste dingen over Jezus schrijven, maar als hij zijn positie en het systeem dat hij vertegenwoordigt, niet veroordeelt, heeft hij niet de hele waarheid van God over Jezus geschreven. Hij blijft zijn weelderige leven voortzetten. Als hij er blijft, zal hij van de plagen ontvangen en delen in de pijniging en rouw die het Vaticaan zullen treffen. Nu is elke gedachte aan rouw hem vreemd. Hij verwacht immers de wereldheerschappij te bezitten. In zijn hart houdt hij vast aan zijn positie van regering. Ook blijft hij bij zijn claim dat de rooms-katholieke kerk de bruid van Christus is. En wat te zeggen van de aanmatiging dat hij ‘plaatsvervanger van Christus en herder over de gehele kerk’ genoemd wordt.
V8. Haar plagen zullen “op één dag komen”, snel en onafwendbaar. In volle hevigheid zullen de tien koningen haar een vernietigende slag toebrengen, want zij worden door God voor dit oordeel gebruikt, zoals je aan het eind van het vorige hoofdstuk hebt gezien. Niets verzacht het oordeel dat haar treft. Het is meedogenloos, zonder enig medelijden. Ze heeft met de Heerser van het heelal te maken, met de almachtige God onder Wiens wrekende hand al haar schijnheerlijkheid verandert in “dood en rouw en honger”. Zij deed alsof ze leven, geluk en verzadiging kon geven in ruil voor geld en goederen. Nu ontvangt zij wat zij talloze weerloze slachtoffers heeft aangedaan. Ze is gevallen door toedoen van de sterke Heer en God, tegen Wie elke gedachte aan verzet ronduit bespottelijk is.
In Zijn heerlijkheid en verhevenheid werpt Hij deze weduwe neer, waarbij Hij het middel gebruikt dat Hij in Zijn soevereiniteit daarvoor uitkiest als het meest geschikt. Door het gebruik van dit middel, de tien koningen, komen de plagen op de hevigste wijze over haar. Ze had nooit verwacht dat het beest waarop zij reed, zich tegen haar zou keren. Maar de politieke, economische en culturele macht van Babylon zal worden geoordeeld op de manier die God wil. Het is ook een definitief oordeel. Zij zal “met vuur … verbrand” worden. Op aarde blijft er niets anders dan as van haar over. Het zal onmogelijk zijn dat zij uit de as herrijst, want haar eeuwig lot is het eeuwige vuur waarin zij terechtkomt en dat eeuwig over haar zal heersen.
V9. De tien koningen die door Rome werden beheerst, maar die zich tegen haar keerden en door wie God haar oordeelde, zijn niet de enige koningen. Er zijn ook “koningen van de aarde” die bijzonder van haar hebben geprofiteerd. Ze hebben intieme betrekkingen met haar gehad en zich gebaad in de weelde die dat opleverde. Door het oordeel over Babylon valt dat allemaal weg. Dat stemt hen zeer verdrietig.
Het is geen verdriet over wat met haar is gebeurd, maar over wat zij daardoor zijn kwijtgeraakt. De koningen zien het oordeel, maar er is geen medelijden met haar. Hun egoïsme brengt de tranen over hun wangen en is de oorzaak van hun weeklagen. Als ze “de rook van haar brand zien”, beseffen ze dat het over en uit is.
V10. De koningen schieten haar niet te hulp, maar blijven op afstand. Behalve het egoïstische verdriet is er ook angst, want ze merken op dat de stad wordt gepijnigd. Daar willen ze niet bij in de buurt komen. Liever blijven ze “in de verte” staan, dan te gaan kijken naar wat er van Babylon over is. Ze zien zo wel dat er niets over is van dat geweldige, machtige, economische bolwerk. De felheid, de snelheid en het plotselinge van het oordeel dat over haar heeft gewoed, maakt voor hen duidelijk dat er een grotere macht aan het werk is.
Lees nog eens Openbaring 18:1-10.
Verwerking: Waarom is afzondering van het kwaad noodzakelijk?
11 - 24 De rijkdom van Babylon verwoest
11 En de kooplieden van de aarde wenen en treuren over haar, omdat niemand hun koopwaar meer koopt: 12 koopwaar van goud, van zilver, van edelgesteente en van parels; van fijn linnen, van purper, van zijde en van scharlaken; allerlei welriekend hout, allerlei ivoren voorwerpen en allerlei voorwerpen van zeer kostbaar hout; van koper, van ijzer en van marmer; 13 kaneel, specerij, reukwerken, balsem, wierook, wijn, olie, meelbloem en tarwe; lastdieren en schapen; van paarden en wagens; van lichamen en zielen van mensen. 14 En de vruchten die de begeerte van uw ziel waren, zijn van u geweken en al het glansrijke en blinkende is voor u verloren en men zal het geenszins meer vinden. 15 De kooplieden in deze dingen, die door haar rijk geworden zijn, zullen uit vrees voor haar pijniging in de verte blijven staan, terwijl zij wenen en treuren 16 en zeggen: Wee, wee de grote stad, die bekleed was met fijn linnen, purper en scharlaken en versierd met goud, edelgesteente en parels; want in één uur is die zo grote rijkdom verwoest. 17 En iedere stuurman en iedere zeereiziger en [de] zeelieden en allen die op zee hun werk hebben, bleven in de verte staan 18 en terwijl zij de rook van haar brand zagen, riepen zij de woorden: Welke [stad] was aan die grote stad gelijk? 19 En zij wierpen stof op hun hoofden en terwijl zij weenden en treurden, riepen zij de woorden: Wee, wee de grote stad, waarin allen die hun schepen op zee hadden, door haar kostbaarheid rijk werden; want in één uur is zij verwoest. 20 Wees vrolijk over haar, hemel, en u, heiligen en apostelen en profeten, omdat God uw rechtszaak tegen haar berecht heeft. 21 En één sterke engel hief een steen op als een grote molensteen en wierp die in de zee en zei: Zó zal de grote stad Babylon met geweld neergeworpen worden en zij zal geenszins meer gevonden worden. 22 En geluid van harpspelers, toonkunstenaars, fluitspelers en bazuinblazers zal geenszins meer in u gehoord worden, en geen enkele beoefenaar van enige kunst zal meer in u gevonden worden, en geluid van een molen zal geenszins meer in u gehoord worden, 23 en lamplicht zal geenszins meer in u schijnen, en [de] stem van bruidegom en bruid zal geenszins meer in u gehoord worden. Want uw kooplieden waren de groten der aarde, want door uw toverij zijn alle naties misleid. 24 En in haar werd gevonden [het] bloed van profeten en heiligen en van allen die op de aarde geslacht zijn.
V11. De economische wereld is zo afhankelijk van haar geworden, dat met haar ondergang de hele welvaart verdwijnt. Van over de hele aarde hebben kooplieden zaken met haar gedaan. Bij “de kooplieden van de aarde” kunnen we denken aan de topmensen van internationale bedrijven. Zij hebben hun rijkdom mede te danken aan handel met het Vaticaan.
V12-13. De fabelachtige rijkdom van het Vaticaan is verkregen door een fabelachtige omvang aan koopwaar. Er volgt een opsomming van achtentwintig soorten koopwaar die globaal in zeven marktsegmenten zijn in te delen:
1. bodemschatten als basis voor alle waardepapieren = de investeringsmarkt;
2. fijne kledingstoffen = de textielmarkt;
3. kostbare voorwerpen van hout, metaal en steen = de (luxe) woningmarkt;
4. specerijen en reukwerken = de markt van luxegoederen;
5. drank en voedsel = de levensmiddelenmarkt;
6. vervoermiddelen = de transportmarkt;
7. lichamen en zielen van mensen = de arbeidsmarkt.
In de opsomming komen “lichamen en zielen van mensen” het laatst. Dat is kenmerkend voor de waarde die mensen hebben in het oog van Rome. Ze worden van minder waarde geacht dan alle voorgaande koopwaar. Bij de handel in “lichamen” kunnen we denken aan slaven en bij de handel in “zielen van mensen” kunnen we denken aan de aflaat.
V14. Van Rome zelf is niets meer over, maar ook van alles wat zij bezat, is niets over. Alles waarnaar haar ziel uitging, “de vruchten die de begeerte van uw ziel waren”, is van haar geweken. Ze heeft er geen vat meer op, ze kan het niet meer grijpen, het is haar ontvallen. Ook alles waaraan haar oog zich heeft verlustigd, “al het glansrijke en blinkende”, is ze kwijt, ze ziet het niet meer. Elk streven, als dat er kon zijn, om het terug te vinden, zal tevergeefs zijn, “men zal het geenszins meer vinden”. Het is allemaal verdampt, vervlogen, niet meer te verzamelen.
Alles wat ze heeft verlangd en waarvan ze heeft genoten, is haar ontnomen. Ze is alles kwijt, en wel voorgoed. Zo gaat het met alle rijkdom van een mens die deze rijkdom voor eigen genoegen en eer gebruikt. We kunnen denken aan privévliegtuigen, luxueuze jachten, grote villa’s, dure auto’s.
V15. Bij “de kooplieden” kunnen we denken aan de directeuren en de raden van commissarissen van de multinationals die het monopolie “in deze dingen” bezaten. De reactie van deze lieden is net als die van de koningen (vers 9). Ook hun verdriet, hun “wenen en treuren”, is louter egoïstisch (vers 10). Van het oordeel over Babylon gaat vrees uit. Ze durven haar niet meer te naderen omdat ze beseffen dat het maar niet om een natuurramp gaat, maar om een ingrijpen van Hogerhand.
V16. De kooplieden spreken een dubbel “wee” uit, omdat ze dit helemaal niet hadden verwacht. Het was immers “de grote stad”. Volgens hen kon daar niets mee gebeuren. Ze overleefde elke economische recessie. Haar voorraden leken onuitputtelijk. De stad was niet alleen groot en machtig, ze was ook aantrekkelijk. Haar hele verschijning was betoverend. En nu is alles tot as verworden. Ineens is alles verdwenen, heeft de rijkdom vleugels gekregen (Sp 23:4-5) en hebben zij die ervan hebben geprofiteerd het nakijken.
Ze verbazen zich erover dat alles zich zo snel heeft voltrokken. Er is geen tijd geweest om een hulpplan op te stellen. Anders dan het oordeel over de hoer dat zich in fasen voltrekt (Op 17:16), voltrekt het oordeel over de stad zich in één keer. Dat de grote stad verwoest is, vinden de kooplieden wel erg, maar dan wel alleen vanwege de teloorgang van “die zo grote rijkdom”.
V17. Er zijn nog andere categorieën die door het wegvallen van de stad getroffen zijn. Niet alleen de kooplieden, maar ook alle vervoersbedrijven van de goederen van de stad zien hun winst verdwijnen. De gevolgen van Gods oordeel over de stad zullen tot de einden van de aarde gemerkt worden.
V18. Ondanks het feit dat deze handelaren het resultaat van het oordeel zien, roepen zij onverholen hun bewondering voor de stad uit (vgl. Ez 27:32). Wat die stad hun opleverde, is met geen enkele andere stad te vergelijken. Havens als Rotterdam en New York staan in de schaduw van het Vaticaan als economisch machtscentrum.
V19. Hun wanhoop drukken zij uit in de oude gewoonte stof op het hoofd te werpen (Jb 2:12; Kl 2:10; Ez 27:30). De symbolische betekenis van stof is de dood. En dat is inderdaad het enige wat voor hen overblijft. De weeklacht blijft beperkt tot het gemis aan winst en rijkdom. Ze spreken over “haar kostbaarheid”, wat betekent dat deze stad de kostbaarste dingen bezat die de wereld maar herbergt. Ook zij staan verbaasd over het razendsnelle en radicale oordeel dat de stad heeft getroffen.
Uit de weeklacht blijkt wel de grote macht van dit verworden christelijke systeem in de huidige wereld. Koningen (vers 9), kooplieden (vers 11) en zeelieden (vers 17) van over de hele wereld hebben betrekkingen met haar gehad.
V20. Er wordt niet gezegd wie hier aan het woord is. Het is aannemelijk dat Christus Zelf deze oproep doet om in vreugde uit te barsten. Tegenover de weeklacht over de verwoesting van de stad door hen die er profijt van hadden, staat de vreugde van hen die van haar geleden hebben. Zij zien dat God recht heeft gedaan. Het uitoefenen van recht is Gods zaak, niet die van ons (Rm 12:19). Gods recht zal eens tevoorschijn komen voor al die heiligen die op aarde onder onrecht hebben geleden (Op 17:6). Dat gebeurt hier.
De “profeten” zijn de nieuwtestamentische profeten. Apostelen en profeten zijn de grondleggers van de gemeente (Ef 2:19-20). Allen die door hun onderwijs in de Schrift als gemeente zijn opgebouwd en zich als vreemdelingen op aarde hebben gedragen, hebben daardoor de toorn van Rome over zich gehaald. Zij hebben zich afzijdig gehouden van haar streven naar rijkdom en daaraan dan ook geen bijdrage geleverd. Daarom is Rome tegen hen tekeergegaan.
V21. Voor de derde keer lees je over “een sterke engel”. De eerste keer is in verband met het boek met de zeven zegels (Op 5:2). Daar gaat het om het oordeel over het Romeinse rijk. De tweede keer is in verband met het kleine boek (Op 10:1). Daar gaat het om het oordeel over Israël. Bij deze derde keer gaat het om het definitieve oordeel over het grote Babylon (Jr 51:58,61-64).
Babylon wordt met “een grote molensteen” vergeleken. Dat herinnert aan de waarschuwing van de Heer aan het adres van iemand die een klein kind tot struikelen in zijn geloof brengt. Hij zegt dat het voor zo iemand nuttig is dat een molensteen om zijn hals wordt gehangen om hem in de diepte van de zee te doen zinken (Mt 18:6). Babylon heeft velen in hun geloof doen struikelen door dreiging en moord te blazen tegen allen die zich aan haar greep wilden ontworstelen door het geloof in de Heer Jezus. Haar misleidende praktijken zijn door dit oordeel, dat met geweld wordt uitgevoerd, voorgoed voorbij.
V22. Met de ondergang van de stad zijn alle elementen van cultuur en handel, die het verblijf in de stad zo aangenaam maakten, voorgoed verdwenen. Op de plaats van vertier en lawaai is een doodse stilte ontstaan die nooit verbroken zal worden. Er zal nooit meer een teken van leven worden waargenomen, nooit zal er meer een dergelijk systeem van boosheid ontstaan. De muziek is tot zwijgen gebracht. Eens is muziek in de wereld gebracht door een nakomeling van Kaïn om het leven in de wereld plezierig te maken zonder God (Gn 4:21). Het is een tak van industrie geworden, de amusementsindustrie, waar groot geld mee is verdiend.
De kunstenaars of handwerkslieden hebben Rome opgeluisterd en het tot een schitterend en aantrekkelijk systeem gemaakt. Het geluid van een molen is dat van de handmolen waarmee graan wordt gemalen om brood te bakken. Maar ook dat geluid wordt niet en nooit meer gehoord. Er zal geen enkele huiselijke activiteit meer zijn.
Deze gevolgen van het oordeel over Babylon zijn ook de gevolgen van het oordeel dat het ontrouwe Jeruzalem zal treffen (Jr 25:10-11).
V23. Naast doodse stilte heerst er ook inktzwarte duisternis. Nooit zal het licht er meer schijnen, want Babylon is voor eeuwig in duisternis gehuld. Ook van huwelijken die zij sloot en de daarmee gepaard gaande vreugde, zal geen sprake meer zijn. Zij heeft het huwelijk altijd vals voorgesteld als de verbinding die zij zelf met Christus had. Maar aan deze schijn met de daarbij behorende valse vreugde is een einde gemaakt.
De kooplieden worden hier “uw kooplieden” genoemd. Ze heeft zich ingelaten met de bankdirecteuren, met hen die de financiële markten beheerden en zo de economie stuurden, en haar misleidende invloed daarop uitgeoefend. Zo heeft ze geheerst in en over de wereld die als kenmerk heeft dat zij Christus heeft verworpen en tegen Hem in opstand leeft. Om haar invloed uit te oefenen heeft ze zelfs gebruikgemaakt van occultisme door het raadplegen van demonen.
V24. Dit vers geeft nog eens de duidelijke grond voor haar oordeel. In haar oordeel zal haar geschiedenis voor allen zichtbaar worden. Alles wat ze aan misdaden heeft begaan, zal dan in haar gevonden worden, aan de oppervlakte worden gebracht en worden opengelegd. Tot dat moment heeft ze alle eeuwen door onder een christelijk masker haar moorddadige praktijken uitgeoefend. Dan wordt het bloed openbaar dat zij heeft vergoten van allen die door haar zijn omgebracht.
Lees nog eens Openbaring 18:11-24.
Verwerking: Welke lessen kun jij trekken uit de verwoesting van de rijkdom van de stad Babylon?